omslag Carbonfootprint 090824:Opmaak 1
24-08-2009
10:37
Pagina 1
CO2-voetafdruk: rekenmethode voor tuinbouwketens Een nadere uitwerking van PAS 2050
Omslag vormgeving en foto’s: Marjolein de Vette / Grafisch Ontwerp & Fotografie, Wageningen
CO2-voetafdruk: rekenmethode voor tuinbouwketens Auteurs: Hans Blonk (BMA) Tommie Ponsioen (BMA) Jasper Scholten (BMA)
Met dank aan/op basis van deelstudies uitgevoerd door: Myrtille G. Danse (LEI Wageningen UR) Sabine R.C.H. Hiller (LEI Wageningen UR) Peter Vermeulen (Wageningen UR Glastuinbouw) Jan Benninga (LEI Wageningen UR) Anton Kool (BMA) Boki Luske (BMA) Gerben Jukema (LEI Wageningen UR) Robert Stokkers (LEI Wageningen UR) Rolien Wiersinga (LEI Wageningen UR)
Foto's: Marjolein de Vette Grafisch Ontwerp & Fotografie 2
CO2-voetafdruk: rekenmethode voor tuinbouwketens Blonk, H., T. Ponsioen en J. Scholten ISBN: 978-90-8615-361-9 Prijs € 15,25 (inclusief 6% btw) 60 p., tab., bijl.
3
Inhoud 1
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Scope 1.3 Gehanteerde basisdocumenten en standaarden
2
Begrippen en definities
11
3
Principes en toepassing 3.1 Attributie LCA 3.2 Conformiteitsprincipe (vertaling PAS2050 (2008)) 3.3 Toepassingsgebieden van het protocol
14 14 14 15
4
Emissiebronnen, compensatie en functionele eenheid 4.1 Scope van broeikasgasemissies 4.2 Tijdsperiode voor analyse van broeikasgasemissies van producten en materialen 4.3 Bronnen van broeikasgasemissies 4.4 Opslag van atmosferische koolstof in producten 4.5 Landgebruik en landconversie 4.6 Verandering van organische stof in landbouwbodems
16 16
5
Systeemafbakening 5.1 Gebruik van PCR (product category rules) 5.2 Wel of niet meerekenen van broeikasgasemissies 5.4 Systeemgrenzen
22 22 22 25
6
Data 6.1 Algemeen 6.2 Data kwaliteitseisen 6.3 Primaire Meetgegevens 6.4 Secundaire data 6.5 Veranderingen in de levenscyclus van een product
28 28 28 29 29 30
4
6 6 6 9
16 17 18 18 21
6.6 6.7 6.8 6.9
7.
Periodieke variaties in de broeikasgasemissies Steekproefdata Lachgas- en methaangasemissies van bodems Emissiedata voor het verbruik van brandstoffen en energiedragers (elektriciteit, warmte)
30 30 30 35
Allocatie 7.1 Allocatieprincipe
36 36
Referenties en websites
41
Bijlagen 1 GWP100-factoren 2 Emissiefactoren voor brandstoffen, energiedragers en materialen 3 Emissies in de gebruikersfase en afvalverwijderingsfase 4 Landconversie
43 46 56 57
5
1 1.1
Inleiding Aanleiding Dit document is opgesteld in het kader van het project 'Naar een protocol en rekentool voor de berekening van broeikasgasemissies van tuinbouwproducten'. Het project is mogelijk gemaakt door de financiële bijdrage van Productschap Tuinbouw (PT) en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het project is uitgevoerd door een onderzoeksconsortium van Wageningen UR, Blonk Milieu Advies (BMA) en Agri Information Partners (AIP). Het document geeft de richtlijnen voor de berekening van de broeikasgasemissies van tuinbouwproducten, voortbouwend op de richtlijnen van het PAS2050 (2008) protocol. Het PAS2050 (2008) protocol is ontwikkeld in Groot Brittannië door het British Standards Institute (BSI) in samenwerking met Defra en Carbon Trust en zal naar verwachting de komende jaren verder uitgewerkt worden tot een Europees protocol en wereldstandaard. Dit document is daarom een belangrijk startpunt voor het ontwikkelen van een CO2-voetafdrukmethodologie voor tuinbouwproducten. De CO2-voetafdrukmethodologie voor tuinbouwproducten in dit document kan beschouwd worden als een nadere specificatie van de PAS2050 (2008) richtlijnen. Ten aanzien van landbouwproducten geven de PAS2050 (2008) richtlijnen wel het kader maar vaak niet de precieze uitwerking. In dit document zijn voortbouwend op dit kader de concrete richtlijnen voor de tuinbouw uitgewerkt. In een aantal gevallen is er naast de door PAS2050 (2008) gegeven richtlijn een alternatieve rekenwijze mogelijk die methodologisch net zo goed of beter is. Deze alternatieve rekenmethode wordt naast de PAS2050 (2008)-methode genoemd in dit document. De methoden zijn als volgt getypeerd: 1. specificaties conform PAS2050 (2008); 2. aanbevolen best practice voor de tuinbouw.
1.2
6
Scope De scope van het tuinbouwprotocol is uitsluitend bedoeld voor business-tobusiness informatie-uitwisseling over het broeikaseffect van tuinbouwproducten. De PAS2050 (2008) specificeert twee verschillende analyses: 1) een wieg tot poort (cradle-to-gate) analyse voor business-to-business doeleinden en 2) een
wieg tot graf (cradle-to-grave) analyse dat de hele levenscyclus van een product omvat voor communicatie naar de consument. Hier focussen we op de wieg-totpoortanalyse voor business-to-business doeleinden. De definitie en systeemafbakening wijken echter af van die in de PAS2050 (2008). Tabel 1.1 geeft een overzicht van de belangrijkste verschillen tussen de best practice methode en de PAS2050 (2008) wieg-tot-poortanalyse. Naast dit document is er een rapportage beschikbaar, waarin de rekenregels en de mogelijke alternatieven die in dit protocol zijn opgenomen worden onderbouwd: 'Berekening van broeikaseffect van tuinbouwproducten; verkenning van methodiekvraagstukken en best practice oplossingen' (Blonk et al., 2009). De CO2-voetafdrukmethodologie is bedoeld voor actoren in tuinbouwketens, zoals producenten, distributeurs en detailhandelaren. De rekenmethode kan zonder veel moeite worden uitgebreid naar andere sectoren bijvoorbeeld akkerbouw. Tabel 1.1
Overzichtstabel met belangrijkste verschillen PAS2050 (2008) en best practice Best practice
PAS2050 (2008)
Materiaal en eind-
Volledige materialenanalyse waar-
Materialenanalyse waarbij de
product
bij de emissie van materialen
emissie van materialen wordt
wordt meegerekend vanaf het uit-
meegerekend vanaf het uit-
gangsmateriaal tot de afvalver-
gangsmateriaal tot de verkoop
werking na de eindgebruiker,
aan de eindgebruiker
Systeemgrenzen
inclusief hergebruik
Allocatie onderwerpen Wkk
Systeemuitbreiding op basis van
Systeemuitbreiding op basis van
aftrek van marginale elektriciteits-
gemiddelde mix van het Neder-
productie met aanpassing voor
landse elektriciteitsnet
broeikasgasemissie van elektriciteitsproductie Afvalverwerking en
Eigen emissies afvalverwerking en Wordt niet meegenomen
recycling van eind-
inzameling voor recycling en com-
product
pensatie van primair materiaalinzet en energieproductie
7
Tabel 1.1
Overzichtstabel met belangrijkste verschillen PAS2050 (2008) en best practice (vervolg)
Afvalverwerking en
Best practice
PAS2050 (2008)
Idem als eindproduct
Wel eigen emissies van afval-
recycling van mate-
verwerking maar geen compensa-
rialen verbruikt in
tie voor recycling of energie-
productieketen
opwekking
Gebruiksfase con-
Oxidatie meerekenen
Wordt niet meegenomen
Allocatie op basis van de waarde
Allocatie op basis van de waarde
van dierlijke mest of op basis van
van dierlijke mest
sument veensubstraat Dierlijke mest
de (niet) nuttige toepassing van stikstof Bouwplanallocatie
Allocatie op basis van gewas-
Niet gespecificeerd in PAS2050.
behoeften en behoud bodem-
Allocatie op basis van gewasbe-
vruchtbaarheid
hoeften en behoud bodemvruchtbaarheid
Emissiefactoren Emissies bodem
Berekening van lachgasemissies
Niet gespecificeerd in PAS2050.
en broeikasgasemissie conform
Berekening van lachgasemissies
Nederlandse NIR-protocol
en broeikasgasemissie conform Nederlandse NIR-protocol
Landgebruik en landgebruik verandering (LULUC) LULUC rapporteren
Apart van alle andere emissies
Niet gespecificeerd in PAS2050
Directe landcon-
Gedeeltelijk in indirecte landcon-
Op basis van IPCC conversie-
versie
versie opgenomen
factoren scope 20 jaar
Indirecte landcon-
Gebaseerd op trends per gewas,
Wordt niet berekend
versie
gecorrigeerd voor fractie van land van bos per land of regio
Landgebruik
Op basis van verlies aan CO2-
Wordt niet berekend
absorptiecapaciteit (sink-functie) Organisch stofverlies Berekenen op basis van constanten uit de reguliere en biologische landbouw
8
Wordt niet berekend
Het broeikasgaseffect is slechts één van de vele milieueffecten die gepaard gaan met de productie van tuinbouwproducten. Voor een deel van de tuinbouwproducten zullen die overige milieueffecten (zoals pesticide- en mestgebruik) mogelijk van groter belang zijn. Zowel vanuit milieukundig perspectief als vanuit het perspectief van de samenleving. De met dit protocol berekende broeikasgasemissies zijn met nadruk ook geen indicator voor de integrale milieueffecten van de tuinbouw. De opbouw van hoofdstukken en paragrafen in dit protocol loopt parallel met die van PAS2050 (2008) zodat de lezer vanuit de logica van PAS2050 (2008) de specificaties voor de tuinbouw gemakkelijk kan terugvinden. Hoofdstuk 2 behandelt de gebruikte begrippen en definities. Hoofdstuk 3 gaat verder in op de principes en toepassing van de rekenmethodologie. Hoofdstuk 4 geeft informatie over Emissiebronnen, compensatie en functionele eenheid en Hoofdstuk 5 geeft neadere toelichting voer de te hanteren systeemafbakening.
1.3
Gehanteerde basisdocumenten en standaarden Dit protocol is gebaseerd op de volgende documenten: British Standards Institute PAS2050 (2008): 2008, Specification for the assessment of the life cycle greenhouse gas emissions of goods and services, ISBN 978 0 580 50978 0; European Platform on LCA International Reference Life Cycle Data System (ILCD) Handbook, werkdocument mei 2008; Blonk H., A. Kool, B. Luske, T. Ponsioen en J. Scholten Berekening van broeikaseffect van tuinbouwproducten; verkenning van methodiekvraagstukken en best practice oplossingen; BS EN ISO 14044:2006 Environmental management - Life cycle assessment - Requirements and guidelines; IPCC 2006;
9
-
IPCC 2006 Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories National Greenhouse Gas Inventories Programme, Intergovernmental Panel on Climate Change. Note Subsequent amendments to IPCC 2006 also
-
10
apply; VROM 2008 Systematiek voor het opstellen van National Inventory Reports (NIR) voor broeikasgassen, zie www.broeikasgassen.nl.
2
Begrippen en definities De gebruikte definities uit PAS2050 (2008) die in dit document gebruikt worden worden hieronder nader verklaard. Allocatie
Verdeling van de input en output stromen van een proces of een productsysteem, tussen het productsysteem dat wordt bestudeerd en één of meer andere productsystemen [BS EN ISO 14044:2006, 3.17].
Attributie LCA
Attributie levenscyclusanalyse beschrijft de milieulast en het grondstoffengebruik dat binnen een systeem wordt toegerekend aan het leveren van een specifieke hoeveelheid van een functionele eenheid.
Biogeen
Afkomstig van biomassa, maar niet gefossiliseerd of van fossiele bronnen.
Biomassa
Materiaal van biologische oorsprong, maar geen materiaal dat opgeslagen ligt in geologische formaties of dat is getransformeerd in fossiel materiaal [aangepast van CEN/TR 14980:2004, 4.3].
Broeikasgasemissies
Het vrijkomen van broeikasgassen in de atmosfeer.
Business-to-business
Berekening van de CO2-voetafdruk vanaf het uitgangsmateriaal, via verwerking, tot waar het product arriveert op de plaats waar het aan de consument verkocht zal worden e.g. de retail. Business-tobusiness komt overeen met de wieg-tot-poortanalyse.
Business-to-consumer
Berekening van de CO2-voetafdruk vanaf het uitgangsmateriaal, via verwerking, distributie en retail naar het consumentengebruik en afvalverwerking of recycling. Business-to-consumer komt overeen met de wieg-tot-grafanalyse.
Commerciële gebruiker Gebruiker van goederen en diensten met het doel om goederen en diensten te produceren en ze te verkopen aan de volgende commerciële gebruiker of de consument. Compensatie
Mechanisme voor het claimen van een reductie in broeikasgasemis-
(offsetting)
sie door het verwijderen van of voorkomen van het vrijkomen van broeikasgasemissie in een proces dat niet is gerelateerd aan de levenscyclus van het product dat wordt geanalyseerd.
Een voorbeeld is het kopen van Gecertificeerde Emissie Reductie van Clean Development Mechanism projecten die vallen onder het Kyoto Protocol.
11
Consequential LCA
Consequential levenscyclusanalyse berekent hoe de milieulast en het grondstoffengebruik binnen een systeem veranderen door verandering in de output van functionele eenheden.
Consument
Gebruiker van goederen en diensten (PAS2050 (2008)).
Conversie
Een proces dat de fysische of chemische eigenschappen van een product verandert.
Coproduct
Eén van meerdere producten uit één proceseenheid of productiesysteem [BS EN ISO14044:2006, 3.10].
Waar meerdere producten kunnen worden geproduceerd uit één proceseenheid worden de producten slechts als coproducten gezien als ze niet zonder elkaar kunnen worden geproduceerd. Downstream emissies
Broeikasgasemissies die zijn gerelateerd aan de processen die plaatsvinden in de levenscyclus van een product na de processen die worden beheerd of in eigendom zijn van de organisatie die de analyse uitvoert.
Emissies
Het vrijkomen van broeikasgassen in de atmosfeer via lucht, water en land.
Fossiel
Afkomstig van gefossiliseerd materiaal, inclusief brandstoffen en veen [aangepast uit IPCC 2006 Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories].
Functionele eenheid
Gekwantificeerde prestatie van een productsysteem voor het gebruik als referentie eenheid [BS EN ISO 14044:2006].
Global warming poten-
Een factor die het effect op de nettostraling in de troposfeer (radia-
tieel (GWP)
tive forcing) beschrijft van broeikasgas gebaseerd op een equivalente eenheid van koolstofdioxide over een bepaalde tijdsperiode.
Koolstofdioxide heeft een waarde van één. De GWP van andere gassen worden uitgedrukt relatief ten opzicht van de GWP van koolstofdioxide. In bijlage 1 staan de GWP waarden voor een periode van honderd jaar volgens de IPCC. Grondstof
Primair of secundair materiaal dat wordt gebruikt om een product te produceren [BS EN ISO 14040:2006, 3.15].
Gerecycled materiaal is ook secundair materiaal. Duurzame energie
Energie van niet-fossiele bronnen: wind, zon, geothermisch, golf, vloedstroom, zwaartekracht, biomassa, stortplaatsgas, gas uit een rioolverwerkingsbedrijf en biogassen [Aangepast van Directive 2001/77/EC, Article 2 [4]].
12
International
Een serie van technische richtlijndocumenten met kwaliteit, metho-
Reference Life Cycle
de, nomenclatuur, documentatie en herzieningbenodigdheden voor
Data System (ILCD)
kwaliteitsgegarandeerde levenscyclusdata en studies, gecoördineerd voor Europa door het Gezamenlijke Onderzoekscentrum van de Europese Commissie.
Koolstofdioxide-
Grootheid voor het vergelijken van het effect op de nettostraling in
equivalenten (CO2e)
de troposfeer (radiative forcing) van broeikasgasemissie ten opzichte van koolstofdioxide [BS ISO 14064-1:2006, 2.19].
Output
Product, materiaal of energie dat een proces verlaat [aangepast uit BS EN ISO 14044:2006, 3.25].
Materialen kunnen ook grondstoffen, tussenproducten, coproducten, producten en emissies zijn. Primaire meet-
Kwantitatieve metingen van activiteit binnen een levenscyclus van
gegevens
een product die, als ze worden vermenigvuldigd met een emissiefactor, de broeikasgasemissie door een proces vaststellen.
Voorbeelden van primaire meetgegevens zijn de hoeveelheid gebruikte energie, materiaal geproduceerd, dienst geleverd of getroffen landoppervlak. Proceseenheid
Kleinste deel van een levenscyclus waarvoor gegevens worden ge-
Product
Een goed of een dienst.
Secundaire gegevens
Gegevens afkomstig van bronnen die niet direct van metingen ko-
analyseerd in een levenscyclusanalyse.
men van de processen in de levenscyclus van een product.
Secundaire gegevens worden gebruikt wanneer primaire meetgegevens niet beschikbaar zijn of als het niet praktisch is om primaire meetgegevens te bemachtigen. Systeemafbakening
Een set van criteria die een proceseenheid definiëren als een deel van een productsysteem [BS EN ISO 14040:2006].
Warmtekracht-
Productiesysteem voor het gelijktijdig genereren van bruikbare
koppeling (wkk)
warmte, elektriciteit en/of mechanische energie.
Wieg-tot-grafanalyse
Een levenscyclusanalyse van een product vanaf het uitgangsmateriaal, via verwerking, distributie en retail naar het consumentengebruik en afvalverwerking of recycling [zie ook BS EN ISO 14044].
Wieg-tot-poortanalyse
Een levenscyclusanalyse van een product vanaf het uitgangsmateriaal, via verwerking, tot waar het product arriveert op de plaats waar het aan de consument verkocht zal worden e.g. de retail [zie ook BS EN ISO 14040].
13
3 3.1
Principes en toepassing Attributie LCA In navolging van het algemene uitgangspunt in PAS2050 (2008) is de broeikasgasanalyse van tuinbouwproducten gebaseerd op de zogenaamde attributie LCA. Dit betekent dat de analyse zich richt op het zo goed mogelijk toekennen van de emissie aan de juiste eindproducten. De gehanteerde systeemafbakening en allocatiemethoden zijn hier op gebaseerd. Voor het doorrekenen van het effect van verbeteropties in de keten kan het in sommige gevallen nodig zijn om een aanvullende consequential LCA uit te voeren met een afwijkende systeemafbakening of allocatie.
3.2
Conformiteitsprincipe (vertaling PAS2050 (2008)) Organisaties die conformiteit met PAS2050 (2008) claimen dienen te bewijzen dat de broeikasgasemissies van de levenscyclusanalyse van een product compleet is. Daar op aanvullend dienen ze in staat te zijn aan te tonen dat de analyse is uigevoerd op basis van de volgende principes [BS ISO14064-1:2006, Clausule 3]: - Relevantie Selecteer bronnen van broeikasgasemissies, koolstofopslag, data en methodes die van belang zijn voor de analyse van de broeikasgasemissies die voortkomen uit het te analyseren product; - Volledigheid Neem alle specifieke broeikasgasemissies en koolstofopslag mee die een materiële bijdrage leveren aan de broeikasgasemissie die voortkomt uit het product; - Consistentie Zorg ervoor dat een zinvolle vergelijking kan worden gemaakt tussen broeikasgas gerelateerde informatie; - Nauwkeurigheid Reduceer subjectiviteit en onzekerheid voor zover dit praktisch mogelijk is;
14
-
Transparantie De resultaten van een levenscyclusanalyse van broeikasgasemissie die uit is gevoerd op basis van de PAS2050 (2008) worden aan derde partijen gecommuniceerd gezamenlijk met de emissie gerelateerde informatie. Deze dient voldoende toereikend te zijn, zodat deze partijen een goed overwogen besluit kunnen nemen.
3.3
Toepassingsgebieden van het protocol
Wieg tot poort zonder en met volledige materialenanalyse De voornaamste toepassing van de CO2-voetafdrukmethodologie voor tuinbouwproducten betreft vooralsnog een wieg-tot-poortanalyse waarbij de broeikasgasemissie wordt berekend tot aan de 'poort', de locatie, waar het product verkocht zal worden aan de consument e.g. de retail. Dat betekent dat alle emissie voor de poort wel worden meegenomen en alle emissie na de poort niet. Bij de wieg-tot-poortanalyse zijn er verschillende wijzen van systeemafbakening mogelijk: 1. Zonder materialenanalyse (conform PAS2050) gebruik, recycling en afvalverwerking van materialen worden buiten beschouwing gelaten; 2. Met volledige materialenanalyse (conform best practice) gebruik recycling en afvalverwerking van materialen worden wel meegenomen. Deze analyse die getypeerd wordt als een volledige wieg-totpoortmaterialenanalyse wordt aanbevolen als best practice voor tuinbouwproducten (zie Hoofdstuk 5 Systeemafbakening). Er zijn twee redenen voor het gebruik van volledige materialenanalyse als alternatief voor PAS2050 (2008): 1. Voorzorgsprincipe Het is fatsoenlijk om de gebruikers van het product te informeren over potentiële broeikasgasemissies door materiaalproductie, gebruik en verwijdering, temeer wanneer het lot van het materiaal goed te voorspellen is en de gebruiker ook verantwoordelijk wordt voor het broeikaseffect van de keten; 2. Milieuvriendelijk (Broeikaseffectvriendelijk) Product Design Kennis van broeikasgasemissies en het lot van materialen in een specifiek systeem, zoals afvalverzameling en afvalverwerking in een land, is cruciaal voor het ontwerpen van producten met een lager broeikaseffect.
15
4
4.1
Emissiebronnen, compensatie en functionele eenheid Scope van broeikasgasemissies Alle broeikasgassen zoals opgenomen in bijlage 1 worden meegenomen in de berekening.
4.1.1 Global Warming Potentieel (GWP) De broeikasgasemissies worden berekend op massabasis en omgerekend tot koolstofdioxide-equivalenten op basis van de meest recente door IPCC gepubliceerde Global Warming Potentieel (GWP) factoren van honderd jaar (zie bijlage 1). 4.1.2 Broeikasgasemissies door luchttransport De standaardmethode conform PAS2050 (2008) houdt in dat er geen Radiative Forcing (RF) factor, een omrekenfactor voor de nettostraling in de troposfeer, wordt gehanteerd om het broeikasgaseffect door vliegtuigen te corrigeren. PAS2050 (2008) geeft aan in toekomstige revisies waarschijnlijk een RF-waarde op te zullen nemen. 4.2
Tijdsperiode voor analyse van broeikasgasemissies van producten en materialen
PAS2050 (2008) (tekst aangepast, zie volledige tekst in PAS2050-2008) a) De tijdsperiode voor de analyse van broeikasgasemissies van producten en materialen is honderd jaar. b) Alle emissies tijdens de productie moeten worden gezien als enkele emissies in het begin van een tijdsperiode van honderd jaar. c) Emissies tijdens de consumptie en afvalfasen hoeven niet meegenomen te worden in een wieg-tot-poortanalyse voor business-to-business communicatie. 16
d) Emissies tijdens de consumptie en afvalfasen van een product die tijdens het jaar van productie plaatsvinden, moeten worden meegenomen. Emissies na dat jaar moeten gecorrigeerd worden meegenomen met rekenregels uit annex B van PAS2050 (2008).
Aanbevolen best practice Richtlijnen a), b) en d) zijn ook van toepassing in dit protocol. Voor d) gebruiken we het volgende principe. Indien het product tijdens gebruik en afdanking leidt tot een zekere emissie ongeacht het gedrag van de gebruiker, dan wordt aanbevolen om de broeikasgasemissies van de gebruik- en afvalfase mee te rekenen. Voor de tuinbouwketens betekent dat: - de totale broeikasgasemissie van de verwachte oxidatie van veen in potgrond bij gebruik en afdanking moet worden meegerekend; - de totale broeikasgasemissie van materialen die worden verbruikt in het productieproces en die in het onderzochte product achterblijven, moet worden berekend op basis van een zo goed mogelijke inschatting van de mate van recycling na afdanking en de wijze van afvalverwerking. Standaardwaarden voor Nederland zijn opgenomen in bijlage 2.3.
4.3
Bronnen van broeikasgasemissies De broeikasgasemissieanalyse heeft betrekking op de volgende bronnen: 1. verbranding van fossiele grondstoffen ten behoeve van energiedoeleinden inclusief het productietraject; 2. verbrandingsprocessen en andere chemische reacties waarbij fossiele koolstof wordt omgezet in koolstofdioxide of waarbij lachgas en methaan ontstaat; 3. landgebruik en landconversie; 4. lachgas- en methaanemissie vanwege biologische omzetting in de landbouw; 5. chemische stoffen zoals koelvloeistoffen met een broeikasgaswerking.
4.3.1 Koolstofdioxide-emissies van verbranding of andere chemische omzetting De koolstofdioxide-emissie van fossiele grondstoffen (zoals aardolie, aardgas, turf, veen, kalksteen), waarbij de koolstof in het productieproces van het product worden omgezet, wordt meegerekend.
17
De broeikasgasemissie van biogene grondstoffen (zoals hout en landbouwproducten), waarbij de koolstof in het productieproces van het product wordt omgezet, wordt niet meegerekend. 4.3.2 Niet-koolstofdioxidebroeikasgasemissies Alle broeikasgasemissies, naast koolstofdioxide (ongeacht de fossiele of biogene oorsprong) worden meegerekend.
4.4
Opslag van atmosferische koolstof in producten Opslag van atmosferische koolstof in producten worden meegerekend wanneer: - het product geen levend organisme of een voedsel- of voederproduct is; - meer dan vijftig procent van de biogene koolstof in het product nog niet is vrijgekomen binnen een jaar; - het product verkregen is door een economisch beheerd productiesysteem. Wanneer de opslag van atmosferische koolstof wordt meegerekend moet de broeikasgasemissie van het product in de periode van één tot honderd jaar berekend worden conform Annex C van PAS2050 (2008) (zie bijlage 3). Voor tuinbouwproducten is opslag van atmosferische koolstof niet van belang omdat het (bijna) altijd gaat om de productie van voedsel, voeder of levende producten. Wanneer organische materialen worden meegeleverd met een tuinbouwproduct dat niet gelijk wordt weggegooid zou het meegenomen kunnen worden. Voorbeelden zijn potplanten en tuinplanten waarbij organische substraten anders dan veen worden meegeleverd en die gaan oxideren bij gebruik. De potentiële broeikasgasemissies van deze organische substraten kunnen echter in verband met significantie (zie paragraag 5.3) buiten beschouwing worden gelaten.
4.5
Landgebruik en landconversie
4.5.1 Landconversie
PAS2050 (2008)) 18
Bij een directe landconversie van natuurlijk gras- of bosland naar landbouwareaal ten behoeve van de teelt voor het onderzochte product in een periode tussen
het moment van het onderzoek en twintig jaar daarvoor moeten de broeikasgasemissies van de landconversie meegerekend worden conform de IPCC-methode voor National greenhouse gas inventories (IPCC 2006). Zie voor de verdere uitwerking PAS2050 (2008).
Aanbevolen best practice In de best practice methode moet de broeikasgasemissie door landconversie naar een bepaald gewas in een bepaald gebied berekend worden volgens vergelijking 4.1. Tabel 4.1 bevat de symbolen van de vergelijking en de eenheden en beschrijvingen. (4.1)
EMCO2e,LC = Mnature * EFnature * ΔAcrop * fnature / Acrop
Tabel 4.1
Symbolen van vergelijking 4.1 voor het berekenen van broeikasgasemissie door landconversie
Symbool
Gewasareaal
Jaar*ha
Acrop
Gewas areaal
jaar*ha
ΔAcrop
Relatieve verandering in gewasareaal
ha/ha
EFnature
Emissie factor voor natuurlijk bovengrondse biomassa
ton CO2e/ton biomassa
EMCO2e,LC
Broeikasgasemissie door landconversie
kg CO2e/ha
fnature
Fractie van toenemend gewasareaal van natuurlijke
ha/ha
ecosystemen Mnature
Bovengrondse biomassa in natuurlijke ecosystemen
ton biomassa/ha
De broeikasgasemissie door landconversie wordt berekend door een emissiefactor te vermenigvuldigen met bovengrondse biomassa van het natuurlijke ecosysteem. De IPCC-richtlijnen (2006) bevat een tabel met bovengrondse biomassa voor een aantal ecosystemen per continent. De gehanteerde brandbreedte is echter groot, dus als er meer gedetailleerde data beschikbaar zijn, wordt aanbevolen om deze te gebruiken. Als er meerdere typen ecosystemen worden geconverteerd, kan een gewogen gemiddelde worden berekend (de som van biomassa vermenigvuldigd met het oppervlak, gedeeld door de som van de oppervlakten). De FAO heeft oppervlakten gepubliceerd per continent en per ecosysteem in dezelfde classificatie als IPCC 2006 (FAO, 2001a). De gemiddelde emissiefactor is 1,77 ton CO2e/ton biomassa (uitgaande van verschillende 'slash and burn'-scenario's en IPCC-verbrandingsfactoren). De relatieve verandering in gewasareaal kan over de jaren behoorlijk fluctueren, daarom wordt aanbevolen om voor het schatten van deze inputparameter
19
een trend te berekenen over meerdere jaren. Data per gewas per land voor vele jaren zijn beschikbaar via Faostat (www.faostat.fao.org). De fractie van toenemend gewasareaal van natuurlijke ecosystemen is in vele gevallen moeilijk te bepalen. Als geen gedetailleerde data beschikbaar zijn, adviseren we een schatting per land voor alle gewassen met toenemend areaal. Deze fractie is gelijk aan één min de absolute som van alle negatieve gewasareaaltrends in een land, gedeeld door de som van alle positieve trends. Bijlage 4 geeft voor enkele natuurlijke ecosystemen en continenten enkele defaultwaarden die kunnen worden toegepast in vergelijking 4.1. 4.5.2 Landgebruik De broeikasgasemissie door verlies van CO2-absorptiecapaciteit (sink-functie) moet met de aanbevolen best practice worden berekend volgens vergelijking 4.2. Tabel 4.2 bevat de symbolen, de eenheden en de beschrijvingen. (4.2)
EMCO2e,sink = EFsink/Myield
Tabel 4.2
Symbolen voor het berekenen van de broeikasgasemissie door verlies van CO2-absorptiecapaciteit
Symbool
Beschrijving
Eenheid
EFsink
Emissiefactor voor verlies van sink-functie
kg CO2e/ha
EMCO2e,sink
Broeikasgasemissie door verlies van sink-functie
kg CO2e/ton gewas
Myield
Opbrengst
ton gewas/ha
Nabuurs en Schelhaas (2002) schatten de gemiddelde CO2-absorptiecapaciteit van natuurlijke bossen van tussen de nul en driehonderd jaar oud in Europa op 110 kg koolstof of 403 kg koolstofdioxide per hectare per jaar. 4.5.3 Rapportage van broeikaseffect van landgebruik en landconversie Gezien de onzekerheden in invoerparameters van de berekeningsmethodiek van landconversie en landgebruik bevelen we aan de resultaten separaat te rapporteren, in combinatie met verlies aan organische stof (paragraaf 4.6).
20
4.6
Verandering van organische stof in landbouwbodems
PAS2050 (2008)) In de PAS2050 (2008) worden geen rekening gehouden met broeikasgasemissies als gevolg van veranderingen in organische stof in de bodem.
Aanbevolen best practice Voor broeikasgasemissie door organisch stofverlies voor een regulier bouwplan in Nederland moet 1.650 kg CO2e/ha worden meegerekend. Bij een biologisch bouwplan in Nederland moet 1.100 kg CO2eq/ha worden meegerekend. Voor grasland hoeft geen broeikasgasemissie voor organisch stofverlies te worden gerekend.
21
5 5.1
Systeemafbakening Gebruik van PCR (product category rules)
PAS2050 (2008) Wanneer een 'product category rule' bestaat die is opgesteld op basis van BS ISO 14025, en de systeemafbakening hiervan conflicteert niet met de bepalingen in dit protocol, dan moet deze systeemafbakening gehanteerd worden. Voor tuinbouwproducten is deze bepaling niet relevant omdat er nog geen PCR's beschikbaar zijn. Dit kan worden nagezocht op www.environdec.com.
5.2
Wel of niet meerekenen van broeikasgasemissies Op basis van de best beschikbare kennis dienen in de berekening alle bronnen van broeikasgasemissies te worden meegerekend die een substantiële bijdrage leveren aan de broeikasgasanalyse.
PAS2050 (2008) Voor een broeikasgasemissieanalyse dienen te worden meegenomen: 1. alle emissiebronnen met een substantiële bijdrage; 2. ten minste 95% van alle verwachte broeikasgasemissie; 3. wanneer een enkele bron (bijvoorbeeld het gasgebruik in de glastuinbouw) meer dan 50% van de broeikasgasemissie bepaald dan geldt het 95%-criterium voor het restant. Om invulling te geven aan de PAS2050 (2008) richtlijn is een groot aantal inventariserende levenscyclusanalyses uitgevoerd. Hiermee is inzicht verkregen in de bijdrage van processen en materialen. Dit heeft geleid tot een indeling in zes productcategorieën en een clustering in drie categorieën van dominante bijdragen (zie tabel 5.1).
22
100-800 N-Bemesting; Transport (bij grote afstanden); N-kunstmestproductie; Energiegebruik tuinbouwbedrijf
luchttransport, onbewerkt
Verpakking
werkt 6. Vollegrond, zonder
afstanden); Energieverwerking;
500-25.000 N-Bemesting; Transport (bij grote
luchttransport, ver-
5. Vollegrond, zonder
port
fosfaat; Koeling; Kapitaalgoederen
Pesticiden; kapitaalgoederen; Kali en
Koeling en opslag; Kapitaalgoederen
op tuinbouwbedrijf; Transport (overig);
Verpakkingsmaterialen; Energiegebruik
Kali en fosfaat
(overig); Koeling en opslag; Pesticiden;
gebruik op tuinbouwbedrijf; Transport
Transport
warmd, verwerkt zonder luchttrans-
len; Beschermingsmateriaal; Energie-
Verpakkingsmaterialen; Bouwmateria-
N-Bemesting; Materialen
de grond niet ver-
4. Beschermd en/of uit
Transport (overig); Koeling en opslag
materialen; Beschermingsmateriaal;
Kali
Fosfaat
Pesticiden
Kali
Fosfaat
Pesticiden
Kali
Koeling en opslag N-mest; Verpakkingsmaterialen; Bouw-
Fosfaat
Kas; Verpakkingsmaterialen; Transport;
transport 300-2.500 Veensubstraat; Teeltmateriaal;
Kali
Koeling en opslag
Substraatmaterialen (niet veen); N-mest; Pesticiden
Fosfaat
Kas; Verpakkingsmaterialen; Transport;
Energiegebruik op tuinbouwbedrijf;
Vliegverkeer
bare bijdrage (< 1%)
Meestal verwaarloos-
Substraatmaterialen (niet veen); N-mest; Pesticiden
Meestal lage bijdrage (1-5%)
warmd, met lucht-
3.000-12.000 Veensubstraat; Teeltmateriaal;
de grond niet ver-
straat; Teeltmateriaal; Luchttransport
3.000-60.000 Energiegebruik in de kas; Veensub-
straat; Teeltmateriaal
3. Beschermd en/of uit
transport
meer dan 5%
(kg CO2e/ton) 1.000-50.000 Energiegebruik in de kas; Veensub-
Bijdrage aan broeikaseffect van
Raming
Bijdragen van processen en verbruik van materialen in een productieketen tot aan het distributiecentrum
2. Stookteelt met lucht-
luchttransport
1. Stookteelt zonder
Tabel 5.1
23
1.
Bijdrage aan de broeikasgasemissie van meer dan 5%
Hier moet gebruik worden gemaakt van actuele en primaire meetgegevens (zie ook sectie 6.3). Deze meetgegevens bestaan uit een hoeveelheid van de energiedrager of het materiaalverbruik met een broeikasgasemissiefactor voor de productie en het verbruik van het betreffende materiaal. In het geval van energiedragers gaat het om emissiefactoren die betrekking hebben op de productie vanuit grondstoffen tot en met oxidatie van de brandstof. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de emissiefactoren in bijlage 2.3 of een andere consistente dataset. De dataset kan worden samengesteld uit een of enkele publieke en gevalideerde bronnen. De emissiefactoren dienen recent te zijn en representatief voor het land van productie. In het geval van materiaalverbruik gaat het om emissiefactoren die betrekking hebben op de gehele keten van grondstofwinning tot en met finale stort. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de emissiefactoren in bijlage 2.3 of een andere consistente dataset. De dataset kan worden samengesteld uit een of enkele publieke en gevalideerde bronnen. Voor de productie van materialen kan gebruik gemaakt worden van Europese gemiddelden tenzij er materiaal wordt ingekocht van een specifieke leverancier die een afwijkend broeikasgasemissieprofiel heeft. De uitvoerder van de berekening moet aantonen of dat het geval is. De mate van afvalverwerking en recycling moet specifiek voor het land van afdanking worden vastgesteld. De berekening van de broeikasgasemissie door materiaalverbruik conform landspecifieke afvalverwerking en recyclingscenario's is opgenomen in bijlage 2.3. De productie van teeltmateriaal heeft over het algemeen een bijdrage van meer dan 5% op de broeikasgasemissie van een tuinbouwproduct tot aan het distributiecentrum. Voor de productie van teeltmateriaal dient daarom een aparte analyse te worden uitgevoerd op basis van gegevens van de leverancier ten aanzien van energiegebruik en materiaalverbruik, of er wordt een ophoogfactor van 1,1 op de teeltfase te worden gehanteerd. In het geval van veensubstraat geldt dat gebruik gemaakt kan worden van de standaardemissiekengetallen in Blonk et al. (2009).
24
2. Bijdrage aan de broeikasgasemissie tussen de 1 en 5% Indien beschikbaar dient hier gebruik te worden gemaakt van actuele meetgegevens. Verder gelden dezelfde bepalingen als voor categorie 1, waarbij er geen nadere specificaties nodig zijn voor: a. afvalverwerking en recycling van materialen; b. aantonen van afwijkende emissies voor materiaalproductie. Voor materiaalverbruik kan dan gebruik worden gemaakt van de standaardwaarden zoals aangegeven in bijlage 2.3. 3. Bijdrage aan de broeikasgasemissie lager dan 1% In het geval van tuinbouwketens betreft het hier het gebruik van meststoffen anders dan stikstofmeststoffen en het gebruik van pesticiden. Hiervoor kan een standaard bijtelling worden gehanteerd van 2 kg CO2e/ton voor pesticidengebruik, 1,5 kg CO2e/ton voor fosfaatgebruik en 3,3 kg CO2e/ton voor kaligebruik. Wanneer minder dan 100% van alle verwachte broeikasgasemissie is berekend, dan dient dit te worden gecorrigeerd naar 100% volgens een goed onderbouwde methode.
5.4
Systeemgrenzen In beginsel moeten alle relevant emissiebronnen in de keten van grondstofwinning tot het product zoals het afgeleverd wordt (wieg-tot-poortanalyse) of zoals het gebruikt en afgedankt wordt (wieg-tot-grafanalyse) worden meegerekend.
5.4.1 Grondstoffen Alle emissies van de winning van grondstoffen en conversie tot de basismaterialen zoals ze worden ingezet in het productieproces moeten worden meegerekend.
25
5.4.2 Energie Alle broeikasgasemissies van de productie van brandstoffen tot het moment van vrijkomen van de fossiele koolstof door gebruik van energiedragers (directe verbranding, elektriciteit, warmte, enzovoort) moeten worden meegerekend. 5.4.3 Kapitaalgoederen De productie van kapitaalgoederen, zoals kassen en tractoren, hoeft niet te worden meegenomen bij de berekening van de broeikasgasemissie van producten. 5.4.4 Fabricage, service en onderhoud Broeikasgasemissies als gevolg van fabricage, service en onderhoud dienen meegenomen te worden in de analyse. 5.4.5 Voorzieningen Broeikasgasemissies veroorzaakt door voorzieningen zoals opslag, kantoren en ondersteunende diensten dienen meegenomen te worden in de broeikasgasemissieberekening 5.4.6 Transport Alle broeikaseffectemissies van intern of extern transport dienen meegerekend te worden. 5.4.7 Opslag Alle broeikaseffectemissies van opslag dienen meegerekend te worden 5.4.8 Gebruiksfase
Wieg-tot-poortanalyse Niet van toepassing behalve voor materialen en producten die worden verbruikt in het productieproces van het tuinbouwproduct. 26
Wieg-tot-grafanalyse Alle broeikaseffectemissies dienen meegerekend te worden. 5.4.9 Finale afvalstort
Wieg-tot-poortanalyse Niet van toepassing behalve voor materialen en producten die worden verbruikt in het productieproces van het tuinbouwproduct.
Wieg-tot-grafanalyse Alle broeikaseffectemissies dienen meegerekend te worden. 5.4.10 Berekening van broeikaseffect verbruikte materialen (geen bepaling in PAS2050 (2008)) De broeikasgasemissie van materialen die worden verbruikt in de productieketen van een tuinbouwproduct worden over de gehele levenscyclus in kaart gebracht, dus inclusief afdanking, afvalverwerking en finale stort. Deze bepaling geldt voor alle materialen exclusief veensubstraat en meststoffen. Van het veensubstraat (als onderdeel van potgrond) dat via de detailhandel verkocht wordt aan de consument wordt de broeikasgasemissie van de oxidatie meegerekend omdat de mate van oxidatie niet afhangt van het gebruik van de consument, uitgaande van de reguliere toepassing van het product. De broeikasgasemissies bij het gebruik van meststoffen worden apart vastgesteld op basis van de meest recente IPCC-richtlijnen.
27
6 6.1
Data Algemeen De gebruikte data dienen inzichtelijk gedocumenteerd te worden.
6.2
Data kwaliteitseisen
Conform PAS2050 (2008) Tijdens het identificeren van primaire activiteit data (bedrijfsdata) en secundaire data (achtergronddata) voor het gebruik in broeikasgasemissieanalyse worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: a) Voor temporele specificiteit: data die tijdsspecifiek zijn voor een product dat wordt geanalyseerd hebben de voorkeur; b) Voor geografische specificiteit: geografisch gebied waar vandaan data is verzameld (bijvoorbeeld district, land, regio), geografisch specifieke data over het product hebben de voorkeur; c) Voor technische representativiteit: of de data gerelateerd is aan specifieke technologie of een mix van technologieën, data die specifiek zijn voor het product hebben de voorkeur; d) Voor nauwkeurigheid: Data(bijvoorbeeld modellen en aannames) die het meest nauwkeurig zijn hebben de voorkeur; e) Voor precisie: maat van de variabiliteit van datawaarden van elke uitgedrukte data (bijvoorbeeld variatie). Data die preciezer zijn (met andere woorden: die de laagste statistische variatie heeft) zullen voorrang moeten krijgen.
28
Bovendien zal met het volgende rekening dienen te worden gehouden: f) Voor volledigheid: het percentage van de gemeten data en de graad waarmee de data representatief is voor de betreffende populatie (is de steekproef groot genoeg, is de tijdsperiode van de metingen genoeg, enzovoort);
g) Voor consistentie: kwalitatieve analyse of de selectie van data eenduidig is uitgevoerd voor de verschillende componenten van de analyse; h) Voor reproduceerbaarheid: kwalitatieve analyse over de mate waarin informatie over de methode en data waarden een onafhankelijke uitvoerder in staat stelt om de gerapporteerde resultaten te reproduceren; i) Voor databronnen met referentie naar de primaire of secundaire staat van de data.
6.3
Primaire Meetgegevens Als een particulier bedrijf een broeikasgasemissieanalyse uitvoert met de PAS2050 (2008) dient het gebruik te maken van primaire meetgegevens voor wat betreft de processen en activiteiten die beheerd of in eigendom zijn. Echter, als het bedrijf dat de analyse uitvoert een bijdrage veroorzaakt van minder dan 10% van de upstreamemissies van het product en het product in ieder geval bedoeld is voor consumentengebruik, dan geldt de vereiste voor het gebruik van primaire meetgegevens voor de eerste upstreamschakel die meer dan 10% bijdraagt. In het geval van de handel en transport van tuinbouwproducten betekent dit dat de verkooporganisatie: - primaire meetgegevens moet verzamelen van vliegtransport; - bijna altijd primaire meetgegevens moet verzamelen van de teelt. Het verzamelen van primaire meetgegevens heeft geen betrekking op de methaan- en lachgasemissies in de landbouw.
6.4
Secundaire data In plaats van primaire meetgegevens is het gebruik van secondaire data toegestaan op basis van de volgende voorkeursvolgorde: 1. PAS2050 (2008)-data: Eerdere partiële broeikasgasemissieberekeningen conform PAS2050 (2008) die relevant zijn voor het product hebben voorrang boven andere secondaire data;
29
2. Andere secondaire data: Data van peer-reviewed publicaties en data van overheidsorganisaties hebben de voorkeur boven andere databronnen.
6.5
Veranderingen in de levenscyclus van een product Een bijstelling van de PAS2050 (2008)-berekening is nodig op het moment dat gedurende een periode van meer dan drie maanden een verandering in de levenscyclus van een product plaatsvindt waardoor een effect van 10% onverwachte verandering en 5% geplande verandering plaatsvindt.
6.6
Periodieke variaties in de broeikasgasemissies Bij een periodieke variatie in de broeikasgasemissies moet een gemiddelde worden berekend. In het geval van een continue productie is dat ten minste een jaar. In het geval van seizoensproducten moet uitgegaan worden van de relevante productieperiode.
6.7
Steekproefdata Het gebruik van steekproef data is toegestaan wanneer het product wordt verkregen van meerdere bronnen en wanneer het wordt verwerkt via meerdere lijnen.
6.8
Lachgas- en methaangasemissies van bodems Maak gebruik van de 'hoogste tier'-benadering in: a. de IPCC guidelines for National Greenhouse Gas Inventories; b. de National Greenhouse Gas Inventory van het land van herkomst van emissies.
30
De IPCC guidelines for National Greenhouse Gas Inventories De lachgasemissie (N2O) van de teelt die moet worden meegenomen bestaat uit drie onderdelen: 1. de directe emissies van stikstof in de bodem en van inputs; 2. de indirecte emissie via vervluchtigde en neergeslagen stikstof; 3. de indirecte emissie via uitgespoelde stikstof in bodem- en oppervlaktewater. Vergelijking 6.1 Directe lachgasemissies somt de drie onderdelen op en converteert de emissie in stikstofmassa naar lachgasmassa. Tabel 6.1 verklaart de symbolen in alfabetische volgorde. EMN2O,soil = [EMN2O N,dir + EMN2O N,vol + EMN2O N,lch] * MN2O/MN
(6.1)
De directe emissie van stikstof in de bodem komt voort uit minerale en organische mest, gewasresten, organisch materiaal en biologische stikstofbinding. Vergelijking 6.2a Indirecte lachgasemissies via vervluchtigde en neergeslagen stikstof berekent de emissie van deze bronnen door te vermenigvuldigen met één emissiefactor. Deze methode kan worden gespecificeerd door het gebruik van verschillende emissiefactoren per bron en voor verschillende typen mest en bodemtypes. In het geval van veenbodems voegt vergelijking 6.2b lachgasemissie toe door het gebruik van dit type bodem door de specifieke emissiefactor te vermenigvuldigen met de stikstof in veenbodems. EMN2O-N,inp = (Nfert + Norg + Nres + Nmin + Nfix)/Myield * Efinp
(6.2a)
EMN2O-N,dir = EMN2O-N,inp + (Nsoil * EFsoil)/Myield
(6.2b)
Voor het berekenen van indirecte lachgasemissies via vervluchtiging en neerslaan moet de hoeveelheid vervluchtigde stikstof worden berekend door een fractie vervluchtigde stikstof van minerale en organische mest te gebruiken. Vergelijking 6.3 Indirecte lachgasemissies via uitgespoelde stikstof in bodem- en oppervlaktewater berekent de emissie via vervluchtiging door een emissiefactor te vermenigvuldigen met de totale hoeveelheid vervluchtigde stikstof. De emissiefactor in de vergelijking vertegenwoordigt de fractie van vervluchtigde stikstof dat neerslaat in de bodem en vrijkomt als lachgas in de atmosfeer. EMN2O-N,vol = [Nfert * fvol,fert + Norg * fvol,org]/Myield * EFvol
(6.3)
31
Voor het berekenen van indirecte lachgasemissies via uitspoeling houden we dezelfde uitspoelingsfractie aan van stikstof uit minerale en organische mest, gewasresten en gemineraliseerd organische materiaal in de bodem. Vergelijking 6.4 berekent de emissie via uitspoeling door alle uitgespoelde stikstof te vermenigvuldigen met de emissiefactor voor uitspoeling. EMN2O-N,lch = [Nfert + Norg + Nres + Nmin]/Myield * flch * EFlch
32
(6.4)
Symbolen in de vergelijkingen voor het berekenen van lachgasemissie afkomstig van de teelt Eenheid a)
kg N2O-N/kg
Indirecte lachgasemissie van uitgespoelde NO3- uit de bodem
EMN2O-N,lch EMN2O-N,vol
44 g/mol kg/m2 kg N/m2 kg N/m2 kg N/m2 kg N/m2 kg N/m2 kg N/m2
Opbrengst Stikstof van biologische stikstofbinding Stikstof in minerale mest Gemineraliseerde stikstof uit bodemorganisch materiaal Stikstof in organische mest Stikstof in gewasresten op het veld Stikstof in veenbodems
Massafractie vervluchtigde NH4 en NOx van stikstof in organische mest
28 g/mol
kg N/kg N
Massafractie vervluchtigde NH4 en NOx van stikstof in minerale mest
Moleculaire massa van lachgas
kg N/kg N
Massa fractie uitgespoelde NO3-N
Moleculaire massa van koolstofdioxide
kg N2O-N/kg kg N/kg N
Indirecte lachgasemissie van vervluchtigde en neergeslagen NH4 en NOx in de bodem
a) If not specified, kg is kg product.
Nsoil
Nres
Norg
Nmin
Nfert
Nfix
Myield
MN2O
MCO2
fvol,org
fvol,fert
flch
kg N2O-N/kg
Directe lachgasemissie in minerale en organische mest, gewasresten en gemineraliseerde stikstof in de bodem
EMN2O-N,inp
kg N2O-N/kg N kg N2O-N/kg
Lachgasemissie van de bodem Directe lachgasemissie van de bodem
kg N2O-N/kg N
EMN2O-N,dir
kg N2O-N/kg
Lachgasemissiefactor voor vervluchtigd NH4 and NOx
kg N2O-N/kg N
Lachgasemissiefactor voor stikstof in veenbodems
bodem
Lachgasemissiefactor voor stikstof in minerale en organische mest, gewasresten, en gemineraliseerde stikstof in de
EMlch
EFvol
EFsoil
EFinp
Symbool Beschrijving
Tabel 6.1
33
De National Greenhouse Gas Inventory van het land van herkomst van emissies De vergelijkingen voor de National Greenhouse Gas Inventory van het land van herkomst van emissies zijn grotendeels gelijk aan die door de IPCC wordt gehanteerd, maar met aangepaste waarden voor de invoerparameters. In het geval van de Nederlandse richtlijnen voor de berekening van lachgasemissies door de teelt worden er emissiefactoren (tabel 6.3 en tabel 6.4) voor iedere bron apart gehanteerd en gespecificeerd voor verschillende bodemsoorten en wijze van mesttoediening. In het geval van flch (de fractie nitraatuitspoeling) kan eventueel een emissie per grondwatertrap worden uitgerekend (tabel 6.2). Tabel 6.2
Fractie van het stikstofoverschot op de bodembalans dat uitspoelt naar grondwater (uitspoelingsfractie) per bodemgebruik en grondwatertrap voor de zandgronden
Bodemgebruik
Grondwatertrap (I = zeer nat, VIII = zeer droog) I/II/II
III
III
IV
V
V
VI
VII
VIII
Bouwland
0,04
0,07
0,28
0,38
0,45
0,43
0,58
0,74
0,89
Grasland
0,02
0,04
0,14
0,20
0,23
0,22
0,30
0,38
0,46
Bron: Fraters et al. (2006).
Tabel 6.3
Emissiefactoren en uitspoeling en vervluchtiging parameters volgens de IPCC1996, IPCC2006 en NIR Nederland
Symbool EFinp
IPCC1996 0,0125
IPCC2006
NIR Nederland
0,01 Tabel 7.4
Eenheid* kg N2O-N/kg N
EFlch
0,025
EFsoil
0,0125
0,0075 0,025 0,01 Tabel 7.4
kg N2O-N/kg
EFvol
0,01
0,01 0,01
kg N2O-N/kg N
Flch
0,30
0,30 0,30
kg N/kg N
fvol,fert
0,10
0,10 0,15 (ureum),
kg N/kg N
0,08 (ammoniumnitraat), 0,02 KAS fvol,org
34
0,20
0,20 0,1035
kg N/kg N
Tabel 6.4
Emissiefactoren voor directe lachgasemissie uit landbouwgrond volgens de Nederlandse emissieregistratie (NIR)
Toevoerbron
EF (kg N2O-N per kg N toevoer) Minerale bodem
Organische bodem
0,005
0,01
0,01
0,02
- bovengrondse aanwending
0,01
0,02
- emissie arme aanwending
0,02
0,02
Stikstofbinding
0,01
-
Achterblijvende gewasresten
0,01
-
Landbouwkundig gebruik histosolen
0,02
-
Aanwending kunstmest - ammoniumhoudend (geen nitraat) - overige kunstmestsoorten Aanwending dierlijke mest
Bron: VROM (2008).
6.9
Emissiedata voor het verbruik van brandstoffen en energiedragers (elektriciteit, warmte) PAS2050-2008 specificeert het gebruik en de definitie van energieproductiedata in clausule 7.9. Deze specificaties zijn gemaakt in relatie tot hun toegepaste allocatieregels. Omdat we een iets andere allocatie gebruiken in aanbevolen best practice, zijn deze specificaties niet volledig geldig. In paragraaf 7.1.2. wordt het datagebruik van energieproductie gespecificeerd.
35
7. 7.1
Allocatie Allocatieprincipe Op basis van de ISO14040- en ILCD-referentiedocumenten, zijn allocatieregels geformuleerd voor drie verschillende situaties: 1) coproductie in het bestudeerde systeem (producten die het systeem verlaten); 2) instroom van een coproduct uit een ander systeem; 3) eindverwerking. 1) Coproductie in hetzelfde systeem - Als de coproducten dezelfde eigenschappen en/of functionaliteit hebben, moet de allocatie gebaseerd zijn op één of meer fysische eigenschappen. - Als de coproducten verschillende eigenschappen en/of functionaliteit hebben, moet de allocatie gebaseerd zijn op economische waarden van de coproducten. - In beide gevallen, als terugstroom plaatsvindt in de onderzochte productieketen, moet de primaire input eerst worden gecompenseerd door de terugstroom. 2) Instroom van een coproduct vanuit een ander systeem - Als geen broeikasgasemissie door een coproduct van een ander system is gealloceerd van dat andere systeem, moet het coproduct worden behandeld als een primaire input. We nemen aan dat geen emissie plaatsvindt van primaire producten voor het transport vanuit het oorspronkelijke systeem. - Als broeikasgasemissies zijn gealloceerd vanuit een ander systeem en het coproduct heeft geen economische waarde (afval), moet het gebaseerd zijn op fysische eigenschappen. - Als het coproduct een economische waarde heeft, moet het gebaseerd zijn op de economische waarde. 3) Eindverwerking (afvalverwerking en start van stort) - Als terugstroom plaatsvindt in een eindverwerkingssysteem, moet de primaire input eerst worden gecompenseerd door de terugstroom.
36
-
Als geen terugstroom plaatsvindt, moet de allocatie in de eindverwerking behandeld worden als een coproduct op dezelfde manier als beschreven in 1).
Deze allocatieprincipes leiden tot de volgende richtlijnen voor tuinbouwproducten. Hier hebben we zes onderwerpen gespecificeerd, waarin we eerst kijken naar de best practice methode en daarna wordt een relatie gelegd met de PAS2050 (2008). 7.1.1 Economische allocatie In gevallen waar in een teeltsysteem meerdere producten met verschillende toepassingen en functionaliteit worden geproduceerd, adviseren we om economische allocatie toe te passen. Vergelijking 7.1 rekent de economische allocatiefactoren uit. (7.1)
fEA,c = pc * Myield,c/Σc=1,C (pc * Myield,c)
Tabel 7.1
Symbolen in de vergelijking 7.1 voor het berekenen van allocatiefactoren voor coproducten in teeltsystemen
Symbool
Omschrijving
Eenheid
fEA,c
Economische allocatiefactor
kg CO2e/kg CO2e
pc
Prijs die de teler krijgt voor coproducten
€/kg
Myield,c
Opbrengst van coproduct c
kg/ha
Σ
Som van wat volgt tussen aanhalingstekens, herhaald
€
voor elk coproduct tot C (het aantal coproducten)
Vanwege prijsfluctuaties adviseren we het gebruik van gemiddelde prijzen en opbrengsten voor een periode van vijf jaar. Gemiddelde resultaten en variaties moeten worden gerapporteerd. Als er een trend is in marktprijzen van coproducten moet dat worden gerapporteerd. 7.1.2 Allocatie in het geval van warmtekrachtkoppeling (wkk) In het geval van een wkk die elektriciteit levert aan het elektriciteitsnet wordt het broeikaseffect gerelateerd aan de uitgespaarde elektriciteitsproductie afgetrokken van het broeikaseffect van het tuinbouwproduct waarover een broeikasgasanalyse wordt gemaakt.
37
Deze aftrekpost bedraagt in Nederland thans 0,64 kg CO2eq/kWh en is gebaseerd op een marginale analyse van uitgespaarde elektriciteitsproductie in Nederland met een verhouding van 2/7 steenkoolcentrale en 5/7 gasgestookte elektriciteitscentrale. Deze waarde is inclusief de upstreamproductie van aardgas en kolen tot aan de centrale. Gevolg van deze allocatiemethode is dat de broeikaseffect-emissiefactor voor elektriciteitsproductie in Nederland naar boven toe is bijgesteld van 0,51 kg CO2eq (inclusief wkk en precombustion) naar 0,65 kg CO2eq/kWh (exclusief wkk en precombustion) om te voorkomen dat het inverdieneffect van wkk dubbel wordt geteld. In de PAS2050 (2008) wordt ook het inverdieneffect van wkk meegerekend maar dan op basis van de gemiddelde elektriciteitsproductie in Engeland. Er wordt geen rekening gehouden met een eventuele dubbeltelling. Deze aanpak leidt in Engeland overigs tot een veel kleinere dubbeltelling vanwege het lagere aandeel wkk in de elektriciteitsproductie. 7.1.3 Allocatie bij recycling tot hetzelfde materiaaltype Bij 'gesloten loop'-recycling waarbij het ingezamelde materiaal weer wordt toegepast als primair materiaal en waarbij geen chemische conversie optreedt, vindt er een compensatie plaats op de primaire materiaalproductie. De verhouding van primaire en secundaire materiaalproductie wordt bepaald op basis van het gemiddelde van inzet van secundair materiaal dat wordt ingezet bij de feitelijke productie van het materiaal en het materiaal dat wordt herwonnen voor materiaalrecycling. In de PAS2050 (2008) vindt geen compensatie plaats voor de inzet van primair materiaal op basis van herwonnen gerecycled materiaal. 7.1.4 Allocatie bij overige recycling en afvalverwerking Bij recycling en afvalverwerkingsprocessen waarbij conversie van het materiaal optreedt wordt gecompenseerd op basis van de uitgespaarde toepassing. In bijlage 2 zijn standaardwaarden opgenomen voor Nederlandse afvalverwerking In de PAS2050 (2008) vindt geen compensatie plaats voor de productie van energie of (andere) materialen vanuit recycling of afvalverwerking.
38
7.1.5 Allocatie bij toepassing van dierlijke (organische) mest Wanneer dierlijke mest een positieve economische waarde heeft (de teler betaalt voor de mest), dan wordt de levenscyclus van de productie van de mest meegerekend. Dit gebeurt naar rato van de economische opbrengst van de producten uit veehouderij waar de mest wordt geproduceerd. Broeikasgasemissies van transport en aanwending van de dierlijke mest wordt geheel toegerekend aan de teelt van het tuinbouwproduct. Wanneer dierlijke mest geen positieve waarde heeft, dan wordt geen dierlijke productie gealloceerd naar de teelt waar de mest wordt toegepast. Het broeikaseffect van aanwending en transport van aanvoer van de mest wordt toegerekend aan de teelt op basis van de wettelijke bepaalde stikstofwerkingscoëfficiënt van de toegepaste dierlijke mestsoort. De PAS2050 (2008) geeft geen specifieke richtlijnen voor allocatie bij toepassing van dierlijke mest. In het geval van een positieve waarde van de mest zal in lijn met de algemene PAS2050 (2008)-richtlijn om economisch te alloceren dezelfde werkwijze worden gehanteerd als de hier benoemde best practice. Dat de mest een negatieve economische waarde heeft, zal in het buitenland minder vaak voorkomen. 7.1.6 Allocatie bij een bouwplan of teeltrotatie In het geval van een bouwplan waarbij meerdere gewassen in een rotatiesysteem worden geteeld, worden broeikasgasemissies die voorkomen uit de bemesting toegerekend op basis van oppervlak, mineralenbehoefte of direct aan het gewas waar de mest aan wordt gevoed. De gegevens van de teelten kunnen op verschillende detailniveaus beschikbaar zijn. 1. Mestgiften van het totale bouwplan en gewasarealen. 2. Mestgiften van het totale bouwplan, gewasarealen en mineralenbehoeften van de gewassen bij standaardopbrengst. 3. Mestgiften van het totale bouwplan, gewasarealen en mineralenbehoeften van de gewassen bij werkelijke opbrengst. Afhankelijk van dit niveau van detaillering zijn allocatieregels geformuleerd die in het verlengde liggen van het Nederlandse LCA-supplement voor de landbouw (zie tabel 7.2) 39
Tabel 7.2
Allocatiemethoden te gebruiken bij verschillende bronnen en voor verschillende databeschikbaarheid
Systeemonderdeel
Geen nutriënten-
Nutriëntenbehoefte
Nutriëntenbehoefte
behoefte bekend
bij gemiddelde op-
bij specifieke op-
brengsten
brengsten
Oppervlakte a)
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Oppervlakte
Stikstof in kunstmest
Oppervlakte
Nutriënten
Niet
Stikstof snelle fractie
Oppervlakte
Nutriënten
Niet
Stikstofbinding
Oppervlakte
Nutriënten
Niet
Fosfaat (P2O5)
Oppervlakte
Nutriënten
Nutriënten
Kalium (K2O)
Oppervlakte
Nutriënten
Nutriënten
Productie van organische mest Stokstofwerkingsfractie van organische mest Stikstof in gewasresten Bodem organisch materiaal
a) Met oppervlakte bedoelen we dat de allocatie van broeikasgasemissies door een specifiek deel van het rotatiesysteem gebaseerd moet zijn op de oppervlakte per gewas in de gewasrotatie, met nutriënten bedoelen we dat de allocatie gebaseerd moet zijn op de nutriënten behoefte per gewas, en met niet bedoelen we dat geen allocatie nodig is.
Standaardopbrengsten en mineralenbehoeften van vollegrondsgroenten zijn gepubliceerd in de periodieke kwantitatieve informatie voor akkerbouw en vollegrondsgroenten (KWIN, 2007). PAS2050 (2008) geeft geen nadere uitwerking voor bouwplanbemesting, zodat dit voorstel als een nadere specificatie van de PAS2050 (2008) kan worden beschouwd.
40
Referenties en websites Blonk, H., A. Kool, B. Luske, T. Ponsioen en J. Scholten, Berekening van broei-
kaseffect van tuinbouwproducten; verkenning van methodiekvraagstukken en best practice oplossingen. Gouda, 2009. British Standards Institution (BSI), PAS2050. Specification for the assessment of the life cycle greenhouse gas emissions of goods and services. United Kingdom, 2008. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Duurzame energie in Nederland. Voorburg/Heerlen, 2007. Davis, J. en C. Haglund, Life Cycle Inventory (LCI) of Fertiliser Production. Fertiliser Product Used in Sweden and Western Europe. SIK-Report, No. 654. Masters Thesis, Chalmers University of Technology, Göteborg, 1999. Ecoinvent, Ecoinvent data v2.0. Swiss Centre for Life Cycle Inventories, Duebendorf, 2007. FAO, Global ecological zoning for the global forest resources assessment 2000, Rome, 2001a. FAO,Global Forest Resources Assessment 2000. Main Report: FAO Forestry Paper 140, Rome, 2001b. Fraters, B. et al., Een nieuwe toetsdiepte voor nitraat in grondwater, 2006. ILCD. 2008, lct.jrc.ec.europa.eu/eplca/deliverables-1/ILCD-Draft-Main-guidancedocument-for-all-applications-and-scope-situations-22May2008-Homereducet.pdf. IPCC, IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventorie. Prepared by the Greenhouse Gas Inventories Programme, H.S. Eggleston, L. Buendia, K. Miwa, T. Ngara and K. Tanabe (eds.). IGES, Hayama, Japan, 2006. 41
IPCC, Climate Change 2007: The Physical Science Basis. Contribution of
Working Group I to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (Solomon, S., D. Qin, M. Manning (eds.)), 2007. Kongshaug, G., Energy Consumption and Greenhouse Gas Emissions in Fertilizer Production. IFA Technical Conference, Marrakech, Morocco, 28 September1 October, 1998, 18 pp. KWIN, Akkerbouw en Vollegrondsgroenten, 2007. Nabuurs, G.J. en M.J. Schelhaas, 'Carbon profiles of typical forest types across Europe assessed with CO2FIX'. In: Ecological Indicators 1 (2002) 3, pp. 213-223. OECD, EA 2007 electricity data, 2007. Vreuls, H.H.J., Nederlandse lijst van energiedragers en standaard CO2-emissiefactoren, SenterNovem, Utrecht, 2006. VROM, Protocollen broeikasgasmonitoring, Protocol 8131 Landbouw bodem indirect, 4D: N2O landbouw BODEM: indirecte emissies, 2008. VROM 2, Protocollen broeikasgasmonitoring, Protocol 8132 Landbouw bodem direct, 4D: N2O landbouw BODEM: directe emissies en beweidingsemissies, 2008.
42
Bijlage 1 GWP100-factoren De laatste kolom van tabel B1.1 geeft de meest recente GWP100-factoren, de kolom daarvoor geeft oude GWP100-factoren die nog vaak gebruikt worden in de National Inventory Reports (NIR). De gebruiker van het protocol heeft zelf de verantwoordelijk om na te gaan of de in de tabel genoemde waarden nog de meest actuele zijn. Tabel B1.1
GWP100-factoren
Gas
Cas.no GWP100
GWP100 (Changes
(Houghton et al.,
in Atmospheric
1994 en 1995)
Constituents and in
[kg CO2eq]
Radiative Forcing Forster et al., 2007) [kg CO2eq]
1,1,1-trichloroethane Carbon dioxide
71-55-6
110
124-38-9
1
1
75-69-4
4.000
4.750
CFC-113
26523-64-8
5.000
6.130
CFC-114
1320-37-2
9.300
10.000
CFC-115
76-15-3
9.300
7.370
CFC-12
75-71-8
8.500
10.900
CFC-13
75-72-9
11.700
14.400
CFC-11
Dichloromethane
75-09-2
9
8,7
Dinitrogen oxide
10024-97-2
310
298
75-63-8
5.600
7.140
HALON-1301 HBFC-2311
151-67-7
HBFC-2401 (HALON)
124-72-1
HALON-2402
25497-30-7
1.640
HALON-1211
1.890
HCFC-123
306-83-2
93
77
HCFC-124
63938-10-3
480
609
HCFC-141b
27156-03-2
630
725
HCFC-142b
75-68-3
2.000
2.310
43
Tabel B1.1
GWP100-factoren (vervolg)
Gas
Cas.no GWP100
GWP100 (Changes
(Houghton et al.,
in Atmospheric
1994 en 1995)
Constituents and in
[kg CO2eq]
Radiative Forcing Forster et al., 2007) [kg CO2eq]
HCFC-22
75-45-6
1.810
HCFC-225ca
422-56-0
170
122
HCFC-225cb
507-55-1
530
595 3.500
HFC-125
354-33-6
2.800
HFC-134
811-97-2
1.000
811-97-2 (a)
1.300
HFC-134a
3.830
HFC-143
430-66-0
300
HFC-143a
420-46-2
3.800
HFC-152a
75-37-6
140
HFC-227ea
431-89-0
2.900
3.220
75-46-7
11.700
14.800
HFC-236fa
690-39-1
6.300
9.810
HFC-245ca
679-86-7
560
HFC-23
HFC-245Fa
124
560
1.030 675
HFC-32
75-10-5
650
HFC-41
593-53-3
13.000
138495-42-8
1.300
HFC-43-10mee
1.640
HFE-125
14.900
HFE-134
6.320
HFE-143a
756
HCFE-235da2
350
HFE-245cb2
708
HFE-245fa2
659
HFE-254cb2
359
HFE-347mcc3
575
HFE-347pcf2
580
HFE-356pcc3
110
HFE-449sl (HFE-7100)
297
HFE-569sf2 (HFE-7200)
44
1.700
HFE-43-10pccc 24
59 1.870
Tabel B1.1
GWP100-factoren (vervolg)
Gas
Cas.no GWP100
GWP100 (Changes
(Houghton et al.,
in Atmospheric
1994 en 1995)
Constituents and in
[kg CO2eq]
Radiative Forcing Forster et al., 2007) [kg CO2eq]
HFE-236ca12
2.800
HFE-338pcc13 Methane
1.500 74-82-8
21
Perfluorobutane
355-25-9
7.000
8.860
Perfluorocyclobutane
115-25-3
8.700
10.300
Perfluoroethane
76-16-4
9.200
12.200
Perfluorohexane
355-42-0
7.400
9.300
Perfluoromethane
75-73-0
6.500
7.319
Perfluoropentane
678-26-2
7.500
9.160
Perfluoropropane
76-19-7
7.000
8.830
Sulphur hexafluoride
2551-62-4
23.900
22.800
Tetrachloromethane
56-23-5
1.400
Trichloromethane
67-66-3
4
Nitrogen trifluoride
25 17.200
Bron: IPCC (2007).
45
Bijlage 2 Emissiefactoren voor brandstoffen, energiedragers en materialen B2.1 Inleiding In deze bijlage worden diverse emissiefactoren gegeven voor brandstoffen, energiedragers en materialen. Het betreft een compilatie van recente informatie die is verzameld vanuit diverse bronnen ten behoeve van het projectontwikkeling van een protocol en rekentool voor de Nederlandse tuinbouw. B2.2 Emissiefactoren voor brandstoffen en energiedragers B2.2.1 Brandstoffen Nederland In tabel B2.1 zijn de belangrijkste broeikasgasemissiefactoren weergegeven voor de brandstoffen. die in Nederland gebruikt worden Deze factoren zijn gebaseerd op: - de meest recente Nederlandse lijst van energiedragers en standaard broeikasgasemissiefactoren voor wat betreft de directe verbrandingsemissies (Vreuls, 2006). Deze waarden worden gehanteerd in de Nederlandse National Inventory Reporting system. De gebruiker van het tuinbouwprotocol heeft zelf de verantwoordelijkheid om; - de berekende emissiewaarde voor verbranding van aardgas in de wkk is gebaseerd op de gemiddelde methaanslip in de tuinbouw (Blonk, 2009); - de waarden voor de upstreamemissies zijn afkomstig van verschillende Nederlandse en buitenlandse onderzoeken zie (Blonk et al., 2009). Wanneer voor de upstreambroeikasgasemissies recentere of meer specifieke onderzoeken beschikbaar komen voor de Nederlandse situatie dan gebruikt in Blonk (2009) dan kunnen deze worden gebruikt. De gebruiker moet daarbij transparant zijn over bronvermelding en aanvullende berekeningen.
46
Tabel B2.1
Broeikasgasemissiefactoren van enkele belangrijke brandstoffen (Vreuls, 2006) (Blonk et al., 2009) Een-
Emissies vanwege
Upstream emissies
heid
directe verbranding
precombustion
precombustion
MJ/
gram
kg CO2-
gram CO2
kg CO2-
kg CO2-
eenheid
CO2/MJ
eq/een-
kg/MJ
eq/een-
eq/een-
heid
heid
heid Ruwe olie
kg
Motorbenzine kg
Emissies inclusief
42,7
73,3
3,13
10
0,43
3,56
44
72
3,17
10
0,44
3,61
Kerosine
kg
43,5
71,5
3,11
10
0,44
3,55
Petroleum
kg
43,1
71,9
3,10
10
0,43
3,53
Diesel
kg
42,7
74,3
3,17
10
0,43
3,60
Zware
kg
41
77,4
3,17
10
0,41
3,58
stookolie Smeerolie
kg
41,4
73,3
3,03
10
0,41
3,45
Antraciet
kg
26,6
98,3
2,61
15
0,40
3,01
Cokeskolen
kg
28,7
94
2,70
15
0,43
3,13
Steenkool
kg
24,5
94,7
2,32
15
0,37
2,69
Bruinkool
kg
20
101,2
2,02
15
0,30
2,32
Aardgas
m3
31,65
56,8
1,80
3
0,09
1,88
Aardgas wkk m3
31,65
2,19
3
0,09
2,28
Turf
kg
10,8
106
1,14
Methaan
m3
35,9
54,9
1,97
B2.2.2 Brandstoffen in andere landen dan Nederland De IPCC-brandstoffenlijsten (Revised 1996 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories: Reference Manual (Volume 3, Page 1.13) kan worden gebruikt of landspecifieke emissiefactoren die worden gehanteerd in National Inventory Reports kunnen worden gebruikt.
47
B2.2.3 Elektriciteit Nederland Voor de emissiefactoren voor Nederland wordt aangesloten bij de rapportages ten behoeve van de stroometikettering door het CE. De berekening wordt vervolgens gecorrigeerd voor uitsluiting van wkk vanwege dubbeltelling (zie tabel B2.2). Met de upstreamemissiefactoren voor steenkool en aardgas komt de Nederlandse elektriciteitsproductie op 0,64 kg CO2-eq per kWh. Tabel B2.2
Berekening van de broeikasgasemissiefactor van elektriciteit exclusief de upstream emissiefactoren voor steenkool en aardgas Verdeling
Gram
CO2eq/kWh 2007 (%)
Gram
Verdeling
Gram
CO2eq/kWh
2007 (%)
CO2eq/kWh
gecorrigeerd Kernenergie
0
6
0
Aardgas wkk
300
43
129
11
0
Aardgas
450
24
108
42
189
Stookolie
660
0
0
0
0
Kolen
870
24
208
42
366
Overig
483
3
14
5
25
100
460
100
581
0
gemiddeld
Totaal
Bij het beschikbaar komen van recentere informatie over elektriciteitsproductie in Nederland dient de gebruiker deze berekening te actualiseren met bronverwijzing. B2.2.4 Elektriciteit overig Voor de elektriciteitsproductie in de andere landen dan Nederland worden twee tabellen gegeven. Een tabel uit de meest recente Eco-invent-data. Dit is elektriciteitsproductie inclusief alle upstreamemissies en constructie van kapitaalgoederen en infrastructuur voor elektriciteitsvoorziening. Daarmee is de systeemafbakening ruimer dan gebruikt wordt in het protocol en zijn de waarden waarschijnlijk ongeveer 0,1-0,5 kg CO2eq/kWh te hoog. Een correctie is nu lastig uit te voeren omdat kapitaalgoederen moeilijk zijn af te scheiden in de Ecoinvent-database. 48
Voor broeikasgasemissiewaarden buiten Europa kan gebruik gemaakt worden van de OECD-data voor elektriciteitsproductie (tabel B2.3). Dit zijn data inclusief warmteproductie en exclusief upstreamemissies van precombustion. In de laatste kolom is een schatting gegeven van de waarden inclusief precombustion (1,1 keer de waarde exclusief precombustion). Tabel B2.3
Broeikasgasemissiewaarden gebaseerd op OECD 2007 Exclusief
Inclusief
precombustion
precombustion kg CO2e/kWh
World
0,510
0,561
OECD Total
0,457
0,502
Non-OECD Total
0,568
0,625
IEA Total
0,452
0,497
European Union - 15
0,344
0,378
European Union - 25
0,370
0,406
Africa
0,652
0,717
Middle East
0,693
0,762
Former USSR
0,338
0,372
Latin America
0,201
0,221
Asia (excluding China)
0,726
0,799
China (including Hong Kong)
0,849
0,934
Wanneer de gebruiker van het tuinbouwprotocol betere waarden beschikbaar heeft dan kan hij die gebruiken met expliciete bronvermelding. B2.3 Emissiefactoren voor materialen Voor materialen worden enkele bronnen gegeven die gebruikt kunnen worden. Daarbij is soms een voorkeurbron aangegeven.
49
B2.3.1 Productie van meststoffen (zie tabel B2.4) Tabel B2.4
Broeikasgasemissies bij productie van kunstmestsoorten (voorkeur Davis en Hagelund)
N-fertilizer
Davis en
Kongshaug
Williams
Eco-invent
Hagelund 1999
1998
2006
2007
kg CO2e/kg N (KAS WE gemiddeld)
7,48
6,89
7,4
8,8
3,5
3,4
N (ureum)
4,00
1,33
N (UreumAmmoniumNitraat)
5,67
4,10
N (ammoniumnitraat)
7,03
6,80
7,2
8,6
Triple super fosfaat
1,04
0,35
1,2
2,7
Single super fosfaat
1,05
0,10
0,6
2,1
Mono-ammonium fosfaat
0,70
0,31
Di-ammonium fosfaat
0,87
0,46
Phosph. Acid 15-15-15
1,12
0,97
Nitrofosfaat 15-15-15
1,18
0,83
5,9
P-fertilizers
N-P-fertilizers
N-P-K-fertilizers
50
stoffen
Vanuit secundaire grond-
2,7
SBR (synthetisch rubber)
0,33
3,5 3,5
Polyamide
2,9
Polyvinylchloride (PVC) PET
0,33
2,8
Polystyreen (PS)
0,33
0,65
0,33
0,33
0,33
1,9 1,9
Vanuit primaire grondPolypropeen (PP)
stoffen
Polyetheen (PE)
Kunststoffen
Verwerking tot eind0,4
0,3
0,5
0,5
0,4
0,4
0,4
emissie
3,4
2
2
2
3,4
2,8
2,8
product Afvalverbranding eigen
kg CO2e/kg 0
Stort eigen emissie 0
0
0
0
0
0
Calorische waarde 33
40
40
28
40
38
38
MJ/kg
Inzet primaire grond100
stoffen (%)
100
100
100
100
100
100
stoffen (%) 0
0
0
0
0
0
0
2
2
2
2
2
2
2
Materiaal hergebruik (%) 5
5
5
5
5
5
5
90
90
90
90
90
90
90
(% na hergebruik) Afvalver branding
Default percentages
Rendement verbran-
Afdanking
20
20
20
20
20
20
20
ding (%)
Productie
Verlies factor (%)
Inzet secundaire grond-
Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
Kg CO2/vermeden kwh
Tabel B2.5
B2.3.2 Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen (zie tabel B2.5)
51
Stort (% na hergebruik) 10
10
10
10
10
10
10
Resultaat incl. vermeden (2008) berekening
Resultaat cf PAS2050
5,91
5,71
5,71
5,01
6,11
4,69
4,69
4,85
4,41
4,41
4,09
4,83
3,50
3,50
g CO2eq/kg
emissies = nbest practice
4,5
3
2,9
Lood
Zink
13,3
Koper
3
Aluminium
2,8
RVS
0,7
0,7
1,3
0,6
0,3
0,6
0,7
0,3
0,7
0,1
0,2
0,6
kg CO2e/kg
Productie
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
MJ/kg
Afdanking
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
50
2
2
2
2
2
2
50
60
80
80
80
80
50
50
50
50
50
50
20
20
20
20
20
20
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
Default percentages
Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen (vervolg)
Staal
Metalen
Tabel B2.5
Vanuit primaire grondstoffen Vanuit secundaire grondstoffen Verwerking tot eindproduct Afvalverbranding eigen emissie Stort eigen emissie
Calorische waarde Inzet primaire grondstoffen (%) Inzet secundaire grondstoffen (%) Verlies factor (%) Materiaal hergebruik (%) Afvalver branding (% na hergebruik) Rendement verbranding (%) Kg CO2/vermeden kwh
52
50
50
50
50
50
50
Stort (% na hergebruik)
2,50
2,15
3,60
7,05
1,75
2,40
-
2,50
3,12
2,04
5,15
1,38
-
2,04
g CO2eq/kg
Resultaat cf PAS2050 (2008) berekening Resultaat incl. vermeden emissies = nbest practice
0,38
0,32
0,8
Glasverpakking
Glas 0,73
0,2
0,2
Beton
0,86 0,33
0,86 0,33
0,2
0,2
0,2
Vanuit secundaire grond-
Hoogoven cement
0,2
Durox/gips
Afvalverbranding eigen
product
Verwerking tot eind0
0,3
0
0,08
0,08
0
0
0
kg CO2e/kg
stoffen
Cement portland
0,2 0,2
Vanuit primaire grondKalkzandsteen
stoffen
Baksteen
Steenachtig/keramisch 0
emissie 0
0
0
0
0
0
0
0
Stort eigen emissie 0
0
0
0
0
0
0
Calorische waarde 0
0
0
0
0
0
0
0
MJ/kg
Inzet primaire grond100
stoffen (%)
50
50
100
100
100
100
100
0
stoffen (%) 50
50
0
0
0
0
0
2
2
2
2
2
2
2
2
0
Materiaal hergebruik (%) 80
70
0
0
0
0
0
10
10
0
0
0
0
0
0
(% na hergebruik) Afvalverbranding
Default percentages
20
20
20
20
20
20
20
20
Rendement verbranding
Afdanking
(%)
Productie
Verlies factor (%)
Inzet secundaire grond-
Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen (vervolg)
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
Kg CO2/vermeden kwh
Tabel B2.5
53
100
Stort (% na hergebruik) 90
90
100
100
100
100
100
Resultaat incl. vermeden (2008) berekening
Resultaat cf PAS2050
0,56
0,86
0,20
0,41
0,94
0,20
0,20
0,20
-
0,50
0,81
0,20
0,41
0,94
0,20
0,20
0,20
-
g CO2eq/kg
emissies = nbest practice
0,35
1,6
0,2
0,2
Hard hout
Vezelplaat
OPS 0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
kg CO2e/kg
Productie
0 0,31
0 0,31
0 0,31
0 0,31
18
18
18
18
MJ/kg
Afdanking
20
20
50
50
80
80
50
50
2
2
2
2
0
0
10
10
80
80
80
80
20
20
20
20
0,64
0,64
0,64
0,64
Default percentages
Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen (vervolg)
Zacht hout
Hout
Tabel B2.5
Vanuit primaire grondstoffen Vanuit secundaire grondstoffen Verwerking tot eindproduct Afvalverbranding eigen emissie Stort eigen emissie
Calorische waarde Inzet primaire grondstoffen (%) Inzet secundaire grondstoffen (%) Verlies factor (%) Materiaal hergebruik (%) Afvalverbranding (% na hergebruik) Rendement verbranding (%) Kg CO2/vermeden kwh
54
20
20
20
20
Stort (% na hergebruik)
0,46
0,46
1,06
0,44
-
0,05-
0,92
0,05-
0,05
-
g CO2eq/kg
Resultaat cf PAS2050 (2008) berekening Resultaat incl. vermeden emissies = nbest practice
1,1 0,7
Vouw karton Golfkarton
0,7 0,52
Massief karton
64,5
Perlite m3 Papier/karton
1,35 51,7
Vanuit primaire grondCocos m3
stoffen
Steenwol
Substraat (standaard = steenwol)
Verwerking tot eindproduct Afvalverbranding eigen
stoffen
Vanuit secundaire grond0,7
0,55
0,52
0,7
1,35
0,1
0,45
0,37
0,1
0
0
emissie
0,05
0,05
0,05
0,05
kg CO2e/kg
Stort eigen emissie 0,62
0,62
0,62
0,62
Calorische waarde 16
16
16
16
16
28
MJ/kg
Inzet primaire grondstoffen 100
(%) 0
10
20
60
100
100
0
stoffen (%)
Inzet secundaire grond100
90
80
40
0
0
2
2
2
2
2
2
2
Materiaal hergebruik (%) 86
80
60
60
0
0
80
Afvalver branding
Default percentages
90 20
90 20
90 20
90 20
0 20
0 20
0 20
(% na hergebruik)
Afdanking Rendement verbranding (%)
Productie
Verlies factor (%)
Productie, gebruik afdanking en afvalverwerking van overige materialen (vervolg)
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
0,64
Kg CO2/vermeden kwh
Tabel B2.5
55
Stort (% na hergebruik)
(2008) berekening
Resultaat cf PAS2050
1,35
-
1,35
-
10
10
10
10
0,87
1,13
0,97
0,88
0,80
1,05
0,77
0,68
100 64,50 64,50
100 51,70 51,70
100
Resultaat incl. vermeden
g CO2eq/kg
emissies = nbest practice
Bijlage 3 Emissies in de gebruikersfase en afvalverwijderingsfase
56
226.004 1.681.596 1.426.603 1.426.603 1.426.603 1.426.603
TAWb 3.669.529
Tropical dry forest
TeM TM SCSh
Temperate mountain systems Tropical mountain systems Subtropical steppe
592.297
834.931
834.931
834.931 639.738 1.180.330 1.180.330 1.180.330 1.180.330
834.931
76.895 3.604.836 3.604.836 3.604.836 3.604.836
238.162 3.459.622 3.459.622 3.459.622 3.459.622 259.112 1.886.495
456.663 1.167.280
1.473.226
0 1.976.781
412.356
103.034 1.167.107 1.167.107 1.167.107 1.167.107
SM
Subtropical mountain systems
2.147
TBSh 5.977.939
Tropical shrubland
4.017.705
0
481.313
26.298
468.003
218.534
0
281.176
123.342
0 71.204
193.632 5008 1.461.055
0
605.384
149.240
0 1.063.413
0
0
0
0 1.287.121
678.048 4.302.306 1.379.477 1.379.477 1.379.477 1.379.477
0
440.880 6.631.240 3.009.375 3.009.375 3.009.375 3.009.375
0
Tar
0
0 1.253.135 1.253.135 1.253.135 1.253.135 2.906.694 259.147
Tropical rain forest
40.123
Tropical moist deciduous forest TAWa 4.661.180
0
0 2.023.770
0
816.400
157.450 2.195.688 129.040
TeDo
157.450 129.040
TeDc
157.450 129.040
Temperate oceanic forest
157.450 129.040
Temperate continental forest
100.504
85.099 1.068.503 1.199.948 2.047.862 2.047.862 2.047.862 2.047.862
87.039
C Azië
West-Azië Europa en Oceanië
SCf
0
ZuidoostAzië
Subtropical humid forest
334.816
0 2.186.972
hectare
Oost-Azië Zuid-Azië
Ba
Amerika
SCs
Zuid-
NoordAmerika
Subtropical dry forest
Afrika
Aantal hectares van bepaalde natuurlijke ecosystemen per continent in 2001 (FAO, 2001b)
Boreal coniferous forest
Tabel B4.1
Landconversie
Bijlage 4
57
TBSh SM TeM TM SCSh
Tropical shrubland Subtropical mountain systems Temperate mountain systems Tropical mountain systems Subtropical steppe Gewogen gemiddelde
TAWa Tar
Tropical rain forest
TAWb
Tropical dry forest Tropical moist deciduous forest
TeDc TeDo
Temperate oceanic forest
SCf
Subtropical humid forest Temperate continental forest
Ba SCs
Subtropical dry forest
50
171
70
115
130
50
70
310
260
120
120
120
180
140
Afrika
Zuid-
135
80
145
130
145
80
300
220
210
660
130
220
210
50
234
80
145
130
145
80
300
220
210
180
130
220
210
50
Amerika Amerika
Noord-
50
153
60
135
130
135
60
280
180
130
120
120
180
130
153
60
135
130
135
60
280
180
130
120
120
180
130
50
ton/ha
Azië 50
202
70
205
130
205
70
350
290
160
120
120
290
160
50
153
60
135
130
135
60
280
180
130
120
120
180
130
C Azië
103
60
135
130
135
60
280
180
130
120
120
180
130
50
121
60
135
130
135
60
280
180
130
360
120
180
130
50
Oost-Azië Zuid-Azië Zuidoost- West-Azië Europa en Oceanië
Hoeveelheid bovengrondse biomassa per natuurlijk ecosysteem per continent (IPCC, 2006)
Boreal coniferous forest
Tabel B4.2
58
1,1%
0,0% -0,2%
3,1% 0,0% 1,5% 1,5% 2,4% 2,4% 0,3%
Beans, green Grapes Oranges Pineapples Potatoes Tomatoes Totaal
0,9%
1,2%
Bananas
0,3%
0,0%
1,8%
2,0%
0,0%
3,6%
Apples
0,0% 1,2%
2,1%
Crop
1,8%
Africa
Soybeans
Northern America
Oil palm fruit
3,5%
South America 0,4%
0,2%
0,0%
2,8%
0,9%
0,0%
0,0%
1,4%
1,1%
2,7%
0,7%
Eastern Asia 0,4%
3,3%
2,6%
3,5%
1,7%
2,9%
4,1%
3,3%
2,5%
0,8%
0,0%
Southern Asia 0,0%
2,9%
1,9%
1,9%
2,4%
1,8%
0,6%
1,4%
1,6%
3,8%
3,2%
Southeastern Asia 0,6%
0,1%
2,2%
0,3%
1,7%
2,8%
4,9%
1,6%
0,0%
-2,0%
1,9%
2,3%
2,8%
3,6%
1,2%
0,0%
1,3%
2,4%
2,1%
-20,0%
0,0%
Western Asia 2,7%
Oceania -0,3%
0,0%
0,4%
0,0%
0,0%
3,0%
0,4%
1,9%
1,2%
-11,8%
tussen 1982 en 2007 en op basis van het areaal in 2007 Europe and Central 0,0%
Asia
-0,1%
0,0%
0,0%
0,0%
0,1%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
-1,2%
4,2%
Rest of the world 0,4%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
-27,7%
World 0,2%
0,0%
0,4%
1,4%
1,6%
-0,9%
2,3%
1,4%
0,6%
1,9%
2,8%
Brazil 0,7%
0,0%
0,0%
2,2%
0,9%
0,7%
0,0%
0,8%
1,8%
2,4%
3,4%
0,1%
0,0%
0,0%
0%
0,4%
0,0%
1%
0%
0,0%
3,2%
0,0%
Argentina
Trends van relatieve veranderingen in areaal van verschillende gewassen gebaseerd op gegevens van FAOSTAT
-0,2%
0,0%
0,0%
0,0%
1,8%
1,2%
0,6%
2,0%
0%
1,1%
0,0%
U.S.A.
Tabel B4.3
59
5.804 1.910 4.919
Apples Bananas Beans, green
3.902 3.851
Potatoes Tomatoes 402
2.386
Pineapples
Totaal
2.390
Oranges
0
3.427
Grapes
2.807
Crop Soybeans
Africa
Oil palm fruit
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Northern America
South America 907
531
66
7.112
2.308
0
0
3.427
2.757
6.915
8.790
kg CO2eq/ha
Eastern Asia 657
5.027
3.886
5.239
2.611
4.392
6.104
5.016
3.761
1.223
1.123
0
Southern Asia 1
146
98
96
121
90
33
70
80
194
Southeastern Asia 841
138
2.989
428
2.361
3.806
6.746
2.254
0
0
4.455
Western Asia 4.013
4.754
5.923
7.596
2.445
0
2.760
4.923
4.445
0
0
Oceania 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Asia 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Rest of the world 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
World 325
861
511
2.053
2.355
0
3.424
2.109
861
2.830
4.049
1.883
0
0
6.257
2.442
2.089
0
2.208
5.113
6.731
9.656
Brazil
Europe & Central
Resultaten van berekeningen voor broeikasgasemissie door landconversie naar verschillende gewassen in
14
0
0
0
97
0
257
0
0
832
0
Argentina
Tabel B4.4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
U.S.A.
60
omslag Carbonfootprint 090824:Opmaak 1
24-08-2009
10:37
Pagina 1
CO2-voetafdruk: rekenmethode voor tuinbouwketens Een nadere uitwerking van PAS 2050
Omslag vormgeving en foto’s: Marjolein de Vette / Grafisch Ontwerp & Fotografie, Wageningen