Cindy van de Woestijne Gerbrandystraat 96 4384NK Vlissingen 06 21283196
De waanzinnige marteling Het is Januari 1592 in Scotland. Ik lig rillend op de harde stenen vloer. Mijn hoofd zit vastgeklemd tussen stalen staven. Met een ketting ben ik vast geketend aan de muur. Een plaat in mijn mond drukt mijn tong tegen mijn onderste voortanden aan. Ik kan mijn mond niet dicht doen. Kwijl druipt vanuit mijn mondhoek over mijn linkerwang richting mijn oor. Of is het bloed? Ik sluit mijn ogen. Onmiddellijk wordt mijn hoofd omhoog gerukt. Een ruw stuk touw wordt rond mijn nek gedaan. Ik voel geen pijn. Het voelt vertrouwd. Er zit een ritme in. Zodra ik in slaap val word ik op deze manier wakker gemaakt. Ik word aan mijn hoofd omhoog getrokken. Het ruwe touw snijdt in mijn hals. Door mijn vel, door mijn vlees. Het verlamt mijn benen en armen. Ik ga heviger trillen. Ik kan geen geluid meer maken. Mijn keel is droog en rauw. Iemand schreeuwt dat ik moet staan. Maar mijn enkels lijken zich naast mijn benen te bevinden. Dan wordt het stil. Ferme voetstappen eisen de stilte op. Ze stoppen precies voor mij. Ik verenig mijn krachten en moed en kijk omhoog. King James staat voor me. Stilzwijgend neemt hij het touw over van de man naast mij. King James kijkt mij niet aan. Hij schraapt zijn keel en beveelt mij: ‘Spreek Agnes Sampson! Waarom heb jij een kat in de zee gegooid?’ De
waanzin in zijn ogen is zelfs zichtbaar wanneer hij zijn ogen tot spleetjes knijpt en mij aankijkt. ‘Heeft de duivel jou dat ingefluisterd? Samenzwerend in de kerk in het holst van de nacht? Laat de storm aanzwellen? Laat de storm golven opdwepen om mijn bruid te laten verdrinken en verdwijnen naar de bodem van de zee? Het is niet gelukt, natuurlijk is het niet gelukt. Mijn macht reikt verder dan een kat in zee te gooien. Mijn macht reikt verder dan een verbond te sluiten met de duivel.’ King James komt steeds dichterbij. Niet omdat hij mij nadert maar omdat hij aan het touw rond mijn nek trekt. Even is het stil. Ik wil zeggen dat ik onschuldig ben. Het lukt niet. Ik val tegen hem aan. Mijn kwijl en bloed vermengd zich met zijn kleding. Hij kijkt mij vol walging aan. Door de plaat in mijn mond kan ik niets terug zeggen. Ik kan niets ontkennen of bevestigen. Met een afgrijselijk harde ruk aan het touw trekt hij mij omver. De stalen staven kletteren samen met mij op de grond. Een gruwelijke pijn snijdt door mijn hals. Tijdens mijn val zie ik mijn naakte lichaam dat zwart is van de smerige stenen vloer. Ontlasting hecht zich in korsten aan mijn benen en wordt alleen zacht wanneer ik niet anders kan dan er over heen te plassen. Ik word meegesleurd aan het touw rond mijn nek. Ik lig op mijn buik waardoor mijn borsten en knieën over de stenen vloer schrapen. Ik voel obstakels tegen mijn ribben bonken. Mijn ogen vullen zich met bloed. Mannen trekken mij lachend en schreeuwend aan het touw de trap op. De treden van de stenen trap zorgen ervoor dat de stalen staven in mijn rug snijden. Er lijkt geen einde aan de trap te komen. Ik verlies mijn wilskracht en mijn bewustzijn. Ik open mijn ogen doordat ijskoud water met een plons in mijn gezicht wordt gegooid. Ik ben op de binnenplaats van het kasteel. Ik zit op een houten plank met erachter een smalle rugleuning. De stalen staven rond mijn hoofd zijn verwijderd. Ze zijn vervangen door een band rond mijn nek. Ik probeer te
slikken. Dat lukt niet. De band rond mijn nek zorgt ervoor dat ik op het houten plankje kan blijven zitten. Mijn armen hangen naast mijn lichaam. Ik kan slechts snikken wanneer ik mijn naakte, bebloede lichaam zie. Mijn naaktheid maakt mij bewust van een menigte mensen. Opgewonden nemen ze plaats op de stoelen die tegenover mij staan. Ze willen allemaal een goede plek bemachtigen. Klaar voor een voorstelling. Ben ik de voorstelling? Mijn god ik ben de voorstelling. De angst schiet met scheuten door mijn lichaam. Ik adem rook in en hoest. De rook wordt veroorzaakt door een brand op de binnenplaats. Een brandstapel. Een rechtopstaande paal met daarom heen brandhout. Ik verlies mijn bewustzijn. Ik word gewekt met het restje water dat nog in de emmer zat. King James staat weer voor me. Op de achtergrond nog steeds de menigte. Allemaal mensen die ik niet ken. Waar zijn mijn man, mijn kinderen, mijn vrienden? Waar is Ronald Giphart als ik hem nodig heb? Waarom komt niemand mij helpen? Ik heb niets gedaan. Ik begin te huilen. ‘Ik ben onschuldig!!’ King James reageert niet op mijn ontkenning maar draait zich om naar de menigte. Hij knikt naar zijn springlevende bruid. Zij knikt terug en buigt dan vroom haar hoofd. Dan knikt King James naar iemand die zich achter mij bevindt. Een snerpend geluid zorgt ervoor dat de band rond mijn nek strakker aangetrokken word. ‘Ik heb geen kat in de zee gegooid.’ King James kijkt mij woedend aan. ’Je liegt’ brult hij. Weer een knik, het snerpende geluid en een strakkere band rond mijn nek. ‘Ik heb het niet gedaan’ roep ik weer. ‘Je liegt’ brult King James buitenzinnen van waanzin. Hij knikt weer naar de persoon achter mij. Ik heb nauwelijks kracht maar fluister nauwelijks hoorbaar: ‘Ik heb het gedaan! Ik heb de storm met behulp van duivelse krachten opgeroepen. Een woeste storm om uw bruid te laten verdrinken. Ik sprak met de duivel. Laat me nu gaan.’ King James kijkt mij strak aan. Dan glimlacht hij. Ik glimlach terug. Ik wil nu eindelijk naar huis. Of naar
IJsland. Dan knikt King James naar de persoon achter mij. Het snerpende geluid. Onder luid gejuich van de menigte verlaat ik mijn lichaam. Ik dwaal boven de menigte en boven de brandstapel waar mijn lichaam wordt verbrand. De menigte gaat tevreden naar huis. Ik dwaal rond. Af en toe hoor ik mijzelf schreeuwen.
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.