Het ontstaan van de plaatsnaam Vlissingen
Het ontstaan van de plaatsnaam Vlissingen
Frank Puylaert & Joep Bremmers
Bibliotheek Vlissingen
Tekst Frank Puylaert en Joep Bremmers Omslagontwerp Renate Zegelink Binnenwerk Knip Een uitgave van de Bibliotheek Vlissingen.
Copyright ‘Verklaring van de plaatsnaam Vlissingen door de eeuwen heen’ © Joep Bremmers Copyright ‘Nieuwe inzichten in het ontstaan van de plaatsnaam Vlissingen en naar de betekenis van de uitgang -inge en -ingen in enkele andere plaatsnamen’, bijlage I en II © Frank Puylaert Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. www.bibliotheekvlissingen.nl Inleiding
Nog niet eerder is er een gedegen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de betekenis van de plaatsnaam VLISSINGEN. Des te meer fantasierijker verhalen zijn er in de loop der tijden opgedoken: veelal mythen en legenden, tot aan volksetymologie toe. Joep Bremmers geeft u in de proloog hiervan een duidelijk overzicht. Wij zullen trachten hierna de echte waarheid te achterhalen van de oorsprong van de plaatsnaam VLISSINGEN, een samenstelling van VLISS en -INGEN. Een eertijds ingeslopen denkfout heeft tot vele vergissingen geleid. Juist het duiden van de uitgang -INGEN bij Vlissingen, maar ook bij vele andere plaatsnamen in Nederland zal de echte betekenis aan die plaatsnamen teruggeven. Dit ouderwets aandoende toponymisch onderzoek, zal actueler blijken, dan voorzien. Dit is een samenvatting van een eerder gemaakte studie door Frank Puylaert. Grote dank ben ik verschuldigd aan Dick Broers, medewerker van de Bibliotheek Vlissingen, die met zijn engelengeduld een onmisbare redactionele steun en toeverlaat is geweest. Frank Puylaert
5
I Verklaring van de plaatsnaam Vlissingen door de eeuwen heen Joep Bremmers
6
Flessingen → Vlessingen → Vlissingen De legende van de heilige Willibrord De Schelde overstekend, bereikten Willibrord en zijn gezellen het eiland Walcheren. Niet ver van de kust moet het geweest zijn, dat de Heilige een groep bedelaars ontmoette, die hem staande hielden en om een aalmoes vroegen. Het medelijdend hart des Heiligen werd op het gezicht dier armen, in wien hij zijn Jezus erkende, bewogen. Hij liet hun dan van de spijzen geven, die zijn dienaren met zich voerden. Hiermede echter niet tevreden beval hij: “Geeft aan die armen te drinken uit mijn eigen drinkflesch”. Gretig nam de eerste bedelaar de flesch aan, dronk eruit en bevond, dat zij vol heerlijken wijn was. Dan reikte hij de flesch aan een tweede. Zoo dronken er achtereenvolgens twaalf mannen uit, doch door Gods almacht verminderde de wijn niet. Want toen de bedelaars zich dankbaar verwijderd hadden, bevonden de dienaren, dat de flesch nog even vol was als te voren. “Waarlijk”, zoo spraken zij, “nu zien wij het woord van Christus vervuld: Geeft en u zal gegeven worden”. Aan dit wonder zou Flessingen, thans Vlissingen, zijn naam danken. Fr. Willibrord Lampen in: Sint Willibrord (1916), p. [124]. Sinds jaar en dag wordt in Vlissingen verteld dat de stad haar naam heeft te danken aan de fles die hier zou zijn achtergelaten door de Engelse evangelist Clemens Willibrord (ca. 658-739). Als bewijs van de authenticiteit van deze volksmare wordt een-voudig verwezen naar de fles in het gemeentewapen waarmee de zaak beklonken lijkt. Maar is er enig historisch bewijs voor de legende? Feit is dat Willibrord in ieder geval het eiland Walcheren heeft bezocht tijdens één van zijn evangelisatietochten door de lage landen. Clemens Willibrord werd omstreeks 658 geboren in het Engelse
7
Northumbria en is vanaf zijn zevende levensjaar opgevoed in het klooster van Ripon nabij het Engelse York. Op twintigjarige leeftijd vertrok Willibrord naar Ierland waar hij tien jaar later tot priester werd gewijd. Na zijn wijding tot priester was Willibrord vastberaden, in navolging van Jezus Christus, de wijde wereld in te trekken om het geloof te verkondigen. Met elf of twaalf gezellen stak hij in 690 de Noordzee over en landde nabij het huidige Katwijk. Vanuit deze plaats begon hij, niet zonder succes, met de kerstening van de nog heidense Friezen. Het leven van Willibrord werd nog niet zo heel lang na zijn overlijden voor het eerst beschreven door de Angelsaksische geleerde en schrijver Alcuin (ca. 735-804). Zijn Vita sancti Willibordi Traiectensis episcope is zo’n vijftig jaar na het overlijden van Willibrord geschreven en beschrijft voornamelijk de wonderen die Willibrord tijdens zijn missiereizen verrichtte. Zo vertelt Alcuin ook hoe Willibrord tijdens een van zijn bekeringstochten door het latere Nederland het eiland Walcheren bezocht. “Toen dus de eerbiedwaardige man eens zoals gewoonlijk op een missiereis was, kwam hij bij een zekere plaats die Walichrum heette, waar nog een afgodsbeeld van het oude bijgeloof stond”.1 Lange tijd is gedacht dat met Walichrum het huidige West-kapelle is bedoeld, maar sinds de archeologische vondsten van offerplaatsen voor de godin Nehalennia nabij Domburg en de sporen dat deze plaats reeds in de achtste eeuw een belangrijke handelsnederzetting was wordt algemeen aangenomen dat Walichrum nabij het huidige Domburg moet worden gesitueerd. Enkele hoofdstukjes verder in zijn Vita sancti Willibrordi beschrijft Alcuin als eerste het wonder van de fles van Willibrord dat vaak met Vlissingen in verband wordt gebracht. Helaas vermeldt hij er niet bij in welke plaats het wonder geschiedde. “Ook zag de heilige priester van God op een van zijn reizen twaalf arme bedelaars, die aan de 1
Alcuin, Vita sancti Willibrordi (vertaling dr. P. Bange), p. 45.
8
voorbijgangers om een aalmoes vroegen. Hij bezag hen welwillend, omdat hij zeer zachtmoedig was, en droeg een van de zijnen op zijn eigen speciale flesje te pakken en de armen van Christus te drinken te geven. Daaruit dronken alle twaalf tot ze genoeg hadden, en het wonderlijke was dat de fles waaruit zovelen hadden gedronken, toen ze op weg waren gegaan, nog even vol was als tevoren met de beste wijn. Toen ze dit ontdekten, prezen allen onze Heer, en zeiden: ‘Waarlijk is voor ons vervuld wat onze Heer Christus in het evangelie heeft gezegd: ‘Geeft, en u zal gegeven worden’.”2 Zo’n driehonderd jaar na de eerste verschijning van Alcuins biografie over Willibrord maakt abt Theofried van Echternach (?-1110) een nieuwe levensbeschrijving over de inmiddels heilig verklaarde ‘apostel der Friezen’. Theofried was abt van het door Willibrord gestichte klooster in het Duitse Echternach waar hij mogelijk de beschikking had over oorspronkelijke bronnen over het leven van Willibrord. Hoewel Theofried waardevolle informatie over het eiland Walcheren optekent in zijn rond 1105 verschenen Vita sancti Willibrordi, hij blijkt er zelfs geweest te zijn, vertelt hij niet over het wonder dat Willibrord in Vlissingen verricht zou hebben. Uit het feit dat Theofried de legende van de fles van Willibrord als naamgever van Vlissingen niet noemt, kan voorzichtig de conclusie worden getrokken dat de volksmare toen nog niet werd verkondigd. De Vita sancti Willibrordi van abt Theofried volgt grotendeels de Vita Willibrordi van Alcuin maar voegt enkele hoofdstukjes toe die van bijzondere waarde zijn voor de middeleeuwse geschiedenis van Walcheren. Theofried voegt wel een nieuw wonder toe aan de biografie van Willbrord, waar hij waarschijnlijk op Walcheren van heeft gehoord. Zo zou het eiland Walcheren door tussenkomst van Willibrord zijn voorzien van een rij duinen om de bewoners tegen de zee te beschermen.
2
Alcuin, Vita sancti Willibrordi (vertaling dr. P. Bange), p. 47-48.
9
“Daarom trok de Man Gods, volgens het algemeen getuigenis der geheele provincie, met zijn wandelstaf een lijn over het land, en wees in den naam van Jezus, die over de wateren ging, en met een enkel woord stormen en winden bedaarde, die lijn tot grens aan de zee. Onder zijne schreden verrezen kleine aaneengesloten zandheuvels, vast als onwrikbare muren. Dit noemen de bewoners de duinen, waartegen tot op den huidigen dag de vreeselijkste golven zich verbrijzelen, terwijl zij als van woede schuimen om de hun opgeworpen hinderpalen”.3 Een wonder dat zelfs voor de best gelovigen aanmerkelijk moeilijker te verteren is dan het mirakel van de fles en de twaalf dorstige Vlissingers. De eerste katholieke geestelijke die de omzwervingen van Willibrord rechtstreeks in verband brengt met de naamsoor-sprong van Vlissingen is Antonius Hovaeus (?-1568). Hovaeus was de laatste vijf jaar van zijn leven abt van het door Willibrord gestichte klooster in Echternach. Opvallend is dat Hovaeus de
3
Zie: J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in vroeger eeuwen (1898), p. 85.
10
naamsoorsprong van Vlissingen niet koppelt aan de vaak genoemde, door Alcuin beschreven, legende van de twaalf bedelaars en het wonder van de fles, maar met een geheel nieuwe verklaring komt. “Dat als de Man Gods het goddelijk Woord aldaar verkundigde; en zijn flesje, het welke hy vol wijn op zijne reis plagt mede te draagen, ergens aan een kant had gezet; het zelve door iemand uytgezopen wierd. De H. Man zulks na zijne predikaatzie vernomen hebbende, en zich over die guitery verwonderende, had daar op gezeit: Met recht zullen deze luiden in het toekomende Vlessingers heeten, dewelke mijne fles zoo onbeleefdelijk uitgedronken hebben”.4 Sindsdien wordt de legende van Willibrord met name door Roomskatholieke chroniqueurs veelvuldig in verband gebracht met de naamgeving van Vlissingen. Zelfs in 1916 werd de legende nog zonder enige kritiek als waarheid aangenomen, zoals blijkt uit het citaat van frater Willibrord Lampen (1888-1966) aan het begin van deze paragraaf. Lampen stond nog maar aan het begin van zijn loopbaan en zou later op Willibrord terugkomen. Hij studeerde filologie en theologie en publiceerde in 1939 nogmaals een boek over Willibrord; in deze nieuwe studie komt de plaatsnaam Vlissingen in het geheel niet meer voor.5 Er is dus geen enkel historisch bewijs voor de legende van Willibrord, die dan ook terecht beschouwd dient te worden als volksetymologie. Wel lijkt het erop dat de fles, die sinds jaar en dag in het gemeentewapen van Vlissingen wordt gevoerd, toch in ieder geval een directe verwijzing is naar de legende van Willibrord.
4
De in het Latijn gestelde brontekst van Hovaeus is helaas niet teruggevonden. Het hier aangehaalde vertaalde citaat is afkomstig uit H.F. van Heussen, Oudheden en Gestichten van Zeeland (1722), p. 225. 5 Zie: Willibrord Lampen, Willibrord en Bonifatius, (1939). In 1948 herdrukt als Willibrord en zijn tijd.
11
12
Flessingen → Vlessingen → Vlissingen drankzucht Een zeer markante verklaring van de naam Vlissingen is in 1559 aan het papier toevertrouwd door de vooraanstaande geneesheer Levinus Lemnius (1505-1568). Lemnius werd als Lieven Lemse geboren in Zierikzee en studeerde geneeskunde aan de universiteit van Leuven. Na zijn studie vestigde hij zich in zijn geboorteplaats als geneesheer en verkreeg in 1559 internationale faam met de publicatie van zijn Miraculis Occultis Naturæ (Geheime wonderen der natuur). Het vierdelige boek verscheen in het Latijn en is onder meer vertaald in het Frans, Duits en Engels. In het vierde deel van zijn ‘boek der wonderen’ geeft Lemnius een beschrijving van de provincie Zeeland, waarbij ook Vlissingen aan bod komt. Lemnius stelt onomwonden dat de naam Vlissingen (Flessingen) een rechtstreekse verwijzing is naar de fles vanwege het drankgebruik van de inwoners van de stad. “Maar omdat de inwoners van deze stad het liefst drinken, en de vrouwen hetzelfde doen, en soms zelfs bedrevener dan mannen zijn in deze tak van sport, vanwege het omarmen van de fles waar ze zoveel plezier aan beleven, en zo graag leegdrinken, kregen ze deze naam, of kozen ze die naam zelf, uit hun gewoonte om te drinken; en dit is een oud gebruik van hen, niet alleen om dronken te worden, maar om alle donkere wolken uit hun gedachten te krijgen, en om vrolijk te worden. Want er zijn in dit land [Zeeland] veel gevoelige, droevige, prikkelbare, melancholische mensen, die anders zijn dan de gemoedstoestand van Brabanders, en Vlamingen, die niet geleid worden door de droevige planeten Saturnus of Mars, maar door de joviale en vrolijke planeten Jupiter en Mercurius, vandaar dat de Zeeuwen dit trotseren door hun piekerende gedachten te verdrijven, hun best doen joviaal te zijn, en met drank in overvloed om deze zorgen en geesteskwellingen te verdrinken.”
13
Lemnius’ boude bewering is vaak afgedaan als een grapje. Gezien de ernst van zijn vierdelige magnus opus is het echter maar zeer de vraag of de Zierikzeese geleerde zich hier inderdaad heeft bediend van humor of scherts…
14
Ulyssingen → Vlyssingen → Vlissingen Odysseus als naamgever Al bijna even hardnekkig als de legende van Willibrord, is de theorie dat Vlissingen haar naam heeft te danken aan de door Homerus beschreven omzwermingen van Odysseus. Immers, in de Romeinse spelling Vlix (Ulysses) is het, mede gezien de overeenkomst van de V en de U in het Latijn, maar een kleine stap om tot Vlissingen te komen… Odysseus, die we voor het gemak maar Ulysses zullen noemen, zou de plaats van het huidige Vlissingen hebben aangedaan onderweg naar Circe die woonde op het eiland Aeaea (Schouwen). Het idee dat Ulysses tijdens zijn omzwervingen dit deel van de wereld heeft aangedaan is bepaald niet nieuw. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus (ca. 56-117) schreef al in het jaar 98 dat sommigen van zijn tijdgenoten van mening waren dat Ulysses zich in deze streken heeft opgehouden. “Verder is volgens sommigen ook Odysseus tijdens zijn lange legendarische tocht hier op de Oceaan verzeild geraakt. Hij zou de Germaanse contreien hebben bezocht en de stichter en naamgever zijn geweest van Asciburgium, een stad op de linker Rijnoever, die nog altijd bewoond is. Ja, er zou ooit zelfs een aan Odysseus gewijd altaar zijn gevonden, met ook de naam van zijn vader Laertes erop, en in het grensgebied tussen Germanië en Raëtie zouden nog altijd gedenktekens en graven met Griekse inscripties bestaan. Of dat zo is, wil ik bevestigen nog ontkennen; ieder moet het maar naar believen geloven of niet”.6 Het omvangrijke oeuvre van Tacitus verscheen voor het eerst in druk in de 16de eeuw dankzij de noeste arbeid van vooraanstaand ZuidNederlands filoloog en humanist Justus Lipsius (1547-1606). Het was Lipsius die als eerste wetenschapper suggereert dat Ulysses zijn naam 6 Vertaling volgens: Tacitus, Het leven van Agricola / De Germanen, vertaald door Vincent Hunnink, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000, p. 62-63 en noten op p. 94-95.
15
wel eens gegeven zou kunnen hebben aan Vlissingen, en Circe aan Zierikzee. In zijn in 1590 voor het eerst verschenen commentaar bij het door hem bezorgde verzameld werk van Tacitus maakt hij een aantekening bij het hierboven aangehaalde citaat uit De Germanen. Lipsius merkt op dat de vermaarde pionierend geograaf Strabo (ca. 64 v. Chr. -19 na Chr.) al schreef dat de Portugese stad Lissabon (Ulyssiponem) vernoemd zou zijn naar Ulysses. Lipsius kwalificeerde de door Strabo gesuggereerde naamsverklaring van Lissabon als te kort door de bocht en te mooi om waar te zijn. Openlijk vraagt hij zich af hoe dan om te gaan met ‘ons Vlissinga Zeelandia, op dezelfde wijze?’ En waarom Zierikzee (Circzea) dan niet uitleggen als een verwijzing naar de mythologische tovenares Circe?7 Het mag duidelijk zijn dat Lipsius zelf weinig vertrouwen had in deze methode van het zoeken naar verklaringen voor plaatsnamen. Lipsius’ terloopse suggestie dat Vlissingen wel eens vernoemd zou kunnen zijn naar Ulysses is niet zonder gevolgen gebleven. Veel geleerden na hem leggen zijn opmerking uit als scherts. De vooraanstaande Vlaamse geschiedkundige Olivier de Wree (Olivarius Vredius), die leefde van 1596 tot 1652, nam de suggestie van Lipsius wel serieus. Hij bedacht zich er zelfs bij dat het Vlaamse Lissewege (Ulyssewege) en het plaatsje Vlissegem (Ulyssegem) ook wel eens verwijzingen naar Ulysses’ aanwezigheid in de lage landen konden zijn.8 Later zou hij tot inzicht komen en zijn bewering nadrukkelijk herroepen. De opmerking van Lipsius werd jaren later ook gelezen door CharlesJoseph de Grave uit Gent. De Grave werd geboren in 1731, studeerde letteren, wijsbegeerte en rechten aan de universiteit van Leuven en werd in 1773 schepen van Gent en twee jaar later raadsheer in de Raad van Vlaanderen. Het idee dat Ulysses in de lage landen vertoeft zou hebben, heeft De Grave nooit meer losgelaten en hij werkte zijn verdere leven aan een omvangrijk boek dat niet alleen moest aantonen dat het meesterwerk van Homerus zich in Vlaanderen heeft afgespeeld maar dat zelfs het Atlantis van Plato in deze contreien gesitueerd moet worden. De Grave heeft de publicatie van zijn uit drie delen bestaande République des Champs Elysées, ou Monde ancient niet meer mogen 7
Zie: Iusti Lipsi [Justus Lipsius], Ad Annales Cor. Taciti, liber commentarius (1590). Zie: O. Vredius, Historiae comitum Flandriae libri prodromi duo; quid comes? quid Flandria, Brugge, 1650, p. XLVII. 8
16
meemaken. Hij overleed in 1805 en een jaar later zag zijn boek alsnog het licht en kon de wereld kennis nemen van De Grave’s wonderlijke theorieën. Hoewel Homerus in de Odysseus geen nadere beschrijving geeft van de route die Ulysses en zijn gevolg afleggen vanaf het moment dat zij aan land komen tot ze bij Circe arriveren, heeft De Grave slechts aan een blik op de kaart van Vlaanderen en Zeeland genoeg om de marsroute van de helden te kunnen reconstrueren. Ulysses kwam volgens de Gentse schepen aan land in Blankenberge en rustte er twee dagen uit in een nabijgelegen plaatsje dat prompt Vlissegem (Ulyssegem: het heem of verblijfsplaats van Ulysses) wordt gedoopt. Na omzwervingen door het Zwin belanden ze in een plaatsje dat spoedig Lissewege (Ulyssewege) zal heten. Ze trekken verder en Ulysses en kornuiten stichten de reeds door Tacitus genoemde stad Asciburgium, volgens De Grave het latere Assebroek, nu een voorstad van Brugge. Toen de stad blijkbaar af was trokken de Griekse helden verder naar het noorden, staken de Wester-
17
schelde over en kwamen aan in een plaats die vanaf dat moment Ulyssingen (Vlissingen) zal heten. Odysseus by the Sea… De Grave heeft het allemaal prachtig verzonnen. Zijn levenswerk is door de officiële wetenschap uiteraard niet au serieux genomen. Wel viel hem lof ten deel vanwege zijn uiterst creatieve en onuitputtelijke bewijsvoering. Door een speling van het lot is overigens vrijwel de gehele oplage van De Graves République des Champs Elysées in de Noordzee gedumpt waarmee de trilogie een zeldzaamheid is geworden.9 De theorieën van De Grave vormen in de twintigste eeuw voedingsbodem voor nieuwe publicaties die passages uit de Odysseus in de Zeeuwse Delta plaatsen. Allereerst Ernst Gideon die in 1973 Homerus, zanger der Kelten: Odysseus op Schouwen-Duiveland 9
Zie hierover: Hubert Lampo, Terug naar Stonehenge, p. 246.
18
publiceert. Bij het grote publiek wordt de hypothese vooral bekend door het boek Waar eens Troje lag van Iman Wilkens, dat in 1992 voor het eerst werd gedrukt. Overigens valt vooral bij Wilkens op dat hij opmerkelijk weinig woorden besteedt aan De Grave als brein achter de theorie dat Odysseus in de Lage Landen geweest zou zijn. Maar toch, succes kent vele vaders…
19
Vlessingen → Vlissingen vles: eb en vloed De Leidse hoogleraar Marcus Zueris van Boxhorn (1612-1653) voegde in 1644 een nieuw element toe aan de toponymie van Vlissingen. In zijn Chroniick van Zeelandt verwijst hij zowel de theorie van de fles van Willibrord als Ulysses, ‘van welcken sommighe ghedroomt hebben’, naar het rijk der fabelen. Volgens Van Boxhorn zou de naam Vlissingen ontstaan zijn uit het oud Deense woord ‘vles’, hetgeen de verandering van het wassende en afnemende water zou betekenen.10 Zo zou het aanvankelijke ‘Vlessingen’ zijn verbasterd tot Vlissingen. Hoewel Van Boxhorns theorie al een stuk aannemelijker mag klinken, blijkt dat ook hiervoor sluitend taalkundig bewijs ontbreekt. Een zoektocht door zowel Oud Deense als Oud Noorse lexicons levert geen woord ‘vles’ op. Woorden die beginnen met ‘vl’ blijken zelfs in genoemde talen helemaal niet voor te komen. Ook spellingsvarianten die beginnen met de letter ‘f’ of ‘w’ zijn niet aangetroffen. Flossingen/Flessingen → Vlessingen → Vlissingen plaats van vissers Historicus Mattheus Smallegange (1624-1710) bracht in 1696 een nieuwe geschiedkundige beschrijving van Zeeland uit. In deze Cronyk van Zeeland acht hij het aannemelijker dat de naam Vlissingen zijn oorsprong kent in een nog oudere taal, de taal van de Scythen. “De naem van deze Stad Vlissingen kan men met veel beter grond uit seer hooge oudheit dusdanig afhalen; om dat de Scythen, tegenwoordig de Tarters, die met ons van een en het selfde bloed zijn, noch huidensdaegs een Visscher, Flossing of Flessing noemen, welk woord ons hier van noch alleen in Zeeland overig is, door den naem van de Stad Flessingen, ’t welk geseit word, als Flessingou, dat is, een plaets van Visschers, die d’eerste beginselen aen dese Stad hebben gegeven” .11 10 11
Van Boxhorn, Chroniick van Zeelandt, Middelburg, 1644, p. 180. Mattheus Smallegange, Cronyk van Zeeland, eerste deel, (1696), p. 551.
20
Voor de theorie van Smallegange is geen enkel bewijs te vinden. De door hem gesuggereerde verwantschap van de Vlissingers met de Tataren is volledig uit de lucht gegrepen. Het is dan ook volstrekt onlogisch om de naam Vlissingen te verklaren aan de hand van een taal die enige duizenden kilometers oostwaarts werd gesproken. Flussingen → Flissingen → Vlissingen ‘stromen’, ‘vlieten’ of ‘vloeden’ Schrijver en burgemeester van Groningen Menso Alting (1637-1713) was van mening dat we een taal dichter bij huis moeten zoeken waaruit de plaatsnaam Vlissingen is te verklaren. In zijn in 1701 gepubliceerde boek Descriptio Frisiae Inter Scaldis portum veterem et Amisiam, seu inter sine et emese zoekt hij het in het Hoogduitsch, bij het woord Flussen, hetgeen ‘stromen’, ‘vlieten’ of ‘vloeden’ betekent en zou verwijzen naar de ligging aan zee.12
12
Menso Alting, Descriptio Frisiae Inter Scaldis portum veterem et Amisiam, seu inter sine et emese (1701), p. 189.
21
Vlessingen → Vlissingen Veer aan de Vlesse Een zeer interessante theorie over de herkomst van het toponiem Vlissingen is in 1706 gepubliceerd in de Spiegel van de Staat des Vereenigde Nederlands, geschreven door advocaat, schrijver en etser Romeyn de Hooghe (1645-1708). “De komst van Willebrord, en ’t laten van zyn Vles heeft gene reden noch grond; deze Stad lange tyden, niet[s] zynde als een Visschers Hieken, had maar een gering Veer om van Walcheren, op Vlaanderen over te zetten […] De oudste geschrevene geheugschriften, als den Monnik Jacob van Dreysscher, noemd de plaats het Veer aan de Vlesse. Waar uyt eerder schynt dat men zodanige teken of uythangbord aan dat Veer gehad heeft, en daar van de rondom gezetene Visschers de Vlessingers zyn genaamd: of wyl men Vlietsing Haven vind in de oude bescheyden van Sluys, kan die Duynsleuf, de naam van Vliet, Vlieting of Vlietsing gehad hebben”.13 Over de herkomst van het geschrift van de monnik Jacob van Dreysscher waarin expliciet als plaatsnaam ‘Veer aan de Vlesse’ voorkomt, vermeldt De Hooghe helaas niets. Interessant zou zijn het geschrift van deze monnik nader te bestuderen, maar het stuk blijkt onvindbaar in de archieven.14 Het ontbreken van de bron maakt het vooralsnog lastig om conclusies te verbinden aan de opmerking van De Hooghe. Het is echter wel denkbaar dat de door hem aangehaalde bron daadwerkelijk heeft bestaan maar in de loop van de tijd verloren is gegaan. De ijverige stadsarchivaris P.K. Dommisse (1837-1915) heeft het bovenstaande fragment ook gelezen en brengt er in 1910 enige 13 Romeyn de Hooghe, Spiegel van de Staat des Vereenigde Nederlands , deel 1 (1706), p. 346-347. 14 Ook emeritus hoogleraar Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de Middeleeuwen Peter Henderikx, bij uitstek een kenner van Middeleeuwse Zeeuwse bronnen, is gevraagd naar het geschrift van Jacob van Dreysscher (Dreischor). Ook Henderikx is deze bron niet bekend.
22
nuancering op aan. Hij acht het vermoeden van De Hooghe dat Vlesse zou verwijzen naar een mogelijk uithangbord (met daarop een fles) op de plaats waar het veer naar Vlaanderen voer onjuist. “’Aan de Vlessche’ kan niet bedoeld zijn, als aan een herberg ‘de Flessche’, ofschoon sommige dit meenden.15 Men spreekt toch eerder van een herberg aan het veer, dan van het veer aan een herberg”.16 Dommisse acht het waarschijnlijker dat er een mogelijk veerhuis stond aan een water dat niet de naam ‘Vliet, Vlieting of Vlietsing’ droeg, maar ‘de Vlessche’ werd genoemd – mogelijk de oerstroom waaraan Vlissingen is ontstaan. En zo zou het plaatsje aan ‘de Vlesse’ aanvankelijk Vlessingen en uiteindelijk Vlissingen zijn gaan heten.
15
Zie o.a.: H.P. Winkelman, Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Vlissingen, 1873, p. 8. 16 P.K. Dommisse, ‘De ambachtsheerlijkheid van Oud Vlissingen en de wording van Nieuw Vlissingen’, in: Archief: vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1910, p. 28.
23
Vlissingen → Flexingas → Pechelingues Pechelingue: zeerover Een noemenswaardig zijpad is in 1715 ingeslagen door Mattheus Gargon (1661-1728). In zijn kostelijk geschreven tweedelige Walchersche Arkadia uit 1715 en 1717 vertelt hij dat de naam Vlissingen een verbastering is van het door de Spanjaarden en Portugezen gebruikte woord Pechelingue of Pichelingo. “Sommigen, als Boxhorn, halen den naam van Vlissingen niet van Willebrords Fles, maar van een Deens woord Vles, dat ebb en vloed betekent: maar of die naam zo oud zy en van der Deenen inval af gebruikt, zou te bewijzen staan: want voor ’t jaar 1315 had de Stad nog geene haven, en heeft tsedert op Portugal en Spanjen beginnen te handelen, en van die moogelijk den naam van Pitchilingo, en door kleine verandering Vlissinge gehaalt”.17 Hoewel Gargon geen gelijk heeft, is zijn veronderstelling nu ook weer niet helemaal uit de lucht gegrepen. In werkelijkheid is het andersom. Het Spaanse Pechelingue en het Portugese Pichelingo is een verbastering van de plaatsnaam Vlissingen of Vlissinger. De woorden werden vooral gebruikt door zeevarenden en hadden de veelzeggende betekenis van kaper of piraat. De kaapvaart was in de 16de, 17de en 18de eeuw bij tijd en wijle een lucratieve bron van inkomsten voor Vlissingse reders en kapiteins. In oorlogstijd was het geoorloofd om vijandelijke schepen aan te vallen en leeg te roven. Bij thuiskomst wachtte de kapers een aanlokkelijk percentage van de ‘prijs’. De kapers uit Vlissingen werden zo gevreesd door vijandelijke Spaanse en Portugese schepen, dat de bemanning hun aanduiding voor ‘Vlissingers’ in de betekenis van kapers in hun vocabulaire
17
Mattheus Gargon, Walchersche Arkadia, tweede deel (1717), p. 99. Zie ook: Mattheus Gargon, Walchersche Arkadia, eerste deel (1715), p. 92.
24
hebben opgenomen, of de kapers nu uit Vlissingen kwamen of niet. Wanneer Spaanse en Portugese schepen dus een kaapvaarder op zich af zagen komen dacht men dus eigenlijk ‘daar komt een Vlissinger’. Het woord pechelingue in de betekenis van kaapvaarder is uitputtend onderzocht door de Amerikaanse historicus Engel Sluiter (1906-2001).
25
In 1944 publiceerde Sluiter een uitvoerig essay ‘The word pechelingue: its derivation and meaning’.18 Sluiter geeft een omvangrijke opsomming van, voornamelijk Spaanse documenten waarin hij het woord Pechelingue in de betekenis van kaper is tegengekomen. Tegelijk constateert Sluiter dat het woord echter niet is opgenomen in de gangbare Spaanse woordenboeken. Portugese woordenboeken vermelden het woord daarentegen wel en geven er inderdaad de betekenis van kaper aan.19 En passant hebben de Vlissingse kapers hun stad van een vlag voorzien. Kaapvaarders voerden gewoonlijk een rode vlag, de zogenaamde bloedvlag. De Vlissingse kapers voorzagen hun bloedvlag van een zilverkleurige fles, vrijwel identiek aan de vlag die de gemeente Vlissingen nog altijd voert.
18 Zie: Engel Sluiter: ‘The word pechelingue: its derivation and meaning’, in: The Historical Hispanic American Review, XXIV, 1944, p. [683]-698. 19 Zie: Novo Michaelis dicionário ilustrado: amplo vocabulário moderno, frases idiomáticas, chave de pronúncia, grande número de pranchas com mais de 4.000 referência, São Paulo etc., Ed. Melhoramentos, [ca.1975], deel 2, p. 964: ‘Pichelingue s. m. (obs.) 1. pilferer. 2. corsair, pirate’.
26
Filincsingen → Filinsingen → Flinsingen →Filissingen → Vlissingen zoon van Filinc Toenmalig Rijksarchivaris in Zeeland Adriaan Meerkamp van Emden bracht in 1928 zijn visie op het vraagstuk rondom de naamgeving van Vlissingen op een ongebruikelijke manier naar buiten. Hij onthulde zijn veronderstelling tijdens de algemene vergadering van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, waarvan hij secretaris was. Volgens Meerkamp van Emden werd Vlissingen aanvankelijk geschreven als Vlinsingen. De rijksarchivaris baseert zich hierbij echter op slechts één historische bron, een charter van 12 november 1356, waarin Vlinsingen wordt genoemd. Het ligt voor de hand dat deze spellingsvariant een eenvoudige verschrijving is. Meerkamp van Emden meent echter dat uit dit ‘Vlins’ een persoonsnaam te herleiden is en bedenkt er zelf een mogelijke naam bij: Filinc; een naam die overigens in geen enkele bron met betrekking tot Vlissingen voorkomt. Volgens de rijksarchivaris zou de zoon van Filinc dan Filincsing zijn en de stad Filincsingen (Vlissingen) is natuurlijk naar hem vernoemd.20 De theorie van Meerkamp van Emden lijkt wel erg ver gezocht en bovendien is het historisch bewijs, indien überhaupt geleverd, flinterdun. Het komt hem dan ook op kritiek te staan van onder meer Germanist P.L. Tack.
20
Zie voor de theorie van Meerkamp van Emden: Vlissingse Courant, 19 april 1928, p. 6 en Algemeen Handelsblad, 19-4-1928 (avond), p. 10.
27
Fliossinghen → Flioessinghen → Fluessinghen → Flissinghen → Vlissingen vliesland Petrus Ludovicus Tack (1870-1943) was van 1925 tot 1935 docent Nederlandse Taal en Correspondentie aan de Handelsschool in Middelburg en heeft zich in zijn vrije tijd zeer verdienstelijk gemaakt met een diepgravend onderzoek naar Walcherse veldnamen.21 Naar aanleiding van eerdere berichtgeving in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft Tack een kritisch stuk voor de editie van 24 april 1928.22 Als eerste noemt hij dat de achillespees van Meerkamp van Embdens betoog wordt gevormd door het feit dat hij zich baseert op de variante Vlinsingen die slechts één keer in de bronnen voorkomt. Jammer van de overige kritiek van Tack is dat bij zijn eigen veronderstellingen eveneens een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Volgens Tack zou de naam Vlissingen zijn afgeleid van Fliossinghen, hetgeen hij in verband brengt met het woord ‘vlissing’, hetgeen vliesland betekent – grasland dat onder water heeft gestaan. Meerkamp van Embden is niet onder de indruk van Tacks kritische schrijven en reageert in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 27 april 1928. Volgens de getergde rijksarchivaris staat het juist onomstotelijk vast dat het bij ‘Vlinsingen’ allerminst om een verschrijving kan gaan. Hij oppert dat het onmogelijk is dat in de ‘zorgzaam gecaligrapheerde 14de eeuwsche aktenboeken der Hollandsche grafelijke kanselarij’ eenvoudigweg geen sprake van een verschrijving kan zijn. ‘Wie daar in 1356 in afwijking van de gewone spelling Vlinsingen schreef, deed dit klaarblijkelijk welbewust’. Als extra ‘argument’ voert Meerkamp van Emden aan dat hem het bestaan van een resolutie uit Veere dd. 12 maart 1607 de naam Celie Vlijns wordt genoemd.23 Die Vlijns wordt, ten faveure van de eerder verzonnen Filinc, in het hoofd van de rijksarchivaris natuurlijk de oorspronkelijke naamgever van Vlissingen. 21
Zie over het veldnamenonderzoek van Tack o.a.: Leo Hollestelle, ‘De veldnamen van Walcheren: relicten van een historisch landschap’, in: De Wete, jrg. 35 (2006), nr. 3 (juli), p. 27-32. 22 P.L. Tack, ‘De afleiding van den plaatsnaam Vlissingen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24 april 1928, p. 7. 23 A. Meerkamp van Embden, ‘De afleiding van den plaatsnaam Vlissingen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27 april 1928, p. 10. Zie over de discussie rondom de theorie van Meerkamp van Embden ook: J.D.C. de Vries, ‘Vlinsingen = Vlissingen’, in: Vlissingse Courant, 11 mei 1928, p. 1, 2.
28
Flidsigi-ingen → Flidsi-ingen → Flidse-ingen → Flisse-ingen → Flissingen → Vlissingen Persoonsnaam Flidsige Enkele jaren later heeft P.L. Tack zich inmiddels ontwikkeld tot een gewaardeerd toponymist en is hij vaste medewerker van het tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, de Nomina Geographica Neerlandica. Tack schrijft in de jaren ’30 van de vorige eeuw een aantal artikelen over de herkomst van plaatsnamen op Walcheren. In 1934 komt Tack nogmaals terug op de kwestie Vlissingen.24 Sinds het begin van de 19de eeuw is er vanuit wetenschappelijke hoek meer belangstelling gekomen voor de Nederlandse naamkunde. Een belangrijk gegeven in het denken over plaatsnamen die eindigen op -inge of -ingen is de publicatie van het Altdeutsche namenbuch van prof. dr. Ernst Förstemann uit 1871. Tack stelt aan de hand van voornoemde publicatie dat Vlissingen afgeleid moet zijn van het antroponiem Flisse, als Flidse, hetgeen een vleinaam voor Flidsige zou zijn. De ontwikkeling zou dan zijn: Flidsigi > Flidsige > Flidsig > Flidsi > Flidse > Flisse. Voorts merkt hij op dat Förstemann Vlissingen dan ook terecht heeft ondergebracht bij de persoonsnaam Flins (ook Flisso of Flinso).25 Helaas is er zowel uit de historische bronnen als de mondelinge overlevering geen enkel bewijs voor het bestaan van een Flidsige of Flins in relatie tot Vlissingen. Ook de vernieuwde theorie van Tack is dus flinterdun en het lijkt erop dat de germanist andere motieven had om de oud-Duitse namenlijst van Förstemann zo’n prominente plaats te geven in de verklaring van de plaatsnaam Vlissingen en andere Zeeuwse plaatsnamen die eindigen op –inge(n). De politieke kleur van Tack lijkt hierin een rol te spelen. In de Eerste Wereldoorlog collaboreerde de Vlaming Tack met de Duitsers hetgeen hem in 1919 op de doodstraf komt te staan. Om zijn straf te ontlopen week hij uit naar Nederland. Aan zijn politieke oriëntatie heeft Tacks veroordeling blijkbaar niets verandert. Toen Tack in 1943 24 P.L. Tack, ‘Walchersche plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. IX (1934), p. 90-92. 25 E. Förstemann, Altdeutsches namenbuch (1871), p. 567.
29
overleed was er op zijn begrafenis een stevige delegatie van het Duitsgezinde Vlaamsch Nationaal Verbond aanwezig.
30
II Nieuwe inzichten in het ontstaan van de plaatsnaam Vlissingen en naar de betekenis van de uitgang -inge en -ingen in enkele andere plaatsnamen Frank Puylaert
31
Sinds de onderzoekingen van P.L. Tack in de jaren ’30 lijkt het denken over de naamsoorsprong van Vlissingen te zijn gestopt. ‘De verklaring van de plaatsnamen op -ing, -inge(n) en -egem (-ingaheim), behoort tot de meest ingewikkelde problemen der plaatsnaamkunde’, verzucht Tack in 1932.26 Wanneer ik voor het begin van mijn onderzoek deze tekst onder ogen gekregen had zou de moed mij in de schoenen gezonken zijn om dit onderwerp tot studieobject te kiezen. Dr. Rob Rentenaar, die geldt als autoriteit op het gebied van toponymie in onze tijd, schreef in 1991 en 1992 twee lijvige artikelen voor het jaarboek van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen over de herkomst van Zeeuwse plaatsnamen en in het bijzonder plaatsnamen eindigend op -inge(n). In het eerste artikel komt Rentenaar niet aan Vlissingen toe, maar blikt hij wel hoopvol vooruit naar het vervolg van zijn uiteenzetting: ‘’Dit type toponiemen biedt etymologisch en onomastisch echter zoveel problemen dat ik het liever tot een volgend artikel bewaar”.27 Wat Vlissingen betreft volgt er echter niets in het volgend artikel. Rentenaar maakt er zich in het tweede artikel in het jaarboek van 1992 met een paar regels vanaf.28 Onder verwijzing naar, nota bene, het Plaatsnamenboek van Van Berkel en Samplonius uit 1989, schrijft Rentenaar dan: ‘Algemeen wordt aangenomen dat deze naam is afgeleid van een persoonsnaam Flisso < Filliso. De betekenis zou dan zijn ‘collectiviteit van de lieden van Flisso’. Waarmee we feitelijk terug zijn bij de lijst van Förstemann uit 1871 en de dwaling van Tack in de jaren ’30. Tussen de zesde en de negende eeuw, in de tijd van de volksverhuizingen ontstonden in ons taalgebied en in Engeland vele plaatsnamen, die afgeleid waren van (voor-)namen, gevolgd door het collectiefsuffix -inga, -ingaheim of -egem in de betekenis van ’bezit van’ of ’behorende bij de clan van’, c.q. ‘huis, dorp van…’.
26
P.L. Tack, ‘Walcherse plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. 8 (1932), p. 61. 27 Zie: Rob Rentenaar, ‘Samenstellingen met persoonsnamen in de middeleeuwse Zeeuwse toponymie’, in: Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap, 1991, p. 1-32. 28 Zie: Rob Rentenaar, ‘De plaatsnamen op -inge(n) in Zuidwest-Nederland’, in: Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap, 1992, p. 1-31.
32
De historische geografie van Vlissingen De huidige stad Vlissingen is voorafgegaan door een kleine nederzetting, die later Oud-Vlissingen is gaan heten, en ongeveer heeft gelegen in het gebied waar nu de watertoren, het Stadhuisplein en vooral de Spuikom gelegen zijn. Vanaf de derde eeuw, maar zeker vanaf de ‘Boomstortvloed’ van 828 beginnen de oude duinen door te breken en de aan-vankelijk door die oude duinen beschermde kuststrook van het huidige Nederland en Vlaanderen verandert drastisch in een reusachtig schorren- en krekenlandschap. Na de stormvloeden rondom het jaar 1000 is zeer bepalend de stormvloed van 1134 geweest, waarbij de rivierbedding van de Honte (de huidige Westerschelde) aanzienlijk werd verbreed door de woeste Dullaert en het zuidwesten van Nederland een ware archipel werd. Het huidige eiland Walcheren is hierbij zwaar getroffen waarna Vlaamse abdijen zijn begonnen met de inpoldering van grote delen van Zeeland. Beveland ontleent zo zijn naam aan de Sint Baafsabdij. Aangenomen wordt dat de kreek waaraan het aanvankelijke Vlissingen is ontstaan, is gevormd door zo een stormvloed als die van 1134; door een duindoorbraak ten noordwesten van het huidige Vlissingen ontstond vermoedelijk een binnenmeer, dat na verloop van tijd een zoetwatermeer is geworden. Dit zoetwatermeer maakte bewoning mogelijk, die hier dan ook ontstond en later Oud-Vlissingen werd genoemd. De afwatering vanuit deze kreek naar de Westerschelde verliep onder meer via een kronkelige zuid-westwaarts gerichte uitwatering, later de oude haven genoemd.
33
VlissFles(s)chingen → Vla(a)ssingen → Vlessingen flesch/vla(a)s
→ Vlissingen
Zoals uit het eerste deel van deze studie blijkt is er in het verleden flink gegist naar de betekenis van het eerste deel van de plaatsnaam Vlissingen. Met de ontstaansgeschiedenis van Vlissingen voor ogen is het echter logischer om tot een nieuwe betekenis van ‘vlis’ te komen. We vergeten de ‘uytgezopen’ fles van Willibrord of de hartversterkende fles van Lemnius, evenzo het Deense ‘vles’ en het Duitse ‘Flussing’. De verklaring van ‘vlis’ moet men eerder zoeken bij het in Frankrijk voorkomende hydroniem ‘flache’ (poel), dat in Nederlandse plaats- en veldnamen voorkomt als ‘fles(s)ch(e)’ of ‘vla(a)s’. Hoewel Nederlandse naamkundigen en toponymisten reeds in de eerste helft van de vorige eeuw nadachten over de betekenis van ‘flesch’ of ‘vlaas’ in plaats- of veldnamen, is het opmerkelijk dat deze kennis nooit eerder op het toponiem Vlissingen is toegepast. Het woord ‘flesch’ is in 1930 voor het eerst als hydroniem beschouwd en beschreven door toponymist H.J. Moerman. In twee verkennende
34
stukken schrijft Moerman over de ‘flesch’ waarna hij opmerkt: ‘De verspreiding van dezen plaatsnaam, ofschoon nog steeds onvoldoende onderzocht, blijkt ongeacht groot te zijn’.29 Een terechte constatering die merkbaar nog altijd actueel is. Volgens de gelauwerde filoloog Moritz Schönfeld (1880-1958) komt ‘fles’ als hydroniem vooral voor op de Veluwe (Gerritsfles, Kempesfles, Zandfles) en in Noord-Brabant in de variant ‘flaas’ of ‘vlaas’ (Klottervlaas, Rondevlaas).30 Taalkundige Jean-Jacques Salverda de Grave (1863-1947) heeft het hydroniem ‘flesch’ het meest uitvoerig beschreven en noemt als betekenis ook ‘water-plas’ en ‘waterplas bedekt met moerasvegetatie’.31 De Brabantse toponymist C.A. Kuysten leidt het woord ‘vlaas’ rechtstreeks af van het Duitse hydroniem ‘fladder, flatt, flad’ (vergelijkbaar met het Franse ‘flache’), hetgeen ‘stromend water, dat de bodem moerassig maakt’ betekent.32 Met deze kennis van het woord ‘flesch’ of ‘vla(a)s’ voor ogen wordt het vanaf nu een stuk eenvoudiger het woord in verband te brengen met Vlissingen en vooral met de veronderstelde geografische situatie ten tijde van het ontstaan van de oor-spronkelijke nederzetting. OudVlissingen is immers ontstaan aan een kreek die uitmondde in zee via de z.g. ’oude haven’, die geleidelijk aan is verzand. Zelfs de in 1706 door Romeyn de Hooghe geciteerde, en verloren gewaande middeleeuwse bron, waarin wordt gesproken over het ‘Veer aan de Vlesse’ wint aan waarde (zie p. 21). Conclusie: het eerste deel ‘Vlis’ in de plaatsnaam Vlissingen is logischerwijs te herleiden op het in de toponymie voorkomende hydroniem ‘flesch’ of ‘vla(a)s’, hetgeen verwijst naar, de al dan niet met vegetatie bedekte, kreek waaraan het oorspronkelijke Vlissingen is ont-staan. 29
Zie: H.J. Moerman, ‘Oostnederlandsche plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. VII (1930), p. 23 en H.J. Moerman, ‘Flesch’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. VIII (1932), p. 82-83. 30 Zie: M. Schönfeld, Nederlandse waternamen, 1955, p. 242. 31 Zie: J.J. Salverda de Grave, ‘Flesch’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. X (1936), p. [24]-28. 32 Zie: C.A. Kuysten, ‘Eindhovensche plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. IX (1934), p. 116. Het Duitse hydroniem ‘fladder’ is beschreven in: Hermann Jellinghaus, Die westfälischen Ortsnamen nach ihren Grundwörtern, derde vermeerderde druk, 1923, p. 67.
35
36
-inge(n) De toponymische verklaring van de plaatsnaam Vlissingen leek mij aanvankelijk gemakkelijk te vinden. Maurits Gysselings Toponymisch Woordenboek zou zeker uitkomst bieden.33 De eerste verrassing was, dat Vlissingen niet is opgenomen in dit lijvige werk, waarin alle plaatsnamen voorkomen die zijn geattesteerd voor 1266. Wel noemt Gysseling het Vlaamse Vlissegem, waarvan men zou vermoeden dat de naam op eenzelfde of vergelijkbare manier tot stand is gekomen dan ons Vlissingen. Het suffix -egem < -ingaheim in Vlissegem maakt duidelijk dat het hier inderdaad om een antroponiem gaat, het betreft hier dan ook een nederzetting die in de vroege middeleeuwen is ontstaan.34 Gysseling noemt als persoonsnaam Fleski en dus betekent Vlissegem: ‘behorende aan de lieden van Fleski’. In Vlissingen is echter iets anders aan de hand. Hier ontbreekt het suffix -egem en is door de eeuwen heen vooral de uitgang -inge(n) gehanteerd.35 Het onderzoeken van de plaatsnaam Vlissegem biedt dus weinig soelaas bij het ontrafelen van Vlissingen.36 Nog belangrijker is dat Vlissingen in een andere periode is ontstaan dan de Vlaamse (pseudo)-parallel. Vlissingen ontstaat in de late middeleeuwen, en is bovendien gelegen aan water… Terecht merkt Rentenaar dan ook op dat we ons bij de verklaring van plaatsnamen ook moeten afvragen hoe zij zijn gevormd, wanneer zij zijn ontstaan en wat de betekenis was van deze plaats-namen op het moment van de naamvorming?37
33
Zie: Maurits Gysseling, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960. 34 Gysseling noemt de volgende data en schrijfwijzen van Vlissegem: Fleskengem (988, kopie 13de eeuw), Flessingehem (1072, kopie 15de eeuw), Flisingem (1201?), Flissengem (1201?), Flissengem (1201), Ulissenghem (1218), Vlissenghem (1220). 35 Vlissingen komt in de bronnen voor als: Vlissinghe (1235, kopie 1247), Vlissinghe (1247, kopie 1321), Vlyssinghe (1264), Vlisseghem (1268), Vlissigghen (1279), Vlinsingen (1356), Vlissinghem (1485), Vlissieghen (1488), Vlysinghen (1489). 36 Zie over de verwarring die kan ontstaan bij vermeende parallel-plaatsnamen Bijlage I: Greveninge en (2x) Grevelingen. 37 Zie: Rob Rentenaar, ‘De plaatsnamen op -inge(n) in Zuidwest-Nederland’, in: Archief van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap, 1992, p. 1.
37
Bij een nadere bestudering van plaatsnamen eindigend op -inge(n) blijkt dat deze toponiemen grofweg in twee groepen zijn in te delen. Plaatsnamen eindigend op -inge(n) die zijn ontstaan in de vroege middeleeuwen, en dus wèl in de inventarisatie van Gysseling voorkomen, en een tweede groep die grofweg zo’n vijfhonderd jaar later is ontstaan, in de late middeleeuwen. De meeste van de hier besproken plaatsnamen, niet alleen Vlissingen maar ook Kloetinge, Kruiningen, Groningen en Harlingen behoren tot deze tweede groep. Ze komen ook niet voor bij Gysseling en zijn dus geattesteerd na 1226.
Drie perioden De Vroegmiddeleeuwse -inge(n) en -ingaheim In de vroege middeleeuwen zien we nederzettingsnamen, die afgeleid zijn van een persoonsnaam, gevolgd door het collectiefsuffix -inga, in de betekenis van ‘bezit van’, of gevolgd door -ingaheim, ‘boerderij, buurt of dorp van.’ Hoewel de naamgevende persoonsnaam lang niet altijd uit historische bronnen of overlevering bekend is, maar alleen kan worden beredeneerd, zijn er ook schoolvoorbeelden van deze antroponiemen. Zoals Lotharingen: het middenrijk, dat bij het Verdrag van Verdun (843) wordt toebedeeld aan Lothar, krijgt zo de naam Lotharingen: ‘woonplaats van de lieden van Lothar’. Saeftinge is te herleiden op de persoonsnaam Chavet: Chavet-inga > Saeftinge. In het toponiem Gorinchem is de -ingaheim uitgang mooi bewaard gebleven en betekent ‘woonplaats van de lieden van Gor’. Evenzo is Woudrichem: ‘woonplaats van de lieden van Wouter of Walter’. Het eerder genoemde Altdeutsches Namenbuch van Förstemann, waar zowel Tack als Rentenaar zich in ruime mate op verlaten, is slechts van belang geweest bij het verklaren van de vroegmiddeleeuwse -inge en ingaheim-namen, maar zoals zal blijken, is de publicatie van Förstemanns namenlijst ook een grote rem geweest op het denken over andere betekenissen van de uitgang -ingen. 500 jaar relatieve Rust aan de Kust De 500 jaar tussen de vroege en de late middeleeuwen veranderen de kusten van Frisia en Flandria geheel in grote schorrengebieden met nieuwe duinvorming. Na vele eeuwen zullen de zoute graaslanden, de
38
pré salé zo ‘hoog’ komen te liggen, dat de zee ze niet meer overspoeld: de schorren zijn rijp voor inpoldering geworden, exit de schapen.
De Laatmiddeleeuwse -ingen-namen De ‘moderne’ -inge-namen blijken allemaal samenstellingen te zijn, zoals Verhulst en Gysseling in 1955 al publiceerden… en in samenstellingen hebben alle woorddelen een betekenis. Het is zinvol om hier naar te zoeken. Zoals bij de antroponiemen zijn wij bij laat middeleeuwse namen als Wielingen, Wieringen, Kruiningen, Kloetinge, Pekelinge en Wemeldinge, niet zo snel geneigd om aan een persoon(snaam) te denken. Denkend aan de mogelijkheid van ‘water’ voor -ingen, zouden deze eerste woorddelen goed passen bij -ingen, neen; ze horen niet alleen bij elkaar, ze bevestigen elkaar in hun water element. Ter onderbouwing van de hypothese, dat -ingen in Vlissingen geen collectief suffix is zoals bij schoolvoorbeeld Lotharingen het geval is, leek het ons raadzaam om ook de andere Laatmiddeleeuwse -inge(n)namen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het blijkt dat juist deze Laatmiddeleeuwse -ingen-namen, zoals uit de volgende
39
voorbeelden zal blijken, opvallend vaak verwijzen naar water.38 Soms zijn het namen voor wateren die hun verbinding met zee behielden en waaraan havens zijn ontstaan zoals bij Harlingen, dan weer betreft het wateren die van zee zijn afgesloten als gevolg van duinvorming (Scheveningen) en aanslibbing van schorren, en daardoor binnenwateren, meren of kreekresten zijn geworden. De verlanding heeft er toe bijgedragen dat door de inpoldering die daar op volgt de haven soms een eind van zee komt te liggen, zoals bijvoorbeeld in het geval van Groningen. Bij nagenoeg alle laat-middeleeuwse toponiemen, eindigend met ingen, verwijst dit woorddeel naar de nabijheid van water. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Rentenaar die meer classificaties onderscheidt; niet alleen waternamen maar ook natuur- en veldnamen. De Britse onderzoekster Margaret Gelling con-stateert bij -inge(n) plaatsnamen in het Engelse graafschap Berkshire.39 Bewijs voor deze stelling verdient nader onderzoek waar vooralsnog een voorzichtige aanzet wordt gegeven in bijlage II. Er is echter ook een taalkundig argument dat de gedachte versterkt dat we bij -inge(n) wel degelijk moeten denken aan water. In de Geïntegreerde Taalbank (gtb.inl.nl) wordt bij het zoeken naar ing verwezen naar het zelfstandig naamwoord ‘ingte’ in het Woordenboek der Friese taal. Als betekenis wordt gegeven: Engte, inz. land- of zeeëngte. Conclusie: plaatsnamen die eindigen op met het suffix -inge(n), of een afgeleide vorm daarvan, zijn in te delen in twee soorten plaatsnamen die ontstaan zijn in twee verschillende periodes. In de vroege middeleeuwen wordt -inge(n) gebruikt als een suffix dat aanhorigheid
38 De gedachte om -inge(n) in verband te brengen met water en het dus als hydroniem te beschouwen is zeker niet nieuw. Uitgerekend mr. Jacob Hendrik Hoeufft (1756-1843), een van de grondleggers van de Nederlandse naamkunde, schrijft al in 1816 over inge(n) in relatie tot water. Het is Hoeufft opgevallen dat veel plaatsnamen met het suffix -inge(n) aan het water gelegen zijn en trekt hieruit de voorzichtige conclusie dat de betekenis van -inge(n) gezien moet worden als ‘eene engte, een nauwte, of eene waadbaare plaats in eene Rivier’. Zie: J.H. Hoeufft, Taalkundige bijdragen tot de naams-uitgangen van eenige, meest Nederlandsche, plaatsen, 1816, p. 62-66. 39 Zie: Margaret Gelling, Signposts to the Past: place-names and the history of Engeland, J.M. Dent & Sons, London, 1978, p. 120.
40
uitdrukt en in plaatsnamen is gekoppeld aan een persoonsnaam: de hydroniemen. De laatmiddeleeuwse plaatsnamen eindigend op -inge(n) zijn per definitie samengesteld uit twee of meer grondwoorden en zijn niet langer afgeleid van een persoonsnaam. De betekenis van -inge(n) in de laatmiddeleeuwse plaatsnamen is die van ‘water’, ‘watering’ of ‘kreekrest’. Deze plaatsnamen zijn ontstaan als hydroniemen. Later gaan de namen van deze wateringen door metonymie over op de vestigingsplaats die zich er naast ontwikkelt.
De betekenis van Vlissingen Na deze onderzoekingen van zowel het bestandsdeel ‘Vliss’ als het suffix ‘-ingen’ kunnen we met meer zekerheid een verklaring voor het toponiem Vlissingen geven. Eindconclusie: de plaatsnaam Vlissingen stamt uit de late middeleeuwen en bestaat uit twee delen. ‘Vliss’, hetgeen is afgeleid van ‘flesch’ of ‘vla(a)s’, en verwijst naar de kreek(rest) waaraan het oorspronkelijke Vlissingen is ontstaan. Het tweede deel, de uitgang ’-ingen’ associëren wij graag met de uitwater-INGE(N), waarvan wij er drie al snel terugvinden in de oudere plattegronden van onze stad. De betekenis van ‘ingen’ voor water is ‘semantisch verschraald’, verdwenen uit onze taal, zelfs uit ons vocabulaire. Veel informatie kreeg ik van mijn Vlissingse penvriend en oud-collega huisarts Ad van Dijk. Verder ook dank aan prof. Magda Devos, die zeer veel voor me deed, maar helaas mijn stelling niet onderschrijft. Ik blijf hopen…
41
Geraadpleegde bronnen Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel 11, Gorinchem, 1848. Aarsen, A., ‘Vlissingen’, in: De Navorscher, jrg. 30 (1880), p. 100-101. Ab Utrecht Dresselhuis, J., De provincie Zeeland in haar aloude gesteldheid en geregelde vorming beschouwd, Gebr. Abrahams, Middelburg, 1836. Ab Utrecht Dresselhuis, J., Geschied- en oudheidkundige wandelingen door het eiland Walcheren, Middelburg, 1842. Alcuin, Het leven van Willibrord: geschreven door Alcuin en de hoofdstukken 10 en 11 uit de Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum van Beda Venerabilis, uit het Latijn vertaald en ingeleid door P. Bange, Aartsbisdom Utrecht, 1995. Alexander, Henry, ‘The particle ing in place-names’, in: Essays and studies by members of the English Association, vol. II, Oxford, 1911. Alting, Menso, Descriptio Frisiae Inter Scaldis portum veterem et Amisiam, seu inter sine et emese, 1701. Bergman, J.T., Over de Odyssea van Homerus, S. en J. Luchtmans, Leiden, 1826. Berkel, Gerald van en Samplonius, Kees, Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie, (3e druk), Het Spectrum Boxhorn, Marcus Zueris van, Chroniick van Zeelandt, eerste deel, Middelburg, 1644. Carnoy, A., ‘Plaatsnamen met –ingem en –egem uit gewone naamwoorden afgeleid’, in: Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde, jan.-feb. 1940, p. [537]-541. Cluverius, Philippus, Commentarius de tribus Rheni alveis, et ostiis; item, de quinque populis quondam accolis; scilicet de Toxandris, Batavis, Caninefatibus, Frisiis, ac Marsacis, 1611. Dale, J.H. van, ‘De flesch van Willibrord en het wapen van Vlissingen’, in: De Navorscher, jrg. 2 (1852), p. 46. Dommisse, C.P.I., De geschiedenis van de Westpoort te Vlissingen, De Vey Mestdagh, Vlissingen, 1903. E. Förstemann, Altdeutsches namenbuch, 1871. Franssen, G.W.T.M., en Schuurman, A.J., De ontwikkeling van de Scheldeloop: van de Romeinse tijd tot heden, Vereniging ‘Nederlandse Loodsen Sociëteit’, z.j. Gargon, Mattheus, Walchersche Arkadia, Samuel Luchtmans, Leiden, 1715-1717. Gideon, Ernst, Homerus, zanger der Kelten: Odysseus op Schouwen-Duiveland, Ankh-Hermes, Deventer, 1973. Grave, Charles-Joseph de, République des Champs Élysées, ou monde ancient, P.-F. de Goesin-Verhaeghe, Gent, 1806. Groenedijk, T., Nederlandse plaatsnamen, Slingenberg Boekproducties, Hoogeveen, 2000. Gysseling, Maurits, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), deel II, Belgisch interuniversitair centrum voor Neerlandistiek, 1960. Henderikx, P.A., ‘De waterstaat van Walcheren tot het begin van de vijftiende eeuw’, in: Land, water en bewoning: waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, 2001, p. 119-162. Henderikx, P.A., ‘Dorpen en steden op Walcheren voor circa 1300’, in: Den
42
Spiegel, jrg. 18 (2000), afl. 1, pag. 4-11 Henderikx, P.A., ‘Havenplaatsen in Zeeland in de dertiende eeuw’, in: Land, water en bewoning: waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, 2001, p. 68-80. Henderikx, P.A., ‘Walcheren van de 6e tot de 12e eeuw. Nederzettingsgeschiedenis in fragmenten’, in: Archief Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1993, pp. 113-156. Heussen, Hugo Franciscus van, Batavia Sacra, 1715. Heussen, Hugo Franciscus van, Oudheden en gestichten van Zeeland, (deel 1), Leiden, 1722. Hoeufft, J.H., Taalkundige bijdragen tot de naams-uitgangen van eenige, meest Nederlandsche, plaatsen, Breda, 1816. Hooghe, Romeyn de, Spiegel van de Staat des Vereenigde Nederlandse, 1706. Hoogstraten, David van, en Jan Lodewyk Schuer, Groot algemeen historisch, geographisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek, vol. 10, 1733. Huisman, J.A., ‘Herinterpretatie van namen als model in de continuering van de traditie’, in: Neerlands Volksleven, jrg. XXIV (1974), nr 1 en 2, p. 121-136. J.A., ‘De Fluessen’, in: De Navorscher, jrg. 37 (1887), p. 48-49. Koch, A.C.F., Tussen Vlaanderen en Saksen, Verloren, Hilversum, 1992. Kronenburg, J.A.F., Neerlands Heiligen in vroeger eeuwen, F.J.H. Bekker, Amsterdam, 1898. Kuysten, C.A., ‘Eindhovensche plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, deel IX (1934). Laflin, Susan, ‘Do –ingas Place-Names Occur in Pairs?’, in: Journal of the English Place-name Society, 2003. Lampen, W., ‘Abt Thiofried schrijft het leven van Sint Willibrord’, in: Zonnewijzer, almanak voor het katholieke gezin, (1939), p. 336-358. Lampen, W., ‘De bronnen voor de geschiedenis van Sint Willibrord, apostel en patroon van Nederland’, in: Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, jrg. 85 (1949). Lampen, W., Sint Willibrord, Dekker & Van de Vegt, Utrecht, 1916. Lampen, W., Willibrord en Bonifatius, P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam, 1939. Lampo, Hubert, Terug naar Stonehenge, een magisch-realistisch droomboek, Meulenhoff, Amsterdam, 1993. Lampo, Hubert, Toen Herakles spitte en Kirke spon, (3e druk), Manteau, Brussel/Den Haag, 1968. Leendertz Wz., P., ‘Vlissingen’, in: De Navorscher, jrg. 30 (1880), p. 101-103. Lemnius, Levinus, Miraculis Occultis Naturæ, Libri IV, 1559. Lipsius, J., Ad Annales Cor. Taciti liber commentarius: variis in locis utiliter auctus, & hac editione Parisinâ indice uberiori ditior, 1590. Lux, A.J.L.M., Levensschets van den H. Willibrordus, apostel der Nederlanden, Van Langenhuysen, Den Haag, 1839. Meerkamp van Embden, A., ‘De afleiding van den plaatsnaam Vlissingen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 27 april 1928. Moerman, H.J. ‘Flesch’, in: Nomina Geographica Neerlandica, deel VIII (1932), p. [82]-83. Moerman, H.J. Nederlandse plaatsnamen, een overzicht, Nomina Geographica Flandrica, Studiën 7, Leiden, Brussel, 1956.
43
Moerman, H.J. ‘Oostnederlandsche plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, deel VII (1930). Molanus, Johannes, Natales Sanctorum Belgii, 1595. Rentenaar, Rob, ‘De plaatsnamen op –inge(n) in zuidwest-Nederland’, in: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1992, p. 1-32. Rentenaar, Rob, Geschiedenis van de naamkunde in Nederland en Vlaanderen tot 2000, PDF Netwerk Naamkunde, 2006. Rentenaar, Rob, ‘Samenstellingen met persoonsnamen in de middeleeuwse Zeeuwse toponymie’, in: Archief, Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1991, p. 1-32. Reygersberch, Jan Jans, Dye Cronycke van Zeelandt, 1551. Salverda de Grave, J.J., ‘Flesch’, in: Nomina Geographica Neerlandica, deel X (1936), [24]-28. Schönfeld, M., Historische grammatica van het Nederlands (editie A. van Loey), Thieme & Cie, Zutphen, 1970. Schönfeld, M., ‘Het onderzoek der plaatsnamen van Nederlandse oorsprong in de laatste jaren’, in: Nomina Geographica Neerlandica, deel IX (1934). Schönfeld, M., Nederlandse waternamen, 1955. Smallegange, M., Cronyk van Zeeland, eerste deel, Middelburg, 1696. Tacitus, Het leven van Agricola / De Germanen, vertaald door Vincent Hunink, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000. Tack, P.L., ‘De afleiding van den plaatsnaam Vlissingen’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24 april 1928. Tack, P.L., ‘Walcherse plaatsnamen’, in: Nomina Geographica Neerlandica, vol. 8 (1932), p. 54-81; vol. 9 (1934), p. 62-99; vol. 10 (1936), p. 57-92; vol. 11 (1938), p. 142-156. Tition, Isaak, Tegenwoordige staat der vereenigde Nederlanden, tiende deel, vervolgende de beschrijving van Zeeland, Amsterdam, 1780. Uitman, G.J., Wat zeggen onze aardrijkskundige namen?, Van Gorcum, Assen, 1954. Vries, J.D.C. de, ‘Vlinsingen = Vlissingen’, in: Vlissingse Courant, 11 mei 1928. Wilkens, Iman, Waar eens Troje lag, het geheim van Homerus’ Ilias en Odyssee onthuld, (2e druk), Bosch & Keuning, Baarn, 1999. Winkler, Johan, ‘De Fluessen’, in: De Navorscher, jrg. 37 (1887), p. 242. Winkler, Johan, ‘Jammerklachten, naar aanleiding eener woordenlijst van aardrijkskundige namen’, in: De Tijdspiegel, eerste deel, 1885. Winkler, Johan, ‘Vlissingen’, in: De Navorscher, jrg. 30 (1880), p. 101. Wree, Olivier de, Historiae Comitum Flandriae pars prima Flandria Ethnica, Brugge, 1650.
Herkomst van gebruikte afbeeldingen p. 10 p. 17 p. 24
Uit: W. Lampen, Sint Willibrord, Dekker & Van de Vegt, Utrecht, 1916. Gemeentearchief Vlissingen. Gemeentearchief Vlissingen.
44
p. 33 p. 38
Gemeentearchief Vlissingen. Nationaal Scheepvaartmuseum, Antwerpen.
45
Bijlage I Greveninge en (2x) Grevelingen Ter illustratie, maar hopelijk ook ter verduidelijking, zal ik het verschil bespreken tussen Greveninge en de Grevelingen’s, die zo verwarrend veel op elkaar lijken, maar toch in betekenis geheel van elkaar verschillen en waarvan bovendien het ontstaan bijna 5 eeuwen uit elkaar ligt. Greveninge: thans een polder onder Sint Anna ter Muiden bij Sluis, als Grifninga reeds vermeld in 737. Grifninga < grif, griffel en –inga, zijn bezit. Hier is toevallig niet sprake van een antroponiem in de strikte vorm, omdat i.p.v. een persoonsnaam een titel/functie wordt gebruikt. De Vroegmiddeleeuwse betekenis van Greveninge is hiermee: een bezit van ‘iemand die kan schrijven’. De Nederlandse Grevelingen, thans een meer, duidt het grenswater aan tussen de Vlaanderen en Holland, vanaf het begin van de 13de eeuw.40 De loop van de Scaldis, die sinds 840 het grenswater vormde tussen West-Francia en aanvankelijk Lotharinge, weldra Oost-Francia, heeft zich verplaatst in 1134 van boven naar onder het eiland Schouwen.41 Volgens K.J.J. Brand ontstaat de benaming van het eiland Schouwen uit Scaldis-gouwe.42 De verplaatsing van de loop van de Schelde verklaart waarom we spreken van een Zeeland ‘bewesten’ en ‘beoosten’ de Schelde. Dit Grevelingen in de betekenis van (grens)water van de graaf wordt gebezigd in de literatuur vanaf 1237. De Hollandse graaf Diederik III bezat een allodium over de Vlake, Overflakkee. De Laatmiddeleeuwse betekenis van Grevelingen is hiermee ‘des’ graven (grens)water’. Ook nu ligt hier trouwens nog de grens tussen provincies Zuid-Holland en Zeeland. Het Franse Grevelingen, nu Gravelines. In 1163 legt de machtige Graaf van Vlaanderen, Philips van den Elzas, vier nieuwe havens aan om zo tegemoet te komen aan de behoeften van een aanwassende bevolking. Vol ijver en vlijt ontstonden Grevelingen (Gravelines), 40
Zie: P.A. Henderikx, De strijd tussen Holland en Vlaanderen over de macht in Zeeland, 1987. 41 Zie: C. Dekker, Zuid-Beveland, 1971. 42 Zie: K.J.J. Brand, Het ontstaan en de ontwikkeling van de Honte of Westerschelde, 1985.
46
Nieuwpoort, Diksmuide en ons Biervliet. Ik ging uit van de veronderstelling dat het Nederlandse Grevelingen zijn naam ontleende aan de graaf. Het lijkt voor de hand te liggen om ook het Franse Grevelingen/Gravelines op die manier te verklaren, maar er is ook een andere verklaring geopperd. Zo deelde J.A. Trimpe Burger mij mee, dat de ‘waterganck’, de ‘wateringue’, daar was gegraven en dat mogelijk Gravelines zijn naam dààraan ontleende. Toch is hiermee deze –inge in de tijd bepaald en verwijst zij duidelijk naar een water, ontstaan door het doorgraven van de duinen naar een daar achterliggend water (weliswaar, in opdracht van de graaf…).
47
Bijlage II Om aan te tonen, dat -inge(n) op water duidt, verzamelde ik eerst vrij willekeurig bijna vijftig hydroniemen. Eerst echte waternamen, later plaatsnamen die metonymisch/semantisch-secundair hun naam ontleenden aan de ernaast liggende watering of water. Het zijn steeds samengestelde namen, waarbij het eerste/hoofdwoord past bij water, het accentueert het zelfs. Het zijn “beschrijvingen van de natuur ter plaatse… topografische namen, die zich vooral voordoen in de 13de en de 14de eeuw” (Rentenaar). “De zuiverste indeling is in beginsel die welke uitgaat van de denotatumcategorieën, waartoe de (plaats-)namen behoren op het moment van de vorming” (weer Rentenaar). Hij bedoelt hier, dat de naamgeving geschiedt op de eerste ‘dag’ dat men de locatie aantreft en hoe die aan hen overkomt. Wij zullen metterdaad die plaatsnamen indelen in categorieën, Rentenaar ziet er van af. Na vele verzuchtingen, ook die van Tack, begint hij in zijn publicatie van 1992 dan merkwaardig genoeg één lange lijst op te noemen van waternamen. Hieraan vooraf gaan dan nog de meest ingewikkelde en merkwaardige ‘taalkundige’ indelingen van deze hydroniemen: in mannelijke en vrouwelijke, die mét een ‘de’ en zonder ‘de’, meervoudig en enkelvoudige tot ‘elliptische vormen’ toe. Rentenaar haalt hier Tack aan, maar verklaart de uidrukking ‘eliptisch’ niet. Later distantieert rentenaar zich ervan. Vervolgens verwijt hij Gysseling het voortdurend interpreteren van hydroniemen als antroponiemen (!), terwijl hijzelf een zekere BISILIO opvoert om tot de verklaring te komen van de plaatsnaam BIEZELINGEN, om maar één voorbeeld te noemen; er zullen er meerdere ter sprake komen in de volgende lijst. Rentenaar suggereert dat Hingward mogelijk een persoonsnaam is, Roterdinge < van iemand die Rothard heet, Sabbinge < de persoonsnaam Sabbe, een verkorte vorm van Saxbald. Scheveningen ten slotte < van ene Scufino en en Welsingen < de persoonsnaam Waliso. De Hydroniemen
48
Topografische plaatsnamen laten zich vanzelfsprekend goed in-delen naar de aard van de natuur, die de eerste bewoners daar aantroffen toen de naamgeving plaats vond. De eerste vier namen, die eindigen op -ingen zijn nog steeds echte waters: De Wielingen Is een water. De naam duikt op in de 12de eeuw. De ingang van de Schelde is dan nog smal en geblokkeerd door drie grote eilanden. Dit aanvankelijk nauwe vaarwater vol ‘wielen’ (!) (draaikolken), scheidt Walcheren van het vasteland. Het is nu de wijde monding van een zeearm, de Westerschelde. De Wieringermeer Thans ingedijkt tot polder. Gelegen in Noord-Holland, onder water gelopen door de 12de eeuwse stormen (1134) toen de Zuiderzee haar huidige vorm kreeg. Mogelijk verwijst het eerste deel van de naam naar het rijkelijk aanwezige zeewier. Volgens J.A. Trimpe Burger echter gaat het om wierde, een oud woord voor terp . Het woord meer wijst er in onze optiek op, dat de uitgang -inge zijn waterbetekenis verloor. Wieringenmeer is dan, zoals Canisvlietkreek, een tautologie. Kruiningen en Kloetinge Wij willen nu nog twee Zuid-Bevelandse nederzettingsnamen bespreken, Kruiningen en Kloetinge, waar veel over bekend is, dank zij het proefschrift van Dr. C. Dekker over zijn geliefde Zuid-Beveland . Beide dorpen liggen in een landschap waar volgens Dekker in de twaalfde en de dertiende eeuw dorpen werden gesticht op grotere terpen. Trimpe Burger merkt op dat die hoogten bescherming boden tegen de zee. De kernheuvels zijn bedekt met enorme hoeveelheden mest, gevormd in de twaalfde en dertiende eeuw . Het eerste deel van beide benamingen verwijst naar zo’n hoogte: in Kloetinge is dat kloot, dat ‘bol’ betekent en vandaar ook ‘hoogte in het landschap’. Dezelfde ontwikkeling kende het woord kruin, waarmee Kruiningen is samengesteld., gelegen aan water. De in de inleiding besproken ontwikkeling van het landschap, namelijk de overgang van zout naar zoet water in de ingen, maakt bewoning, veeteelt en zelfs leerbewerking mogelijk. Dekker schrijft over de
49
inpoldering: "Het opwerpen van die woonhoogten, “gaat bij Kruiningen de eerste bedijking vooraf”, dan voor ons betoog van belang: “de restkreken, die aan de monding op zee nog breed waren, zullen al wel vroeg afgedamd zijn, in de ringdijk zijn opgenomen” . Als hij dan de plaatsnamen ter sprake brengt, bespreekt hij slechts die plaatsen die eindigen op -dam. Het verband tussen de steeds voorkomende kreek en de op -ingen eindigende namen legt hij niet. In dit voortreffelijke werk zijn twee luchtopnamen opgenomen van Kloetinge en Wemeldinge. Hierop zijn de ingen duidelijk weergegeven als ovalen, bij Kloetinge de Bijganck geheten. Ten overvloede vermeldt Dekker, dat de dijk na 1134 nodig was “omdat al snel de diepere ligging van de ‘Bijganck’”, (helaas geen watergank → watering → inge), wateroverlast gaf voor Kloetinge”. Op een andere luchtopname is te zien hoe landinwaarts Kruiningen en Kloetinge zich formeren. De zeedijk volgt de veelal ovale dieper liggende inge, die dan later na afsluiting ook tot polder wordt. Oud-Sabbinge Het woord sabbe in de betekenis van weiland/eiland. In onze optiek wijst de ronde vorm van Oud-Sabbinge op de mogelijkheid dat dit mooi ronde weilandje het restant is van een terp. Als er zoet water in de buurt is, is bewoning van een terp mogelijk. Deze bronnen op een terp worden ‘de vate’ genoemd. Het zoute De honoraire heer Nijsse sr., samen met zijn zoon de enige nog actieve orgelbouwers in Zeeland, merkte dan ook op: “in 1940 vielen we door de bombardementen op Bergen op Zoom zonder drinkwater. Nog diezelfde dag groeven we zoet water op”. Nijsse meldde bij mijn bezoek aan hem verder op dat er vier wegen leiden naar Sabbinge: drie kaarsrecht en de vierde kronkelig. Die laatste is de oude wetering die na inpoldering de weg vormt naar het Veerse Meer. Ook meldde hij: “Ik heb de tijd nog meegemaakt dat men naar Biezelinge trok om daar biezen te snijden”. De indeling die we nu volgen zijn groepsgewijs geplaatst, de eerstvolgende naar inhoud van de watering: Vlaardingen De Latijns schrijvende klerken, al dan niet kloosterling, hadden niet de minste bedenkingen inge(n) te vertalen door water of rivier. Eigenlijk was het andersom natuurlijk, men sprak in de volkstaal en schreef dan:
50
“super ripam fluminis quod vocatur Flardinghe” . De Flardinghe is eerst nog een rivier (flumen), op de oever (ripa) waarvan men de kerk bouwt. Ook Van der Horst spreekt eerst van een rivier voor de vestigingsplaats ter sprake komt in 1015. De Hollandse Graaf Dirk III roept de woede over zich af van de Duitse Keizer Hendrik II door in Flardinga (!) tol te gaan heffen. De Duitse Keizer stuurt een legermacht onder leiding van Hertog Godfried van Lotharingen, Dirk verslaat beide. Dankzij dit belangrijke feit en de daardoor bewaard gebleven stukken uit die tijd, beschikken wij over een zo vroege vermelding van Flardinghe (hij komt dan ook als enige ‘moderne’ inge-naam voor bij Gysseling), eerst als rivier, dan als plaats voor tolheffing en tenslotte als plaats, de oever waarop een kerk werd gebouwd. Door metonymie gaat de naam van de watering over op de vestigingsplaats. Vlaardingen, ook bekent als Flardenga, Flardingun en alles wat er tussen ligt (Gysseling noemt er een tiental!), zal niet komen van vlier/vlaar, want heesterachtige vlierbomen gedijen niet in zout water (met dank aan professor Devos). Een aannemelijke verklaring vonden wij bij A.H. Booij : “Fledder, Fleer, Flier is een veensoort, dat het midden houdt tussen rijke turf, veen en het veel ‘armere’ darg”. (H)Everingen (H)ever is drijvend laagveen. Zoals ‘vluus’, ‘vlessch’ en ‘vlies’ de benaming is voor een op waterdrijvende plantenlaag bij Vlissingen, zo accentueert het hoofdwoord hier het waterig aspect van de inge(n) niet alleen, het specificeert het zelfs. Darringhen Slaat zeker op turfstekerei als verzamelnaam. In een specifiekere context kan men de kreek, waar turf in drijft bedoelen of de watering waarin de turf vrij komt uit de oever, zoals bij Vlaardingen, alleen is het water element daar al aangetoond. NAAR SMAAK EN REUK:
De Pekelinge Een -inge, die zijn verbinding met zee behouden heeft, of nog maar recent verloor, vol zout zeewater.
51
Langer van zee afgesloten kreekresten kunnen vies gaan ruiken, een groep -ingen is aldus indeelbaar naar reuk en doen zelfs aan urine denken, zo spreekt voor zich zelf: de omzetting van zout naar zoet gaat vaak met rotting gepaard en een kwalijke reuk (het stinkt). Harlingen In dialect: Harn dat betekent mogelijk pis, urine. De betekenis kent men echt niet meer ter plaatse, alhoewel het dialect voor Harlingen blijkt Harn te zijn. Ook in de plaatselijke bibliotheek kon men geen verklaring vinden, noch voor harn en zeker niet voor ingen. De betekenis van harn verschraalde / verstomde / stierf merkbaar totaal, de uitgang verdween zelfs geheel uit het vocabularium van het dialect ter plaatse. Harn kan ook komen van scharnier, wat mogelijkerwijs wijst op de haakse ligging van de haven. De Zekelinge Komt van zeiken, ofwel pissen en plassen. Alhoewel, de Zeeuwen noemen ook een bepaald soort zeeanemonen 'zekers', daar kan men hier ook aan denken, zo men wil. “Zeker is de benaming van verschillende diersoorten, die onder bepaalde omstandigheden water uitspuiten” . Roterdinge Slaat mogelijk op onwelriekendheid. Beringen Zij het niet aan de kust, maar in Oost Vlaanderen gelegen, past weer beter in dit rijtje. Beer van beerput. Sleidinge De slee/sleebes is een kleine zure pruim, vrucht van de sleedoorn. In het Corpus Gysseling is in 1296 sprake van “…die sle(e)haghe, gelegen in de meersch”. Het moet op het moment van de naamgeving een sterk verzuurd water geweest zijn. NAAR INHOUD VAN DE KREEK:
Scheveningen
52
Werd door Verdam & Verwijs al geduid als < van ‘schever’, wat staat voor ‘schilfer’ of grove korrel, grof duinzand passend in een oude zeekil… Over -ingen geen woord! De vereniging ‘De Haagse Beek’ gaf eertijds een gedenkboekje uit en verhaalt over het ontstaan: “Na het doorbreken van de z.g. ‘oude duinen', van af 300 n.Ch., die Frisia ruim 2000 jaar omsloten en waar we de turf aan te danken hebben, kwam onze kust onder invloed van eb en vloed. De bres, die werd geslagen in die oude duinen leidde tot overstroming van ‘hol’-land en leverde aldus de kleilaag op de turf en geleidelijk leidde dat ook daar tot verlanding. Wat bleef waren de afwateringen op zee... tot nieuwe duinvorming leidde tot afsluiting van die afwatering op zee. In die duinen verzamelde zich regenwater en nu zien wij iets merkwaardigs: de loop van de beek draait zich nu land INwaarts. De beek die loopt nu tot het ‘torentje’ in de vijver!” en ook hier is nu waterwingebied, zoals eertijds nabij Vlissingen! Schelveringe / Ter Schelling Daar we geen verklaring vonden van beide woorden, interpreteren we deze afkomstig van ‘schelp’. Wemeldinge De betekenis van het woord ‘wemel’ is geheel ‘verschraald’. Bij het werkwoord ‘wemelen’, kan men zich nog iets voorstellen. Deze plaats is nu landinwaarts gelegen. Waarvan het water eertijds 'wemelde', weten we nu niet meer, maar de tot in de jaren veertig bestaande ‘Zeeuwse koortsen’ en het daarbij nodige stilstaand water en muggen, kunnen ons op weg helpen. Soms is het stilstaand water de naamgever, zoals bij Vlissingen. Kralingen De inge, die in verbinding met zee staat, zal veel zeekraal bevatten, zoals op het eiland Wieringen ondermeer zeewier de naamgever geweest kan zijn. Biezelinge Biezelinge heeft lang aan de top van een inham aan zee gelegen. Die verbinding met zee was van een stevige dijk voorzien, die we nu nog in het dijkprofiel herkennen. De oudste inwoner van Oud-Sabbigen, de
53
heer Nijsse, wist mij eertijds mede te delen dat de inwoners van Sabbingen naar Biezelingen trokken om daar biezen te snijden. De biezen, van ‘bieze-bijzen’ en ‘je biezen pakken’, moet slaan op de biezen, het riet, wat begon te groeien in de inge, toen die haar verbinding met zee verloren had. Riet is meer iets voor kreken en meren, het gedijt niet zo in zout water, maar wel in wisselend zout-zoet, zoals de Biesbosch. Heiningen Synoniem voor riet is ‘hein’, een wat merkwaardige tweede naam voor de Grevelingen, want zoveel riet verwacht men niet in een met zee verbonden rivier. Wissingen Wisse is een veel voorkomende familienaam in Zeeland. In NoordNederland betekent het teen, twijg of bies en in Zuid-Nederland tuchtroede. Buttinge Gelegen nabij de Walcherse Watergang. De naam kan misschien gezien worden als bot ‘stomp boomstronk’. De betekenis kan zijn geweest: plaats die gekenmerkt wordt door boomstronken . Eijkinge Mogelijk naar een of meerdere eiken. Moerdelinge Komt van modder, of hoor eerder bij Vlaardingen en Daringen bij moer of turf. NU NAAR GELUID:
Klateringen en Teteringen Buiks beschrijft op aannemelijke wijze hoe het geluid van het stromende water naamgevend kan zijn voor deze Brabantse inge. Zeepeling
54
(of Bieskens, een lang moeras bij Wouw). Zeep zou hier in verband te brengen zijn met sijpelen. IN KLEUR EN OORSPRONG:
Soms kleurt het stilstaand water groen en benoemt men hiernaar de wateringen, zoals wij zien bij: Groningen Groene waters. Het kunnen ook drassige weilanden zijn, maar wij houden het liever op waters. De klassieke combinatie ‘Groningen en Ommelanden’ klinkt dan zinvoller. Al eerde merkten wij op, dat verlanding, schorrevoming tot inpoldering zal leiden en dat hierdoor de eertijds aan zee liggende havens ver van de kust komen te liggen. Dat slaat zeker op de binnenhaven van Groningen. Ebbingen Naar eb. Edingen Waar een riviertje een Ede uitwatert in de watering. Welsingen Mogelijk van welwater. Nu afgedaan als een van de vele ‘Verdronken plaatsen in Zeeland’. Eertijds een heerlijkheid, gelegen aan het brede water wat Nieuw- en St. Joosland scheidde van Walcheren. De rijke geschiedenis, tot vestigingsplaats van Vikingen toe, is beschreven door G. Spijkerboer . Kortom: een intussen verdwenen nederzetting die zijn naam ontleent aan een water. NAAR VORM EN PLAATS:
Gapinge De opening van de inge naar zee kan duidelijk aanwezig zijn. Koeveringe Koffer zou mogelijk wijzen op een overdekking, brug of berging.
55
Mantinge Hetgeen duidt op een weiland waarin zich een waterloop bevindt. Gorsinge De gors of schor, waardoorheen een water loopt. Avelinge (bij Gorinchem) duidt op een averechtse zijde van de dijk. Sidelinge of Silingen is in de eerste plaats een zomerdijk, een nog niet tot volslagen zeedijk opgewerkte kade . Ook wel: afvoerkanaal. De Sidelingen komt ook voor als zijdelingse dijk die wordt aangelegd als de Graaf Jansdijk of Lansdijk doorbreekt bij de Elisabethsvloed (1375). Haestinge en Beningen Zouden slaan op de snelheid van het water, of een goede bevaarbaarheid ervan. Veilig vaarwater gelegen tussen twee andere waters . Hingwaardinge Het latijn helpt. De kreekresten verzanden niet allen spontaan, ook de mens zelf treedt merkbaar op, zo wordt de Hingwaardinge afgedamd in 1246. Dat we hier te maken hebben met een water moge ook blijken uit “rivus qui dicitur Hingwaardinghe” en elders waar men spreekt van “brachi(i) maris quod Hingwaardingh~dicitur”. Het was in 1226 een grenswater tussen de bezittingen van de abdij van Baudelo en de abdij ter Doest. Zeer tot onze spijt hebben we geen verklaring gevonden voor het woord ‘hing’. Waard, zoals in de Hoge Waard betekent onzes inziens polderland.
56