Chuck Palahniuk
VERDOEMD Het leven is kort. De dood is voor eeuwig Vertaald uit het Engels door Inge Pieters
de geus
Oorspronkelijke titel Damned, verschenen bij Doubleday, VS First published in 2011, in the United States by Doubleday, a division of Random House, Inc., New York Oorspronkelijke tekst © Chuck Palahniuk, 2011 Nederlandse vertaling © Inge Pieters en De Geus BV, Breda 2013 Omslagontwerp en -illustratie Mijke Wondergem, naar het ontwerp van Rodrigo Corral Design Inc. ISBN 978 90 445 2080 4 NUR 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus BV, Postbus 1878, 4801 BW Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
I Ben je daar, Satan? Ik ben ’t, Madison. Ik ben net aangekomen in de hel, maar daar kan ik ook niets aan doen, behalve misschien dat ik ben overleden aan een overdosis marihuana. Misschien zit ik wel in de hel omdat ik te dik ben, een echte vetzak. Als je naar de hel kunt gaan vanwege een laag zelfbeeld, dan is dat de reden. Ik wou dat ik kon liegen, gewoon zeggen dat ik graatmager ben, met blond haar en dikke tieten. Maar echt, ik heb een heel goede reden om zo dik te zijn. Laat ik me om te beginnen eerst eens voorstellen.
H
oe breng je dat in optima forma over, dat gevoel van dood zijn … Ja, ik weet heus wel wat ‘in optima forma’ betekent. Ik ben dood, niet zwakzinnig. Echt, dood zijn is stukken makkelijker dan doodgaan. Als je veel tv kunt kijken, dan wordt de dood een eitje. Sterker nog, televisie kijken en internetten zijn een geweldige oefening voor de dood. Het dichtst dat ik bij een omschrijving van de dood kan komen is via een vergelijking met mijn moeder als die haar laptop aanzet en inlogt op het bewakingssysteem van ons huis in Mazatlán of Banff. ‘Kijk’, zei ze dan, het scherm opzijdraaiend zodat ik kon meekijken. ‘Het sneeuwt.’ Dan zag je het interieur van ons huis in Milaan zachtjes opgloeien op het beeldscherm, de woonkamer en de sneeuw die achter de grote ramen omlaagdwarrelde, en vanaf de andere kant van de wereld deed mijn moeder met haar Control-, Alt- en W-toets de gordijnen van de woonkamer helemaal open. Met Control en D dimde ze op afstand het licht en dan zaten we samen – in een trein 7
of huurauto of aan boord van een leasejet – te kijken naar het mooie, winterse uitzicht door de vensters van dat lege huis op haar computerscherm. Met de Control- en F-toets stak ze de gasgestookte open haard aan en via de audiomonitors van het bewakingssysteem konden we luisteren naar de zacht vallende Italiaanse sneeuw en het knappende haardvuur. Daarna tikte mijn moeder door naar het systeem voor ons huis in Kaapstad. Dan logde ze in op ons huis in Brentwood. Ze kon overal en nergens tegelijk zijn, weg zwijmelen bij zonsondergangen en lentegroen over de hele wereld, behalve waar ze zelf was. Een uitkijkpost, op zijn best. Op zijn slechtst een voyeur. Mijn moeder brengt zo een halve dag zoek achter haar laptop, alleen maar met kijken naar lege kamers die vol staan met onze meubelen. Ze stelt op afstand de thermostaat bij. Dimt het licht en kiest het juiste volume zachte muziek uit voor elke kamer. ‘Om de inbrekers op een dwaalspoor te brengen’, zei ze dan. Ze switchte van camera naar camera, naar het Somalische dienstmeisje dat ons huis in Parijs schoonmaakte. Ineengedoken voor haar scherm zuchtte ze dan en zei: ‘Mijn kroki in Londen bloeien …’ Dan zei mijn vader van achter zijn opengeslagen economiebijlage van de Times: ‘Het meervoud is “krokussen”.’ Waarschijnlijk zou mijn moeder dan met een kakelend lachje haar Control- en L-toets aanslaan om een dienstmeisje drie continenten verderop in een badkamer op te sluiten omdat de tegels nog niet genoeg glommen. Bij haar ging dit door voor een superleuk spelletje. De omgeving beïnvloeden zonder dat je fysiek aanwezig bent. Consumptie in absentia. Alsof een hitsingle die je decennia geleden hebt opgenomen nog steeds doorklinkt in het hoofd van een Chinees in een sweatshop die je nooit zult ontmoeten. Het is macht, maar een zinloos, impotent soort macht. Op het computerscherm zette een dienstmeisje bijvoor8
beeld een vaas vol versgeplukte pioenrozen op de vensterbank van ons huis in Dubai terwijl mijn moeder haar per satelliet bespioneerde en de airco lager draaide, kouder en kouder, met een reeks tikjes op haar toetsen via haar draadloze verbinding, om dat huis, die ene kamer, zo koud te krijgen als een vriescel, een skipiste, en een fortuin uit te geven aan cfk’s en elektriciteit om tien dollar aan toch al gedoemde mooie roze bloemen een dagje langer goed te houden. Zo is het dus om dood te zijn. Ja, ik weet heus wel wat ‘in absentia’ betekent. Ik ben dertien, niet achterlijk. En grote goden, nu ik dood ben begrijp ik het idee van absentia helemáál. Dood zijn is het summum van reizen zonder bagage. Dood zijn, écht dood zijn, is non-stop, 24/7, 365 dagen per jaar … voor eeuwig. Hoe het voelt als ze al je bloed uit je lichaam pompen, dat wil je niet weten. Waarschijnlijk zou ik niet eens moeten zeggen dat ik dood ben, want nu voel je je natuurlijk afgrijselijk superieur. Zelfs andere dikkerds voelen zich superieur aan Dode Mensen. Maar goed, daar gaat-ie dan, mijn Gruwelijke Bekentenis. Ik biecht het eerlijk op. Ik ben uit de kast. Ik ben dood. Neem het me vooral niet kwalijk. Ja, wij mensen komen sowieso al ietwat mysterieus en absurd op elkaar over, maar niemand die er zo vreemdsoortig uitziet als een dode. We kunnen de eerste de beste vreemde haar keuze voor het katholicisme vergeven of haar voorkeur voor homoseksuele handelingen, maar niet haar overgave aan de dood. We houden niet van afvalligen. Meer nog dan alcoholisme of heroïneverslaving komt sterven ons voor als de ultieme zwakheid, en in een wereld waar je al voor lui doorgaat als je je benen niet scheert, komt dood zijn ons voor als de ultieme karakterzwakte. Alsof je je onttrekt aan het leven, gewoon niet serieus de moeite hebt gedaan om je potentieel volledig te verwezenlij9
ken. Lijntrekker! En dik zijn én dood, echt, dat is dubbel erg. Nee, eerlijk is het niet, maar zelfs als je nu medelijden met me hebt, voel je je waarschijnlijk nog steeds heel wat omdat jij leeft en ongetwijfeld zit te kauwen op een mond vol zielig beest dat de pech had om onder jou in de voedselketen te zitten. En ik vertel je dit allemaal niet om sympathie te wekken. Ik ben dertien jaar oud en ik ben een meisje en ik ben dood. Ik heet Madison en het laatste wat ik nodig heb is dat stomme, neerbuigende medelijden van je. Nee, eerlijk is het niet, maar het is wat mensen doen. De eerste keer dat je iemand ontmoet zegt zo’n steels stemmetje in je hoofd: ik heb misschien een bril of iets te forse heupen of ik ben een meisje, maar ik ben in elk geval niet homo of zwart of Jood. Met andere woorden: ik ben misschien ík, maar ik ben in elk geval wel zo slim geweest om niet jóú te zijn. Dus ik aarzel eigenlijk nogal om te vermelden dat ik dood ben, omdat iedereen zich toch al zo gruwelijk superieur voelt aan dode mensen, zelfs Mexicanen en aidslijders. Net als in de brugklas bij de geschiedenisles over Alexander de Grote, waarbij je je steeds maar bleef afvragen: als die Alexander zo dapper en slim en, nou ja, Groot was, waarom ging hij dan dood? Ja, ik weet heus wel wat ‘steels’ betekent. De dood is die ene Grote Vergissing die níémand ooit wil begaan. Vandaar al die zemelmuffins en colonoscopieën. Vandaar dat je vitamines slikt en uitstrijkjes laat maken. Nee, jij niet – jij gaat natuurlijk nóóit dood – dus nu voel je je helemaal superieur. Oké dan, blijf dat maar lekker denken. Smeer je lekker in met zonnebrandcrème en ga braaf op zoek naar knobbeltjes. Laat de Grote Verrassing vooral niet verpesten door mij. Maar als je het echt wilt weten: als je dood bent willen zelfs daklozen en zwakzinnigen waarschijnlijk niet meer met je ruilen. Ik bedoel maar, dan mogen de wormen je aanvreten en al10
les. Het is een totale aantasting van je burgerrechten. De dood zou eigenlijk onwettig verklaard moeten worden, maar je ziet Amnesty International hier nou nooit eens brievencampagnes over beginnen. Je ziet geen rocksterren bij elkaar komen voor hitsingles waarvan de hele opbrengst opgaat aan het voorkomen dat mijn gezicht eraf wordt gevreten door wormen. Mijn moeder zou zeggen dat ik te brutaal en bijdehand doe over alles. Mijn moeder zou zeggen: ‘Madison, doe alsjeblieft niet zo wijsneuzig.’ Ze zou zeggen: ‘Je bent dóód, dus doe nou eens rústig.’ Voor mijn vader is mijn dood waarschijnlijk een enorme opluchting. Nu hoeft hij tenminste niet bang te zijn dat ik hem ooit in verlegenheid breng door zwanger thuis te komen. Mijn vader zei altijd: ‘Madison, de man die later met jou gaat trouwen, krijgt zijn handen vol …’ Mijn vader moest eens weten. Toen mijn goudvis Bubbeltje overleed hebben we hem door de wc gespoeld. Toen mijn kitten Tijgertje doodging probeerde ik hetzelfde en moesten we een loodgieter bellen om de leidingen door te steken. Wat een puinhoop. Arme Tijgertje. Toen ik doodging, nou ja, ik zal niet in details treden, maar laten we zeggen dat de lijkbezorger, een of andere Vuns van Vunzigem, me naakt heeft gezien en al mijn bloed eruit heeft gepompt en God weet wat voor gestoorde geintjes heeft uitgehaald met mijn maagdelijke, dertienjarige lichaam. Noem me gerust bijdehand, maar de dood is de grootste grap aller tijden. Na al die permanentjes en balletlessen die mijn moeder heeft betaald, lig je daar ineens en word je letterlijk afgelebberd door zo’n ontaarde vetzak van het uitvaartcentrum. Als je dood bent, kan ik je vertellen, kun je meteen al je voorkeuren omtrent je grenzen en persoonlijke ruimte vaarwel zeggen. Begrijp me goed, ik ben niet gestorven omdat ik te lui was om te leven. Ik ben niet gestorven omdat ik mijn familie terug wilde pakken. En hoe ik mijn ouders ook afkraak, denk 11
vooral niet dat ik ze haat. Ja, ik ben nog een tijdje blijven hangen om naar mijn moeder te kijken, gebogen over haar laptop Control, Alt en L intoetsend om mijn slaapkamer in Rome af te sluiten, mijn kamer in Athene, al mijn kamers overal ter wereld. Daarna tikte ze al mijn gordijnen dicht, ze zette de airco uit en activeerde het elektrostatische luchtfilter zodat er geen stofje zou neerdalen op mijn poppen en kleren en knuffels. Het is alleen maar logisch dat ik mijn ouders meer mis dan zij mij, vooral als je bedenkt dat ze maar dertien jaar van mij hebben gehouden en ik mijn hele leven van hen. Sorry dat ik niet langer ben blijven hangen, maar ik wil niet morsdood naar iedereen zitten kijken terwijl ik kamers laat afkoelen, lampen laat flikkeren en gordijnen open- en dichttrek. Ik wil niet stomweg een voyeur zijn. Nee, eerlijk is het niet, maar we ervaren de aarde als een hel omdat we vinden dat hij aan moet voelen als de hemel. De aarde is de aarde. Dood is dood. Dat zul je gauw genoeg merken. Je hebt er niets aan om daar overstuur over te raken.
12
II Ben je daar, Satan? Ik ben ’t, Madison. Denk vooral niet dat ik de hel niks vind. Nee, echt, het is hier super. Veel gaver dan ik verwachtte. Eerlijk waar, ik kan duidelijk zien dat je hard en lang gewerkt hebt aan die kolkende, deinende oceanen van kokendhete kots en de zwavelstank en de zoemende zwermen steekvliegen.
A
ls mijn versie van de hel geen overweldigende indruk op je maakt, schuif dat dan rustig op mij af. Ik bedoel, wat weet ik nou helemaal? De gemiddelde volwassene zou het waarschijnlijk in haar broek doen bij al die vliegende vampiervleermuizen en majestueuze, bruisende watervallen van stinkpoep. Het is ongetwijfeld geheel en al mijn fout, want als ik me de hel ooit al heb voorgesteld, dan zag ik een vurige versie voor me van de Hollywoodklassieker The Breakfast Club, bevolkt door – denkt u even mee – een hypersociale, bekoorlijke cheerleader, een rebels stonertype, een sportieve dommekracht, een geniale nerd en een misantropische mafkees, samen opgesloten in de schoolbibliotheek om na te blijven op een verder doodgewone zaterdag. Maar dan met alle boeken en stoelen laaiend in de brand. Ja, jij mag dan nog leven en je bent homo of oud of Mexicaan en je voelt je torenhoog boven mij verheven, maar bedenk wel dat ik daadwerkelijk heb meegemaakt hoe het is om wakker te worden op je eerste dag in de hel, dus je zult me gewoon op mijn woord moeten geloven hoe dat is. Nee, eerlijk is het niet, maar je kunt hem mooi vergeten, die legendarische tunnel met dat heldere, onwezenlijk witte licht aan het einde, waar je met open armen begroet wordt door je overleden 13
oma en opa. Misschien dat anderen melding hebben gemaakt van zo’n soort paradijselijk proces, maar bedenk wel dat die mensen nog leven of dat in elk geval nog lang genoeg gedaan hebben om er verslag over uit te brengen. Mijn punt is: die mensen hebben iets genoten wat duidelijk omschreven wordt als een bijna-doodervaring. Ik, daarentegen, ben dood. Mijn bloed is al lang en breed uit mijn lichaam gepompt en de wormen knagen aan mijn resten. In mijn beleving ben ik hier dus de autoriteit. Die anderen – onder wie, tot mijn leedwezen, de beroemde Italiaanse dichter Dante Alighieri – hebben gewoon een kwistige dosis fantasiekitsch uitgestort over het lezende publiek. Leg mijn relaas over de hel dus gerust naast je neer, maar wel op eigen risico. Het eerste wat er gebeurt, is dat je wakker wordt op een stenen vloer in een tamelijk deprimerende cel, opgetrokken uit ijzeren tralies. En neem mijn dringende advies ter harte: raak niets aan. Die tralies zijn zo goor als wat. Als je ze per ongeluk tóch aanraakt, die tralies, die er lichtelijk slijmerig uitzien van de schimmel en andermans bloed, raak daarna dan in géén geval je gezicht aan – of je kleren – als je tenminste nog enigszins de ambitie hebt om er fatsoenlijk bij te blijven lopen tot aan de Dag des Oordeels. En eet níét van het snoep dat je overal op de grond ziet rondslingeren. De exacte manier waarop ik in de onderwereld ben gearriveerd blijft ietwat onduidelijk. Ik herinner me een chauffeur die ergens langs de stoep stond naast een geparkeerde zwarte limousine, met in zijn handen een wit bordje met mijn naam erop, MADISON SPENCER, alles in hoofdletters in een gruwelijk handschrift. De chauffeur – die lui spreken nooit Engels – had een zonnebril met spiegelende glazen op en een chauffeurspet met klep, zodat zijn gezicht grotendeels onzichtbaar bleef. Ik 14