Colm Tóibín
De lege familie Vertaald uit het Engels door Anneke Bok Met dank aan Nan Lenders
de geus
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van de Europese Commissie in het kader van het programma Cultuur 2000
De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds Oorspronkelijke titel The Empty Family, verschenen bij Viking/Penguin Oorspronkelijke tekst © Colm Tóibín, 2010 Nederlandse vertaling © Anneke Bok en De Geus bv, Breda 2012 Omslagontwerp Robert Nix i.s.m. Rozemarijn Koopmans Omslagillustratie © Kinga Surowiec isbn 978 90 445 2039 2 nur 303 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Eén min één
Eén min één
De maan hangt laag boven Texas. De maan is mijn moeder. Ze is vol vanavond en helderder dan het helderste neon; er zitten rode plooien in haar onmetelijke amber. Misschien is het een oogstmaan, een Comanche-maan. Ik heb nog nooit een maan gezien die zo laag hing en zo vervuld was van haar eigen intense helderheid. Mijn moeder is vanavond zes jaar dood, en Ierland is zes uur ver en jij slaapt. Ik loop. Er loopt verder niemand. Het valt niet mee om Guadalupe over te steken; de auto’s komen aanrazen. In de natuurvoedingswinkel, waar iedereen welkom is, vraagt het kassameisje of ik een klantenkaart wil. Als ik zeventig dollar betaal, zegt ze, is mijn lidmaatschap van onbeperkte duur en krijg ik zeven procent korting op mijn aankopen. Zes jaar. Zes uur. Zeventig dollar. Zeven procent. Ik vertel haar dat ik hier maar voor een paar maanden ben en ze zegt met een glimlach dat ik welkom ben. Ik glimlach terug. De sfeer is ontspannen, ongedwongen, vriendelijk. Als ik je nu bel, is het half twee in de ochtend; misschien zou ik je wakker maken. Als ik je nu bel, zou ik alles kunnen bespreken wat zes jaar geleden is voorgevallen. Dat speelt van9
Eén min één
avond namelijk door mijn hoofd, alsof er geen tijd is verstreken, alsof de kracht van het maanlicht door grote magie deze avond heeft uitgekozen om me terug te voeren naar het laatste wezenlijke dat me is overkomen. Aan de telefoon met jou, aan de overkant van de Atlantische Oceaan, zou ik de dagen rond mijn moeders begrafenis kunnen doornemen. Ik zou de details ervan met je kunnen doornemen alsof ik het gevaar liep die te vergeten. Ik zou je er bijvoorbeeld aan kunnen herinneren dat je een pak met stropdas droeg bij de begrafenis. Ik weet nog dat ik je kon zien toen ik vanaf het altaar over haar sprak, dat je in de zijbeuk zat, aan de rechterkant. Ik weet nog dat jij, of iemand anders, zei dat je vanaf Dublin een taxi had moeten nemen omdat je de trein of de bus had gemist. Ik weet dat ik in de menigte naar je heb uitgekeken, maar je niet zag toen de lijkwagen na de mis aankwam om mijn moeders kist over te brengen naar het kerkhof en wij allemaal te voet volgden. Je kwam naar het hotel na afloop van de begrafenis, en je bleef eten met mij en Sinead, mijn zus. Jim, haar man, moet in de buurt zijn geweest, en Cathal, mijn broer, maar ik kan me niet meer herinneren wat zij deden toen de maaltijd ten einde was en de menigte uiteen was gegaan. Ik weet dat een vriendin van mijn moeder, die nooit iets ontging, tegen het einde van de maaltijd naar me toe kwam, naar jou keek, en me toefluisterde dat het fijn was dat mijn vriend was gekomen. Ze bezigde het woord ‘vriend’ met een lieve, insinuerende nadruk. Ik zei niet tegen haar dat wat ze had opgemerkt niet meer bestond, maar tot het verleden behoorde. Ik zei alleen dat ik het fijn vond dat je gekomen was. Weet je dat jij de enige bent die geërgerd het hoofd schudt wanneer ik maar grapjes blijf maken en over onbenulligheden 10
Eén min één
praat, wanneer ik het vertik om op de man af iets te zeggen? Niemand anders heeft dat ooit zo gestoord als jou. Jij bent de enige die wil dat ik alleen maar dingen zeg die waar zijn. Nu ik naar het huis loop dat ik hier heb gehuurd, weet ik dat als ik je zou bellen om te vertellen dat ik vanavond in deze vreemde straten moest terugdenken aan het bittere verleden, met een heftigheid die aanvoelt als geweld, jij dan zou zeggen dat je daar niet van opkijkt. Je zou je hooguit afvragen waarom het zes jaar heeft geduurd. Ik woonde indertijd in New York, de stad die op de drempel stond van zijn laatste jaar van onschuld. Ik had er een appartement gehuurd, zoals ik overal waar ik naartoe ging een appartement huurde. Het zat op de hoek van 90th Street en Columbus Avenue. Jij hebt het nooit gezien. Het was een vergissing. Ik denk dat het een vergissing was. Ik ben er niet lang gebleven – een maand of zes, zeven – maar in die jaren of de jaren daarna ben ik nooit ergens langer gebleven. Het appartement moest worden ingericht, en ik genoot twee of drie dagen van de kick die je krijgt van spullen kopen: twee leunstoelen, die ik later heb opgestuurd naar Ierland; een leren bank van Bloomingdale’s, die ik uiteindelijk aan een van mijn studenten heb gegeven; een groot bed van 1-800-Mattress; een tafel en wat stoelen uit een zaak ergens in het centrum en een goedkoop bureau uit een tweedehandswinkel. En al die dagen – een vrijdag, een zaterdag en een zondag vroeg in september – terwijl ik het druk had met bezorgtijden, creditcards en per taxi van winkel naar winkel zoeven, lag mijn moeder op sterven en was ik voor iedereen onvindbaar. Ik had geen mobieltje, en de telefoon in de flat was nog niet aangesloten. Ik gebruikte de telefooncel op de hoek als ik 11
Eén min één
moest bellen. Ik gaf de bezorgdiensten het telefoonnummer van een vriendin, voor het geval ze me moesten laten weten wanneer ze mijn meubels zouden komen brengen. Ik belde mijn vriendin een paar keer per dag en soms ging ze mee winkelen; ze was leuk gezelschap en ik genoot van die dagen. De dagen dat niemand in Ierland me te pakken kon krijgen om me te vertellen dat mijn moeder op sterven lag. Uiteindelijk, zondagavond laat, schoot ik even een internetcafé binnen, ging online en zag dat Sinead me al drie dagen lang het ene mailtje na het andere had gestuurd met als onderwerp ‘Dringend’ of ‘Ben je daar’ of ‘Reageer alsjeblieft’ en toen alleen ‘Alsjeblieft!!!’ Ik las er één en antwoordde dat ik zou bellen zodra ik een telefoon kon vinden, en toen las ik de andere, een voor een. Mijn moeder lag in het ziekenhuis. Ze moest misschien geopereerd worden. Sinead wilde me spreken. Ze logeerde in het huis van mijn moeder. Geen enkel mailtje bevatte meer informatie; het dringende karakter zat hem niet zozeer in de toon, maar in de frequentie en de verschillende onderwerpregels van de mailtjes die ze had verstuurd. Ik maakte haar ’s nachts in Ierland wakker. Ik stelde me voor dat ze onder aan de trap in de hal stond. Ik zou graag zeggen dat Sinead me vertelde dat mijn moeder naar me vroeg, maar ze zei niets van dien aard. In plaats daarvan vertelde ze over de medische bijzonderheden en hoe ze zelf het nieuws had gehoord dat onze moeder in het ziekenhuis lag, en dat ze de hoop had opgegeven me ooit nog te zullen vinden. Ik vertelde dat ik haar de volgende ochtend zou terugbellen en zij zei dat ze dan meer zou weten. Mijn moeder had nu geen pijn, vertelde ze, maar eerst wel. Ik vertelde haar niet dat mijn 12
Eén min één
colleges over drie dagen zouden beginnen, want daar was geen noodzaak toe. Die avond klonk het alsof ze alleen maar met me wilde praten, het wilde vertellen. Meer niet. Maar toen ik haar ’s ochtends belde, besefte ik dat ze razendsnel had nagedacht toen ze mijn stem door de telefoon hoorde, dat ze had geweten dat ik op zondagavond laat mijn vertrek naar Dublin niet kon regelen, dat er pas de volgende avond weer vluchten zouden gaan. Ze had besloten om niets te zeggen tot het ochtend was; ze had gewild dat ik nog een nacht goed zou slapen. En dat deed ik, maar toen ik ’s ochtends belde, zei ze simpelweg dat het moment waarop de familie een besluit moest nemen heel snel zou aanbreken. Ze sprak over de familie alsof die even ver van ons af stond als de stadsdeelraad, de regering of de Verenigde Naties, maar zij wist en ik wist dat er alleen wij drieën waren. Wij waren de familie, en in een ziekenhuis is er maar één ding waarover de familie ooit wordt gevraagd een besluit te nemen. Ik zei tegen haar dat ik naar huis zou komen; ik zou de eerstvolgende vlucht nemen. Ik zou niet in mijn nieuwe appartement zijn voor sommige meubelleveranciers en ik zou niet op de universiteit zijn voor mijn eerste colleges. In plaats daarvan zou ik een vlucht naar Dublin proberen te krijgen en zo gauw mogelijk naar haar toe gaan. Mijn vriendin belde Aer Lingus en kwam erachter dat er altijd een paar plaatsen worden vrijgehouden voor dit soort noodgevallen. Ik kon diezelfde avond vertrekken. Je weet dat ik niet in God geloof. Ik geef niet zo veel om de raadselen van het universum, tenzij ze in woorden tot me komen, of in muziek misschien of in een reeks kleuren, en dan nog hou ik me er alleen maar mee bezig vanwege hun schoon13
Eén min één
heid, en slechts kort. Ik geloof niet eens in Ierland. Maar je weet ook dat Ierland zich in deze jaren van afwezigheid soms in een onverwachte gedaante aan me voordoet, wanneer ik een zweem van iets vertrouwds zie dat ik wil en nodig heb. Ik zie iemand op me aflopen met een welwillende glimlach of met een weerspannig, stuurs gezicht, of iemand die zich op een behoedzame manier door een openbare ruimte beweegt, of die met een gekwetste, bijna wrokkige blik in de verte staart. Hoe dan ook, ik ging die avond naar jfk en ik zag hen zodra ik uit de taxi stapte: een echtpaar van middelbare leeftijd dat achter een overbeladen trolley liep; de man met een bevreesde, schuchtere blik, alsof hij elk moment door iemand kon worden ondervraagd en niet wist hoe hij zich moest verdedigen, en de vrouw geïrriteerd en vermoeid, haar kleding te kleurrijk, haar hakken te hoog, haar mond samengeknepen tot pure, blinde vastberadenheid, maar haar ogen bescheiden waakzaam, zonder uitdagend te zijn. Ik had moeiteloos met hen in gesprek kunnen raken en kunnen vertellen waarom ik naar huis ging, en dan zouden ze allebei zijn blijven staan en hebben gevraagd waar ik vandaan kwam, en ze zouden begrijpend hebben geknikt bij wat ik vertelde. Zelfs de jongemannen die in de rij stonden om in te checken en die voor een kort verblijf naar huis gingen – hun onzekere houding en hun gezelschap alleen al waren genoeg om me op mijn gemak te doen voelen, ook al sprak ik niet met hen. Ik kon een poosje onbezorgd ademhalen, zonder te hoeven nadenken. Ook ik kon eruitzien zoals zij, alsof ik niets bezat, of niet veel, en bereid was tot een vriendelijke glimlach, of zonder enige arrogantie afstand te bewaren als iemand ‘Sorry’ zei of als er een beambte aankwam. 14
Eén min één
Toen ik mijn ticket had opgehaald en bij de incheckbalie kwam, kreeg ik te horen dat ik me bij een andere balie moest vervoegen, die voor de businessclass. Terwijl ik daar met mijn koffer naartoe liep, kwam het bij me op dat het misschien beleid van de luchtvaartmaatschappij was om mensen die om redenen zoals de mijne naar huis gingen troost te bieden met een upgrade, om hen gedurende de nacht te vertroetelen met stil medeleven en een extra deken of iets dergelijks. Maar toen ik bij de balie kwam, begreep ik waarom ik daarnaartoe was gestuurd, en ik verbaasde me over God en Ierland, want de vrouw achter de balie had gezien dat mijn naam aan de lijst was toegevoegd en had tegen de anderen gezegd dat ze me kende en me graag wilde helpen nu ik hulp nodig had. Ze heette Joan Carey, en ze had in het huis gewoond naast dat van mijn tante, bij wie Cathal en ik waren ondergebracht toen mijn vader ziek werd. Ik was acht jaar destijds. Joan moet tien jaar ouder zijn geweest, maar ik kan me haar nog goed herinneren, net als haar zus en haar twee broers, van wie er een ongeveer van mijn leeftijd was. Haar familie was de eigenaar van het huis waar mijn tante woonde, de tante die ons in huis had genomen. Ze waren voornamer dan zij en veel rijker, maar mijn tante was met hen bevriend geraakt. Omdat de huizen een grote achtertuin en een aantal bijgebouwen deelden, was er veel verkeer tussen de beide families. Cathal was toen vier, maar geestelijk was hij ouder. Hij leerde al lezen, hij was intelligent en had een verbazingwekkend geheugen, en werd bij ons thuis meer als een jonge jongen dan als een kleuter behandeld; hij mocht elke dag zelf beslissen wat voor kleren hij aan wilde, welke televisieprogramma’s hij wilde zien, in welke kamer hij ging zitten en wat hij wilde 15
Eén min één
eten. Wanneer er vriendjes aan de deur kwamen, kon hij vrij beslissen om ze binnen te vragen of met ze naar buiten te gaan. In al de jaren die volgden, spraken Cathal en ik geen enkele keer over onze tijd in dat nieuwe huis bij dat nieuwe gezin. En mijn anders zo goede geheugen laat me soms in de steek. Ik kan me bijvoorbeeld niet herinneren hoe we daar zijn gekomen, wie ons naar dat huis heeft gereden of wat die persoon heeft gezegd. Ik weet alleen dat ik acht jaar was omdat ik me herinner in welke klas ik zat toen ik wegging en wie de onderwijzer was. Het is mogelijk dat die periode maar twee of drie maanden heeft geduurd. Misschien was het langer. Het was geen zomer, dat weet ik zeker, omdat Sinead, die zonder kleerscheuren door alles heen is gekomen (althans, dat zei ze toen ik haar er jaren geleden eens naar vroeg), weer naar kostschool was. Ik heb geen herinnering aan koud weer in dat huis waar we werden achtergelaten, maar ik geloof dat het ’s avonds al wel vroeg donker werd. Misschien was het van september tot december. Of de eerste maanden na Kerstmis. Ik weet het niet precies. Wat ik me wel duidelijk herinner zijn de kamers zelf, de zitkamer en de eetkamer, die vrijwel niet gebruikt werden, en de keuken, groter dan die bij ons thuis, en de geur en smaak van gebakken boterhammen. Ik gruwde van die warme, dikke sneeën brood, zo uit de koekenpan, druipend van de reuzel of het braadvet. Ik herinner me dat onze neefjes en nichtjes jonger waren dan wij en overdag moesten slapen, dat deed in elk geval een van hen, en we moesten uren achtereen stil zijn, ook al hadden we niets te doen; we hadden er geen eigen boeken of speelgoed. Ik herinner me dat er nooit naar ons geluisterd 16