Parker Bilal
Engel van de stad detective makana-reeks Uit het Engels vertaald door Kathleen Rutten
de geus
Tweede druk De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds Oorspronkelijke titel Dogstar Rising, verschenen bij Bloomsbury Publishing, Londen Oorspronkelijke tekst © Jamal Mahjoub 2013 Nederlandse vertaling © Kathleen Rutten en De Geus bv, Breda 2014 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Getty Images/Flickr/Sean McGarr en Getty Images/Lifesize/Anthony Harvie isbn 978 90 445 3302 6 nur 305 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het gratis magazine Geuzennieuws met informatie over onze nieuwe uitgaven ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
HOOFDSTUK EEN
Het kantoor van Blue Ibis Reizen bevond zich op een betonplaat die de derde verdieping vormde van een vervallen pand in het centrum, op een steenworp afstand van het Al-Ubraplein, dat zijn naam dankte aan het oude operagebouw dat op die plek had gestaan tot het in de rellen van januari 1952 afbrandde en uiteindelijk was vervangen door een parkeergarage. Toeristen konden met Blue Ibis naar het Dal der Koningen vliegen als onderdeel van een bliksemtoer langs de hete, stoffige laatste rustplaatsen van farao’s uit het verre verleden. In de voetsporen van Mozes maakten ze op een kameel een tocht in de Sinaïwoestijn, waarna ze op het strand van de Rode Zee werden gedumpt, om een paar dagen in de zon te bakken, zich vol te eten aan overdadige buffetten of in het heldere, blauwe water tussen de koraalriffen te duiken. De avonden trilden op het ongeremde ritme van dansmuziek, die hen voorzag van de hedonistische levensstijl die ze associeerden met op vakantie zijn. Ze werden de Nijl op en af gevaren op luxe boten met elke avond liveoptredens van buikdanseressen en andere folklore. Naar Europese normen was het eten goed klaargemaakt, zodat de unieke ervaring niet werd bedorven door zoiets als indigestie. Het meeste hiervan had Makana uit een brochure waarvan er een stapel op de tafel lag naast de stoel bij de deur waar hij zat te wachten op de heer Faroek Faragalla, met wie hij een afspraak had. Er was genoeg tijd om ze grondig te lezen, want Faragalla liet hem een uur wachten. Makana’s humeur was toch al niet zo best en hij had het vermoeden dat dit een verspilling van tijd was. Als de opdrachten 13
niet schaars waren geweest en dit geen gunst was aan de zoon van een oude vriend, zou hij waarschijnlijk zijn opgestapt. Na genoeg informatie over de reiswereld te hebben vergaard om er een heel leven mee toe te kunnen, gooide Makana de brochure op tafel en sloeg zich voor zijn kop dat hij zo onnozel was geweest. De vader van Talal was vroeger in Soedan een zeer gerespecteerd advocaat geweest, een van de weinigen die op juridisch gebied tegen de overheid durfde in te gaan, maar hij had er wel een tol voor betaald. Toen zijn vader in de gevangenis overleed, waren Talal en zijn moeder naar Caïro gevlucht, waar Makana het op zich had genomen hen zo goed mogelijk bij te staan. Talal was een intelligente jongen, die zijn best deed in zijn tweede vaderland zijn draai te vinden. Hij deed het niet slecht en was een fatsoenlijke gids en tolk geworden. Hij ontwarde nu de esoterische mysteriën van de farao’s in het Chinees en het Spaans voor enthousiaste bezoekers. Anderen deden hetzelfde in het Japans, Russisch en Duits. De nieuwsgierigheid naar de oude Egyptenaren kende geen grenzen. Van over de hele wereld kwamen er mensen op af. Ze zagen hetzelfde rommelzootje als Makana, maar ze betaalden er heel wat meer voor. Talals echte probleem was dat hij hopeloos romantisch was. Om te beginnen verlangde hij er heimelijk naar om componist te worden van nota bene klassieke muziek. Het was een ambitie die Makana niet helemaal kon bevatten, maar hij weet het aan het feit dat de jongen een Egyptische moeder had van een bepaalde stand zonder speciale talenten, die al haar gefnuikte ambities vanaf zijn kindertijd op haar enige zoon had gericht. De dood van de vader had moeder en zoon nader tot elkaar gebracht dan waarschijnlijk gezond was en daar moest Talal nu tegen opboksen. Wat hem betrof was het werk als gids 14
maar een tijdelijke halte op de weg naar componeren en het dirigeren van zijn eigen orkest. Een Afrikaanse Mozart worden kwam Makana voor als een merkwaardige ambitie, maar aan de andere kant had iedereen een droom nodig als houvast. Talals ambities waren nog meer in de knoop geraakt door zijn romantische verhouding met Boetheina, die door haar vrienden Bunny werd genoemd. Warhoofdig en teerhartig als hij was, had Talal zichzelf ervan overtuigd dat zijn leven zonder deze vrouw onvolmaakt was. De pijl van de liefde had zijn fatale verwonding gemaakt toen ze zich samen hadden verdiept in de complexiteit van de toeristenindus trie. Op dat gebied was zij duidelijk in het voordeel, want haar vader was toevallig dezelfde Faragalla op wie Makana zat te wachten. Talal geloofde dat hij een wit voetje zou kunnen halen bij de vader door hem te bewegen de hulp van Makana in te roepen bij de oplossing van een probleem dat hem dwarszat. Makana wierp een blik op zijn horloge om te zien of de grote wijzer zijn taak nog wel verrichtte en pakte een gekreukte, veelgelezen krant op. Hij had de krant aanvankelijk genegeerd omdat hij had gezien dat die een paar dagen oud was, maar naarmate zijn interesse voor de toeristenindustrie afnam, werd de aantrekkingskracht van de krant groter. Binnenin vond hij een artikel over twee pagina’s over een reeks aanvallen die onlangs op kerken waren uitgevoerd. Het was niet de eerste keer dat de koptische gemeenschap tot doelwit was gemaakt en hoogstwaarschijnlijk zou het niet de laatste zijn. Zo nu en dan haalde iemand het in zijn hoofd dat een minderheid van 14 procent een dodelijke bedreiging vormde voor de manier van leven van de andere 86 procent. Geweld jegens christenen was al eeuwenlang aan de gang. Doorgaans reageerden de au15
toriteiten met het gebruikelijke opbeurende gemompel en de belofte dat het zou veranderen. Al-Ra’ies, de president zelf, werd gefotografeerd terwijl hij de hand schudde van de koptische paus, altijd een nuttig gebaar, ook al zei het weinig over een wezenlijke verandering. De minister van Binnenlandse Zaken beweerde zelfverzekerd dat dergelijke voorvallen te wijten waren aan criminelen die de staat probeerden te ondermijnen en hij riep iedereen op zich teweer te stellen tegen deze aanval op de nationale veiligheid. In een hoekje onder aan een pagina werd een kerk in Imaba genoemd, die kampte met dreigende sluiting omdat het gebouw onveilig zou zijn. Er stond een wazige foto bij van een fel kijkende priester, die verklaarde dat hij tot zijn laatste ademtocht zou vechten om de kerk open te houden. In de laatste regels van het artikel merkte de journalist op dat de priester, pastoor Macarius, als controversieel werd beschouwd en er door sommige buurtbewoners van werd beschuldigd dat hij satanische rituelen hield, die wel of niet te maken konden hebben met de recente reeks moorden op jongens in de wijk. Makana was deze onzin al snel beu, hij schoof de krant met een zucht opzij en stond op om te gaan ijsberen. Daar was niet veel ruimte voor, want het stond er propvol bureaus, die op dit tijdstip op één na allemaal onbemand waren. Talal had hem wijsgemaakt dat Blue Ibis Reizen tamelijk succesvol was. Nu bleek zonneklaar dat Talals blik vertroebeld was, op de eerste plaats omdat hij in dienst was van het bedrijf en op de tweede, en misschien belangrijker, plaats omdat hij smoorverliefd was op de dochter van de eigenaar. Makana besloot dat hij het nog even zou aanzien, al was het maar omwille van de jongen, maar zijn eerste indruk was niet bemoedigend. Ofwel de zaken gingen zo voor de wind dat de eigenaar niet op tijd hoefde te komen 16
of, wat waarschijnlijker was, er was zo weinig te doen dat niemand de moeite nam om ’s morgens om negen uur achter zijn bureau te zitten. Het bureau het dichtst bij de ingang was het enige dat bezet was. De vrouw die erachter zat, had hem binnengelaten. Zij leek beslist geen gebrek aan werk te hebben. ‘Ik heb hier niets staan over een afspraak’, had ze gezegd terwijl ze hem van top tot teen opnam en niet erg overtuigd leek. ‘Kunt u mij zeggen waar het over gaat?’ ‘Meneer Faragalla zou er niet blij mee zijn als ik zonder toestemming zijn zaken bespreek.’ Het sierde haar dat ze geen ergernis had laten blijken. In plaats daarvan had ze tevergeefs geprobeerd haar baas een paar maal te bellen. Blijkbaar had Faragalla wel iets beters te doen dan de telefoon opnemen. Nu kreeg de vrouw kennelijk medelijden met Makana. Ze stopte met tikken en pakte opnieuw de telefoon. ‘Het spijt me’, zei ze, nadat ze even geluisterd en weer opgehangen had. ‘Weet u zeker dat ik u niets te drinken kan aanbieden? Koffie of thee?’ Makana kwam terug op zijn eerdere keuze en besloot dat een kop koffie hem wel zou smaken. ‘Werkt u al lang voor Sajjid Faragalla?’ ‘Bijna een jaar.’ Ze glimlachte kort. ‘De tijd vliegt.’ Makana begon haar aardig te vinden. Hij glimlachte terug. ‘En hoe gaan de zaken tegenwoordig?’ ‘U verwacht toch niet echt een eerlijk antwoord op zo’n vraag, hè?’ ‘Ik vroeg me alleen af waarom u als enige aan het werk bent.’ ‘O, de anderen komen meestal opdagen vlak voordat het tijd is om te gaan ontbijten.’ 17
‘U praat alsof u daar verantwoordelijk voor bent. Bent u de assistente van Faragalla?’ Daar moest ze om lachen. ‘O, nee. Ik weet niet hoe u daarbij komt.’ Ze had iets waardoor ze niet helemaal in deze omgeving paste. Achter in de dertig, vermoedde hij. Ze had een smal gezicht en wenkbrauwen waarvan de boog een scherpe intelligentie verried. Haar kleding was uit praktisch oogpunt gekozen en niet om haar slanke figuur beter te laten uitkomen. In de lange rok en het jasje zag ze er zelfs wat kleurloos uit en zeker ouder dan ze was. Ze gaf er de voorkeur aan in de omgeving op te gaan en niet op te vallen. Aan haar ring zag hij dat ze getrouwd was. De punten van haar kraag en de randen van de manchetten vertoonden tekenen van slijtage. Een vrouw die sober leefde en zuinig was met haar geld. Wat Faragalla haar ook betaalde, het was duidelijk niet voldoende om haar garderobe vaak te vernieuwen. Of anders kon het haar niet schelen hoe ze eruitzag, hoewel haar verschijning niet sjofel was. Haar lange, donkere haar was schoon en keurig samengebonden met een simpel zwart lint. Ze was heel licht opgemaakt en op de binnenkant van haar pols was een lichtblauw kruis getatoeëerd. De bawaab van het gebouw, een grijsharige man met een bochel, kwam binnengestrompeld met in één hand een dienblad. Hij groette Makana als een oude soldaat, zette de kopjes koffie en glaasjes water met trillende handen neer zonder al te veel te morsen. ‘Ja Madame, u werkt harder dan al die anderen samen. Laat uw vingers even rusten en drink wat koffie om krachten op te doen.’ Hij knipoogde tegen Makana. De vrouw lachte, waardoor ze er tien jaar jonger uitzag. Toen stierf de twinkeling weg uit haar ogen en keerde haar gewone gereserveerdheid terug. 18
‘Die Aboe Salem is me er eentje’, zei ze toen hij weer weg was. ‘Ik geloof dat hij ons allemaal op de been houdt.’ Misschien had ze nog meer willen zeggen, maar de glazen deur vloog open en eindelijk verscheen de eerste medewerker. Een jongeman van in de twintig kwam binnen. Hij droeg een bruin pak en een wit overhemd met plooitjes aan de voorkant. Zijn haar was met veel olie glad achterovergeplakt en een overweldigende wolk aftershave zweefde achter hem aan. ‘Ach, daar is ze, het licht van mijn ogen’, riep hij en terwijl hij langsstevende bonkte de zware tas die over zijn arm hing tegen de deur toen die dichtviel. Een jongeman die resoluut op weg was naar een leven van overgewicht; hij had het mollige, weldoorvoede uiterlijk van de verwende zoon van een trotse moeder. Het pak spande strak om zijn bollende middel en dijen. ‘Goeiemorgen, Wael.’ ‘Iets te melden, ja habibti? Zijn er vannacht nog piramides ingestort?’ ‘Niet dat ik heb gehoord, maar ik heb het zo druk gehad …’ ‘Yeah’, zei hij, overgaand op het Engels. ‘Always the busy bee. Well, all that gonna change now, darling.’ Hij stokte toen hij Makana in het oog kreeg en viel terug in het Arabisch om hem formeel aan te spreken. ‘Wacht u op iemand?’ ‘Hij heeft een afspraak met meneer Faragalla.’ ‘Marhaba. Welkom. Bienvenue. Is hij er nog niet?’ ‘Nog niet’, antwoordde de vrouw. Ze wisselde kort een samenzweerderige blik uit met Makana. Even daarna arriveerden de anderen. Alles bij elkaar waren het er zes, met inbegrip van de vrouw achter het voorste bureau, die Mira heette, zo begreep Makana. Er was een manusje-vanalles met een horrelvoet, die met boodschappen heen en 19
weer tussen de bureaus en met papieren naar en van het fotokopieerapparaat rende. De drie hoofdrolspelers waren Wael, de vlezige jongeman, en Joesef en Arwa. Joesef was een kleine, pezige man in een leren jack. Zijn ogen waren diepliggende, kille splinters steen. Toen hij binnenkwam, mompelde hij kort een groet, haastte zich naar zijn bureau aan de andere kant van de ruimte, waar hij zich naar het raam toe keerde en de hoorn van de telefoon nam. Met zijn rug naar het vertrek stond hij de ene sigaret na de andere te roken, maar wierp van tijd tot tijd een spiedende blik achterom. De ijdele Wael leek over een tomeloze energie te beschikken. Aan de telefoon sprak hij met klanten in een verward mengelmoesje van Engels, Arabisch en Frans, waar hij zo nu en dan een woordje Spaans of Duits tussendoor gooide, hoewel zijn kennis van die talen zo te horen niet veel verder reikte dan een compliment of een groet. Desondanks gedroeg hij zich met het air van een man die, in plaats van een paar vakanties te regelen, onderhandelt over de wereldvrede of een miljoenentransactie op de effectenbeurs. Het laatste lid van deze gezellige familie was Arwa. Ze was klein, enigszins gezet en droeg een hoog dichtgeknoopte, dikke, zwarte jas die tot haar enkels en polsen reikte en die een vormloos wezen van onbepaald geslacht van haar maakte. Haar hidjab had een luipaardprint en ze kauwde op kauwgom alsof het een olympische sport was. Ze begroette de anderen nauwelijks en schuifelde naar haar werkplek toe. Eindelijk verscheen Faragalla zelf. Hij was een bruuske, onhandige man op wiebelige benen. Door de loshangende plooien vlees in zijn gezicht leken zijn trekken gezwollen en onbestemd. Zijn ogen waren gelig en dik. In een flodderig, tweedelig pak dat eruitzag of hij er een week in had geslapen, liep hij als een man die zwaar onder de kalmerende 20