KAYLEIGH AMELSBEEK
Het leven is kort, de liefde is eeuwig …
1
Het moment is gekomen. Mijn moeder staat op en loopt naar het podium waar de witte kist staat. De kist is dicht, maar ik weet wie erin ligt. Mijn moeder gaat achter de microfoon staan. “Mijn dochter … was het mooiste wat me ooit is overkomen.” Ze begint hard te huilen nadat ze dit heeft gezegd. Ik wil haar aanraken, maar ze voelt me niet. Ik wil in haar oor fluisteren dat alles goed komt, maar ze hoort me niet. Wanhopig ga ik op de kist zitten, terwijl ik alle mensen zie huilen. Ik wil schreeuwen dat ik er nog ben, maar ze horen me niet en dat zullen ze ook nooit meer doen. Ik kijk huilend omhoog, als er iemand naast me komt zitten. Het is Caleb, de jongen die me hierheen heeft gebracht. “Dit is het moeilijkste … De pijn gaat vanzelf weg! Er is hier vrede,” fluistert hij. Ik knik alleen maar, niet wetende wat ik moet antwoorden. Is dit hoe ik me de dood had voorgesteld? Nee, totaal niet! Het lijkt een heel andere wereld. Ik kijk met een schuin oog naar Justin, de jongen die naast mijn vader op de eerste rij zit. Vanaf de brugklas vond hij mij leuk, ik hem niet. We waren de beste vrienden, verder wilde ik niks. Totdat er op een dag iets gebeurde. Het was iets kleins, ik weet niet eens meer wat. Ineens voelde ik het ook. Ik weet nog hoe ik zijn hand pakte en hem kuste … Dat was een week geleden, in de vierde. En nu … nu zit hij op mijn begrafenis, hoe ironisch is dat? Ik heb medelijden met hem! Ik kan zien hoeveel pijn hij heeft, maar ik kan niks doen om hem te troosten, net zoals ik mijn moeder niet kan troosten.
3
Ik luister geconcentreerd naar de rustgevende melodie van het liedje Angels van Robbie Williams. Ik krijg kippenvel over mijn hele lichaam en sla mijn ogen neer. Caleb slaat een troostende arm om me heen. Ik zal mijn leven verder moeten leven. “Al een beetje gewend?” Ik lig op een groot grasveld, ik luister naar de vogels die een prachtig lied zingen. Het is hier zo vredig, dat ik er rustig van word. “Soort van … ik mis mijn vrienden en mijn familie, dat is het enige …” antwoord ik eerlijk. “Dat had ik ook … Het zal overgaan, geloof me!” Ik knik vaag. “Had je een vriendje? Of wil je er nog niet over praten?” vraagt Caleb lief. Nog zoiets, iedereen is hier lief. Niemand is gemeen of afkeurend, iedereen is lief! “Ja, net een week … Justin …” Ik krijg een brok in mijn keel zodra ik het vertel. “Vertel het later maar,” zegt hij snel. “Zal ik doen …” “Zal ik je anders voorstellen aan een paar vrienden?” vraagt hij hoopvol. “Ik kom zo! Ik wil even alleen zijn …” antwoord ik. Hij knikt en staat op. Dit lijkt net zoals mijn vorige leven, ehm, ik bedoel mijn leven; dit is namelijk geen leven. Toch lijkt het zo! Huizen, mensen, winkels. Er zijn alleen geen auto’s, iedereen loopt. Er lopen een paar tranen over mijn wangen. Het idee dat ik mijn vrienden en familie nooit meer zal zien, maakt me misselijk. Caleb heeft me uitgelegd dat ik alleen bij de begrafenis mocht zijn, voor de rest blijf ik hier. Iedereen
4
blijft hier, behalve jongens en meisjes zoals hij, die hier al wat langer zijn; zij halen mensen op als ze doodgaan. Na een poosje te hebben gepeinsd sta ik op en loop ik naar het witte gebouw waar Caleb nu is. Als ik binnenkom, zie ik hem zitten op een grote, witte bank. Om hem heen zitten verschillende mensen van mijn leeftijd. Mijn oog valt meteen op een meisje met lang rood haar, ze is prachtig. “Ah, daar is ze. Dit is onze newbie, Anne!” roept Caleb zodra hij mij opmerkt. Alle gezichten draaien zich naar mij toe. Ik loop onzeker op het groepje af. “Welkom! Het is hier leuker dan dat het lijkt!” zegt een meisje, dat zich voorstelt als Jasmine. Ik knik en ga zitten. Alle blikken zijn nog steeds op mij gericht, wat ik best ongemakkelijk vind. “Hoe vind je het hier tot...” “Jasmine, ze is hier nog niet eens een dag!” onderbreekt Caleb haar lachend. “Ik vind het hier tot nu toe best oké …” antwoord ik oprecht. Jasmine wendt haar verontwaardigde blik van Caleb af en kijkt weer naar mij. Ze begint te glimlachen, waardoor haar blauwe ogen beginnen te twinkelen en ze haalt een hand door haar lange bruine haren. Meerdere mensen beginnen vragen aan me te stellen, maar ik kan nog niet overal op antwoorden. Na een tijdje zie ik in mijn ooghoeken dat het meisje met de rode haren, dat zich heeft voorgesteld als Vera, opstaat en richting de uitgang loopt. Als ze bij de deur staat, geeft ze me een seintje dat ik mee moet lopen. Ik weet niet zeker of ze het tegen mij heeft, dus wijs ik verbaasd naar mezelf. Ze knikt ja, dus sta ik op. De rest heeft toch niet meer echt aandacht voor mij. Ik loop achter haar
5
aan naar buiten, ze zegt niks. Na een stukje te hebben gelopen, slaat ze een zijstraatje in, waar ze blijft staan. “Luister ... Ik snap dat dit moeilijk is, daarom wil ik je helpen,” fluistert ze na een korte stilte. “Helpen? Hoe kan je helpen? Ik wil gewoon terug …” antwoord ik schor. “Ik kan daarvoor zorgen … een soort van, dan,” giechelt ze. “Ik weet niet hoe je dit grappig kunt vinden,” antwoord ik beledigd. “Ik vind het niet grappig! Vertrouw me, oké? Ik kan je helpen om je vrienden weer te zien.” Ze loopt naar het einde van het doodlopende straatje waar een deur zit. “Kom je mee?” “Waarheen?” vraag ik voorzichtig. “Naar de wereld!” antwoordt ze, alsof het voor de hand liggend is. “Mag dat wel dan?” “Van wie? Van Caleb? Nee, natuurlijk niet! Je bent een newbie! Maar ik heb dit ook meegemaakt! Dus ik weet hoe die eerste dagen voelen …” Ik sla mijn armen over elkaar. “Luister,” zeg ik, “ik ken je amper … en trouwens, ik ben hier net. Ik wil niet nu al de regels overtreden.” Ze kijkt me even onderzoekend aan. “Wat jíj wil … Maar onthoud, het aanbod blijft staan.” Ik knik zwakjes en loop weer richting het gebouw waar Caleb nietsvermoedend aan het praten is. De dag die volgt is zwaarder dan ik dacht. Ik blijf maar denken aan mijn vrienden en familie, maar vooral aan Justin. Caleb heeft me een huisje tegenover het hoofdgebouw aangewezen, waar ik voorlopig zal wonen. Het is
6
klein en ruikt naar bloemetjes. De keuken en de woonkamer zijn met elkaar verbonden. In de huiskamer staat een tv en een sofa, waar ik nu met opgetrokken benen op zit. Ik weet dat ik over de pijn heen zal komen. “De eerste dagen zijn het moeilijkst,” had Caleb gezegd. Als ik later die middag Vera aantref op het grasveldje, loop ik voorzichtig naar haar toe. Gelukkig is ze alleen. “Vera?” Ze kijkt verbaasd om en glimlacht dan. “Heb je je bedacht?” vraagt ze grijnzend, alsof ze mijn gedachtes kan lezen. “Misschien …” antwoord ik. Ik merk dat ik bloos. Ze staat op uit haar kleermakerszit en loopt voor me uit. Als we na een klein stukje lopen weer voor de deur staan, steekt ze haar hand naar me uit. Ik pak hem voorzichtig vast en loop met haar mee door de deur. Ineens sta ik in mijn school. Ik sta in een overvolle aula en zie allemaal bekende gezichten. Niemand ziet me, iedereen loopt dwars langs me heen. Ik moet ervan huilen. Vera knijpt in mijn hand als teken dat ik rond mag gaan lopen. Ze zegt dat ze hier op me wacht. Ik loop naar de plek waar ik altijd met mijn vriendengroepje zat, achterin bij de bankjes tegen het raam. Ik zie ze allemaal zitten: Amber, Thom, Camille en Justin. Ze zeggen niks tegen elkaar en eten zwijgend hun broodje. Ik ga op de plek staan waar ik altijd stond, naast Justin, tegenover Camille. “Ik mis haar zo …” hoor ik Justin zeggen. Wat voelt het fijn om zijn stem te horen! Ik leg mijn hand op de zijne. “Ik mis jou ook …” fluister ik. “Ik wou dat ze me kon horen …” zegt hij schor. “Maar ik kan je horen! Ik hou van je!” zeg ik wat harder.
7
“Ik hou gewoon van haar …” zucht hij. “Ik ook van jou …” antwoord ik huilend. En dan gebeurt het, hij kijkt me recht in de ogen. Hij heeft me gehoord! Hij ziet me! Maar hij kijkt na één seconde weer weg. Ik sta op en loop richting de plek waar Vera staat. Ze heeft alles gezien. “Gaat het?” vraagt ze. “Het is zo frustrerend, hij hoort me gewoon echt niet!” antwoord ik huilend. Die avond lig ik in mijn bed, het ligt hemels! Ironisch gezien ben ik nu ook in de hemel, maar daar gaat het niet om! Caleb heeft niks gemerkt van onze stiekeme verdwijning en dat is maar goed ook! Dit blijft ons geheim.
8
2
Het is de tweede maand op school. Ik zit in een rumoerig lokaal naast mijn beste vriendin, we moeten met de hele klas nablijven. “Anne, doe normaal! Geef die man zijn bril terug!” giert Camille door de klas heen. Ik wijs verontwaardigd naar mezelf. “Ik? Ik heb hem niet!” roep ik lachend. Onze wiskundedocent is nu rood aangelopen. Hij heeft onze klas laten nakomen, omdat hij weet dat een van ons zijn zwarte leesbril heeft. Die ene persoon ben ik natuurlijk, maar ik zie er verdomd onschuldig uit. Ik weet dat mijn beste vrienden Camille en Justin begrijpen dat ik hem heb. We schieten alle drie in de lach. “Als ik erachter kom wie hem heeft, dan zwaait er wat!” roept meneer Dekker boos door het lokaal. “Nou meneer, het zit zo … Het is illegaal om ons hier na 5 uur nog in het lokaal te houden en aangezien niemand uw bril heeft, denk ik niet dat u het gaat redden!” merkt Thom bijdehand op terwijl hij naar de klok wijst. Het is 5 voor 5. Het zal me niks verbazen als hij ook weet dat ik hem heb, hij zit inmiddels ook in ons vriendengroepje. Ik sla mijn hand voor mijn mond zodat ik niet keihard begin te lachen. Zo te zien ben ik niet de enige. “Ik vind dit wel erg kinderachtig voor een vierde klas …” Er volgt een korte stilte. “Maar goed, je hebt gelijk, Thom, ik kan jullie hier niet veel langer houden. Ik vrees dat ik jullie moet laten gaan … Degene die mijn bril heeft of vindt: ik wil graag dat je hem terugbrengt!” Iedereen pakt kreunend zijn tas in. Ik loop samen naast Justin en Camille het lokaal uit.
9
“Wat ga je nu eigenlijk met die bril doen?” vraagt Justin als Camille lachend naar haar kluisje loopt. “Geen idee … Verkopen misschien?” grap ik. Hij begint er hard om te lachen. Ik weet dat hij me leuk vindt, dat heeft hij me al een stuk of acht keer verteld, maar we zijn goede vrienden en meer gevoelens heb ik niet. “Ehm … Ik vroeg me af… Zullen we zaterdag naar de film gaan?” vraagt hij na een tijdje. Ik kijk hem onder mijn haarlok aan en zucht. “Vrienden … Beste vrienden … Weet je nog?” “Ik bedoel ook gewoon als vrienden …” antwoordt hij. “Nee, nee, dat bedoel je niet, we weten het allebei, Justin …” murmel ik. Ik zie de teleurstelling in zijn blik. Gelukkig roept Camille dat we moeten gaan. “Lekker geslapen?” vraagt Caleb als ik die ochtend bij hem aan tafel kom zitten. “Ja … Best wel, denk ik. Maar, hoe kan je slapen als je … nou ja, ehm …” “Dood bent? Niemand weet het …” onderbreekt Vera me als ze naast me komt zitten. Ik staar peinzend naar mijn bord met ontbijt. “Anne, heb je vandaag weer even zin om … ehm … te praten?” vraagt ze. Ik weet dat ze iets anders bedoelt. Caleb kijkt me verbaasd aan. “Ik vind het fijner om met een meisje te praten … Het ligt niet aan jou!” zeg ik licht stamelend; ik ben nooit de beste in liegen geweest. “Ik begrijp het! Ik ben alleen maar blij dat jullie het zo goed met elkaar kunnen vinden.” “Lucht het een beetje op?” vraagt Vera als we na een uur
10
weer terug zijn. We zijn bij mijn ouders langs geweest en zitten nu op het grasveld waar ik gister ook heb gezeten. Er zijn verder niet zoveel mensen. “Gaat wel … Ik kan er gewoon niet tegen dat ze niet verder kunnen met hun leven ...” antwoord ik. “Dat gaan ze wel doen ... Geloof me, het klinkt misschien hard, maar na een tijdje zullen ze er minder vaak aan denken. Dat gebeurde bij mijn ouders ook,” zegt Vera. Wat egoïstisch ben ik eigenlijk! Al die tijd hebben we het al over mij, terwijl ik nog niks over haar heb gevraagd. “Hoe … ehm … ben je eigenlijk doodgegaan?” vraag ik. Het verbaast me dat ik het durf te vragen. Even kijkt ze me suf aan. “Ik was ziek … Een jaar lang en toen …” Ze schraapt haar keel alsof ze wil voorkomen dat ze gaat huilen. “En jij? Hoe ben jij doodgegaan?” vraagt ze. “Ik was onderweg naar mijn vriendje. Er kwam een bus aan. Ik … ehm … ik zag hem niet ...” Het is veel moeilijker om dit te vertellen dan ik dacht, wetende dat dit allemaal niet had hoeven te gebeuren als ik, maar ook zeker de buschauffeur, iets beter had uitgekeken. Dan had ik nu thuis gezeten. “Ik mis thuis …” murmel ik. “Ik ook …” zegt Vera. We kijken elkaar aan, dan geven we elkaar huilend een knuffel. “Waarom deed je net zo raar op de fiets? Zei Justin iets vervelends tegen je?” vraagt Camille verbaasd. We zijn naar haar huis gegaan en zitten nu op haar bed. Om ons heen liggen lege blikjes cola, een zak chips en onze scheikundeboeken. “Ja … Nee, eigenlijk niet, maar ik vond het gewoon vervelend,” antwoord ik beschaamd. “Wat zei hij dan?” vraagt ze nieuwsgierig.
11