Chronisch Hartfalen Wat is chronisch hartfalen?
Omschrijving Hartfalen
Hartfalen is een aandoening van het hart waarbij het hart niet meer in staat is om voldoende bloed uit te pompen en rond te pompen.
Als gevolg van de verminderde pompfunctie krijgen veel organen niet genoeg zuurstof en voedingsstoffen.
Er is onderscheid tussen acuut en chronisch hartfalen.
Bij acuut hartfalen functioneert het hart plotseling minder goed.
Bij chronisch hartfalen is er sprake van een geleidelijk ontstaan van functioneringstekort.
Het hart verliest zijn pompfunctie door verschillende oorzaken. Er zijn geen twee patiënten met hartfalen hetzelfde.
De bloedsomloop
Schema bloeddoorstroming van het hart
Hartfalen
Oorzaken
een hartinfarct langdurige hoge bloeddruk hartklepafwijking hartritmestoornissen cardiomyopathie. Combinatie van oorzaken
Symptomen Wat zijn de kenmerken van chronisch hartfalen
Kenmerken
vermoeidheid kortademigheid (vooral bij inspanning) opgezette benen en enkels door achterblijvend vocht (oedeem) koude handen en voeten opgeblazen gevoel en een moeilijke stoelgang verminderde eetlust en toch zwaarder worden prikkelhoest (vooral bij platliggen) onrustig slapen en ‘s nachts vaak plassen vergeetachtigheid en gebrek aan concentratie
Behandeling De behandeling van hartfalen richt zich op het verminderen van de klachten. De oorzaak wegnemen is niet altijd mogelijk.
Behandeling Verschillende behandelingen zijn mogelijk: ingrepen aan kleppen of kransslagaders medicijnen pacemaker ICD harttransplantatie
Verpleegkundige observaties bij Chronisch hartfalen
Gewicht: Bij hartfalen kan de patiënt vocht vasthouden. Teveel vocht wordt overvulling genoemd. Hierdoor kan de patiënt oedemen aan armen en benen krijgen maar ook in de longen. Gewicht neemt toe en de patiënt raakt vaak benauwd. Plassen word minder. Toename van hoesten en soms schuimig slijm. Ondervulling is dat de patiënt te weinig vocht heeft en dus uitgedroogd is. Dit kan door te weinig eten en drinken, teveel plasmedicijnen. De patient kan door uitdroging erg dorst krijgen, hoge pols, duizelig. Ook moet een patiënt een zoutarm dieet krijgen. Zout zorgt ervoor dat je lichaam vocht vasthoudt. Diurese (plassen): Een patiënt kan teveel of te weinig plassen. Hierdoor kunnen ze teveel of te weinig vocht hebben. (Zie beschrijving overvulling en ondervulling).Soms plassen ze vooral s’nachts door medicijnen. Is heel vervelend voor de patient. Verstoord nachtpatroon. Dit door vaak plassen. Angst bij ziekte. Minder activiteit overdag door benauwdheid en of vermoeidheid. Ontlastingspatroon: Door verminderd vochtinname en medicijnen. Ook doordat ze minder in beweging zijn door vermoeidheid en benauwdheid. Benauwdheid: Door verminderde pompfunctie van het hart en vochtuitreding in de longen. Door inspanning of een onjuiste houding in bed. Vermoeidheid: Door benauwdheid. Ook wel weinig inspanningstolerantie genoemd. Niet meer kunnen verrichten van de ADL. Door vermoeidheid en bij inspanning benauwd. Verwardheid of geheugenstoornissen: door zuurstof gebrek. Ziekte-inzicht. Door te weinig informatie en kennistekort over het ziektebeeld. Door angst. Soms hebben patiënten ook moeite met acceptatie van hun ziek zijn
Verpleegkundige Interventies bij Chronisch Hartfalen
Gewicht kun je bijhouden door frequent te wegen of een vochtbalans bijhouden. Op een vochtbalans schrijf je per 24 uur op wat de patient eet en drinkt ( soms ook infuus en of sondevoeding) maar ook wat er weer uit gaat. Denk aan diurese (plassen), braken (soms vochtdrains). Dit tel je na 24 uur bij elkaar op zodat je een balans opmaakt. Door een balans op te maken kun je zien of er teveel of te weinig vocht in en uit gaat. En of er een evenwicht is. Oedeem is te herkennen aan het kuiltje dat achterblijft als er gedurende tien
.
seconden met de duim druk is uitgeoefend op gezwollen weefsel Verdeel het eten in kleine porties over de dag. Drie maaltijden zijn soms teveel. Dit omdat de patiënt een vol gevoel kan hebben door stuwing van de lever. Leg uit wat obstipatie is. Houdt dagelijks het ontlastingpatroon bij. Stimuleer de patient tot bewegen en voldoende vochtinname dat toegestaan is. Eventueel laxeermiddelen laten voorschrijven. Bij benauwdheid zet je de patient in de juiste houding (denk aan juiste houding in bed of op stoel) (rechtop of vooroverleunend). Observeer de ademhaling, frequentie. Houdt vochtbalans bij. Neem ADL over of ondersteun bij ADL. Bij vermoeidheid neem ADL activiteiten over van patiënt. Ga na wat de patiënt weet over het ziektebeeld. Geef uitleg en voorlichting. Geef adviezen ten aanzien van eten, drinken, gewicht. Eventueel stoppen met roken. Geef ook partner/ Familie voorlichting over het ziektebeeld
Vochtbalans/ lijst
Op een vochtbalans schrijf je per 24 uur op wat de patiënt eet en drinkt ( soms ook infuus en of sondevoeding) maar ook wat er weer uit gaat. Denk aan diurese (plassen), braken, (soms) vochtdrains, Maaghevel Dit tel je na 24 uur bij elkaar op zodat je een balans opmaakt. Door een balans op te maken kun je zien of er teveel of te weinig vocht in en uit gaat. En of er een evenwicht is. Een positieve vochtbalans krijg je doordat er teveel vocht in je lichaam achterblijft. Je drinkt meer dan dat je uitplast. Een negatieve vochtbalans krijg je wanneer je te weinig vocht in je lichaam achterblijft. Je plast meer dan je drinkt