Centrum Publieksparticipatie t.a.v. SWOL Postbus 30316 2500 GH Den Haag
Datum Ons kenmerk Betreft
: 29 mei 2013 : 36-13/AdV : Inspraak ontwerp SWOL, Passende beoordeling en de MER
Geachte heer, mevrouw, Wij1 reageren hierbij op de structuurvisie wind op land (SWOL), de bijbehorende passende beoordeling en de MER. Nu er de gelegenheid is om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het ontwerp SWOL brengen wij allereerst de opmerkingen van 22 maart 2013 onder uw aandacht (in kopie bijgevoegd) en voegen daar nog een aantal specifieke opmerkingen bij het voorliggende SWOL, de bijbehorende passende beoordeling en de MER aan toe. Alvorens inhoudelijk op de nu voorliggende documenten in te gaan, willen wij benadrukken dat de hierboven genoemde organisaties en de Rijks- en provinciale overheden een gezamenlijk doel hebben: snel meer duurzame energie waaronder wind. De opmerkingen die we plaatsen moeten ook in dit licht worden gezien dat we beiden graag snel tot meer windenergie willen komen. Over de vraag hoe we snel tot meer windenergie komen, hebben we onderbouwde ideeën2 die we graag naar voren willen brengen. Graag horen wij hoe de visie van de Natuur en Milieufederaties en Natuur en Milieu is opgenomen in de SWOL en wat daarbij de afwegingen zijn geweest (zie voetnoot 2). ). In zijn algemeenheid denken wij dat de aanpak om te komen tot meer windenergie op land beter kan. Het alleen maar aanwijzen van locaties voor grote windparken zonder een van te voren zorgvuldige bedachte marsroute helpt naar ons idee niet om tot 6000 MW in 2020 te komen. In 1 De Natuur en Milieufederaties, Landschapsbeheer Nederland, Zoogdiervereniging, Vereniging Milieudefensie, Coöperatieve Producenten Organisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer (PO IJsselmeer), Waddenvereniging, Stichting Het Blauwe Hart, Vogelbescherming Nederland, Natuur en Milieu 2 Zie ook de in 2009 uitgebrachte visie van de Natuur en Milieufederaties en Natuur en Milieu op www.gnmf.nl/upload/documenten/Geconcentreerde_windkracht_juli_2009.pdf met in achtneming van de windmolenrisicokaart van Vogelbescherming Nederland. Vogelbescherming Nederland heeft in 2009 een Nationale Windmolenrisicokaart gemaakt waarbij de risico’s van windmolens voor vogels in kaart zijn gebracht.
1
deze brief komen we met voorstellen hoe het naar ons idee beter kan. Proces Zoals u zelf ook stelt, is zonder draagvlak onder burgers – met name de burgers die in of in de buurt van de zoekgebieden wonen – er geen toekomst voor windenergie op land. Het draagvlak voor windenergie is op dit moment laag. Hoewel dit in de SWOL erkend wordt, wordt dit niet verder uitgewerkt noch worden instrumenten in stelling gebracht om serieus werk te maken van draagvlak. In tegendeel, er wordt zelfs opgemerkt dat er aan draagvlak gewerkt moet gaan worden nadat er een aanvraag is ingediend3. Naar onze ervaring is dat veel te laat in het proces. Voordat er überhaupt een SWOL was gemaakt had er al een traject van het creëren van draagvlak ingezet moeten worden. Door - met het idee dat burgers en bedrijven mee moeten kunnen profiteren van windenergie4 - op lokaal niveau de kansrijke gebieden te inventariseren, komen locaties naar voren die op breed draagvlak kunnen rekenen. Nu het ontwerp SWOL er ligt, stellen wij het volgende voor om tot meer draagvlak te komen:
Vele kleinere parken tezamen dragen ook aanzienlijk bij aan de 6000 MW-ambitie5. Dat geldt ook voor kleinere parken buiten de in de SWOL genoemde gebieden. Ook daar zien wij mogelijkheden om een aanzienlijk deel van de ambitie waar te kunnen maken. Het Rijk kan daarbij faciliterend optreden (zie de punten hieronder).
Faciliteer in een zo vroeg mogelijk stadium een ruimtelijk ontwikkelproces waarbij ruimte is voor creatieve plannen die voldoen aan de duurzame energiedoelstelling en waar de omgeving attractiever van wordt6.
e
3 Paragraaf 3.6 p. 25 1 alinea 4 Dit kan door initiatiefnemers voor windparken te verplichten om: a) goede landschappelijke inpassing van de windturbineparken te financieren; b) bewoners binnen een straal van 5 km te voorzien van energie tegen een sterk gereduceerd tarief; c) een deel van hun winst te storten in een streekfonds ter compensatie van degradatie van landschap, natuur, leefomgeving; d) bewoners binnen een straal van 15 km de mogelijkheid te bieden om 20% van de stroom van het park direct af te nemen, ter bevordering van het gevoel van eigenaarschap. 5 In Friesland hebben bijvoorbeeld vijftig dorpen aangegeven een dorpsmolen te willen. Als bij elk dorp er twee molens van 2 MW worden geplaatst dan wordt al nagenoeg de helft van de Friese windmolenambitie voor 2020 bereikt. 6 Voor een dergelijk ruimtelijk ontwikkelproces is het van belang dat: 1) Kies een zo ruim mogelijk zoekgebied; 2) Laat de gemeente/provincie het voortouw nemen en niet de initiatiefnemer; 3) Bepaal niet vooraf hoeveel windturbines er geplaatst moeten worden; 4) Ga eerst met bewoners uit de omgeving de landschappelijke, culturele en ecologische waarden inventariseren en definieer de ruimtelijke verbeteringsopgaven;
2
Geef in de SWOL ruimte aan initiatieven van onderop door deze met diverse maatregelen te faciliteren. Bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van deskundige ondersteuning (bijvoorbeeld voor het maken van een businessplan) en het instellen van aantrekkelijke financieringsconstructies (revolving fund-achtige voorfinancieringsmogelijkheden of fiscaal aantrekkelijke investeringsmogelijkheden).
Neem in de energiewet op dat een aandeel van de windopbrengst ten goede komt aan de nabij gelegen inwoners en bedrijven (zie ook voetnoot 4).
Houd ook regie op de ontwikkeling van de afzonderlijke windenergielocaties na vaststelling van de structuurvisie. Richt afzonderlijke ontwikkelteams in, hef belemmeringen op en voer een positieve en stimulerende uitvoeringsstrategie. Ontwikkel voor deze uitvoeringsstrategie een spelregelkader zoals u ook heeft gedaan voor het proces “Sneller en beter”.
Uiteraard kan ingebracht worden dat bovenstaande maatregelen niet thuis horen in een ruimtelijk plan. Toch zijn wij van mening dat een plan, net als dat financieel uitvoerbaar moet zijn, ook in algemene zin uitvoerbaar moet zijn. En aan die uitvoerbaarheid schort het in de SWOL aangezien gebleken is dat draagvlak cruciaal is om tot plaatsing van windmolens te komen. Wij stellen daarom voor om voor de afzonderlijke locaties nog een uitvoerbaarheidstoets uit te voeren, voordat de structuurvisie wordt vastgesteld. Voor een aantal gebieden zien wij nog grote knelpunten. Hieronder gaan wij daar verder op in. IJsselmeer- en Waddengebied In de SWOL worden drie gebieden voor grootschalige windenergie genoemd. Een daarvan is het IJsselmeergebied. In dit IJsselmeergebied moet gemiddeld meer dan ruim de helft van de Nederlandse windambitie worden neergezet7. Wij vinden dat niet in verhouding staan tot de belangrijke waarden op het gebied van natuur en landschap voor het gebied. Bovendien zijn een aantal natuurwaarden juridisch beschermd. Van deze beschermde waarden weten we nu al dat er een aantal zo ver onder druk staan dat een verdere achteruitgang volgens de Natura 2000 5) Laat een landschapsarchitect – in nauwe samenspraak met bewoners - een landschapsontwerp maken met daarin een inpassingsplan voor windturbines; 6) Laat vervolgens de ontwikkelende partijen met een passend voorstel komen voor een stimuleringspakket. 7 In het IJsselmeergebied moet volgens de plan–MER SWOL de volgende windparken komen (minimale – maximale variant); A27 Eemmeerdijk (83-314 MW); Afsluitdijk (258-718 MW); Hoge Vaart Dronten (253-986 MW); IJsselmeerdijken (353-942 MW); Wieringermeer 254-808 MW), Zuidelijk Flevoland (129-448 MW) en Zuidlop/Noordoostpolder (654-94 (Kreekrak)=560 MW). Dit komt neer op 1890 (minimum variant) tot 4776 (maximum variant) MW aan windenergie komen te staan. Dat is 32 tot 80 procent van de 6000 MW doelstelling. Gemiddeld komt dat neer op 56 procent.
3
doelstelling niet mogelijk is8. Door in de SWOL een zo groot deel van de windambitie te plannen in een gebied wat ecologisch zo kwetsbaar is en waarvan maar zeer de vraag is of het juridisch wel kan, doet afbreuk aan de uitvoerbaarheid van dit plan. Met andere woorden als alle locaties die in het IJsselmeer zijn gepland vanwege juridische gronden niet door kunnen gaan dan komt de uitvoering van het hele plan in gevaar. Binnen het IJsselmeergebied zijn er twee locaties waar wij specifiek op in willen gaan. Allereerst de locatie Houtribdijk. Uit een concept knelpuntanalyse van de provincie Flevoland uitgevoerd door Bureau Waardenburg blijkt dat er bij de Houtribdijk zeer grote risico’s bestaan op verstoring van grote aantallen watervogels, er grote aantallen aanvaringsslachtoffers onder vogels en vleermuizen kunnen optreden en negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse gaan optreden als daar een windmolenpark komt. Bovendien is er in dit gebied een zeer groot risico op knelpunten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Dit wordt veroorzaakt door een grote kans op verstoring van de rust-, ruien foerageergebieden van (duik-)eenden en een grote kans op grotere aantallen aanvaringsslachtoffers onder andere duikeenden, dwergmeeuw, visdief en zwarte stern. Daarnaast de locatie Noordoost IJsselmeer. Deze locatie is gelegen aan de rand van het Waddengebied. Het Rijk heeft ten aanzien van het waddengebied - in het bijzonder de Waddenzee een eigen verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is onder andere tot uitdrukking gekomen door de verschillende nota’s Waddenzee, waarvan de derde9 uit 2007 de laatste is. Daarin staat opgenomen: "De hoofddoelstelling voor de Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap." IN de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is in 2012 het beleid voor de Wadden opnieuw bevestigd10. Die rijks verantwoordelijkheid voor de wadden impliceert ook bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dat gebied, onder andere tot uitdrukking komend in de bescherming van de rust, ruimte, weidsheid en duisternis in dat gebied. Het plaatsen van windmolenparken aan de randen van de Waddenzee, met uitzondering van een tweetal clusters bij de Eemshaven en Delfzijl, verdraagt zich niet met dit beleid voor de Waddenzee. Wij stellen dan ook voor om: De beoogde locatie Noordoost IJsselmeer en de locatie Houtribdijk te schrappen onder meer vanwege de strijdigheid met het Rijksbeleid als verwoord in de PKB Waddenzee en de SVIR. 8 Zo gelden voor een vijftal vogelsoorten hersteldoelen terwijl ze nog steeds in aantal achteruitgaan. 9 PKB (nu structuurvisie) Derde nota Waddenzee. 10 In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dit opgenomen onder het nationaal belang nr.10: ‘Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten’. De landschappelijke waarde van de Waddenzee wordt hierbij specifiek als een te beschermen eigenschap van dit Werelderfgoed genoemd.
4
De gevolgen van de windmolenlocaties – in het bijzonder de locaties in het IJsselmeer – in samenhang met elkaar ten behoeve van deze SWOL gedegen te onderzoeken op gevolgen voor de Natura 2000 doelstellingen. Tot dusver is dit niet gedaan in de SWOL. Wij verwachten ook dat dit gedaan wordt door een Rijksoverheid die faciliterend wil zijn naar initiatiefnemers die een windmolenpark willen oprichten, haar eigen Natura 2000 doelstellingen serieus neemt, haar eigen genoemde kernkwaliteiten van het IJsselmeergebied in acht neemt en die bovendien beleid wil maken waarmee ook daadwerkelijk de windmolenambitie gehaald kan gaan worden.
De mogelijkheden voor wind op land elders dan het IJsselmeer verder onderzoekt en deze locaties opneemt in de SWOL11. Onze eerder gemaakte opmerking dat ook kleinere parken een aanzienlijk deel van de ambitie waar kunnen maken, sluit hier bij aan. Hierdoor wordt het plan uitvoerbaarder, minder juridisch kwetsbaar, neemt de kans op het behalen van Natura 2000 doelstellingen toe en wordt het draagvlak voor windenergie vergroot.
Radarverstoring Voor initiatiefnemers is en blijft het nog onduidelijk of een plan wel door kan gaan vanwege de radarverstoring. Hoewel er wel stappen zijn gezet om de invloed die windmolens op radar heeft te verminderen, is het in niet minder dan in 8 van de 11 zoekgebieden (waaronder de locatie Noordoost IJsselmeer) nog niet duidelijk. Er is wel voor elk gebied een analyse gemaakt waarin aangegeven wordt of het een aandachtspunt betreft maar niet onderzocht is of dit een wezenlijke belemmering vormt voor het realiseren van het park. De onduidelijkheid die er voor de structuurvisie was, is er nog steeds. De risico’s worden doorgeschoven naar de initiatiefnemer terwijl bij een faciliterende overheid die risico’s gedegen in kaart worden gebracht alvorens de locatie op de kaart gezet wordt. In die zin heeft deze SWOL nog niet tot een doorbraak geleid. Wij stellen dan ook voor dat gedegen wordt onderzocht of radarverstoring een wezenlijke belemmering vormt en welke invloed radarverstoring heeft op de totale ambitie. MER en passende beoordeling Keuze van de locaties/trechteringsproces In de keuze voor de locaties zoals die in de SWOL zijn genoemd, is de keuze van de provincie doorslaggevend geweest voor het bepalen welke locatie in de SWOL komt en welke niet. Die keuze heeft plaatsgevonden voordat de resultaten van de MER beschikbaar waren. Hierdoor heeft er geen integrale afweging op basis van informatie uit de MER plaatsgevonden. Met name in het IJsselmeer komt dit tot uiting. Provincies hebben gekozen voor relatief veel windvermogen in het IJsselmeergebied zonder dat er een – op basis van de uitkomsten van de MER – integrale, provincie overstijgende en afgewogen keuze is gemaakt .
11 Rekening houdend met de Windmolenrisicokaart van Vogelbescherming Nederland en de kaart van de Natuur en Milieufederaties uit 2009 (zie ook voetnoot 2).
5
Significante effecten Zowel in het IJsselmeergebied als in alle overige gebieden staat in de passende beoordeling dat significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Volgens de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet 1998 kan het plan alleen worden vastgesteld – zoals ook beschreven staat in de passende beoordeling - als het bestuursorgaan zich er van verzekerd heeft dat de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast12. Als significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten dan worden de natuurlijke kenmerken juist wel aangetast. Verder vereist de NBwet dat voorafgaand aan de vaststelling van een plan de zekerheid aanwezig is dat de uitvoering van dit plan niet kan leiden tot negatieve significante effecten13. Deze zekerheid wordt met dit plan niet gegeven. Toetsing van de gevolgen van het plan vooruitschuiven naar de uitvoeringsfase, zoals veelvuldig gebeurt in de SWOL, is in strijd met de Nbwet en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Immers, ook het plan zelf dient voor de vaststelling te voldoen aan de eisen van de Nbwet en Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze plicht van de planvaststeller kan niet terzijde gelegd worden met de redenering dat het abstractieniveau van het plan zich niet leent voor een dergelijke toetsing. Integendeel, juist op het abstractieniveau van de SWOL is het nodig om te toetsen aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Immers, vrijwel ieder plan wordt gevolgd door uitvoering en dan zou ieder plan kunnen verwijzen naar de toetsing op projectniveau om aan de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nbwet te voldoen. De verplichting om ook op planniveau aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn te voldoen, is juist opgenomen om te voorkomen dat op het schaal- en abstractieniveau van een plan onzekerheid bestaat dat er negatieve significante effecten op de doelstellingen van Natura 2000 optreden. Daarmee wordt voorkomen dat irreële plannen pas in de uitvoeringsfase struikelen op de eisen van Natura 2000. Kortom de SWOL voldoet niet aan de NBwet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Hierdoor is het risico dat plannen in de uitvoeringsfase sneuvelen heel groot. Wij stellen dan ook voor om nu gedegen onderzoek te doen naar de gevolgen van de plannen voor de Natura 2000 doelstellingen en het plan zodanig op te stellen dat negatieve significante effecten kunnen worden uitgesloten. Onderschatting van de effecten In de passende beoordeling staat veelvuldig beschreven dat significante negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Die conclusie weegt nog zwaarder als er rekening mee wordt gehouden dat in de passende beoordeling verschillende negatieve effecten onderschat of in het geheel niet worden 12 Passende beoordeling pagina 3. 13 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een plan zelf moet verzekeren dat er geen negatieve significante effecten mogelijk zijn (zie bijvoorbeeld uitspraak van de ABRvS van 17 juli 2010, zaaknummer 200901747 r.o. 2.9.10 en 2.9.11).
6
meegenomen te weten onder andere:
Per locatie wordt in de MER uitgegaan van standaard windturbines zoals die momenteel gebruikt worden (3 – 7,5 MW) en van een zeker aantal turbines. Het is niet zeker of bij de uitvoering van deze standaard zal worden uitgegaan. De effecten kunnen dan ook groter zijn als er een ander type (bv. hogere of lagere ashoogte)en andere aantallen molens worden gebruikt. Onderzoek dan ook voor elke locatie diverse opstellingen en de effecten daarvan. Stel op basis van de effectvoorspelling maxima aan de omvang van het park en neem deze op in de SWOL.
In de passende beoordeling is bij de beoordeling of er sprake is van significante effecten gebruik gemaakt van de verhouding tussen de grens van het zoekgebied en de oppervlakte van het betreffende Natura 2000-gebied. Impliciet wordt er vanuit gegaan dat het gehele gebied voor een soort even belangrijk is. In de praktijk is dat niet het geval. Sommige delen van een gebied (bijvoorbeeld het foerageergebied) zijn belangrijker dan een andere deel van het gebied. Dit criterium houdt dan ook geen enkele rekening met specifieke plaatselijke (ecologische) omstandigheden14. Worden plaatselijke omstandigheden wel meegenomen dan kunnen de significante effecten beduidend groter zijn dan nu wordt ingeschat.
De externe effecten zijn beperkt tot maximaal 2 kilometer van het Natura 2000-gebied. Nergens wordt onderbouwd waarom voor deze 2 kilometer grens is gekozen. In een groot aantal gevallen kunnen die effecten zich op (veel) grotere afstand voordoen. Dat hangt niet alleen af van het soort windturbines maar ook van de specifieke (ecologische) omstandigheden rond een Natura 2000-gebied. Bijvoorbeeld als er foerageer-, rust- of broedlocaties binnen of buiten het gebied op een grotere afstand voorkomen. De in de passende beoordeling genoemde foerageerafstanden van broed- en niet-broedvogels geven aan dat een 2 kilometer grens een willekeurig gekozen afstand is gezien de afstanden die vogels gemiddeld afleggen om geschikt foerageerhabitat (ook buiten de grenzen van Natura 2000 gebieden) te vinden. Van 53 genoemde niet-broedvogelsoorten hebben 40 soorten (75%) een foerageerafstand van minimaal 2 kilometer en vaak veel groter, van de broedvogels zijn dit 14 van 33 soorten (42%) (zie passende beoordeling §4.2.1.).
Er is alleen gekeken naar de directe effecten op vogels en vleermuizen en de directe effecten op het habitat. Effecten op mogelijke andere beschermde diersoorten (bijvoorbeeld de fint, rivierprik en zeeprik) of indirecte effecten op vogels, vleermuizen en op het habitat zijn niet meegenomen. Indirecte effecten ontstaan doordat bijvoorbeeld vogels de omgeving van windturbines gaan mijden en daardoor met verliezen van geschikt leefgebied geconfronteerd worden.
14 Voor op het water foeragerende vogels (zoals meeuwen, sterns, eenden, zwanen, duikers en futen) zijn vaak abiotische factoren (waterdiepte, helderheid van het water, watertemperatuur en afstand tot het land) bepalend voor de beschikbaarheid van voedsel (vis, andere waterorganismen of waterplanten).
7
Daarnaast kunnen vogels op dagelijkse schaal belemmerd worden in pendelvluchten tussen slaapplaatsen, foerageergebieden en nestplaatsen en hebben windmolens ook effect op trekbewegingen van vogels tussen broed- en overwinteringsgebied. Het laatste geldt in bijzondere mate voor windmolens langs de kustlijn en op zeeweringen omdat de grens tussen land en zee een belangrijke rol speelt voor de navigatie van trekvogels. Deze aspecten worden genoemd in de passende beoordeling maar zijn niet meegenomen bij de toetsing.
De beoordeling is uitsluitend kwalitatief van aard. Er zijn echter genoeg kwantitatieve gegevens beschikbaar – bijvoorbeeld uit bestaande of in ontwikkeling zijnde projecten – die ook een kwantitatieve benadering mogelijk maken. De Vogel- en Habitatrichtlijn schrijven voor – en aldus vastgelegd in de uitspraak van het Europese Hof inzake de mechanische kokkelvisserij – dat bij de passende beoordeling uitgegaan wordt van de beste beschikbare wetenschappelijke inzichten. De wetenschappelijke onderbouwing door middel van referenties naar bestaande onderzoeken en (internationale) literatuur ontbreekt in de passende beoordeling echter bijna volledig15. Op het gebied van directe en indirecte effecten van windmolens op vogels en vleermuizen is op nationaal en internationaal vlak veel onderzoek verricht de laatste jaren. Door uitsluitend kwalitatief te werken is niet aan dat vereiste voldaan. Bovendien bestaat er een gerede kans dat de effecten zijn onderschat.
Aan de cumulatie van effecten is alleen aandacht besteed door een opsomming te geven van de drie mogelijke vormen van cumulatie. Wil het plan voldoen aan de eisen van de Nbwet en Vogel- en Habitatrichtlijn dan zal in de passende beoordeling alle cumulatieve effecten van alle windmolenlocaties en alle andere plannen en projecten waar cumulatie mogelijk is in onderlinge samenhang concreet beschreven moeten worden. Dit geeft niet alleen een beter inzicht in de effecten van de plannen (en daarmee ook de kans van slagen) maar geeft ook richting initiatiefnemers helderheid in deze weerbarstige materie (en is daarmee ook faciliterend).
In de passende beoordeling wordt gemeld dat – op basis van een onderzoek uit 2008 – de effecten op vleermuizen gering zijn. Niet duidelijk is of hierbij ook het barotrauma effect16 is meegenomen17. In het algemeen kan op dit moment onvoldoende gesteld worden dat de effecten op vleermuizen gering zijn. In de zomer van 2013 worden de resultaten verwacht
15 De literatuurlijsten in Winkelman et al. 2008 en in Prinsen et al. 2013 geven een goed overzicht. Zie J.F. Winkelman, e.a. 2008. Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land. Wageningen, Alterra. Alterrarapport 1780 en H.A.M. Prinsen e.a. 2013. Knelpuntanalyse natuur Windplan Flevoland. Analyse van risico’s op het gebied van natuurwetgeving en ecologie. Bureau Waardenburg rapport nr. 13-008. 16 Het verschil in luchtdruk nabij de windmolen kan leiden tot slachtoffers onder vleermuizen. 17 Zie ook H.J.G.A. Limpens, e.a. Juli 2007. Vleermuizen en windenergie. Analyse van de effecten en verplichtingen in het spanningsveld tussen vleermuizen en windenergie, vanuit ecologische en wettelijke invalshoek. In opdracht van SenterNovem.
8
van het eerste locatie-overstijgende onderzoek. Er wordt op aangedrongen om deze resultaten mee te nemen in de definitieve SWOL en besluitvorming over de locaties. Wij stellen voor om alle effecten gedegen te onderzoeken om zo de kans op realisatie van windmolens te kunnen bespoedigen. Duidelijkheid nu voorkomt in een later stadium vertraging van procedures en dus vertraging voor initiatiefnemers. Mitigerende maatregelen en compensatie Mitigerende maatregelen kunnen in een plan – en dus ook in deze SWOL – alleen een rol spelen als ze in dat plan ook concreet worden vastgelegd en voorgeschreven. Daar is hier in het geheel geen sprake van. Er wordt alleen een aantal vrijblijvende suggesties gedaan. De opmerking dat een belangrijk deel van de negatieve significante effecten door mitigerende maatregelen teniet kan worden gedaan18 is puur speculatief en wordt verder in de SWOL niet onderbouwd. Dezelfde opmerking kan worden gemaakt over het gedeelte wat gaat over compensatie. Het is zeer de vraag of – in geval dit plan de toets van alternatieven en dwingende redenen van groot openbaar belang goed doorstaat – compensatie wel mogelijk is. Door dit niet concreet te onderzoeken is ook op dit punt de passende beoordeling onvolledig. Aangezien in de passende beoordeling wordt aangegeven dat significante negatieve effecten niet zijn uitgesloten had de ADC-toets19 in zijn volle omvang uitgevoerd moeten worden. Wij stellen voor om de volledige ADC-toets20 te doorlopen. 2 procent extra In de SWOL wordt gemeld dat er nog een doelstelling is om 2 procent extra duurzame energie verder in te vullen. Komt die 2 procent in de vorm van windenergie bovenop de 6000 MW ambitie? Onduidelijk is hoe deze 2 procent dan in de SWOL wordt verwerkt en hoe dat ruimtelijk vertaald wordt. Komen er dan windparken bij? En zo ja waar en op welke wijze wordt dat verwerkt in de SWOL en hoe wordt dan de inspraak geregeld? Wij zijn van mening dat de 6.000 MW ambitie al dermate ambitieus is dat er eerst zicht moet zijn op realisatie hiervan alvorens een hogere ambitie na te streven. Resumé Wij dringen er op aan om: - Voor de gebieden zoals beschreven in de SWOL een uitvoerbaarheidstoets uit te voeren. En als uit de uitvoerbaarheidstest blijkt dat locaties hier niet goed op scoren om deze locaties te schrappen en te zoeken naar andere locaties; - Een op maat toegesneden uitvoeringstrategie wordt opgenomen met daarbij aandacht voor draagvlak en participatie; 18 Passende beoordeling pagina 77. 19 ADC-toets; Alternatieven onderzoeken, Dwingende redenen van groot openbaar belang noemen en Compensatie concreet beschrijven. 20 Als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn.
9
-
-
-
Faciliteer eveneens de oprichting van kleinere parken – ook buiten de aanwijzingsgebieden; Helderheid te verschaffen over de effecten van radarverstoring en effecten op de Natura 2000 doelstellingen (inclusief cumulatie) om de kansen voor realisatie te vergroten; De ADC-toets uit te voeren; De locatie Noordoost IJsselmeer en de locatie Houtribdijk te schrappen; De locaties in het IJsselmeergebied in samenhang met elkaar gedegen te onderzoeken naar effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen zodat locaties in de voorbereiding niet onnodig sneuvelen; De overige mogelijkheden voor wind op land elders dan het IJsselmeergebied gedegen te onderzoeken en deze locaties op te nemen in de SWOL zodat de kansen voor realisatie van de ambitie toenemen; Aan te geven hoe met de 2 procent doelstelling wordt omgegaan.
Ten behoeve van de uitvoeringsstrategie willen wij ons actief inzetten voor het verkrijgen van draagvlak om wind op land een versnelling te geven. Met vriendelijke groet, Mede namens de Natuur en Milieufederaties, , Landschapsbeheer Nederland, Zoogdiervereniging, Vereniging Milieudefensie, Coöperatieve Producenten Organisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer (PO IJsselmeer), Waddenvereniging, Stichting Het Blauwe Hart, Vogelbescherming Nederland, Natuur en Milieu FRIESE MILIEU FEDERATIE
Drs. H. van der Werf Directeur Friese Milieu federatie en portefeuillehouder Ruimte namens de gezamenlijke Natuur en Milieufederaties Bijlage Brief kenmerk 21-13/AdV/JT betreffende wind op land d.d. 22 maart 2013
10