VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN Een onderzoek naar kennis, succes- en faalfactoren Draagvlak van het instrument energievisie bij gemeenten Eindrapport
Rapportnummer: 0224 Drs. M.T.P.G.M. Dahm Drs. M. Dullens Drs. D.S. Mayenburg Drs. H.C. Schneider T.H.M. Voskuilen
CEA, Bureau voor communicatie en advies over energie en milieu B.V. Rotterdam, november 2002
COLOFON CEA, Bureau voor communicatie en advies over energie en milieu B.V. Postbus 21421, 3001 AK Rotterdam Westblaak 226, 3012 KP Rotterdam Telefoon: (010) 280 56 66 Telefax: (010) 280 56 54 E-mail:
[email protected] Internet: www.cea.nl Projectnummer: Projecttitel: Opdrachtgever:
10798 Visie voor energievisie bij gemeenten Novem
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch op geluidsband of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van CEA.
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Samenvatting en bevindingen Doel Vanaf 1998 tot en met 2001 heeft Novem de partijen die betrokken waren bij grotere woning-nieuwbouwlocaties begeleid bij het opstellen van een energievisie. Novem heeft CEA verzocht te achterhalen in welke mate gemeenten zelfstandig energievisies opstellen voor dergelijke woningbouwlocaties nu de ondersteuning niet meer geboden wordt.
Methode Om die informatie te verkrijgen is kwantitatief en kwalitatief onderzoek gecombineerd. Voor het kwantitatieve deel is de doelgroep benaderd met een op de computer in te vullen digitale enquête. Dit resulteerde in een respons van 36%. Het kwantitatieve deel omvat enquêtering van gemeenten die in het kader van OEI contact gehad hebben met Novem, aangevuld met een non-respons onderzoek. Het kwalitatieve deel beslaat acht diepte-interviews. Vier daarvan zijn gehouden met geselecteerde respondenten. Hierin worden bepaalde vragen en antwoorden uit de toegezonden enquêtes verdiept. De overige vier respondenten komen van buiten de groep waar Novem in het kader van het OEI-programma contact mee heeft gehad. Zij belichten hoe deze gemeenten met energie-aspecten bij nieuwbouwlocaties omgaan.
Bevindingen De toepassing van het instrument ‘energievisie’ is voor drie fasen onderzocht: bekendheid met het instrument (kennen), geschiktheid van het instrument (willen) en gebruik van het instrument (doen). Bekendheid met het instrument De bekendheid met het instrument is beperkt onderzocht. Bij gemeenten die in het verleden deelgenomen hebben aan het OEI-programma van Novem is dit aspect niet achterhaald omdat verondersteld mag worden dat deze gemeenten op de hoogte zijn van de inhoud van het programma. Bekendheid met de inhoud is noodzakelijk om alle vragen goed te kunnen beantwoorden. De definitie van de energievisie is daarom op de vragenlijst aangeven. Geschiktheid van het instrument In totaal 29 van de 31 (94%) respondenten vinden een energievisie een geschikt instrument bij de totstandkoming van een optimale energievoorziening. Het is {CEA
i
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
echter niet het enige instrument dat gemeenten kunnen aanwenden om een bepaalde energieambitie te realiseren. De helft van de gemeenten vindt andere instrumenten, zoals convenanten waarin afspraken tussen partijen worden vastgelegd, even geschikte of zelfs beter geschikte instrumenten om bepaalde energieambities te realiseren. Gebleken is dat in de praktijk gemeenten voor elf van de zeventien locaties (plm. 65%) zonder energievisie, energieaspecten op een andere wijze hebben meegenomen, voornamelijk via het doorvoeren van DuBomaatregelen. Hierbij moet aangetekend worden dat DuBo-maatregelen zich richten op gebouwniveau, terwijl een energievisie ook de energie-infrastructuur behelst. DuBo-maatregelen zijn op een later moment in het bouwproces nog succesvol te integreren. Op dat moment is de energie-infrastructuur reeds vastgelegd. Gebruik van het instrument Binnen het gebruik van het instrument zijn drie aspecten te onderscheiden. 1. Het objectieve feit of een energievisie wel of niet ontwikkeld is en welke factoren dit beïnvloeden. 2. Het ‘willen’aspect binnen het gebruik: hoogte van ambitieniveau, cijfermatige verankering daarvan plus de factoren die de ambities beïnvloeden. 3. Ten slotte het ‘doen’aspect: het realiseren van de Optimale Energie-Infrastructuur gebaseerd op de resultaten van de energievisie. Hieronder worden deze aspecten nader uitgewerkt. Ad 1. Gebruik instrument en beïnvloedende factoren Toepassing Vanaf 1 januari 2000 zijn 68 nieuwbouwlocaties geïnitieerd met meer dan 250 woningen binnen de responderende gemeenten. Van deze locaties zijn er 52 geïnitieerd in de periode waarin Novem de partijen nog begeleidde (voor 1 januari 2002), en 16 na het wegvallen van de ondersteuning. Voor 65% van het totale aantal locaties is een energievisie opgesteld. Dit percentage verschilt echter tussen beide perioden. Voor 71% van de vóór 1 januari 2002 geïnitieerde locaties is een energievisie opgesteld met een vorm van ondersteuning van Novem. Van de locaties die ná deze datum geïnitieerd werden, heeft 44% een energievisie zelfstandig opgesteld. Randvoorwaarden Factoren die het gebruik van het instrument beïnvloeden zijn in te delen in essentiële voorwaarden (deels beïnvloedbaar) en belemmeringen die - al dan niet met ondersteuning - uit de weg te ruimen zijn. ii
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
De voornaamste essentiële voorwaarden zijn ‘aanwezigheid van bestuurlijk draagvlak’, ‘voldoende beschikbare capaciteit’, ‘gedrevenheid van een projectleider’ en ‘een goede verankering in beleid’. De belangrijkste belemmering bij het opstellen van een energievisie is de (negatieve) houding van marktpartijen, met name projectontwikkelaars. Daarna volgen financiële ruimte en onervarenheid of kennislacune bij gemeenten en/of betrokken (markt)partijen en de geringe betrokkenheid bij ander gemeentelijke afdelingen dan ‘milieu’ met de materie. Ad 2. De inhoud en ambities binnen een energievisie Uit de enquête die CEA uitvoerde in het kader van de EPL-monitor is achterhaald dat de opgestelde energievisies in zes van de tien gevallen geen scherpere EPC (dan wettelijk verplicht) dan wel EPL-waarde bevatten. In de energievisies waarbij dit wel het geval is, betreft het altijd één van beide doelstellingen en overwegend een EPL-waarde. Met name de financiële ruimte bepaalt de hoogte van het ambitieniveau. Daarnaast heeft de ambtelijke projectleider en het gemeentebestuur een (positieve) invloed op de hoogte van het ambitieniveau. Verder zijn ook de benutting van opgedane kennis en ervaring in het verleden (positief) en de marktvraag en de rol van de projectontwikkelaar (beide negatief) bepalend. Beïnvloeding randvoorwaarden en overwinnen belemmeringen Niet alle belemmeringen zijn weg te nemen. Zo zijn de financiële exploitatiemogelijkheden beperkt beïnvloedbaar. Dit is wel mogelijk als belemmeringen bestaan uit kennislacunes en een lage betrokkenheid marktpartijen. Voor het overwinnen van de genoemde belemmeringen werd meestal ondersteuning gezocht bij diverse externe partijen. In driekwart van de gevallen (30 van de 40 locaties) waren dat technische adviesbureaus (12 locaties; 30%) samen met Novem (18 locaties; 45%). Zij boden onder andere uitkomst bij de omgang met marktpartijen. Ook bij een gebrek aan financiële middelen is ondersteuning bij Novem gezocht. Wegvallen ondersteuningsmogelijkheid Novem: het verschil Vanaf 1-1-2002 is er geen ondersteuning van Novem meer mogelijk. Het percentage opgestelde energievisies verschilt aanzienlijk voor en na 1-1-2002: 71% respectievelijk 44%. Er zijn twee verklaringen mogelijk voor dit verschil: 1. Het wegvallen van de Novem-ondersteuning. Hierbij zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is de periode tussen het wegvallen van de ondersteuning (1 januari 2002) en de peildatum (september 2002) kort. Effectief komt dit neer op ongeveer acht maanden. {CEA
iii
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Hierdoor verschilt het aantal projecten voor en na 1-1-2002 aanzienlijk (52 vs. 16). Dit aantal is te gering om kwantitatief onderbouwde uitspraken te kunnen doen. Wel duiden de resultaten op een trend sinds het begin van dit jaar. Ten tweede, de projecten die na 1 januari 2002 zijn opgestart, bevinden zich nog hoofdzakelijk in de eerste fasen van een locatieontwikkeling, waardoor het goed mogelijk is om een energievisie in een latere fase alsnog te ontwikkelen en toe te passen. Daarom vergelijken we soortgelijke projectfasen met elkaar. Als dezelfde projectfasen worden beschouwd, dan zien we het volgende beeld. Van de locaties in de eerste fasen hebben negen van de dertien (69%) met Novem-ondersteuning een energievisie opgesteld tegenover vijf van de elf (45%) die zonder Novemsteun een energievisie hebben opgesteld. Dat verschil neemt toe voor de latere projectfasen. Van de projecten die voor 1-1-2002 zijn geïnitieerd is voor 28 van de 39 locaties (72%) een energievisie op gesteld, terwijl twee van de vijf locaties (40%) dat doet ná het wegvallen van deze mogelijkheid. 2. Andere factoren. Naast het wegvallen van de Novem ondersteuning voor grootschalige nieuwbouwlocaties kunnen ook andere factoren een rol spelen. Een voorbeeld hiervan is de verminderde maatschappelijke en politieke aandacht voor milieugerelateerde zaken, met als concrete aanleiding de veranderde samenstelling van de gemeenteraad na de verkiezingen. De invloed van deze factoren viel echter niet binnen het kader van dit onderzoek. Conclusie. Het aantal grootschalige nieuwbouwlocaties in de onderzoeksperiode is te gering om een getalsmatig en eenduidig verband tussen het zelfstandig opstellen van een energievisie en het wegvallen van Novem-ondersteuning vast te stellen. Kijken we echter naar de casussen uit het verleden van ondersteuning bij belemmeringen, dan zien we dat Novem in veel gevallen een belangrijke rol heeft gespeeld bij het wegnemen van (essentiële) belemmeringen. Daarom is wel een trend te constateren, namelijk dat de ondersteuning van Novem een belangrijke factor is en dat door het wegvallen van deze ondersteuning minder gemeenten een energievisie voor grootschalige nieuwbouwlocaties opstellen. Ad 3. Realiseren van maatregelen uit de energievisie Uit drie van de vier verdiepende kwalitatieve interviews die gehouden zijn met gemeenten die energievisies opstellen, blijkt dat het zicht en de controle op de uitvoering van de opgestelde energievisie ontbreekt. Het vertalen van het advies naar de praktijk en het ‘meekrijgen’ van uitvoerende partijen is hierbij het belangrijkste struikelblok. Twee van de geïnterviewden geven aan dat zij hiervoor een grote rol voor Novem zien weggelegd. iv
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Inhoudsopgave SAMENVATTING EN BEVINDINGEN .......................................................................................................................... I Doel...........................................................................................................................................................................................i Methode...................................................................................................................................................................................i Bevindingen ............................................................................................................................................................................i 1.
INLEIDING..................................................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding van het onderzoek...................................................................................................................................1 1.2 Doel van het onderzoek..............................................................................................................................................1 1.3 Onderzoeksvragen.......................................................................................................................................................1 1.4 Leeswijzer.....................................................................................................................................................................2
2.
METHODOLOGISCH KADER ............................................................................................................................... 3 2.1 Onderzoeksaanpak......................................................................................................................................................3 2.1.1
Onderzoekspopulatie kwantitatief deel ......................................................................................................... 3
2.1.2
Selectie kwalitatief deel ................................................................................................................................... 4
2.2 Kwantitatief deel van het onderzoek........................................................................................................................4 2.2.1
Benaderingswijze.............................................................................................................................................. 4
2.2.2
Respons............................................................................................................................................................... 4
2.2.3
Onderzoek non-respons................................................................................................................................... 5
2.3 Kwalitatieve informatie binnen de doelgroep ........................................................................................................5 2.4 Kwalitatieve informatie buiten de doelgroep..........................................................................................................6 2.5 Representativiteit kwantitatieve gegevens ..............................................................................................................6 3.
BEKENDHEID, GESCHIKTHEID EN GEBRUIK VAN ENERGIEVISIE................................................ 7 3.1 Bekendheid ...................................................................................................................................................................7 3.2 Geschiktheid .................................................................................................................................................................7 3.2.1 Geschiktheid instrument.................................................................................................................................. 8 3.2.2
Geschiktheid in relatie tot andere instrumenten ......................................................................................... 9
3.3 Gebruik........................................................................................................................................................................10 4.
RANDVOORWAARDEN, BELEMMERINGEN EN ONDERSTEUNING..............................................13 4.1 Essentiële randvoorwaarden....................................................................................................................................13 4.2 Belemmeringen en ondersteuning..........................................................................................................................13
5.
4.2.1
Belemmeringen................................................................................................................................................14
4.2.2
Ondersteuning .................................................................................................................................................14
AMBITIE/KEUZE VOOR TOEPASSING VAN ALTERNATIEF ..............................................................17 5.1 Ambitieniveau energievisie......................................................................................................................................17 5.2 Inhoud energievisies .................................................................................................................................................19 5.3 Alternatieve ambities ................................................................................................................................................19 5.4 Verwacht aanvullend effect energievisie ...............................................................................................................20
6.
VERSCHILLEN TUSSEN LOCATIES VOOR EN NA 1-1-2002.................................................................23 6.1 Gebruik........................................................................................................................................................................23 6.2 Fase van locaties........................................................................................................................................................24 6.3 VINEX-locaties .........................................................................................................................................................25
{CEA
v
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
BIJLAGE I: ENQUÊTEFORMULIER ............................................................................................................................. I BIJLAGE II: INGEVULDE ENQUÊTEFORMULIEREN ........................................................................................V BIJLAGE III: VERDIEPENDE VRAGEN BINNEN POPULATIE.....................................................................XV BIJLAGE IV: ANTWOORDEN OP VERDIEPENDE VRAGEN BINNEN POPULATIE........................ XVII BIJLAGE V: VERDIEPENDE VRAGEN BUITEN POPULATIE................................................................... XXV BIJLAGE VI: ANTWOORDEN OP VERDIEPENDE VRAGEN BUITEN POPULATIE.....................XXVII
vi
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding van het onderzoek Vier jaar lang heeft Novem de partijen die betrokken waren bij grotere woningnieuwbouwlocaties begeleid bij het opstellen van een energievisie. Dit met het doel om een Optimale Energie-Infrastructuur (OEI) te realiseren. Met ingang van het jaar 2002 is de mogelijkheid van procesmatige en financiële ondersteuning van gemeenten die een nieuwe woningbouwlocatie ontwikkelen, stopgezet. Novem heeft CEA verzocht een onderzoek uit te voeren om erachter te komen in welke mate gemeenten zelfstandig energievisies opstellen voor woningbouwlocaties boven 250 woningen.
1.2
Doel van het onderzoek Het onderzoek moet inzicht geven (eerder kwalitatief dan kwantitatief) in de mate waarin gemeenten zelfstandig een energievisie op (laten) stellen voor nieuwbouwlocaties. En of energie op een andere wijze wordt meegenomen. Verder moet het onderzoek duidelijkheid geven over de rol die Novem procesmanagers of klimaatadviseurs hierbij kan spelen.
1.3
Onderzoeksvragen In het onderzoek zijn op basis van de briefing de volgende vragen onderzocht: - Wat wordt verstaan onder een ‘energievisie’ (definitie juist)? - Heeft men de mogelijkheid gehad om een energievisie op te stellen (randvoorwaarden juist)? - Acht men een energievisie een geschikt instrument om een efficiënte energievoorziening te realiseren of heeft men andere instrumenten ingezet (instrument juist)? Meer specifiek zijn de volgende vragen aan de orde gekomen: - Heeft de gemeente dit jaar voor woning-nieuwbouw locaties van meer dan 250 woningen een energievisie opgesteld? Voor locaties waarvoor WEL een energievisie is opgesteld: - Wat is de inhoud van deze energievisies (EPC- en EPL-waarde, hoogte CO2 reductie), en geldt dit als ambitie of is dit gerealiseerd (voor een deel is de informatie ook te achterhalen uit de EPL-monitor)? - Welke factoren hebben het ambitieniveau zoals verwoord in de energievisie bepaald?
{CEA
1
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
-
Acht men het wenselijk of nodig dat een adviseur (Novem procesmanager of klimaatadviseur) bij het proces betrokken was geweest? Waar had de bijdrage uit kunnen bestaan?
Voor locaties waarvoor GEEN energievisie is opgesteld: - Wat zijn de redenen waarom men dit jaar geen energievisie heeft opgesteld voor nieuwbouw locaties van 250 woningen of meer? - Indien er wel een nieuwbouw project van 250 of meer woningen zou worden gerealiseerd, zou de gemeente dan zelfstandig een energievisie opstellen? - Is ‘energie’ op een andere wijze meegenomen in het project? - Heeft men het idee dat kansen voor energiebesparing of toepassing van duurzame energie zijn gemist doordat men geen energievisie heeft opgesteld? - Welke rol kan Novem spelen bij het ondersteunen van de betrokken partijen? De verwachte resultaten volgens de briefing “Het onderzoek moet inzicht geven (eerder kwalitatief dan kwantitatief) in de mate waarin gemeenten zelfstandig een energievisie op (laten) stellen voor nieuwbouwlocaties. En of energie op een andere wijze wordt meegenomen. …”
1.4
Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 is de onderzoeksopzet beschreven en is het methodologisch kader geschetst. De resultaten van het onderzoek is gerangschikt naar drie aspecten: 1. De mate van bekendheid, de geachte geschiktheid en het daadwerkelijke gebruik komen in hoofdstuk 3 aan bod. 2. De randvoorwaarden, belemmeringen en ondersteuning die van invloed zijn op het verschil tussen de geachte geschiktheid en het daadwerkelijk opstellen van een energievisie worden in het hoofdstuk 4 behandeld. 3. Hoofdstuk 5 gaat in op de manier waarop een efficiënte energievoorziening is vastgelegd. Het omvat zowel het ambitieniveau binnen de energievisie als alternatieve wijzen waarop energie effiency is vastgelegd als de factoren uit hoofdstuk 4 het opstellen van een energievisie in de weg hebben gestaan. In hoofdstuk 6 komen de bovenstaande aspecten terug. Bovendien worden de verschillen tussen de periode waarin Novem partijen heeft en de periode daarna met elkaar vergeleken. Tot slot worden in hoofdstuk 7 de bevindingen vermeld die uit het geheel van bevindingen afgeleid kunnen worden.
2
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
2.
Methodologisch kader
2.1
Onderzoeksaanpak Op basis van de briefing en de onderzoeksvragen van de opdrachtgever heeft CEA gekozen voor de onderstaande aanpak van het onderzoek (zie figuur 2.1). Deze onderzoeksaanpak en de specifieke uitwerking van de verschillende onderdelen zijn vastgesteld in overleg met de opdrachtgever.
Gemeenten
Gemeenten met deelname aan OEI-programma
zonder
Kwantitatief
deelname aan Opstellen & versturen van enquête
OEI-programma
Kwalitatief Opstellen van vragen en interviews afnemen
Opstellen van vragen en interviews afnemen
Analyseren van
Analyseren van
Analyseren van
antwoorden
antwoorden
antwoorden
Benaderen van
Analyseren van
non-respondenten
respons
Integratie van bevindingen
Figuur 2.1: Gehanteerde methodiek
Het onderzoek bestaat uit een kwantitatief deel, waarin alle gemeenten zijn opgenomen die met Novem contact hebben gehad, en een kwalitatief deel, waarin gericht specifieke gemeenten zijn benaderd. 2.1.1
Onderzoekspopulatie kwantitatief deel Het onderzoek is in eerste instantie gericht op de 87 gemeenten die in het kader van OEI contact hebben gehad met Novem.
{CEA
3
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Voor het kwantitatieve deel van het onderzoek vormde deze groep de onderzoekspopulatie. Deze gehele populatie is aangeschreven. 2.1.2
Selectie kwalitatief deel Om meer inzicht te verkrijgen in de achtergronden, beweegredenen, drempels en alternatieven van gemeenten is er voor gekozen om acht gemeenten gericht te selecteren en kwalitatief te onderzoeken. vier van de acht gemeenten hadden contact gehad met Novem; voor de overige vier gemeenten was dit niet het geval. In de volgende paragrafen lichten we de verschillende onderdelen afzonderlijk toe.
2.2
Kwantitatief deel van het onderzoek
2.2.1
Benaderingswijze Om een zo hoog mogelijke respons te verkrijgen, is een speciaal gebruikersvriendelijk enquêteformulier ontwikkeld. De vragenlijst is in elektronische vorm opgesteld, zodat deze achter de computer ingevuld kan worden. (Zie bijlage I.) Het aantal vragen is zo beperkt mogelijk gehouden om de benodigde tijd voor beantwoording te beperken. Daartoe is ook optimaal gebruik gemaakt van gesloten vragen met keuzelijsten. De doelgroep kreeg de elektronische vragenlijst via e-mail toegezonden. Na plusminus een week is een herinneringsemail verstuurd aan de benaderde personen die nog niet gereageerd hadden. Enkele dagen daarna zijn de gemeenten die niet op de elektronische toenadering gereageerd hadden, nog nagebeld om alsnog respons te geven.
2.2.2
Respons In totaal zijn 87 voormalig aan het OEI-programma deelnemende gemeenten benaderd. De hierboven beschreven benaderingswijze heeft geresulteerd in de ontvangst van 31 ingevulde vragenlijsten, een respons van 36% (zie bijlage II). In het vervolg van de rapportage zullen deze gemeenten aangeduid worden als de ‘respondenten’. Een respons van 36% op een schriftelijke enquête kan worden aangemerkt als hoog. Zeker wanneer we in ogenschouw nemen dat er twee belemmerende factoren waren. In de eerste plaats zat er slechts een periode van enkele weken tussen het toezenden van de vragenlijst en de verspreiding van een vragenlijst in het kader van de EPL-monitor onder exact dezelfde respondenten.
4
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bij een tweede verzoek in korte tijd zouden de geënquêteerden minder snel geneigd kunnen zijn te reageren. In de tweede plaats is het project gestart in de vakantieperiode. Met als gevolg de mogelijke afwezigheid van de contactpersonen. 2.2.3
Onderzoek non-respons Ondanks de hoge respons, bleef de mogelijkheid van een niet representatieve steekproef bestaan. De mogelijke selectieve respons is onderzocht met aanvullende vragen aan de non-respondenten op de enquête. Hier is zowel bij de telefonische verzoeken om de enquête te retourneren als via een aanvullende telefonische vragenronde onder de non-respondenten naar geïnformeerd. Slechts vier personen van de non-respondenten waren bereid alsnog een paar inhoudelijke vragen te beantwoorden. Dit lijkt logisch gezien het feit dat ze eerder te kennen hadden gegeven niet te willen meewerken. Dit aantal achten we te gering voor een representatief beeld van een selectieve non-respons. Uiteindelijk is er contact geweest met 30 van de 56 contactpersonen die de enquête niet retourneerden. In bijna de helft van de gevallen werd een gebrek aan capaciteit dan wel tijd opgegeven als oorzaak voor het niet retourneren van de enquête (zie tabel 2.1.) Daarnaast komen het benaderen van de verkeerde persoon en afwezigheid door vakantie in sterke mate naar voren als reden voor nonrepons. Tabel 2.1: Redenen non-respons
Reden Capaciteit/tijd Niet de juiste persoon Vakantie Verwarring met vragenlijst EPL-monitor Geen behoefte
2.3
Aantal 13 8 7 1 1
Kwalitatieve informatie binnen de doelgroep Op basis van de respons op de enquête onder de gemeenten die bij het OEIprogramma betrokken waren, is bepaald welke aspecten meer uitdieping behoefden en op welke wijze daar naar gevraagd zou worden (zie bijlage III). Op grond van de specifieke aspecten waar aanvullende informatie over gewenst was, zijn in overleg met Novem vier respondenten geselecteerd voor de kwalitatieve interviews. Vervolgens zijn deze respondenten face to face geïnterviewd. Deze interviews worden in de rapportage aangeduid met ‘interviews binnen de OEIpopulatie’ (zie bijlage IV).
{CEA
5
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
2.4
Kwalitatieve informatie buiten de doelgroep Ter vergelijking is tevens onderzocht hoe gemeenten die niet bij het voormalige OEI-programma betrokken waren, omgaan met het instrument energievisie. Deze informatie is vergaard via interviews bij vier gemeenten die tot deze groep behoren, welke in het vervolg aangeduid worden als ‘interviews buiten de OEIpopulatie’ (zie bijlage VI). In eerste instantie is een willekeurige keuze gemaakt van de gemeenten die in de nieuwe kaart van Nederland zijn opgenomen. Vervolgens zijn vier gemeenten geselecteerd op grond van de omvang van de projecten binnen de gemeente en de fase waarin de projecten verkeren. Er zijn twee gemeenten met grote locaties geselecteerd en twee gemeenten met kleine locaties. Binnen de splitsing naar omvang is een onderscheid gemaakt naar een gemeente met locaties in de planfase en een gemeente met locaties in de uitvoeringsfase. Ook stonden de gemeenten wat betreft nieuwbouwlocaties niet in contact met Novem. Vervolgens werden er kwalitatieve persoonlijke interviews afgenomen (zie bijlage V).
2.5
Representativiteit kwantitatieve gegevens We gaan ervan uit dat de resultaten van het kwantitatieve deel als representatief voor de onderzoekspopulatie kunnen worden beschouwd. Alhoewel selectieve uitval moeilijk geheel is uit te sluiten, zijn hiervoor de volgende argumenten: 1) Er is geen steekproeffout. De gehele doelgroep is immers aangeschreven (87 gemeenten) en niet een steekproef daaruit. 2) De respons is hoog. 36% is aanzienlijk voor een schriftelijke enquête. 3) Uit de kwalitatieve interviews komen geen aanwijzingen dat de antwoorden uit het kwantitatieve deel atypisch of vertekend zouden zijn.
6
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
3.
Bekendheid, geschiktheid en gebruik van energievisie Het gebruik van een energievisie is onderverdeeld in drie fasen. In de eerste plaats zal een gemeente het instrument energievisie moeten kennen. Wanneer iemand van het bestaan van energievisie op de hoogte is, moet deze er van overtuigd zijn dat het instrument geschikt is om het resultaat te behalen dat beoogd wordt. Ten slotte wordt de keuze gemaakt om het geschikt geachte instrument energievisie al dan niet te gaan gebruiken.
3.1
Bekendheid De opdrachtgever heeft verzocht te achterhalen in hoeverre de gemeenten bekend zijn met het instrument energievisie. Hierbij is uitgegaan van de definitie zoals weergegeven op de eerste pagina van het enquêteformulier in bijlage I. Gedurende het onderzoek is echter gezamenlijk besloten dit aspect achterwege te laten bij de gemeenten die deelgenomen hebben aan het OEI-programma. In het verleden hebben zij kennisgemaakt met het instrument energievisie via Novem. De methode om te bepalen of de contactpersonen op dit moment op de hoogte zijn van het begrip energievisie volgens de opgegeven definitie zou omslachtig zijn en weinig toegevoegde waarde voor het onderzoek bieden. Daarnaast was het voor de respons op de andere vragen noodzaak een duidelijk beeld te geven de betekenis die voor ogen gehouden werd met ‘energievisie’. Daarom is de definitie op het enquêteformulier vermeld. Bij de gemeenten die niet deelgenomen hebben aan het OEI-programma is wel achterhaald in hoeverre zij bekend zijn met energievisie. Uit de interviews buiten de OEI-doelgroep kwam naar voren dat die gemeenten slechts zeer beperkt bekend zijn met het instrument energievisie. Geen van de vier geïnterviewden buiten de OEI-doelgroep was voor het interview op de hoogte van de inhoud van het OEI-programma. Bij twee daarvan was het programma van naam bekend maar omdat zij het programma niet van toepassing achtten op projecten binnen de eigen gemeente hebben zij zich er niet in verdiept.
3.2
Geschiktheid De geschiktheid van een energievisie is op twee manieren uit te drukken. Ten eerste de geschiktheid van het instrument op zichzelf: wordt het beoogde resultaat, een efficiënte energievoorziening, behaald door het opstellen van een energievisie? Ten tweede kan de geschiktheid van een energievisie in relatie tot andere instrumenten bepaald worden.
{CEA
7
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
3.2.1
Geschiktheid instrument Uit de geretourneerde antwoorden is gebleken dat het grootste deel van de respondenten (94%) een energievisie een geschikt instrument acht om een efficiënte energievoorziening te realiseren. In minimaal vier gevallen is echter de kanttekening geplaatst dat het toepassen van een energievisie op zichzelf meestal alleen een inventarisatie van de mogelijkheden is, terwijl voor feitelijke realisatie de noodzaak bestaat een volgende stap te zetten.
2 Geschikt Ongeschikt 29
Figuur 3.1: Energievisie in relatie tot de realisatie van een efficiënte energievoorziening
De twee respondenten die een energievisie niet geschikt achten om een efficiënte energievoorziening te realiseren, doen dit op grond van hetzelfde argument. Een energievisie leidt niet direct tot realisatie van een efficiënte energievoorziening, maar is slechts een eerste stap daartoe. Van de twee respondenten die een energievisie geen geschikt instrument voor de realisatie van een efficiënte energievoorziening vinden, kent één daarvan andere instrumenten die zijns inziens beter geschikt zijn. De andere respondent kent geen instrumenten die even of beter geschikt zijn dan een energievisie. De geïnterviewden buiten de OEI-populatie kennen de term energievisie wel. Zij zijn echter niet op de hoogte van het precieze functioneren ervan. Dus kunnen zij ook de geschiktheid van het instrument niet goed beoordelen. De ene geïnterviewde die het instrument wel kende, verwachtte dat opstelling van een energievisie een geringe toegevoegde waarde zou hebben ten opzichte van de maatregelen op gebouwniveau die zij momenteel hanteren.
8
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
3.2.2
Geschiktheid in relatie tot andere instrumenten Van de respondenten die een energievisie een geschikt instrument achten om een efficiënte energievoorziening te realiseren, vindt ruwweg de helft geen ander instrument beter geschikt. De andere helft vindt ten minste één ander instrument even geschikt of beter geschikt om een efficiënte energievoorziening te realiseren.
2
Andere instrumenten even/beter geschikt 13
14
Geen andere instrumenten beter geschikt Geen mening
Figuur 3.2: Energievisie als geschikt instrument ten opzichte van andere instrumenten
De respondenten die ten minste één ander instrument even of meer geschikt achten als/dan een energievisie, mochten aangeven welke andere instrumenten het in hun ogen betrof. Zij konden hiervoor vijf instrumenten uit een lijst (zie tabel 3.1) selecteren, waarbij zij de volgorde van belangrijkheid aan moesten geven. In de tabel is weergegeven hoe vaak de verschillende instrumenten geselecteerd zijn. Daarnaast is in de kolom ‘score’ het aantal maal dat een instrument geselecteerd werd, vermenigvuldigd met een factor voor het relatieve belang van het instrument. Als het instrument op de eerste plaats vermeld was, is deze vermenigvuldigd met 5. Voor iedere plaats lager in de rangorde is de factor met 1 verminderd. Zodat het vijfde instrument in de rangorde uiteindelijk met 1 is vermenigvuldigd.
Instrument Aantal Anders 7 Convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, 6 etc.) Integratie energie-eisen bestemmingsplan 5 Eigen lijst met maatregelen / programma van eisen 2 Technische (EPL)studie energiedistributiebedrijf/ingenieursbureau 2 Integratie energie-eisen gronduitgifte 2 Instrumenten die beleidsafweging bepalen (bijv. de- of klimaatscan) 1 Nationaal dubo-pakket 0
Score 32 29 20 8 7 5 5 0
Tabel 3.1: Geschikte instrumenten voor realisatie van een efficiënte energievoorziening
Bij de specificatie van de instrumenten die even of meer geschikt zijn als/dan een energievisie voor de realisatie van een efficiënte energievoorziening scoren met name ‘Anders’, ‘het aangaan van convenanten’ en de ‘integratie van energie-eisen in het bestemmingsplan’ hoog.
{CEA
9
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
De categorie ‘Anders’ omvat een verscheidenheid aan instrumenten, zodat alleen de andere twee categorieën in de ogen van een gemeente concrete alternatieven voor het opstellen van een energievisie zijn. Binnen de uiteenlopende antwoorden bij ‘Anders’ zijn opvallende aspecten ‘gebruikmaking van het BAEI-traject’ (tweemaal genoemd) en ‘communicatie, overtuigingskracht, kansen bieden aan bouwpartners’ (eenmaal genoemd).
3.3
Gebruik Hoofdstuk vier gaat nader in op de praktische zaken die een rol spelen binnen de stap van de fase van geschiktheid naar de fase van gebruik. Vanzelfsprekend is het van belang dat er theoretisch de mogelijkheid is voor opstelling van een energievisie. Met andere woorden, dat er nieuwbouwlocaties gepland zijn met meer dan 250 woningen. Tussen 1 januari 2000 en het tijdstip van respons (september 2002) zijn 68 van deze locaties geïnitieerd in de gemeenten waar de respondenten werkzaam zijn. Die locaties komen dus in aanmerking voor het opstellen van een energievisie.
7
Locaties met energievisie Locaties zonder energievisie Onbekend
17 44
Figuur 3.3: Toepassing van energievisie bij nieuwbouwlocaties > 250 woningen
Voor ongeveer tweederde (68%) van de locaties binnen de responderende gemeenten (met nieuwbouwlocatie(s) > 250 woningen) is een energievisie uitgevoerd. Aangezien het geïnitieerde projecten betreft en geen afgeronde projecten, is het mogelijk dat er nog geen energievisie is opgesteld voor de locatie, maar dat dit in een latere fase nog gaat gebeuren. Tabel 3.2: Nieuwbouwlocaties met meer dan 250 woningen naar fase Fase Initiatieffase Voorbereidingsfase Programmafase Ontwerpfase Ontwikkelfase Uitvoeringsfase Onbekend Totaal
10
Aantal 11 6 7 10 11 19 4 68
E-visie 7 3 4 4 8 15 3 44
Geen E-visie 2 3 1 4 3 3 1 17
Onbekend 2 0 2 2 0 1 0 7
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
In tabel 3.2 komt naar voren dat ongeveer 40% van de locaties waarvoor nog geen energievisie is uitgevoerd (of onbekend is of dit gebeurd is) zich in de eerste fasen bevindt. De overige locaties bevinden zich al in de ontwerpfase of nog verder in het traject. Hierdoor wordt het alsnog opstellen van een energievisie onwaarschijnlijk. Tevens is gevraagd of de locatie een VINEX-locatie is. Dit is belangrijke informatie, aangezien het OEI-programma in eerste instantie alleen was gericht op VINEX-locaties. Maar vanaf 1997 is in beperkte mate ook de mogelijkheid gecreëerd voor het uitvoeren van studies met ondersteuning van Novem op nietVINEX-locaties. Tabel 3.3: Nieuwbouwlocaties met meer dan 250 woningen naar locatietype VINEX Ja Nee Onbekend Totaal
Aantal 26 29 13 68
E-visie 20 15 9 44
Geen E-visie Onbekend 3 3 14 0 0 4 17 7
In tabel 3.3 staat voor de verschillende typen locaties hoe vaak daar een energievisie is opgesteld. Bij VINEX-locaties wordt verhoudingsgewijs vaker een energievisie uitgevoerd, in 77% van de gevallen, dan bij niet-VINEX-locaties (52%).
{CEA
11
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
12
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
4.
Randvoorwaarden, belemmeringen en ondersteuning In hoofdstuk 3 kwam naar voren dat vrijwel alle gemeentelijke medewerkers die bekend zijn met het instrument energievisie, dit ook een geschikt instrument vinden. Toch hebben zij niet voor alle nieuwbouwlocaties met meer dan 250 woningen een energievisie opgesteld. Dit hoofdstuk gaat in op de factoren die ertoe kunnen leiden dat een energievisie niet wordt uitgevoerd, terwijl dat wel als waardevol gezien wordt. Hierbij komen de randvoorwaarden aan bod die essentieel zijn om tot uitvoering te komen, zo ook de factoren die de uitwerking belemmeren en welke ondersteuning (ontvangen of gewenst) helpt om deze belemmeringen te overwinnen.
4.1
Essentiële randvoorwaarden De respondenten hebben echter voor elk van de tien randvoorwaarden in tabel 4.1 aangegeven in hoeverre zij deze als essentieel voor het opstellen van een energievisie beschouwen. Tabel 4.1: Essentieel bevonden randvoorwaarden Randvoorwaarde Ja Aanwezigheid politiek/bestuurlijk draagvlak 29 Voldoende beschikbare capaciteit (ambtelijk of extern) 26 Gedreven projectleider intern 25 Verankering in beleids en uitvoeringsplannen (incl. uren en budget)23 Haalbare planning om gemaakte afspraken na te komen is mogelijk 18 Verankering in bestemmingsplan 16 Gedreven projectleider extern 14 Geen juridische belemmeringen 11 Grond in eigendom gemeente 10 Verankering in streekplan 5
Nee 1 1 2 3 4 6 7 12 12 13
N.v.t. 0 0 2 0 0 1 4 0 0 1
Met name de aanwezigheid van draagvlak binnen de gemeente, zowel op bestuurlijk niveau als bij de projectleiding, wordt essentieel bevonden voor het opstellen van een energievisie. Daarnaast vinden de respondenten het noodzakelijk dat er voldoende middelen beschikbaar komen waarmee een energievisie daadwerkelijk is op te stellen. De geïnterviewden buiten de ‘OEI-populatie’ waren beperkt op de hoogte van de exacte inhoud van het instrument energievisie. Daarom konden zij niet aangeven welke randvoorwaarden van belang zijn voor de opstelling van een energievisie.
4.2
Belemmeringen en ondersteuning Naast essentiële randvoorwaarden die voorafgaand aan de opstelling van een energievisie aanwezig moeten zijn, is ook het overwinnen van eventuele
{CEA
13
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
belemmeringen gedurende het traject van opstellen van belang. Deze paragraaf belicht welke belemmeringen een rol spelen en of deze te ‘overwinnen’ zijn. En als dat het geval is: welke ondersteuning daarbij bruikbaar is. 4.2.1
Belemmeringen De respondenten kregen de mogelijkheid de antwoorden met betrekking tot ondervonden belemmeringen vrij in te vullen. Hieruit kwam een variëteit aan problemen naar voren die specifiek binnen een gemeente of op een bepaalde locatie van toepassing zijn. Ondanks deze variëteit, was hierin wel een rode draad te bepalen. De omgang met marktpartijen, in het bijzonder met projectontwikkelaars, wordt het meest vermeld als belemmerende factor (11 maal). Daarbij gaat het voornamelijk om de moeizame enthousiasmering van deze partijen. Twee andere factoren die meermalen als belemmerend worden ervaren, zijn de onervarenheid van de gemeenten met de materie (3 maal vermeld) en de financiële ruimte (5 maal vermeld). Bij de locaties waar geen energievisie werd opgesteld, was in veel gevallen het draagvlak bij de marktpartijen een onoverkomelijke barrière. Daarnaast is een gebrek aan ambtelijk draagvlak in bepaalde gevallen in negatieve zin doorslaggevend geweest en in beperkte mate tevens het gebrek aan beschikbare middelen.
4.2.2
Ondersteuning De respondenten konden aangeven welke ondersteuning zij gehad (zouden willen) hebben bij de moeizame omgang met de marktpartijen. De bijna 40% van de gemeenten die deze belemmering ondervond, werd niet ondersteund en achtte dit ook niet noodzakelijk. In de andere gevallen is gebruikgemaakt van ondersteuning door Novem (1/5), technische adviesbureaus (1/5) dan wel een combinatie van beiden (3/5). Uit de vier kwalitatieve verdiepende interviews binnen de populatie bleek dat de geïnterviewden (nog) een (grotere) rol voor Novem zagen bij het informeren en overtuigen van marktpartijen om het advies wat een energievisie is, ook daadwerkelijk bij hen ‘tussen de oren te krijgen’. Voor het overwinnen van de andere twee veel voorkomende belemmerende factoren heeft tevens ondersteuning door Novem uitkomst geboden of wordt verwacht dat die ondersteuning uitkomst geboden zou hebben. Bij ‘onbekendheid met de materie’ komt inhoudelijke kennis van Novem van pas, alhoewel tevens
14
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
energiedistributiebedrijven in bepaalde gevallen als ondersteunende partijen vermeld zijn. Bij financiële belemmeringen ondersteunt Novem eveneens. Met betrekking tot het gebrek aan draagvlak binnen de gemeente waardoor geen energievisie opgesteld is, geeft één respondent zelf aan dat geen enkele vorm van ondersteuning die belemmering had kunnen helpen overwinnen. Een andere respondent die deze belemmering wel overwonnen heeft, geeft aan dat ondersteuning van een energiedistributiebedrijf (technisch) en Novem (financieel & procesbegeleiding) daarbij geholpen hebben. Tabel 4.2: Gebruikte ondersteuning Ondersteuning Adviesbureau technisch Novem: financieel Novem: inhoudelijk Novem: procesbegeleiding Energiedistibutiebedrijf: technisch Adviesbureau ruimtelijke ontwikkeling / stedenbouwkundig Energiedistibutiebedrijf: financieel Anders Geen ondersteuning
Aantal 12 8 6 4 3 2 1 1 3
Binnen het geheel aan gebruikte ondersteuning (zie tabel 4.2) is een grote rol weggelegd voor de twee partijen die bij het meest voorkomende probleem, de omgang met de projectontwikkelaar, uitkomst (kunnen) bieden. Gezamenlijk hebben de technische adviesbureaus en Novem in meer dan driekwart van de belemmerende omstandigheden bijgedragen aan het overwinnen van die omstandigheden. Novem heeft met haar verschillende wijzen van ondersteuning in bijna de helft van de gevallen een bijdrage geleverd.
{CEA
15
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
16
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
5.
Ambitie/keuze voor toepassing van alternatief Als er genoeg essentiële randvoorwaarden voor toepassing van een energievisie zijn, wordt een energievisie opgesteld. Eventuele belemmeringen daarin worden, al dan niet met ondersteuning, overwonnen. In de laatste fase zal de gemeente een ambitieniveau bepalen die in de energievisie wordt vastgelegd. Als een gemeente deze laatste fase in de opstelling van een energievisie echter niet bereikt, is het niet per sé zo dat de gemeente in het geheel geen afspraken met betrekking tot energie maakt. In hoofdstuk twee kwam al naar voren dat andere instrumenten een alternatief voor een energievisie kunnen vormen.
5.1
Ambitieniveau energievisie De respondenten die een energievisie hebben opgesteld, zijn verzocht aan te geven welke factoren van invloed zijn geweest op het gekozen ambitieniveau. Uit een lijst van 17 factoren konden zij er maximaal tien selecteren in volgorde van belangrijkheid. In de kolom ‘invloed’ van tabel 5.1 is weergegeven hoe vaak een factor door de respondenten is geselecteerd. Tabel 5.1: Factoren van invloed op ambitieniveau energievisie Factor Financiële ruimte Rol ambtelijke projectleider gemeente Rol bestuurder gemeente Benutting opgedane kennis en ervaring Marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) Rol Novem Rol projectontwikkelaar Rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden Mogelijkheden benutting restwarmte Betrokkenheid van bewoners Ondersteuning overig Rol trekker extern Regionale samenwerking Positionering ten opzichte van andere gemeenten Rol ondersteuning provincie
Invloed 15 11 10 9 8 7 6 5 4 3 3 2 2 1 1
Hoger 3 10 6 7 2 5 1 3 4 1 1 1 1 2 1
Lager 10 0 2 1 6 0 5 1 0 2 0 0 1 0 0
Onbekend 2 1 2 1 0 2 0 1 0 0 2 1 0 0 0
Tevens is gevraagd aan te geven in hoeverre de factor leidde tot een hoger dan wel tot een lager ambitieniveau. In de drie rechterkolommen van tabel 4.1 is per factor aangegeven op welke wijze deze het ambitieniveau beïnvloedt volgens de respondenten. De invloed die uitgaat van de verschillende factoren is tevens uiteengezet in figuur 5.1. Het aantal gevallen waarin de factor een hoger ambitieniveau tot gevolg had, is boven de x-as weergegeven. Het aantal gevallen waarin deze leidde tot een lager ambitieniveau is onder de x-as weergegeven. De situaties waarbij {CEA
17
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
een factor het ambitieniveau op onbekende wijze beïnvloed heeft, zijn gelijkwaardig verdeeld naar positieve en negatieve invloed.
15 10 5 Hoger
0
Lager Onbekend
-5 -10
Rol ondersteuning provincie
Positionering ten opzichte van andere gemeenten
Regionale samenwerking
Rol trekker extern
Ondersteuning overig
Betrokkenheid van bewoners
Mogelijkheden benutting restwarmte
Rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden
Rol projectontwikkelaar
Rol Novem
Marktvraag (projectontwikkelaar, burgers)
Benutting opgedane kennis en ervaring
Rol bestuurder gemeente
Rol ambtelijke projectleider gemeente
Financiële ruimte
-15
Figuur 5.1: Factoren van invloed op ambitieniveau energievisie
Het beleid van hogere overheidsniveaus wordt niet gezien als bepalende factor voor het ambitieniveau. Dit bleek uit het feit dat de twee factoren ‘randvoorwaarden provincie, en ‘rol rijksbeleid’ niet werden aangemerkt als zijnde van invloed op het ambitieniveau. De overige vijftien factoren (zie tabel 5.1) achten de respondenten wel van invloed daarop. In hoeverre dit een positieve of een negatieve invloed is, hangt af van de interpretatie door de respondent van het begrip. Financiële ruimte kan bijvoorbeeld als ‘gebrek aan …’, maar ook als ‘voldoende …’ gelezen worden. Onafhankelijk van de interpretatie van de factor wordt financiële ruimte als een zeer bepalende factor beschouwd. Bij de meeste respondenten is deze factor van negatieve invloed op de beoogde energie-efficiëntie geweest. Andere factoren die in veel gevallen een negatieve invloed op de ambitie uitoefenden zijn de ‘marktvraag’ en de ‘rol van de projectontwikkelaar’.
18
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
De rol van de ambtelijke projectleider gemeente, werd het op één na vaakst (11 maal) genoemd wanneer het ging om een positieve invloed. Ook de benutting van opgedane kennis en ervaring en de rol van de bestuurder gemeente zijn in de meeste gevallen van positieve invloed gebleken.
5.2
Inhoud energievisies Door koppeling van de door de respondenten geleverde informatie aan de gegevens die reeds in het kader van de EPL-monitor verzameld waren, is het mogelijk gebleken voor 26 van de locaties met een energievisie na te gaan in hoeverre daar een EPC- en/of EPL-waarde in opgenomen was.
3 15
8
EPC EPL Geen van beiden
Figuur 5.2: EPC & EPL in energievisie
Bijna 60% van de locaties met een energievisie heeft geen EPC- of EPL-waarde in de energievisie. De overige energievisies bevatten één van beide doelstellingen: een EPC- of een EPL-doelstelling. Hiervan komt een EPL-doelstelling het meest voor.
5.3
Alternatieve ambities Zowel binnen als buiten de doelgroep is energie in veel gevallen op een andere manier meegenomen wanneer er geen energievisie is uitgevoerd. De respondenten hebben aangegeven dat bij de 17 gevallen waarvoor geen energievisie is opgesteld, energie-efficiëntie aspecten ook niet op een alternatieve manier zijn meegenomen (zie figuur 5.3). Bij de overige locaties zijn aspecten op het gebied van energie-efficiëntie anderszins tot uitdrukking zijn gekomen. Dit beeld wordt ondersteund door de interviews buiten de OEI-populatie. Hieruit kwam namelijk naar voren dat alle vier de gemeenten op een andere wijze energie mee hebben genomen. Ook de vier geïnterviewde gemeenten binnen de OEI-populatie hadden op andere manieren dan de energievisie, energiemaatregelen in de nieuwbouwprojecten doorgevoerd.
{CEA
19
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
3
Wel op andere manier Niet op andere manier Onbekend
3 11
Figuur 5.3: Meenemen van energie-efficiëntie als geen energievisie is opgesteld
Uit de interviews buiten de OEI-doelgroep kwam naar voren dat de focus in relatie tot energie met name ligt bij het doorvoeren van duurzaam bouwen (DuBo) maatregelen. Deze DuBo-maatregelen, die in het algemeen op woningniveau komen, worden over het algemeen direct bij het project ingebracht door een milieuambtenaar of liggen vast in het milieubeleidsplan van de gemeente. Ook de respondenten uit de OEI-doelgroep geven aan met zich te richten op DuBo-maatregelen wanneer zij geen energievisie uitvoeren. Binnen de beperkte respons op deze vraag kwam een dergelijk antwoord meermalen voor. Daarnaast is aangegeven dat een vereiste EPL-waarde, een convenant en een milieukwaliteitsplan als methode om energie in het project meegenomen te krijgen, enkele malen gehanteerd zijn. Ook binnen de OEI-doelgroep zijn er soortgelijke maatregelen getroffen. Ondanks de energievisie bleek het nodig deze maatregelen te treffen. Oorzaak hiervan was het gebrek aan kennis over hoe de energievisie te implementeren in het desbetreffende project. Opvallend bij de toepassing van alternatieve ‘energiemaatregelen’ in de locatie was het feit dat het effect van de invoering van deze alternatieven (m.n. DuBo) niet gemonitord werd.
5.4
Verwacht aanvullend effect energievisie Bij een gemeente die voor een locatie geen energievisie opstelde, is gevraagd in te schatten wat het aanvullende effect op de energie-efficiëntie zou zijn, waneer een energievisie wel was uitgevoerd. In figuur 5.4 op de volgende pagina is te zien dat voor ongeveer een derde van de betreffende locaties dit verwachte effect is opgegeven. Dit beperkte aantal antwoorden geeft geen eenduidig beeld.
20
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
3 2 11
1
Groter Gelijk Kleiner Onbekend
Figuur 5.4: Verwacht effect op energiebesparing opstellen energievisie
De geïnterviewde gemeenten binnen de OEI-populatie gaven aan dat er zeker een aanvullend effect van een energievisie uitgaat. Dit effect ligt met name op het agenderende effect van een energievisie. Er wordt objectief mee vastgesteld wat mogelijk is. Met name voor bestuurders is dit van belang. Voor gemeenten buiten de OEI-populatie is deze vraag niet relevant omdat zij niet op de hoogte zijn van het functioneren van het instrument.
{CEA
21
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
22
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
6.
Verschillen tussen locaties voor en na 1-1-2002 In voorgaande hoofdstukken is in zijn algemeenheid ingegaan op het gebruik van het instrument energievisie bij de bouw van nieuwbouwlocaties met meer dan 250 woningen. Voor Novem is het echter met name interessant in hoeverre er veranderingen hebben plaatsgevonden in dat gebruik door beëindiging van het OEI-programma. Dit hoofdstuk gaat nader in op de verschillen tussen de situatie voor 1 januari 2002, de datum waarop het OEI-programma beëindigd is, en de periode na die datum.
6.1
Gebruik Aangenomen is dat de bekendheid en de geschiktheid van het instrument energievisie in de beide periodes niet wezenlijk van elkaar verschillen. Er is echter een duidelijk verschil in het gebruik van energievisie in beide periodes. Voor 1 januari 2002 is voor 71% van de locaties die in aanmerking kwamen voor het opstellen van een energievisie ook daadwerkelijk een energievisie opgesteld (zie figuur 6.1). Terwijl na die periode voor 44% van deze locaties een energievisie is opgesteld.
5 10 37
Voor
2 Locaties met energievisie Locaties zonder 7 energievisie Onbekend 7
Locaties met energievisie Locaties zonder energievisie Onbekend
Na
Figuur 6.1: Toepassen van energievisie voor en na 1 januari 2002
Bij de kwalitatieve interviews binnen de populatie kwam het verschil tussen voor en na 1-1-2002 ook aan de orde. Het bleek echter dat de geïnterviewde personen nog te kort bij de gemeente zaten om het verschil tussen voor en na 1-1-2002 aan te geven, dan wel dat het in de betreffende gemeente om slechts één locatie ging. Beide perioden zijn niet van gelijkwaardige lengte. De beschouwde periode voor 1 januari 2002 beslaat 2 jaar, terwijl tussen die datum en de peildatum van het onderzoek (september 2002) slechts driekwart jaar zit. Het gevolg hiervan is dat de hoeveelheid na 1-1-2002 geïnitieerde locaties relatief gering is ten opzichte
{CEA
23
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
van het aantal locaties dat geïnitieerd is daarvoor (met Novem ondersteuningsmogelijkheden). Hierdoor zijn individuele gevallen sterk van invloed op de bevindingen.
6.2
Fase van locaties Een ander verschil betreft de fasen waarin de verschillende locaties zich bevinden. De locaties die geïnitieerd zijn voor 1 januari 2002 bevinden zich voornamelijk in de latere fasen (zie tabel 6.1). Terwijl de locaties die later geïnitieerd zijn nog maar beperkt in de latere fasen aanbeland zijn. Wat logisch is, gezien de relatief korte periode tussen 1-1-2002 en de peildatum van het onderzoek (september 2002) alsook de gebruikelijke doorlooptijden bij locatieontwikkeling. Tabel 6.1: Nieuwbouwlocaties geïnitieerd voor 1 januari 2002 naar fase Fase Initiatieffase Voorbereidingsfase Programmafase Subtotaal Ontwerpfase Ontwikkelfase Uitvoeringsfase Onbekend Subtotaal Totaal
Fase Initiatieffase
Aantal 5 3 5 13 9 8 18 4 39 52
E-visie 3 2 4 9 4 6 15 3 28 37
Geen E-visie Onbekend 1 1 1 0 0 1 2 2 3 2 2 0 2 1 1 0 8 3 10 5
Aantal 6
E-visie 4
Geen E-visie 1
Onbekend 1
3
1
2
0
2 11
0 5
1 4
1 2
Ontwerpfase Ontwikkelfase
1 3
0 2
1 1
0 0
Uitvoeringsfase
1
0
1
0
Voorbereidingsfase Programmafase Subtotaal
Onbekend 0 0 0 Subtotaal 5 2 3 Totaal 16 7 7 Tabel 6.2: Nieuwbouwlocaties geïnitieerd na 1 januari 2002 naar fase
0 0 2
Vanwege de bovenstaande reden verschilt de spreiding van locaties over de verschillende fasen voor en na 1-1-2002. Dit zou ook het verschil in de percentages opgestelde energievisies (deels) kunnen verklaren. Om dit effect te elimineren, ligt het voor de hand om locaties uit overeenkomstige fasen met elkaar te vergelijken.
24
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Als we de locaties in de eerste fasen met elkaar vergelijken, hebben we echter te maken met twee onvergelijkbare fasen. Het is immers mogelijk om in deze eerste fasen alsnog een energievisie op te stellen. De verschillende perioden zijn wél vergelijkbaar als we alleen de locaties in latere fasen met elkaar vergelijken. Dan verdwijnt immers de mogelijkheid dat er alsnog een energievisie wordt opgesteld. Het aantal te vergelijken locaties neemt daarmee echter sterk af. Na 1-1-2002 gaat het wel om een beperkt aantal (5) gevallen die in deze fasen vallen. Als alleen de locaties in deze latere fasen met elkaar vergeleken worden, is in de periode vóór 1 januari 2002 voor 72% van de locaties een energievisie opgesteld, terwijl dat in de periode daarna voor 40% (twee van de vijf) van de locaties gebeurde.
6.3
VINEX-locaties Ook bestaat er een duidelijk verschil in het aantal VINEX-locaties dat in beide perioden geïnitieerd is. Ten tijde van het OEI-programma was bijna de helft van de geïnitieerde locaties een VINEX-locatie (zie tabel 6.3), terwijl na beëindiging van het programma dit een achtste deel van de locaties was (zie tabel 6.4). Tabel 6.3: Nieuwbouwlocaties geïnitieerd voor 1 januari 2002 naar locatietype VINEX Ja Nee Onbekend Totaal
Aantal 24 18 10 52
E-visie 20 10 7 37
Geen E-visie Onbekend 2 2 8 0 0 3 10 5
Tabel 6.4: Nieuwbouwlocaties geïnitieerd na 1 januari 2002 naar locatietype VINEX Ja Nee Onbekend Totaal
Aantal 2 11 3 16
E-visie 0 5 2 7
Geen E-visie Onbekend 1 1 6 0 0 1 7 2
Ook binnen de VINEX-locaties bestaan grote verschillen tussen beide perioden. Voor 5/6 van de VINEX-locaties die voor 2002 geïnitieerd zijn, is een energievisie opgesteld. Daarentegen is voor geen van de VINEX-locaties die na die tijd geïnitieerd zijn, een energievisie opgesteld.
{CEA
25
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
26
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage I: Enquêteformulier Vragenlijst Energievisie bij gemeenten Gemeente: Naam: Telefoon: E-mail:
Aanwijzingen voor het gebruik 1. Stel, afhankelijk van de grootte van uw beeldscherm, het beeld zo in, dat u overzicht heeft over de vragenlijst. Doe dit met met het in- en uitzoom percentage rechts in de standaard werkbalk. Een instelling van 85% geeft voor 15 inch schermen voor de meeste mensen een nog net leesbare weergave. 2. Een aantal vragen bevat een keuzelijst. Door op de cel te klikken verschijnt een zwart driehoekje naast de cel. Beantwoord deze vragen door op het zwarte driehoekje in de cel te klikken en een keuze te maken uit de getoonde lijst met antwoorden. 3. Bij vragen met een keuzelijst kunt u alleen kiezen uit de antwoorden uit deze lijst. Als u andere waarden invult verschijnt een foutmelding. Door de invoer te annuleren en een antwoord uit de keuzelijst te selecteren kunt u de vraag alsnog invullen. 4. Vul alleen de cellen in waar volgens de lijst een antwoord moet komen. Als u toch per ongeluk iets in een andere cel probeert in te vullen, verschijnt een foutmelding. Annuleer deze om door te gaan met invullen. 5. Verbeter eventuele gemaakte fouten met de 'delete'- of 'backspace' toets.
Algemeen Het opstellen van een 'energievisie' is gedefinieerd als het doorlopen van de volgende stappen: 1. Inventarisatie: het in kaart brengen van beleid dat bepalend is voor de locatie. Bijvoorbeeld lokaal energiebeleid met doelstellingen over reductie van CO2-emissie, inzet van duurzame energie of aanscherping van energieprestatie-eisen. 2. Drie-stappen-strategie: a.beperking van de energievraag op gebouwniveau b.onderzoek van mogelijkheden om duurzame energiebronnen in te zetten c. bestudering van mogelijkheden voor toepassing efficiënte technologie. 3. Keuze van een concept, ontwikkelen van varianten: na de selectie van haalbare opties ontwikkelen de partijen samenhangende pakketten van maatregelen voor de Uitwerken van varianten: met behulp van berekeningen zijn de effecten van iedere variant in kaart te brengen. 4. Toetsing varianten : bij de selectie van de opties zijn de verschillende maatregelen getoetst aan de beleidsdoelstellingen die in de eerste stap zijn geïnventariseerd, de aanwezige speelruimte en de doelstellingen en uitgangspunten van de betrokken partijen. Vraag 1:
Vindt u een energievisie een geschikt instrument om een efficiënte energievoorziening te realiseren?
Ja/nee
Toelichting
Vraag 2a:
Acht u andere instrumenten beter of net zo geschikt om een efficiënte energievoorziening te realiseren?
Ja/nee
Toelichting
Vraag 2b:
Zo ja, welke instrument(en) is/zijn beter geschikt?
1e
Toelichting: bij een efficiënte Energievoorziening en infrastructuur worden vier structuurvarianten onderscheiden: 1. gas/Elektra, 2. Warmte/Elektra met bron buiten de locatie, 3. Warmte/Elektra met bron op de locatie en 4. All Electric.
2e
Efficiëntie wordt bij locaties bereikt via de elementen van de Trias energetica. Eerst wordt op basis van randvoorwaarden een structuurvariant gekozen. In de uitwerking volgt dan de hierbij passende de aan te leggen infrastructuur, de verkaveling (oriëntatie en woningdichtheid), en de bijpassende installatieconcepten en bouwkundige uitwerking.
5e
toelichting: toelichting: 3e toelichting: 4e toelichting:
{CEA
toelichting:
I
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 3:
Welke nieuwbouwlocaties met meer dan 250 wo-
Locaties geïnitieerd voor 1-1-2002
Fase
VINEX-locatie
Locaties geïnitieerd na 1-1-2002
Fase
VINEX-locatie
ningen initieerde uw gemeente van 1-1-2000 t/m 1-1-2002? En voor welke locaties werd na 1-1-2002 het initiatief genomen? In welke fase bevindt de locatie zich nu? Betrof het vinex-locaties? Is een energievisie (volgens bovenstaande definitie) opgesteld voor de locaties?
Vraag 4:
Wat zijn volgens u essentiële randvoorwaarden om een energievisie op te stellen? nb: meer antwoorden mogelijk
Mogelijke randvorwaarde aanwezigheid politiek/bestuurlijk draagvlak gedreven projectleider extern gedreven projectleider intern geen juridische belemmeringen grond in eigendom gemeente haalbare planning om gemaakte afspraken na te komen is mogelijk verankering in beleids en uitvoeringsplannen (incl. toegekende uren en budget) verankering in bestemmingsplan verankering in streekplan voldoende beschikbare capaciteit (ambtelijk of extern) anders nl.:
Ja/nee/n.v.t.
Locaties waarvoor WEL een energievisie opgesteld is Vraag 5:
Welke factoren hebben het ambitieniveau (o.a. waarde van EPL, EPC) beinvloed? Hebben deze factoren het ambitieniveau verhoogd (meer energie-efficiëntie) of verlaagd (minder energie-efficiëntie)?
Factor
Beinvloedingsrichting
Toelichting: noem, in volgorde van belangrijkheid, vijf factoren die de hoogte van het ambitieniveau beinvloe(d)den.
II
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN Vraag 6:
Welke belemmeringen zijn overwonnen tijdens het opstellen van de energievisie?
Belemmering
Aantal projecten met belemmering
Ondersteuning
oordeel ondersteuning
Bij welk aantal projecten moest deze belemmering overwonnen worden? In hoeverre werd u daarbij ondersteund door andere partijen? nb: er zijn meerdere ondersteuningsopties per belemmering mogelijk.
Locaties waarvoor GEEN energievisie opgesteld is Vraag 7:
Wat zijn de redenen om geen energievisie voor nieuwbouwlocaties met > 250 woningen op te stel len? Welke vorm van ondersteuning zou deze reden volgens u teniet hebben gedaan?
Locaties geïnitieerd voor 1-1-2002 Reden n.v.t.
Ondersteuning
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
{CEA
III
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 8:
Vraag 9:
Zijn energie-efficiency aspecten wel op een andere manier meegenomen in de genoemde locaties? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat was de reden om dit niet te doen?
Denkt u dat opstelling van een energievisie geleid zou hebben tot een realisatie van meer of minder energiebesparing op de betreffende locaties?
Locaties geïnitieerd voor 1-1-2002 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Ja/nee
Toelichting
Locaties geïnitieerd na 1-1-2002 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Ja/nee
Toelichting
Locaties geïnitieerd voor 1-1-2002 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Verwacht effect van opstellen energievisie
Locaties geïnitieerd na 1-1-2002 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Verwacht effect van opstellen energievisie
Aanvullend Vraag 10:
Bent u bereid nadere toelichting te geven tijdens een aanvullend interview? Als u de bovenstaande vraag met 'ja' heeft beantwoord, zullen we u benaderen via de volgende persoons en contactgegevens. Eventuele wijzigingen kunnen in de rechter kolom vermeld worden.
IV
Naam: Telefoon: E-mail:
0 0 0
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage II: Ingevulde enquêteformulieren Gemeente
Vraag 1 Ja/nee 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
ja ja nee ja ja ja ja ja ja ja ja
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja nee ja ja
30 ja 31 ja
Toelichting
Het is slechts een inventarisatie van de mogelijkheden; de feitelijke realisatie van één van die mogelijkheden is een heel ander verhaal!
De energievisie geeft een goed beeld van de mogelijkheden. Het is echter geen realisatie instrument. Voor de realisatie van de optimale energie-infrastructuur is een vervolg noodzakelijk. Op dit moment bepaald de marktwerking welke infrastuctuur wordt aangelegd en dat hoeft niet per definitie de optimale uit het oogpunt van energie te zijn.
Deze geeft na een afweging van alle aspecten zicht op een OEI het is een goed instrument om opties in beeld te krijgen
hulpmiddel voor gemotiveerde keuzes m.n. voor nieuwe gebieden, zoals destijds voor VINEX-gebieden Wateringse Veld en Ijpenburg Maar beschouw ik vooral als politiek gedekt ambitieniveau
Als gemeente moet je geen keuze maken in een energienet maar doelstellingen afspreken die realiseerbaar zijn. De rest is marktwerking Hiermee kan voorkomen worden dat een ad hoc beslissing genomen word. Tevens kan door het hanteren van een energievisie dit onderwerp standaard op de agenda komen te staan bij ontwikkeling van locaties/projecten wel onderscheid aanbrengen tussen opstellen en realisatie
Gemeente
Vraag 2a Ja/nee
Toelichting
1 ja 2 nee 3 nee 4 nee 5 nee 6 7 ja
vaak gaat het niet om beter, maar veel instrumenten versterken elkaar of hebben een bepaalde volgtijdelijkheid
8 ja
bij mer, ivm betere afstemming tussen andere beleidsterreinen
9 nee 10 11 ja
Het kan ook door een aanbesteding met een opdracht voor bepaalde ambtities en doelstellingen. Uiteraard moet de opdrachtgever dan wel de mogelijkheden kennen. En hiervoor zou dan toch weer een energievisie in sommige situatie handig zijn.
12 ja 13 nee 14 nee 15 nee 16 nee
zie vraag 1
17 ja
je kunt op basis van de doelstelling (EPL., EPC) een tender instellen en een BAEI traject gaan volgen
18 nee
wel duurzame energie meenemen
19 nee
mij zijn geen betere instrumenten bekend, in het proces van een OEI studie kunnen naar mijn mening alle criteria worden meegenomen.
20 ja
BAEI, Klimaatbeleid, Energiebeleid, Dubo-beleid
21 ja
als onderdeel van een integrale planafweging
22 ja
Direct locatie-gebonden onderzoek, zoals bijv. in Spoorwijk, zie 3
23 ja
Energievisie spreekt niet tot de verbeelding van bouwpartners
24 nee 25 ja 26 nee 27 ja 28 nee
geen andere instrumenten zijn mij bekend
29 ja
Op voorwaarde dat het instrument alle facetten bereikt
30 nee 31 ja
{CEA
Niet op papier, maar gewoon uitvoeren
V
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Vraag 2b Alternatieven Toelichting 1 instrumenten die beleidsafweging bepalen (bijv. de- of klimaatscan) 2 3 4 5 6 7 convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.)
alleen een energievisie levert geen OEI op. Het is een taai traject. Politiek is gekozen om 25% CO2 reductie te realiseren in een convenant met andere grote gemeenten. Deze afspraken worden overgenomen in de ontwikkeingsovereenkomsten met de ontwikkelaars.
eigen lijst met maatregelen / programma van eisen
met het realiseren van 25 % CO2 reductie wordt nog geen invulling gegeven aan de Trias energetica. Bovendien zijn er op locaties vele aanvulende afspraken te maken over de invulliong van de OEI.
integratie energie-eisen bestemmingsplan
In de bestemmingsplannen wordt de eis van 25% opgenomen, Hoewel dit geen juridische status heeft, gaat er een zeer sterk signaal van uit.
integratie energie-eisen gronduitgifte 8 anders nl. 9 10 11 convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.) eigen lijst met maatregelen / programma van eisen integratie energie-eisen bestemmingsplan 12 convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.) integratie energie-eisen bestemmingsplan integratie energie-eisen gronduitgifte
Van belang is wel een interne integratie: draagvlak creëren onder andere vakdisciplines (RO, gronduitgifte particulier/bedrijf) Bij de vrije-kavelbouwers werkt wellicht een statiegeldregeling: hoe meer aan duurzame-energievoorzieningen getroffen worden hoe lager de grondprijs
13 14 15 16 17 anders nl.
BAEI trecject; openbare aanbesteding met bovengenoemde doelstelling
convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.) technische (EPL)studie energiedistributiebedrijf/ingenieursbureau 18 19 20 anders nl.
Is afhankelijk van het project, wat het meest geschikt is.
21 integratie energie-eisen bestemmingsplan 22 anders nl.
Warmte/Elektra met bron op locatie
23 anders nl.
communbicatie, overtuigingskracht, kansen bieden aan bouwpartners om zich te onderscheiden en dit publicitair te belonen
24 25 convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.) technische (EPL)studie energiedistributiebedrijf/ingenieursbureau 26 27 integratie energie-eisen bestemmingsplan anders nl.
bestemmingtsplan is veel harder afdwingbaar als er alleen maar realiseerbare doelstellingen in staan. Het BAEI goed toepassen geeft al de mogelijkheid om de bestemmingsplan doelen te verwezenlijken
28 29 anders nl.
Werkplan Energie voor de gehele gemeente (het liefst prestatiegericht)
30 31 convenant (met projectontwikkelaar, woningcorporatie, etc.)
VI
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Vraag 3 Initiatie voor 1-1-2002 Locatie 1 locatie1 locatie2
Fase Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
VINEX
Energievisie ja
Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.)
ja
ja
2 locatie1
nee
nee
locatie2
nee
ja
3 4 locatie1
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
5 locatie1
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI)) Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp) Programmafase (Programma’s van eisen (PvE), bestuurlijke verankering)
nee nee
nee ja
nee
ja
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
ja
ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
locatie3
Programmafase (beleid, doelstellingen/ambities, energievisie, haalbaarheidsonderzoeken)
nee
ja
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
nee
ja
11 locatie1
Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI))
ja
ja
12 locatie1
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
nee
ja
13 locatie1
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp) nee Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering) nee
ja ja
14 locatie1
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
ja
ja
Programmafase (beleid, doelstellingen/ambities, energievisie, haalbaarheidsonderzoeken) Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.)
ja ja
ja ja
Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI))
ja
ja
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig
ja
ja
Programmafase (Programma’s van eisen (PvE), bestuurlijke verankering) Programmafase (beleid, doelstellingen/ambities, energievisie, haalbaarheidsonderzoeken)
ja
ja
locatie2 6 locatie1 locatie2 7 locatie1
8 9 locatie1 locatie2 10
locatie2
locatie2 15 locatie1 locatie2 16 locatie1 locatie2 17 locatie1 locatie2 18 locatie1
Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
ja
ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
ja
locatie3
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp) nee
nee
locatie4
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp) nee
nee
19 locatie1 locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten) Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
0 ja ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
0 ja
locatie3
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
0 ja
20 locatie1
enz totaal 21 locatie1
ja Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
ja
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp)
ja
ja
26 locatie1
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
nee
ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
nee
nee
locatie3 27 locatie1
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten) Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
nee ja
nee ja
28 locatie1
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten)
nee
nee
29 locatie1
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering) Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.)
nee ja
nee ja
locatie2
Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering)
nee
ja
Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig
ja
nee
Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.)
ja
nee
22 locatie1 locatie2 locatie3 locatie4 23 locatie1 24 locatie1 25
locatie2
ja
30 31 locatie1 locatie2
{CEA
VII
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Vraag 3 Initiatie na 1-1-2002 Locatie Fase 1 2 3 locatie 1 Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) 4 locatie 1 Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) locatie 2
VINEX
Energievisie
nee nee
nee ja
Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.)
nee
ja
Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI)) Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI))
ja nee
nee nee
Programmafase (beleid, doelstellingen/ambities, energievisie, haalbaarheidsonderzoeken)
nee
nee
5 6 7 8 9 locatie 1 10 locatie 1 11 12 13 locatie 1 14 15 16 17 18 19 locatie 1 20 locatie 1 locatie 2 21 locatie 1 22 23 24 25 26 27 locatie 1 locatie 2 28 locatie 1 locatie 2 locatie 3 29 locatie 1 30 31
VIII
Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten) Voorbereidingsfase (evt. bestemmingsplanwijziging, grondverwerving, aanbesteding infrastructuur (BAEI)) Programmafase (beleid, doelstellingen/ambities, energievisie, haalbaarheidsonderzoeken)
ja ja ja
Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten) nee Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) nee Ontwikkelfase (uitvoeringsplan, definitief sbp, exploitatie, afspraken en convenanten) nee Uitvoeringsfase (bouwvergunningsaanvraag, daadwerkelijke uitvoering) nee Ontwerpfase (o.b.v. PvE uitwerking doelstellingen en opstellen concept stedenbouwkundig plan, infrastructureel plan, bouwkundig ontwerp) nee Initiatieffase (rijksdoelen (VINEX), locatie, aantallen, etc.) nee
ja ja nee nee nee ja
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Vraag 4
ja ja ja
nee ja nee
ja ja nee
ja nee nee
ja ja ja ja ja ja ja ja ja
ja
ja
ja
ja ja ja ja
ja nee nee
nee ja ja ja
nee
ja nee
ja ja ja ja ja ja nee ja ja ja ja
ja ja nee nee ja nee nee nee
ja
nee
nee
Gemeente Factor 1 rol bestuurder gemeente rol projectontwikkelaar mogelijkheden benutting restwarmte regionale samenwerking rol Novem 2 rol bestuurder gemeente rol Novem benutting opgedane kennis en ervaring
nee ja ja ja nee nee
ja ja ja ja nee ja ja ja ja ja
ja ja nee ja ja ja ja ja ja ja ja nee ja ja ja ja ja ja ja ja nee ja ja ja ja ja
ja
voldoende beschikbare capaciteit (ambtelijk of extern)
nee nee nee ja nee
verankering in streekplan
ja ja ja ja nee ja nee ja ja nee
ja nee ja nee nee
verankering in bestemmingsplan
nee ja n.v.t. ja ja ja
ja ja ja n.v.t. ja ja ja n.v.t. nee
verankering in beleids en uitvoeringsplannen (incl. toegekende uren en budget)
n.v.t. ja
haalbare planning om gemaakte afspraken na te komen is mogelijk
ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja
nee n.v.t. nee
grond in eigendom gemeente
ja ja nee n.v.t.
geen juridische belemmeringen
ja nee ja ja ja ja ja ja ja
gedreven projectleider intern
gedreven projectleider extern
aanwezigheid politiek/bestuurlijk draagvlak 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
ja ja nee
nee nee nee
ja ja nee ja ja ja ja ja ja
nee ja nee
nee nee nee
ja ja ja ja ja ja ja ja nee
ja
ja ja
ja nee nee
ja ja ja ja
nee
ja
n.v.t. ja nee ja nee ja ja ja
n.v.t. ja nee nee nee ja nee ja
ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja
Vraag 5 Beinvloedingsrichting beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie
rol ambtelijke projectleider gemeente ondersteuning overig nl.: 3 4 rol bestuurder gemeente financiële ruimte marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) rol ambtelijke projectleider gemeente rol Novem 5 regionale samenwerking rol ambtelijke projectleider gemeente benutting opgedane kennis en ervaring mogelijkheden benutting restwarmte rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden 6 7 financiële ruimte rol ambtelijke projectleider gemeente marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) rol projectontwikkelaar benutting opgedane kennis en ervaring 8 9 rol ambtelijke projectleider gemeente
beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie
financiële ruimte ondersteuning overig nl.:
beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie
rol projectontwikkelaar
beinvloeding richting minder energie-efficiëntie
10
{CEA
IX
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente Factor
Vraag 5 Beinvloedingsrichting beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie
11 rol projectontwikkelaar financiële ruimte marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) 12 rol ambtelijke projectleider gemeente rol bestuurder gemeente financiële ruimte marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) benutting opgedane kennis en ervaring 13 financiële ruimte rol trekker extern rol ambtelijke projectleider gemeente rol Novem marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) 14 rol ambtelijke projectleider gemeente rol bestuurder gemeente benutting opgedane kennis en ervaring financiële ruimte rol Novem 15 rol ambtelijke projectleider gemeente rol bestuurder gemeente financiële ruimte betrokkenheid van bewoners rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden rol Novem marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) 16 marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) financiële ruimte benutting opgedane kennis en ervaring 17 financiële ruimte rol ondersteuning provincie betrokkenheid van bewoners rol bestuurder gemeente 18 rol bestuurder gemeente rol projectontwikkelaar financiële ruimte 19 benutting opgedane kennis en ervaring financiële ruimte rol projectontwikkelaar rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden 20 benutting opgedane kennis en ervaring 21 rol trekker extern rol bestuurder gemeente financiële ruimte rol energiebedrijf: o.a. MAP-gelden rol Novem 22 ondersteuning overig nl.: financiële ruimte 23 positionering ten opzichte van andere gemeenten rol ambtelijke projectleider gemeente 24 25 26 mogelijkheden benutting restwarmte 27 rol ambtelijke projectleider gemeente 28 29 marktvraag (projectontwikkelaar, burgers) betrokkenheid van bewoners financiële ruimte benutting opgedane kennis en ervaring mogelijkheden benutting restwarmte rol bestuurder gemeente
beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie
beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting minder energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie beinvloeding richting meer energie-efficiëntie
30 31
X
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Vraag 6 Belemmering # projecten Ondersteuning 1 zijn opgetreden nadat energievisie was 1 Novem: inhoudelijk vastgesteld doorhte college en de raad 2 formulering van ambitie vooraf. Ontwikkelaars vinden die te hoog 2 eerst geen enthousisme van ontwikkelaars (directeuren. 2 Later wel enthousiasme door medewerkers ontwikkelaars 3 4 5 6 Gebrek aan inhoudelijk-technische kennis
overwinning met ondersteuning Nee, dat zou geen verschil gemaakt hebben
adviesbureau technisch
2 Novem: inhoudelijk
6 terughoudende opstelling projectontwikkelaars 6 Budget ontoereikend 7 koudwatervrees ontwikkelaars 7 gebrek aan kennis en ervaring binnen de gemeente 7 onduidelijke wetgeving BAEI en gebrek aan jurisprudentie 7 weinig ervaing met geliberaliseerde energiemarkt 8 9 Financiele ruimte allebei
9 projectontwikkelaar
oordeel goed
goed
Ja, met hulp van een novem procesmanager
adviesbureau technisch
goed
2 adviesbureau technisch
goed
Ja, met hulp van een technisch ingenieurs/adviesbureau: haalbaarheidstudie geen oordeel
Novem: inhoudelijk 2 Novem: financieel
goed goed
geen oordeel Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
2 Novem: procesbegeleiding adviesbureau technisch 3
goed gemiddeld
1 1
een
adviesbureau technisch
goed
Novem: financieel
goed
adviesbureau technisch
goed
adviesbureau ruimtelijke ontwikkeling / goed stedenbouwkundig 10 11 12 onvoldoende draagvlak aanwezig
12 expertise ruimtelijk adviseur
12 financiële ruimte exploitatie grondverkopen 13 onbekendheid met de materie
13 argwaan bij marktpartijen
14 verworven positie ontwikkelaar , zonder vooraf gestelde eisen 15 financieel 15 draagvlak bij projectleiding
1 Novem: procesbegeleiding Novem: financieel energiedistibutiebedrijf: technisch 1 adviesbureau technisch adviesbureau ruimtelijke ontwikkeling / stedenbouwkundig 1 geen ondersteuning
geen oordeel goed
Novem: inhoudelijk 1 energiedistibutiebedrijf: technisch Novem: procesbegeleiding Novem: financieel
goed gemiddeld goed goed
Ja, met hulp van een technisch ingenieurs/adviesbureau: haalbaarheidstudie Ja, met hulp van een novem procesmanager Nee, dat zou geen verschil gemaakt hebben Ja, met hulp van een novem procesmanager Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
1 geen ondersteuning 2 Novem: financieel 1 adviesbureau technisch
15 draagvlak bij projectontwikkelaar
1 adviesbureau technisch
16 Overtuiging marktpartijen 17 18 bijbrengen actuele kennis ontwikkelaar
1
Novem: inhoudelijk
{CEA
Ja, met hulp van een technisch ingenieurs/adviesbureau: haalbaarheidstudie Ja, met hulp van een adviesbureau procesmanagement / communicatie
geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel geen oordeel
1 adviesbureau technisch
Novem: inhoudelijk Novem: financieel
19 20 Hoogte van het ambitieniveau en de Allen hoogte van percentage duurzame energie 21 veranderende omstandigheden 21 wijziging van voorgenomen rijksbeleid (van BOEI naar BAAI) 22 Politieke inbreng/besluitvorming
Ja, met hulp van een technisch ingenieurs/adviesbureau: haalbaarheidstudie Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
goed goed goed goed goed
Ja, met hulp van een adviesbureau procesmanagement / communicatie Ja, met hulp van een novem procesmanager Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies Ja, met hulp van een adviesbureau procesmanagement / communicatie Ja, met hulp van een novem procesmanager
4 Novem: procesbegeleiding
adviesbureau technisch
XI
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente Belemmering # projecten 23 politiek terughoudend om de lat (veel) hoger te leggen dan de wettelijke norm 24 25 26 Geen Belemmeringen, wel eerste project met energievisie dus experimenteel kader
Vraag 6 Ondersteuning
oordeel
overwinning met ondersteuning
energiedistibutiebedrijf: technisch
27 Financiële
energiedistibutiebedrijf: financieel 3 Novem: financieel
gemiddeld goed
Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
27 mankracht
3 adviesbureau technisch
goed
Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
1 Novem: financieel
goed
Ja, met financiële hulp in de vorm van subsidies
28 29 Uitoveren van haalbaarheidsproject met moeglijkheden voor blokverwarming, verwarmingssysteem op wijkniveau
Ja, met financiële hulp van een energiebedrijf Ja, met financiële hulp van een overige marktpartij 30 31
XII
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Locatie
1 2 locatie 1 3 4 5 locatie 1
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 locatie 1
locatie 2
Vraag 7 Locaties geinitieerd voor 1-1-2002 Belemmering Ondersteuning
ambtelijk draagvlak draagvlak projectontwikkelaar
te laat in proces betrokken adviesbureau ruimtelijke ontwikkeling / stedenbouwkundig geen draagvlak woningcorporatie
19 20 21 22 23 24 25 26 locatie 1
locatie 2
geen ondersteuning Novem: financieel
geen aandacht voor energievisie en geen draagvlak
energiedistibutiebedrijf: technisch energiedistibutiebedrijf: financieel energiedistibutiebedrijf: technisch
Vraag 8 Locaties geinitieerd voor 1-1-2002 Ja/nee Toelichting
ja
Vraag 9
EPL=7 is als uitgangspunt groter meegenomen
nee
nee
ja
DuBo beleid
groter
ja
DuBo beleid
groter
EPL + convenant duurzaam bouwen Drenthe 2001 EPL + convenant duurzaam bouwen Drenthe 2001
energiedistibutiebedrijf: financieel 27 28 locatie 1
onbekend
ja
locatie 2
onbekend
ja
Namelijk Geen ondersteuning milieukwalititeitsplan HAL, geen concrete CO2 doelen, maar wel Moet nog worden adviesbureau technisch ontwikkeld
ja
Zie hierboven MKP HAL
ja
In afspraken met gelijk stedenbouwkundig bureau en architecten
29 30 31 locatie 1
locatie 2
{CEA
gelijk
XIII
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente
Locatie
1 2 3 locatie 1
4 5 6 7 8 9 locatie 1
10 locatie 1 11 12 13 locatie 1 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 locatie 1 locatie 2 locatie 3
Vraag 7 Locaties geinitieerd na 1-1-2002 Belemmering Ondersteuning
We zijn nog niet zover, maar ik zal het in het project inbrengen. Een energievisie mag niet ontbreken!
capaciteitgebrek/andere prioirteiten financien
anders nl.:
Vraag 8 Locaties geinitieerd voor 1-1-2002 Ja/nee Toelichting
nee
Zie vorige vraag: we zijn pas in een pril oriënterend stadium, waarin al wel bekend is dat er iets met het onderwerp energie moet gebeuren. Stadswerven bevindt zich immers grotendeels op het voormalige ENECOterrein.
ja
Duboconvenant
ja ja ja
zie hierboven zie hierboven convenant duurzaam bouwen Drenthe 2001
Vraag 9
lager
Novem: procesbegeleiding
29 30 31
XIV
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage III: Verdiepende vragen binnen populatie Tijdens de interviews zal de interviewer de reeds door de gemeente gegeven antwoorden bij de hand houden, zodat geen vragen dubbel worden gesteld. Uw naam en functie graag (visitekaartje). Check ingevulde locaties Vraag 1 (Ad onderzoeksvraag 2b) Score 24 Convenant scoort hoog bij andere instrumenten om efficiënte e-voorziening / hoge EPL te behalen. Hoe is dit geregeld? Welke partijen? Wat voor soort afspraken? Kwantitatief of ook procesmatig? Sancties? Score 23: ‘anders’ zie aanv. Analyse Richard. Welke instrumenten zijn beter geschikt om energievisie te realiseren? Wat voor rol speelt BAEI? Vraag 2 (Ad onderzoeksvraag 3): Wat is het verschil in gebruik van e-visie voor en na 1-1-2002. Voor die datum is bijna een kwart (23,1%) van de locaties met een e-visie opgeleverd. Daarna werd in minder dan 1 op de 20 (4,4%) gevallen een e-visie gemaakt. Vraag 3 (Ad onderzoeksvraag 4): Score 20 Hoe is verankerd in gemeentelijk beleid? Heeft externe integratie plaatsgevonden? Afd. RO (bestemmingsplannen), Afd. EZ (grondbedrijf). Afd Volkshuisvesting (programma van eisen) Vraag 4: (Ad onderzoeksvraag 5): De rol van Novem neemt een 5e plaats (30 punten) in de factoren die meer energieefficiëntie bevorderen. Waarom is Novem belangrijk? Wie helpt? Waar bestaat die rol uit? Wat kunnen zij dat andere ondersteuning niet kan? Wat kunnen zij dat zelf niet lukt? Wat is hun meerwaarde? Vraag 5 (Ad onderzoeksvraag 6) Per belemmering aangeven welke soort ondersteuning hierbij geholpen heeft om deze te overwinnen. Wat was de rol van Novem hierbij? Was deze ondersteuning succesvol? Voor belemmeringen waarbij geen ondersteuning werd ingezet, welk type ondersteuning zou deze belemmeringen uit de weg hebben geholpen (per belemmering)? Vraag 6 (Ad onderzoeksvraag 7) Voor locaties waar geen e-visie werd opgesteld. Wat waren de redenen hiervoor? Handmatig analyseren waarom niet opgesteld. Per reden aangeven welke vorm van ondersteuning deze reden om niet op te stellen, teniet zou hebben gedaan.
{CEA
XV
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Hoe vaak wordt Novem daarbij genoemd? Is er verschil tussen voor en na 1-1-2002? I.g.v. substantieel aantal malen noemen Novem, welke rol? Verandert deze rol voor na 11-2002? Vraag 7 (Ad onderzoeksvraag 8) Nadere analyse obv gegeven antwoorden (zal niet veel ingevuld zijn): op welke andere manieren is energie-efficiency meegenomen bij locaties waarbij geen energievisie werd opgesteld? Vraag 8 (Ad onderzoeksvraag 9) Analyse hoe vaak ingevuld? Mits genoeg ingevuld: is er verschil tussen locaties geïnitieerd voor en na 1-1-2002, in het te verwachten effect van de opstelling van een evisie? Bent u (alsnog) geïnteresseerd in het opstellen van (een) nieuwe energievisie(s)? Mogelijke ondersteuning o.a.:
XVI
-
Proces
-
BAEI
-
Zie website
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage IV: Antwoorden op verdiepende vragen binnen populatie Gemeente A Inleiding Gemeente A heeft 3 nb –locaties met een e-visie ontwikkeld. Allen zijn o.g.v. het energiebeleid aangestuurd. In het EBP staan concrete doelstellingen: “een CO2 reductie van 50% in 2000 tov ‘90 en 10% DE in 2020” en er zijn uitvoeringsbudgetten en fte’s aan gekoppeld. Een revisie ligt op stapel. Hierin staat dat voor elk nb-project ‘energieplannen’ worden opgesteld. Locatie A en Locatie B, Locatie C en Locatie D zijn daarvan de exponenten. Zij zijn/worden allen van een e-visie voorzien. Genoemde doelen zijn hiervoor het uitgangspunt. De gemeente werkt niet met de EPL. Vraag 1 Er was prgr bij Locatie A, Locatie B. Daarin zaten gemeente, VVE’s, wcp’s, adviesbureaus, Novem, De vertaling van de energievisie is niet in een convenant vastgelegd. Samen met de bouwpartners werd ogv. De e-visie een variant met maatregelen gekozen. Zo werd bij Locatie A de EPC aanvankelijk op 8 gelegd. Toen duidelijk werd dat dit kostentechnisch niet te halen bleek met woninggebonden maatregelen, is het in de e-infrastr. Gaan zoeken. De EPC werd op de wettelijk verplichte 1,0 gelegd (Hoewel bouwpartijen 1,2 wilden; er was immers een bijdrage van de wd). Dit is zo gerealiseerd in PPS. De energiedoelen werden wel in het bestemmingsplan vastgelegd: algemene energiedoelen en voorschriften waarin o.a. ruimte werd gereserveerd voor biomassacentrale, zonnecentrale. Ook aanbesteding van infrastructuur vond plaats obv een Pve (met genoemde e-doelen) met bestuurlijke backup. BAEI speelt op dit moment geen rol. Dit mede vanuit de bijzondere band die Gemeente A met NUON heeft. Eetgerink let er wel op dat zij een marktconforme aanbieding doen. D Vraag 2 (Ad onderzoeksvraag 3): Dit is niet te beoordelen. Gemeente A heeft nl. i.t.t. wat ingevuld is, alle genoemde locaties voor 1-1-2002 geïnitieerd. Vraag 3 (Ad onderzoeksvraag 4): Score 20 Hoe is verankerd in gemeentelijk beleid? Heeft externe integratie plaatsgevonden? Afd. RO (bestemmingsplannen), Afd. EZ (grondbedrijf). Afd Volkshuisvesting (programma van eisen) Zie inleiding. Afstemming met RO verloopt soepel. Grondbedrijf is nicht im frage want zit hem niet in grondprijs, maar bestemming en uitgangspunten bij aanbesteding.
{CEA
XVII
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 4: (Ad onderzoeksvraag 5): De rol van Novem in de projectgroep is er een van adviseur en toehoorder. Zij hebben tevens subsidie verleend waarmee een extern (technisch) adviesbureau kon worden ingeschakeld. Deze hebben ook een belangrijke rol gespeeld in het proces. Vraag 5 (Ad onderzoeksvraag 6) Het feit dat door financiële ondersteuning van Novem een adviesbureau kon worden ingeschakeld, werkte als een katalysator op het proces. Voor externe partijen is dit een onafhankelijke partij die smerend en versnellend in een proces kan werken. Vraag 6 (Ad onderzoeksvraag 7) NVT. E-visie wordt altijd opgesteld. Ook voor Locatie D. Vraag 7 (Ad onderzoeksvraag 8) NVT. Uitgangspunt is opstellen e-visie. Gemeente A heeft het echter niet vastgelegd in een EPL. Vraag 8 (Ad onderzoeksvraag 9) NVT
Bent u (alsnog) geïnteresseerd in het opstellen van (een) nieuwe energievisie(s)? Mogelijke ondersteuning o.a.:
XVIII
-
Proces BAEI
-
Zie website
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente B Vraag 1: BAEI en de energievisie zijn zeer geschikte instrumenten in het kader van het huidige beleid. Op de locatie A bleek, ten spijt van de respondent het BAEI niet haalbaar. Na de vuurwerkramp is deze locatie ontstaan. Het is het afgebrande onderdeel van de wijk X. Hier komt nu waarschijnlijk een warmtenet te liggen. Hier is door Essent in ieder geval een intentieverklaring over afgelegd. In de wijk Y (tegen de Duitse grens) is ook een OEI-studie gedaan. Het resultaat daaruit is dat er Biomassa haalbaar is in deze wijk. Het haalbaarheidonderzoek is stopgezet nadat de projectontwikkelaar vond dat het allemaal te veel geld ging kosten. Hij schoof de schuld op de veranderde marktomstandigheden. Hier worden geen andere instrumenten in gezet. Voor wijk Z, een herstructureringswijk van 450 woningen (vervangende nieuwbouw), is geen energievisie gemaakt omdat de energie-infrastructuur er al ligt. Vraag 2: ? Vraag 3: Is niet verankerd in het gemeentelijk beleid. Het is een soort adviesbeleid van de afdeling milieu om voor nieuwbouwlocaties met meer dan 200 woningen een energievisie te maken. Dit is niet vastgelegd. Dit advies leeft helaas alleen op de afdeling Milieu. De andere relevante afdelingen zien het niet als onderdeel van hun takenpakket om energie te promoten. De afdeling milieu is vanwege de contouren in het bestemmingsplan betrokken bij de projectgroepen die voor nieuwbouwprojecten worden opgesteld. Vanuit hier kan energie en milieu worden meegenomen. Het is niet optimaal maar beter dan voorheen. Vraag 4: Novem was als procesmanager belangrijk maar kon aan de problemen en het stopzetten van BAEI niets doen. De procesmanager is belangrijk voor de continuïteit van het proces. Zij hebben de juiste kennis en zijn de extra handen die de gemeente tekort komt. Vraag 5: Aan de belemmeringen kon de Novem adviseur niets doen. Over het algemeen is men tevreden over de procesmanager. De projectontwikkelaars zijn het probleem. Zij hebben veel macht en de gemeente of Novem kan geen invloed op hen uitoefenen. Als de grond in handen is van de gemeente is het makkelijker energieopties te bewerkstellen. Het is echter geen garantie. De gemeente B heeft alleen kleine stukjes grond in bezit. Daar valt niet veel te halen. De meeste belemmeringen zouden verdwijnen als er energie maatregelen enz. in het bouwbesluit worden opgenomen. Vraag 6: Onvoldoende geld bij de gemeente. Daarnaast is het niet altijd zinvol om een energievisie op te stellen. Bijvoorbeeld bij vervangende nieuwbouw op een plek waar al een energie-infrastructuur ligt.
{CEA
XIX
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 7: Er is een regionaal duboconvenant maar dat wordt niet gemonitoord. Er komt een paragraaf in het nieuwe MBP. Het energiebeleidsplan is niet meer van kracht. Vraag 8: Nvt. De respondent is van mening dat in de bestaande bouw meer milieuwinst is te halen. In de bestaande bouw is het milieueffect van de investeringen hoger, daar kun je met goedkope aanpassingen goed scoren.
XX
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente C Vraag 1: Een integrale aanpak binnen de gemeente van het energieverhaal had veel problemen voorkomen. De afdeling RO heeft een brief naar de projectontwikkelaar gestuurd met de eisen van de gemeente. De eisen vanuit de afdeling milieu zijn hierin niet meegenomen terwijl er wel iemand van milieu in de projectgroep zat. Er is toen met de projectontwikkelaar een soort van Gentlemans agreement afgesloten over de eisen in afgezwakte vorm. Helaas lijkt het erop dat de projectontwikkelaar zich hier niet aan gaat houden. Over een monitoring of evaluatie is niet gesproken. De respondent zag het BAEI programma wel zitten maar kon daar niet op tijd de ondersteuning van het college voor krijgen. Het proces was toen al te ver gevorderd (?). Vraag 2: ? Vraag 3: Verankering is er niet. Als respondent weg zou vallen zou er meteen niet veel meer gebeuren op energiegebied. Het is afhankelijk van het enthousiasme bij de afdeling milieu. Er is ook geen echt integraal milieubeleidsplan. Er is een soort uitvoeringsprogramma op projectenbasis. Een breder gedragen plan zou beter zijn. Er is een soort werkgroep duurzame ontwikkeling. Heeft geen status. Komt gewoon af en toe bij elkaar om over relevante ontwikkelingen te praten. Er is een woonconvenant met de woningbouwvereniging met daarin hoeveel huizen en welk soort huizen. Hierin zouden ook energie en dubo maatregelen in kunnen worden opgenomen. Vraag 4: Novem zat in de projectgroep. Het contact was goed. Novem had een adviserende rol. In de gemeente C was een coördineerde rol beter geweest maar dat verschilt per gemeente. Het maken van de energievisie liep goed maar tijdens de implementatie had ondersteuning nog wel meer kunnen zijn. De respondent onderhoudt nog wel contact met de Novem adviseur over de gang van zaken maar niet meer dan dat. De nazorg had dus beter gekund. Vraag 5: Novem heeft doormiddel van de subsidie en de informatieve en adviserende ondersteuning geprobeerd het draagvlak te vergroten. Aan de problemen met de projectontwikkelaar kon ook Novem niets doen. Vraag 6: Ook voor de kleinere plannen waar geen Energievisie voor wordt gemaakt is het de bedoeling het planproces van de energievisie (dan wel op aangepaste wijze) te volgen. Het zal worden gebruikt als basiskennis. Vraag 7: Er is een regionaal Duboconvenant hier zit ook iets van energie-efficiënte in. (Het is me niet duidelijk geworden hoe dit dan praktisch in zijn werk gaat)
{CEA
XXI
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 8: Nvt De grootste problemen die de respondent is tegengekomen zijn: -
Macht van de projectontwikkelaar
-
Intern en extern gebrek aan kennis
-
In de gemeente wordt altijd gebruik gemaakt van dezelfde huisarchitect. Deze heeft niet veel ervaring met duurzame energie of duurzaam bouwen.
XXII
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente D Vraag 1: Het realiseren van een energievisie is het moeilijkste niet, het gaat om de uitvoering. Daar gaat het mis. Instrumenten die daar goed bij zouden helpen moet je op nationaal niveau zien. Het implementeren van duurzame energie en energie-efficiëntie zal pas goed werken als de burgers ook het ut er van in zien. Als er onder burgeres animo voor is zal de projectontwikkelaar hierop inspelen. Nu houdt de projectontwikkelaar vanwege het kostenplaatje nog veel tegen. Vraag 2: ? Vraag 3: Energie is niet verankerd in het gemeentelijk beleid. Het wordt niet gedragen door de verschillende afdelingen. Het bestuur van de gemeente vraagt altijd in eerste instantie naar de kosten. Als iets extra kost zeggen ze meteen nee tegen een project. Milieu en energie leeft niet op dat niveau; er is geen commitment. Als het niet verplicht is gebeurd er niets. Nu wordt ook de huidige economische en politieke situatie wordt als excuus gebruikt. Nu ligt de prioriteit bij het thema veiligheid. Daar worden nu veel uren in gestopt. Het capaciteitstekort draagt ook bij aan de verminderde aandacht voor energie en milieu. Vraag 4: De rol van Novem is het belangrijkste als subsidieverstrekker en informatiepunt. Tijdens de energievisie heeft de respondent niet met ze gewerkt (hij is pas later bij de gemeente komen werken). In het implementatietraject heeft Novem niets meer van zich laten horen. Er was geen nazorg mar dat werd in eerste instantie ook niet verwacht door de gemeente. De rol van Novem wordt gezien als info-voorziening richting bestuur en burger. (Bijvoorbeeld: het is goed dat de Novem adviseur in het portefeuillehoudersoverleg iets komt vertellen over BANS) Het inzetten van een Novem adviseur als trekker dan wel coördinator is niet slim. Het is beter als iemand dat uit de gemeente dat doet. Vraag 5: Kan de respondent niet beantwoorden omdat hij ten tijde van de energievisie nog niet bij de gemeente werkte. Vraag 6: Er zijn weinig kleine projecten waar het bestemmingsplan voor moet worden aangepast in de gemeente. En dan alleen als de grond in bezit is van de gemeente kan er wat aan energie worden gedaan. Het is moeilijk om invloed op de projectontwikkelaar uit te oefenen en al helemaal als het om kleiner hoeveelheden woningen gaat. Vraag 7: Het is belangrijk dat er een visie komt in de gemeente D. Er is geen MBP; alleen een uitvoeringsplan. Nu wordt er dus op ad-hoc basis gewerkt. Dat genereert geen extra inzet of enthousiasme. Met meer kennis en informatie richting de burgers zou een visie ook eerder kunnen ontstaan. Als er een duurzaamheidsvisie aan de basis van het gemeentelijk beleid in het algemeen zou liggen komt het geld vanzelf ook wel. Maar het is een nationaal verhaal; met meer animo voor duurzaamheid bij de burgers gaat de politiek
{CEA
XXIII
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
vanzelf mee. Andersom ligt dat wat moeilijker. Projectontwikkelaars investeren wel als ze weten dat mensen er wel voor betalen nu nemen ze er nog een risico mee. Er zijn voor de lange termijn plannen voor het vernaderen van het stadshart. Het zou natuurlijk mooi zijn om hier duurzame energie in mee te nemen. Dit is echter in gemeente D geen optie omdat de bevolking al in het algemeen tegen de ontwikkeling van een nieuw stadshart is. Het zal dus een complex project worden, te complex om ook nog eens duurzame energie en energie-efficiency in mee te nemen. Vraag 8: Nvt.
XXIV
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage V: Verdiepende vragen buiten populatie Tijdens de interviews zal de interviewer de reeds door de gemeente gegeven antwoorden bij de hand houden, zodat geen vragen dubbel worden gesteld. ie graag (visitekaartje Uw naam en functie graag (visitekaartje). Check ingevulde locaties Vraag 1: Om welke nieuwbouwlocatie(s) gaat het? Aantal en type woningen, groot / klein, VINEX of niet). In welke fase verkeert het project? Wat is / was de planning van het project? Hoe was de organisatie PG, PL intern of extern? Vraag 2: U neemt niet deel / heeft niet deelgenomen aan het OEI-programma van Novem. Heeft de gemeente wel overwogen deel te nemen aan het OEI-programma? Waarom wel/niet? Vraag 3: Welke aspecten hebben rol gespeeld bij de overweging? (Eerst spontaan laten noemen daarna onderstaande factoren noemen): §
Te duur. kosten (investeringsgronden, investeringszekerheid, kosten-baten afweging, additionele kosten)
§
Qua tijd niet haalbaar. Planning, tijdsdruk
§
Wist niet van bestaan. Eerdere slechte ervaringen. Slechte verhalen van gehoord.
§
Geen subsidiemogelijkheid Wist wel van bestaan maar informatie was niet goed of niet beschikbaar.
§
Niet haalbaar vanwege geen markt voor dit soort huizen.
§
Niet haalbaar vanwege andere prioriteiten. Welke?
§
Niet haalbaar in organisatie: Waarom niet? Geen draagvlak bij ambtelijk management, geen bestuurlijk draagvlak, geen marktpartij te vinden die aan Pve kon voldoen, geen ambtelijke capaciteit.
Vraag 4: Heeft u zonder deelname aan dit programma wel een energievisie (laten) opstellen? Waarom wel/niet? Vraag 5: Energie-efficiëntie is 1 van de aspecten binnen ontwikkeling van nieuwbouwlocaties. Hoe scoorde dit element t.o.v. andere aspecten (bijv. ligging, water, veiligheid, ontsluiting/infrastructuur, groen etc.). Vraag 6: Hebben jullie toch ‘iets met energie’ gedaan? Zo ja, in welke vorm? En zijn doelstellingen kwantitatief vastgelegd? Hoe (Pve, bestemmingsplan, exploitatieplan, …)? Was er ondersteuning? Zo ja, van welke partijen (technisch, beleidsmatig, communicatief)? Hoe was die. Heeft u wat gemist?
{CEA
XXV
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 7: In geval van realisatie: Evaluatie. Werd het behalen van doelen gecontroleerd? Op wat voor manier? Werd ook het proces geëvalueerd Is hier een verslag van (dan meenemen)? Vraag 8: Wat waren hun kritische faal- c.q. succesfactoren voor het meenemen van energie-efficiëntie in de locatie-ontwikkeling? (faalfactor: door deze factor is energieefficiëntie niet meegenomen, succesfactor: met deze factor is het aspect energieefficiëntie wel in het project meegenomen). Vraag 9: In het geval van een verkennende planfase: bent u (alsnog) geïnteresseerd in het opstellen van een energievisie. (Dan kaartje innemen / naam noteren). U krijgt materiaal toegestuurd / Novem neemt contact met u op.
XXVI
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Bijlage VI: Antwoorden op verdiepende vragen buiten populatie Gemeente A 0.
Jan van de Braak, medewerker afdeling Milieu, DUBO- coördinator Vraag 1: Persoon A, medewerker afdeling Milieu, DUBO- coördinator Vraag 2: Locatie A/4450 woningen Fase: bouwfase Start: 2002 Eind: 2015 (dit omdat het aantal te bouwen woningen per jaar is gelimiteerd. De locaties A en B en het project C zijn projecten met een integrale projectgroep waarin ook een milieuambtenaar bijzit. Het is belangrijk dat milieu en energie al in een vroeg stadium wordt meegenomen. Daarom wordt geprobeerd om altijd iemand van de afdeling milieu bij de voorbespreking met de projectontwikkelaar te hebben zitten . Vraag 3: Niet deelgenomen aan het OEI-programma. Ook niet overwogen. Programma niet bekent op de afdeling Milieu. Vraag 4: Nvt Vraag 5: Geen energievisie gemaakt. Wist van het bestaan niet af. Vraag 6: Zonder de inbreng van de afdeling milieu komt energie-aspect niet tot stand. Behoort niet tot de prioriteiten van de betrokken partijen. Het in 1996 getekende DUBOconvenant zorgt ervoor dat er constante aandacht is voor het energie-aspect maar leeft het meest op de afdeling milieu. Het convenant dat is afgesloten is een voorganger van het nationale Dubo-convenant. Het convenant is volgens persoon A strenger dan het nationale Dubo-convenant. Bijvoorbeeld op het gebruik van hardhout. In het Milieu Beleidsplan is een Dubo-doelstelling opgenomen in de vorm van; x% van de nieuwbouwwoningen moeten duurzaam worden gebouwd. Het is wel moeilijk omdat de stichtingkosten van een woning vast ligt. De mogelijkheden worden meegegeven aan de projectontwikkelaar. De gemeente stimuleert en onderhandeld met de projectontwikkelaar. Vraag 7: Ja. Bij de planontwikkeling zat er een milieu ambtenaar in de projectgroep van de Hoef. Deze heeft in het kader van het convenant DUBO-maatregelen aangevoerd. Deze zijn meegenomen in de planontwikkeling maar niet optimaal doorgevoerd. Het convenant wordt niet gemonitoord of geëvalueerd Of de uitvoering ook daadwerkelijk plaats vindt wordt dus niet gecontroleerd. Het projectlid milieu of de Dubo co heeft als taak de projectontwikkelaar te stimuleren in het toepassen van DUBO-maatregelen en het vastleggen hiervan in het ontwikkelplan.
{CEA
XXVII
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Vraag 8: Het Dubo-convenant wordt niet gemonitoord. Faalfactoren: §
Gebrek aan kennis en enthousiasme van de verschillende interne en externe actoren.
§
Kostenplaatje; Dubo-maatregelen verhogen de prijs van een woning
§
Gebrek aan kennis over duurzaamheid en Dubo
Succesfactoren: §
Commitment van het bestuur aan het convenant.
§
Wethouder van RO is van groen links.
§
Bevlogenheid van een aantal mensen op de afdeling Milieu.
Persoon A gaat voor een nieuw project (?) informatie opvragen bij Novem over het OEIprogramma
XXVIII
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente B 0. Vraag 1: Persoon B, projectmanager ruimte, projectleider locatie B Vraag 2: Locatie B, start in 2002. Door onenigheid met de projectontwikkelaar heeft proces vertraagd. Nu zijn er 3 ontwikkelaars aangesteld. Aantal woningen: 450. Vraag 3: OEI-programma is niet bekend. Vraag 4: Nvt. Vraag 5: Niet aan gedacht. Er ligt wel een bestuurlijke opdracht voor een klimaatscan. Vraag 6: Het heeft geen prioriteit maar zeker wel de aandacht. Vraag 7: Bij het artikel 10 besluit van het project (de afspraken over het bouwrijp maken van de bouwgrond), is een bijlage gevoegd waarin maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaan Bouwen zijn opgenomen. Dit wordt door de gemeente getoetst in de bouwfase. Wel moeilijk want de meeste woningen in Mossennest 2 zijn instap-koopwoningen; goedkoop dus Bij een nieuw te ontwikkelen project zullen energiemaatregelen meer aandacht krijgen. Dit vanwege het soort gebied (groen) en de soort huizen (dure) die er komen te staan. De gemeente wil de grond kopen van de voormalige psychiatrische inrichting die het nu bezit. Als de grond eigendom is van de gemeente, kan de gemeente strenge milieu en energieeisen stellen. Op bouwplanniveau zijn er al ideeën en plannen voor. Dit vanwege de verkooponderhandelingen. Als het doorgaat wordt het mooi en stijlvol niet zo extreem doorgetrokken project als Veldzicht in Valkenburg. Dat heeft een te hoog geitenwollensokken gehalte. Vraag 8: Nvt Succesfactoren: §
De afdeling milieu stimuleert en informeert de afdeling RO over energie en milieumaatregelen.
Faalfactoren §
In de meeste projectgroepen van bouwprojecten zit geen milieupersoon.
§
Gebrek aan bestuurlijke en ambtelijke belangstelling omdat het resultaat niet zichtbaar is.
§
{CEA
Capaciteitsprobleem op de afdeling Milieu.
XXIX
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente C 0. Vraag 1: Persoon C, hoofd cluster Milieu. Vraag 2: Locatie A en B. Locatie A is bijna afgerond, locatie B is nog in de planningsfase. Het aantal woningen voor locatie B ligt nog niet vast. Kan maximaal 300 worden. Vraag 3: Niet bekent met het OEI programma. Locatie A is gestart in 1996, dus voordat het programma bestond. Voor locatie B zijn de plannen nog steeds niet duidelijk. Vraag 4: Nvt. Vraag 5: Er is geen energievisie voor locatie A gemaakt (zie vraag 3). Voor locatie B acht de persoon C het niet nodig omdat de manier waarop het inbrengen van Energie en Milieu in nieuwbouwprojecten naar zijn idee goed verloopt. Vraag 6: Het is een klein onderdeel ervan. Een aantal jaar geleden is er wel een klein aantal woningen gebouwd waar duurzaamheid voorop stond en een verscherpte EPC werd toegepast. Hiervoor zijn toen een bouwbedrijf en architect aangetrokken die hierin waren gespecialiseerd. In dat project had duurzaamheid wel een prioriteitspositie. Vraag 7: Energie en milieu worden in alle nieuwbouwprojecten meegenomen. Bij alle projecten zit iemand van milieu in de projectgroep en is dus aanwezig bij het vooroverleg met de projectontwikkelaar. In het MBP is een enerigie/dubo paragraaf opgenomen. Hierin staat een checklist met maatregelen. Deze maatregelen zijn vooral gericht op de bouwfase. Bij het bouwrijp maken van de kavels wordt geen rekening gehouden met energie en milieu. Dat is vaak ook niet mogelijk persoon C. In het MBP staan ook enkele kwantitatieve doelstellingen die gehaald moeten worden (bv 100 zonneboilers in 2004). Vraag 8: Er wordt niet op de checklist uit het BMP gemonitoord of geëvalueerd. Succesfactoren: §
Milieumedewerker in de projectgroep en bij vooroverleg
§
Milieu en ruimtelijke ordening zijn onderdeel van dezelfde afdeling (VROM ). Hierdoor is er goed contact tussen de beide diensten en wordt het samenwerken makkelijker gemaakt.
Faalfactoren §
Er wordt niet gemonitoord
Geen interesse omdat het aankomend project nog erg onduidelijk is. Het kan zijn dat er geen fase in het project zit waar meer dan 250 woningen tegelijkertijd worden gebouwd. Voor kleine (meestal inbreidings-) lokacties heeft een energievisie waarschijnlijk niet zoveel nut.
XXX
{CEA
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
Gemeente D 0. Vraag 1: Persoon D, beleidsmedewerker milieu met de taakvelden: §
Energie
§
Monitoring
§
Dubo
§
Afval
Vraag 2: Locatie A, aantal woningen: 1100 Gestart met de bouw in 1998 wordt eind 2005 helemaal opgeleverd. Nu in de op een na laatste fase. Geen groeikern. Er worden wel milieumedewerkers betrokken bij dit soort projecten en soms zitten ze in de projectgroep. De inbreng is echter niet erg groot. Vraag 3: De toenmalige medewerker Dubo heeft geen gebruik gemaakt van het OEIprogramma. Waarschijnlijk omdat hij er niet mee bekend was. Persoon D kent de OEIregeling zijdelings. Heeft zich er nooit in verdiept omdat er op de korte termijn geen nieuwbouwprojecten van meer dan 250 woningen op stapel staan. De laatste twee fasen van locatie A lagen al in plannen vast dus daar was het niet meer van toepassing. Vraag 4: Nvt. Vraag 5: Nee. Er is wel een energievisie gemaakt voor een kleiner inbreidingswijk (130 woningen). Dit is op initiatief van de afdeling milieu gedaan en wordt gebruikt als inbreng voor het plan van aanpak van deze wijk. Bureau X heeft deze notitie ondersteund. De gemeente heeft deze grond in eigen bezit dus hier zal het makkelijker gaan dan in wijken waar dit bv in handen van een projectontwikkelaar is. Daar heb je dan als gemeente bijna geen invloed op. Vraag 6: Zelfs bij de ontwikkeling van de in vraag 5 genoemde wijk is het niet zeker of milieu en energie hier prioriteit krijgen. Vraag 7: In het MBP (van feb. 2002) zijn energie en dubo doelstellingen vastgelegd. Dit plan wordt ook gemonitoord. Maar door het capaciteitstekort is de invulling van doelstellingen niet zeker. Er is ook een beleidsnotitie Dubo uit 2001 waarin staat dat de gemeente D van achterblijver naar voorloper in dubo wil gaan. Dit lijkt ook weer door het capaciteitstekort een te hoge ambitie. Vraag 8: Het MBP wordt gemonitoord en zal na de 4 jaar worden geëvalueerd. Faalfactoren: § Grond niet in eigen handen. Het is moeilijk voor de gemeente invloed op het proces uit te oefenen als een projectontwikkelaar eigenaar is van de grond. Er staan geen dubo of energiemaatregelen in het bouwbesluit. Hiermee zou het voor de gemeente wel makkelijker worden. §
{CEA
Capaciteitstekort
XXXI
VISIE VOOR ENERGIEVISIE BIJ GEMEENTEN
§
De nieuwe wethouder van Milieu heeft weinig kennis van zaken en heeft geen voor milieu relevante andere taken. Als hij ook ruimtelijke ordeningszaken onder zich had, had hij misschien meer inzicht kunnen ontwikkelen. Het is wel een wethouder van Groen links.
§
Geen grotere locaties
Succesfactoren §
Enthousiasme van milieumedewerkers
Op de lange termijn (2010) ligt een grote uitleglocatie in het verschiet van in ieder geval meer dan 1000 woningen. Dit is niet zeker want op die termijn kan er veel veranderen in de gemeenten. Er zijn nog geen plannen voor. Persoon D is van plan wel even op de OEI-site te kijken om het programma wat beter te leren kennen. Opmerking: Een externe succesfactor zou zijn als Novem (de overheid) projectontwikkelaars zou beïnvloeden in hun manier van bouwen. Gemeenten zijn te afhankelijk van hen.
XXXII
{CEA