Brussel, 13 juni 2007 Aanbeveling MIP
Aanbeveling Over het Milieu- en energie-innovatieplatform (MIP) en het Vlaams Actieplan Milieu, Energie en Innovatie
Aanbeveling MIP
Inhoud Samenvatting ......................................................................................................................... 3 Aanbeveling ........................................................................................................................... 6 1.
Inleiding ....................................................................................................................... 6
2. 2.1. 2.2.
Belang en functie van een milieu- en energie-innovatieplatform ............................. 7 Belang van milieu- en energiegerichte technologische innovatie ................................... 7 Rol van een milieu- en energie-innovatieplatform........................................................ 10
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Beschrijving van het MIP .......................................................................................... 11 Context en historiek .................................................................................................... 11 Opdracht en missie ..................................................................................................... 12 Structuur ..................................................................................................................... 17 MIP-actieplan .............................................................................................................. 19
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
Aanbevelingen t.a.v. Vlaamse regering ................................................................... 19 Expliciteer de MIP-missie conform de oorspronkelijke doelstellingen .......................... 20 Baken het actieterrein van MIP als netwerkplatform af ................................................ 24 Klaar de toekomstige financiering van MIP uit ............................................................. 24 Los generieke problemen in het innovatiebeleid op ..................................................... 25 Treed op als een gedreven innovatie-actor ................................................................. 25
5. 5.1. 5.2.
Aanbevelingen inzake het takenveld van MIP en het actieplan .............................. 26 Verbreed het takenpakket ........................................................................................... 26 Vervolledig en concretiseer het actieplan .................................................................... 29
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5.
Aanbevelingen over de werking van MIP................................................................. 29 Verbeter de informatiedoorstroming van MIP .............................................................. 30 Verduidelijk de projectfinanciering via de competentiepool.......................................... 30 Bewaak het deelnemersveld ....................................................................................... 31 Geef meer aandacht aan bescherming van eigenaarschap ......................................... 32 Zorg voor meer focus in gebruikersgroepen ................................................................ 32
7. 7.1. 7.2.
Aanbevelingen inzake de organisatie van MIP ........................................................ 33 Versterk het secretariaat ............................................................................................. 33 Ondersteun trekkers van gebruikersgroepen ............................................................... 34
Referentielijst....................................................................................................................... 35 Bijlage: Uittreksel uit nota aan de Vlaamse regering goedgekeurd op 7/5/2004.............. 37
2
Aanbeveling MIP
Samenvatting De SERV vindt de oprichting van een milieu- en energie-innovatieplatform een goede zaak om milieu- en energiegerichte technologische innovatie in Vlaanderen te stimuleren. Het milieuen energie-innovatieplatform (MIP) moet dan ook de nodige ruimte krijgen om op lange termijn (8 à 10) jaar de nodige effecten te sorteren en volwaardig tot ontwikkeling te komen. Naar aanleiding van één jaar effectieve werking van het milieu- en energie-innovatieplatform (MIP) formuleert de raad enkele voorstellen en aandachtspunten aan de Vlaamse regering en aan de MIP-bestuurders om het MIP te versterken. Tegelijkertijd reageert deze aanbeveling op het ontwerp van Vlaams Actieplan Milieu, Energie en Innovatie van de MIP-stuurgroep. Ten eerste stelt de raad in deze aanbevelingen vast dat het MIP de opdracht van de Vlaamse regering nog eng invult. Het MIP beperkt zich tot de taken van kenniscentrum en netwerkontwikkelaar. Momenteel ontbreken de focus op samenwerking tussen beleidsvelden en de focus op de lange termijn. Bijgevolg lijkt het MIP vooral een combinatie van eerste en tweede generatie innovatiebeleid (technologypush, resp. interactie en netwerkvorming) en is het te weinig een derde generatie innovatie-instrument gericht op horizontale beleidsintegratie. De vertegenwoordigers van de overheid in de MIP-stuurgroep moeten de oorspronkelijke, ruimere kijk op de rol van het MIP opnemen en bewaken. Dit betekent ook een verbreding van het takenveld in het voorliggende MIP-actieplan. Meer aandacht is nodig voor:
vraaggerichte innovatie-ontwikkeling. Instrumenten die de vraagzijde voor milieu- en energietechnologie kunnen bevorderen, moeten beter benut worden. Zo moet niet alleen bij de voorgenomen regelgeving via reguleringsimpactanalyses (RIA’s), maar ook bij de bestaande instrumenten getoetst worden of ze milieu- en energiegerichte technologische ontwikkeling remmen dan wel stimuleren.
netwerking en beleidsintegratie. Momenteel is enkel sprake van beleidsdomeinoverschrijdende advisering door de stuurgroep aan de ministers, maar er zijn hiervan nog geen voorbeelden. Een ‘innovation governance’-strategie is nodig met samenwerkingsmodellen en beleidsstructuren voor coördinatie tussen beleidsdomeinen. Daarbij is de internationale gerichtheid erg belangrijk, zeker voor de Vlaamse betrokkenheid in internationale initiatieven. Inzake netwerking merkt de SERV wel op dat het actieterrein van het MIP duidelijk afgebakend moet worden ten opzichte van andere innovatie-initiatieven, ook op Europees niveau.
Ten tweede vindt de raad het voorliggend actieplan van het MIP onvoldoende concreet; het geeft niet aan welke prioriteiten het MIP zal leggen, welke instrumenten het platform zal inzetten en hoe het die op elkaar zal afstemmen. Op basis van een analyse van sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van milieu- en energiegerichte innovatie in Vlaanderen zou het actieplan nochtans concrete actielijnen moeten uitstippelen met een duidelijke timing en een financieel plan.
3
Aanbeveling MIP
Ten derde moeten de financieringskwesties rond MIP uitgeklaard worden.
De middelen van het MIP zijn naar verluidt bijna opgebruikt, terwijl in de toekomst wellicht meer middelen nodig zijn. Projecten moeten zoveel mogelijk uit andere bestaande financieringskanalen worden betaald; de competentiepool moet zich richten op niches waarvoor deze andere kanalen niet inzetbaar zijn. Aldus zouden MIP-middelen gedeeltelijk kunnen verschuiven van projectfinanciering naar de inhoudelijke werking. Eventuele extra middelen voor het MIP zouden geput kunnen worden uit algemene middelen, alternatieve financieringsbronnen of via eigen verwerving van middelen.
De spelregels die gelden bij projectfinanciering via de competentiepool moeten verduidelijkt worden. Daarbij moet de bottom-up-aanpak waarbij stuurgroep enkel de projectvoorstellen van de sector of de gebruikersgroep in overweging neemt, aangevuld worden met een topdown lange termijn benadering. De inbedding van de competentiepool binnen het VITO creeert rechter- en partij-situaties die opheldering verdienen, omdat VITO ook projecten uitvoert die gefinancierd worden door de competentiepool.
Ten vierde moet de werking van het MIP als platform volgens de SERV versterkt worden door de informatiedoorstroming binnen het MIP en de transparantie van het MIP te verbeteren. Ook moeten de evenwichten in het deelnemersveld bewaakt worden. Momenteel kennen de gebruikersgroepen een ondervertegenwoordiging van bedrijven en een oververtegenwoordiging van onderzoeksinstellingen. ‘Sleutelfiguren’ voor een bepaalde technologie kunnen maar overtuigd worden om aan het platform deel te nemen, als het MIP een meerwaarde biedt in de vorm van kennisoverdracht, toegang tot Europese kanalen, marktopportuniteiten, etc.. Ook moeten de randvoorwaarden in orde zijn. Zo moet MIP dringend zorgen voor een betere bescherming van het eigenaarschap van nieuwe ideeën. De keuze van de gebruikersgroepen en hun activiteiten moet bovendien uitgaan van de interesse bij de relevante actoren. Momenteel lijken de thema’s van de huidige gebruikersgroepen erg breed en soms dubbelgangers van bestaande fora. Ze zijn overigens onvoldoende gebaseerd op een strategische visie of onderbouwd met toekomstverkenningen, SWOT- en behoeftenanalyses. Om de bovenstaande aanbevelingen te realiseren, moet de organisatie van het MIP aangepast worden. Concreet stelt de raad een sterk secretariaat voor dat de stuurgroep, de klankbordgroep, de competentiepool en de werkgroepen ondersteunt. Dat secretariaat moet de strategische intelligentie aanbrengen inzake analytische instrumenten, procesmanagement, beleidsinstrumenten en inzake concrete technologieën. Ook moet het secretariaat de trekkers van de gebruikersgroepen degelijk ondersteunen. Trekkers moeten worden gekozen in functie van hun expertise, hun positie als actor en hun motiverend vermogen en moeten worden aangestuurd vanuit de stuurgroep. ‘Capacity building’ moet ervoor zorgen dat ook trekkers over de nodige strategische intelligentie beschikken, inhoudelijk én procesmatig.
4
Aanbeveling MIP
Tot slot laat de evaluatie van het MIP volgens de SERV blijken dat de Vlaamse regering innovatie in het algemeen meer op de agenda moet zetten. Dit impliceert:
dat de generieke problemen in het innovatiebeleid, waar ook de werking van het MIP op stuit, opgelost moeten worden.
dat de diverse beleidsdomeinen gedreven innovatie-actoren moeten zijn. Ze moeten via een kennismanagementsysteem en netwerken hun strategische intelligentie vergroten. Ze moeten optreden als kennisvragende partij en als innovatieve opdrachtgever. Via RIA’s moeten ze de impact van hun beleidsopties op het innovatiegebeuren onderzoeken. Ook dienen ze mee lange termijnsturing te geven aan innovatie.
5
Aanbeveling MIP
Aanbeveling 1. Inleiding In deze aanbeveling bespreekt de SERV de werking van het milieu- en energieinnovatieplatform (MIP) en formuleert de raad een reeks voorstellen om het MIP te versterken. Het MIP heeft nu één jaar werking achter de rug. Dit vormt - ook voor andere instanties - een gelegenheid om over deze werking een eerste reflectie te houden. De raad licht in de voorliggende evaluatieoefening toe waarom het MIP op dit moment de verwachtingen ten aanzien van een verbeterde samenwerking tussen de beleidsdomeinen innovatie, leefmilieu en energie nog onvoldoende kan inlossen1. Gezien de korte werkingsperiode van het MIP, concentreert de SERV zich daarbij evenwel vooral op de formulering van verbetervoorstellen. Bovendien keurde de stuurgroep van het MIP recent op 3 mei 2007 een ontwerp van Vlaams Actieplan Milieu, Energie en Innovatie goed. Dat ontwerpplan legt de prioriteiten en acties van het MIP voor de komende jaren vast. Dit ontwerp actieplan zal worden voorgelegd aan de MIP-klankbordgroep waarvan de SERV-leden en het SERV-secretariaat deel uitmaken. De voorliggende aanbevelingen zijn mede bedoeld om in de klankbordgroep bij de bespreking van het actieplan in te brengen. Ter voorbereiding van deze aanbeveling organiseerde de SERV op 25 april 2007 een hoorzitting met vertegenwoordigers van het MIP. In deze aanbeveling beklemtoont de SERV vooreerst opnieuw het belang van milieu- en energiegerichte innovatie en van de rol van een milieu- en energie-innovatieplatform hierin. Deel 3 beschrijft kort de ontstaansgeschiedenis, de opdracht en de structuur van het MIP en het actieplan. Daarna doet de SERV enkele algemene aanbevelingen aan de Vlaamse regering inzake de omkadering van het MIP en inzake het innovatiebeleid in het algemeen (deel 4). Daarna volgen een reeks aanbevelingen gericht aan de bestuurders van het MIP, met name over • het inhoudelijke takenveld van het MIP en inzake het actieplan (deel 5) • de concrete werking van het MIP (deel 6) • de structuur en organisatie van het MIP (deel 7).
1
Zie SERV-tekst ‘Meer welvaart en welzijn in Vlaanderen: klemtonen voor de SERV’, naar aanleiding van de publicatie van SERV (2007).
6
Aanbeveling MIP
2. Belang en functie van een milieu- en energieinnovatieplatform In de bijdrage getiteld “naar een industrieel beleid voor het milieu: technologie en innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart” in het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2003 motiveerde de SERV uitgebreid het belang van de stimulering van milieu- en energiegerichte technologische innovatie. Hieronder herhaalt deel 2.1 kort enkele van deze argumenten. De SERV ondersteunt vervolgens in deel 2.2 ten volle de oprichting van het milieu- en energie-innovatieplatform om dergelijke milieu- en energiegerichte technologische innovaties in Vlaanderen te stimuleren. De mogelijke rol van een dergelijk platform wordt in dat deel dan ook nader toegelicht.
2.1. Belang van milieu- en energiegerichte technologische innovatie Aandacht voor milieu- en energiegerichte technologische innovatie zou één van de speerpunten van het beleid zou moeten zijn omwille van meerdere redenen (zie Tabel 1). In Vlaanderen is dit inzicht nog niet sterk uitgebouwd. Het huidige milieu- en innovatiebeleid moedigen milieu- en energiegerichte technologische innovatie nog onvoldoende aan.
Tabel 1: Argumenten voor een innovatiegericht milieu- en energiebeleid2 Verhoging van de effectiviteit Een innovatiegericht milieu- en energiebeleid is nodig om de ontwikkeling en introvan het milieu- en energieductie van een nieuwe generatie technieken te stimuleren, waarmee verregaande belei milieuverbeteringen bereikbaar worden. De stimulering van technologische innovaties is essentieel voor de economische prestaties van Vlaanderen. In een geglobaliseerde economie gebeurt dat best op Markt- en sociaalgoed gekozen en toekomstgerichte terreinen, waaronder milieu en duurzame economische voordelen energie. Een innovatiegericht milieu- en energiebeleid is dus nodig om te genieten van de beloftevolle markt- en sociaal-economische voordelen gekoppeld aan de snel groeiende milieu- en energietechnologiesector. Een innovatiegericht milieu- en energiebeleid is nodig om tegelijk ambitieuze sociOntkoppeling van economiaal-economische en milieudoelstellingen te realiseren, en dus een substantiële sche groei en milieudruk verhoging van de eco-efficiëntie. Een innovatiegericht milieu- en energiebeleid is nodig om de aandacht te vestigen Benutting van win-win opporop nog ongebruikte win-win opportuniteiten om de productiekosten te verlagen en tuniteiten tegelijk minder te vervuilen. Een innovatiegericht milieu- en energiebeleid is nodig om de kosten van milieuKosteneffectiviteit van het maatregelen te verlagen, waardoor meer milieuresultaten kunnen worden gehaald milieubeleid voor hetzelfde geld.
2
Op basis van SERV (2003), blz. 423.
7
Aanbeveling MIP
De vereiste aandacht voor milieu- en energiegerichte technologische innovatie kan gerealiseerd worden door toevoeging van milieuaspecten of verhoging van de middelen bestemd voor milieu aan reguliere innovatieprogramma's. Maar om milieu- en energiegerichte technologische innovaties voldoende te stimuleren is meer nodig (zie Tabel 2). Tabel 2: Bouwstenen voor een beleid gericht op milieu- en energiegerichte technologische innovatie3 Uitgangspunten Bouwstenen
Instrumenten
Stimulering van milieu- en Realisatie van systeeminActieve overheid die samenenergiegerichte technologische novaties is nodig werkt met actoren is nodig innovatie&diffusie is nodig • Inzet van traditionele innova- • Lange termijnperspec- • Integratie in het reguliere milieu- en innovatiebeleid tief tie-instrumenten • Zelfmanagement door de • Bevorderen van leereffecten • Blijvende aandacht overheid voor de korte termijn • Maatregelen in het innova• Naast technologie ook • Interactieve en stapsgewijtiesysteem ze beleidsontwikkeling structuur en cultuur • Benutten synergie innovatie• Internationale inbedding • Transitiemanagement en milieumaatregelen internalisering externe kosten - ‘technology forcing standards’ - ‘innovation waivers’ - ‘environmental technology verification/certification’ - informatie- en diffusieprogramma’s - strategisch milieumanagement - O&O-indicatoren - scenario’s - ‘technology forecasting’ - ‘technology roadmaps’ - strategisch niche management – innovatiecoalities - participatieve beleidsontwikkeling– transitiedoelen - ‘backcasting’ - …
Stimulering van milieu- en energiegerichte technologische innovatie kan op volgende manieren:
Inzet van traditionele instrumenten van het innovatie- en diffusiebeleid, zoals financiële ondersteuning van private O&O-activiteiten door fiscale tegemoetkomingen of subsidies, O&O-inspanningen door de overheid zelf, demonstratieprogramma’s, enz. Door dergelijke ‘technology push’ maatregelen verhoogt de kennis, verruimt het aanbod en verlagen de kosten van nieuwe technologieën.
Bevorderen van leereffecten. Dit betekent dat het gebruik van beloftevolle technologieën die nog niet competitief zijn op de markt wordt aangemoedigd. Hierdoor wordt ervaring opgedaan en kunnen de kosten in de tijd sterker dalen dan normaal het geval zou zijn.
Ook maatregelen op niveau van het innovatiesysteem. Er moet aandacht zijn voor investeringen in opleiding, voor het bevorderen van netwerken en interacties tussen de diverse actoren van het innovatiesysteem, enz. Het beleid moet bovendien een samenhangend geheel vormen voor het volledige traject van kennisontwikkeling tot toepassing.
Benutten synergie tussen innovatie- en milieumaatregelen. Een krachtige stimulering van milieu- en energiegerichte technologische innovaties vergt dus een gebundelde en gelijktijdige inzet van maatregelen in het technologiebeleid én het milieu- en energiebeleid. Zowel bij de beleidsontwikkeling als bij de opzet van concrete projecten moet deze synergie worden nagestreefd.
3
Op basis van SERV (2003), blz. 468.
8
Aanbeveling MIP
Een beleid gericht op milieu- en energiegerichte technologische ontwikkelingen moet ook een centrale plaats geven aan het bevorderen van innovaties op systeemniveau. Dit vergt:
Een uitdrukkelijker lange termijnperspectief in het milieu-, energie en innovatiebeleid: Zowel marktpartijen als het huidige instrumentarium zijn immers vooral gericht op het korte en middellange termijn onderzoek. Een beleid dat te sterk gericht is op incrementele innovaties riskeert de voeling te verliezen met de noden op langere termijn, en dus O&O te stimuleren op technologietrajecten zonder toekomst.
Ook blijvende aandacht voor de korte termijn. Door het beter gebruiken van de huidige productiesystemen en het verbeteren van processen en producten binnen de bestaande technologische trajecten, is nog veel milieuverbetering te halen. Bovendien is een evenwicht tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ ideeën wenselijk om voldoende technologische opties open te houden, en om korte en lange termijn belangen met elkaar te kunnen verzoenen.
Naast technologie ook structuur en cultuur. Technologische veranderingen zijn noodzakelijk maar niet voldoende voor systeeminnovaties. Bij 'systeeminnovatie' gaat het om met elkaar verweven ontwikkelingen in technologie (productiepatronen), behoeften (consumptiepatronen) en maatschappelijke organisatie (bedrijfsorganisatie, rol van de overheid, …).
Transitiemanagement. Veranderingen in technologie, structuur en cultuur kunnen vorm krijgen door een maatschappelijk transformatieproces van lange duur. Transitiemanagement is een bewuste poging om deze structurele lange termijn veranderingen stapsgewijs tot stand te brengen. De klemtoon ligt daarbij op het bevorderen en beïnvloeden van maatschappelijke interacties. Het zal de overheid, en ook individuele actoren, immers niet lukken om dergelijke veranderingen alleen te realiseren. Vanwege de lange duur van transitieprocessen is een breed maatschappelijk draagvlak essentieel. De effectiviteit van een transitiebeleid gericht op systeeminnovaties staat of valt dus met de inzet en gedrevenheid van alle betrokkenen: overheid, bedrijfsleven, kennisinstituten en een scala van maatschappelijke groeperingen. Transitiemanagement tracht om de aanwezige kansen en dynamiek voor verandering in de samenleving aan te wenden en te oriënteren in de richting van lange termijn transitiedoelen. Het gaat om een andere aanpak van overheidsbeleid, die breekt met de traditionele wijze waarop het beleid vandaag wordt gevoerd.
Voor de goede implementatie en organisatie van voorgaande punten is het van belang dat het stimuleren van milieu- en energiegerichte technologische ontwikkelingen volwaardig wordt geïntegreerd in het reguliere milieu- en innovatiebeleid en dat de uitwerking van het beleid op interactieve en stapsgewijze manier gebeurt. Tot slot beklemtoont de raad dat de huidige bottom up benadering niet mag vervangen worden door een top down benadering waarbij de overheid eenzijdig de prioriteiten vastlegt. Daarvoor is de kennis bij de overheid te beperkt en dus het risico op verkeerde keuzes te groot. De overheid moet de taak opnemen van 'change agent’, van 'leider' en 'procesbegeleider' bij het opstellen en uitvoeren van een 'transitieagenda' door de betrokken actoren zelf.
9
Aanbeveling MIP
De invulling van die onderzoeksagenda is een proces dat moet worden ondersteund door de nodige ‘strategische intelligentie’ via onder meer technologieverkenningen en backcasting, steeds in een internationaal perspectief.
Technologieverkenningen zijn een nuttig instrument om te kijken naar de ontwikkeling op langere termijn van wetenschap, technologie, economie en maatschappij, met als doel het identificeren van opkomende nieuwe technologieën.
Backcasting is een techniek die onder meer wordt gebruikt in de context van transitiemanagement. De klemtoon ligt daarbij op het bevorderen en beïnvloeden van maatschappelijke interacties in de richting van lange termijn transitiedoelen. Vanuit toekomstbeelden en transitiedoelen op voldoende lange termijn (25 jaar of meer), worden interimdoelstellingen voor de kortere termijn (bv. 5 jaar) afgeleid.
Een internationaal perspectief is vereist omdat Vlaanderen een bescheiden speler is en niet alles zelf kan doen. Het is daarbij van belang dat de keuze voldoende richtinggevend is, en tegelijk ook voldoende algemeen en flexibel zodat indien nodig kan worden bijgestuurd. Concreet kan worden gedacht aan een tweesporenbeleid voor de stimulering van het Vlaamse milieu-O&O, met enerzijds speerpunten die aansluiten op de reeds aanwezige kennisinfrastructuur in Vlaanderen en de daaruit voortvloeiende internationale kennispositie, en anderzijds de uitbouw van voldoende vermogen om de kennis die Vlaanderen niet zelf in huis heeft elders af te tappen en nieuwe ontwikkelingen snel te kunnen oppakken (importeren van kennis uit het buitenland).
2.2. Rol van een milieu- en energie-innovatieplatform Met een milieu- en energie-innovatieplatform zou de overheid de actoren betrokken bij de ontwikkeling van de Vlaamse milieu- en energietechnologie, zoals technologiebedrijven in de ruime zin, kennisinstellingen, administraties, beleid, … bij elkaar kunnen brengen. Een dergelijke milieu- en energiecluster zou een belangrijke maatschappelijke en politieke dynamiek kunnen creëren ten voordele van de stimulering en verspreiding van milieu- en energiegerichte technologische innovatie. Het platform zou de beleidsintegratie tussen de departementen milieu, energie, economie en innovatie kunnen bevorderen. In zo’n platform zouden de respectievelijke ministers zich engageren voor een strategische samenwerking, daarin ondersteund door eminente vertegenwoordigers van de andere actoren in deze cluster. In die optiek zou het platform staan voor een geïntegreerd, voortgezet en overlegd beleid waarin financiering niet altijd de hoofdrol speelt. Bij dergelijke interactieve beleidsontwikkeling wordt beleid niet voor langere tijd vastgelegd, maar vormt dit een voortdurend interactie- en leerproces. Hierbij wordt stapsgewijs gewerkt, met aanvankelijk relatief beperkte wijzigingen aan bestaande structuren, taken en opdrachten, waarmee ervaring wordt opgedaan zodat op termijn meer fundamentele ingrepen mogelijk zijn. Concreet kunnen het milieu-, energie- en innovatiebeleid dichter bij elkaar worden gebracht via gezamenlijke maatregelen en projecten die uitgaan van de synergie tussen beiden. Dit betekent een gerichte combinatie van initiatieven over de beleidsdomeinen heen voor het
10
Aanbeveling MIP
vergroten van de vraag, het aanbod en de informatie over het vraag en aanbod om te innoveren. Bovendien is samenwerking nodig rond transitiemanagement voor de lange termijn. Ook kan een platform als een coördinatiestructuur tussen het milieu-, energie- en innovatiebeleid bijdragen om een geïntegreerde horizontale strategie naar de andere beleidsdomeinen toe te ontwikkelen. Een milieu- en energie-innovatieplatform kan evenwel slechts goed werken als bij betrokken beleidsdomeinen overeenstemming bestaat over het opzetten van de beleidsontwikkeling als een leerproces, het investeren in mensen en middelen om dit leren te begeleiden en te verankeren en het organiseren van een sterke interactie met de actoren die gezamenlijk de voorwaarden voor radicale milieu- en energiegerichte technologische innovaties moeten vervullen. Overigens past een milieu- en energieinnovatieplatform als instrument in een meer algemene tendens die ook voor andere thema’s en technologieën wordt waargenomen. Voor meerdere technologieën en thema’s werden namelijk zowel op Vlaams als op Europees niveau ‘platformen’ of ‘excellentiecentra’ opgestart.
3. Beschrijving van het MIP 3.1. Context en historiek De oprichting van het Milieu Innovatie Platform vindt zijn oorsprong in een studie van de SERV voor het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen (SERA) 2003, getiteld: “naar een industrieel beleid voor het milieu: technologie en innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart”. Die studie leidde tot een aanbeveling in de slottekst van de ondernemingsconferentie van december 2003. Die luidde als volgt: "De Vlaamse regering zal via een milieu- en energietechnologie innovatieplatform de sector van de milieu- en energietechnologie stimuleren. Bedoeling is een platform te creëren dat de Vlaamse actoren (overheid, onderzoeksinstellingen en technologiebedrijven in de ruime zin) actief op het gebied van de ontwikkeling van de milieu- en energietechnologie samenbrengt, teneinde door het stimuleren van de relaties tussen deze actoren, de kans op de creatie en verspreiding van kennis, en ontwikkeling en economische valorisatie van het in Vlaanderen aanwezige potentieel op het vlak van nieuwe milieu- en energietechnologie te vergroten." De Vlaamse regering gaf vervolgens begin 2004 aan VITO de opdracht om een verkennende studie uit te voeren naar de afbakening van voor Vlaanderen economisch en maatschappelijk relevante thema’s voor de stimulering van milieu-innovatie. In een eerste fase werd het potentieel geanalyseerd van negen geselecteerde thema’s. • Bodemsanering
11
Aanbeveling MIP
• • • • • • • •
Hergebruik van bagger- en ruimingsspecie Kringloopsluiting: water Afvalverwerking en nuttig hergebruik van afvalstoffen Hernieuwbare energie: biobrandstoffen, zonne-energie en windenergie Energiebesparende en energiezuinige technieken en technologieën Nieuwe energiedragers en conversietechnieken: waterstof en brandstofcellen Witte biotechnologie Meet- en monitoringtechnieken, zowel van lucht, water bodem als energie
De beslissing van de Vlaamse regering tot oprichting van het Milieu-Innovatie Platform (MIP) werd genomen op 7 mei 2004, op gezamenlijk voorstel van de Vlaamse ministers bevoegd voor leefmilieu, energie en innovatiebeleid. Op 22 juli 2005 keurde de Vlaamse Regering de modaliteiten goed voor de operationalisering van het MIP, evenals het ontwerp van Convenant voor de Competentiepool, het ontwerp van aandeelhouders-overeenkomst en de statutenwijziging van de VITO. Het MIP Launch Event vond plaats op 20 februari 2006 in het Vlaams Parlement. Dit vormde het startpunt voor de effectieve werking van het MIP.
3.2. Opdracht en missie De nota aan de Vlaamse regering, die werd goedgekeurd op 7 mei 2004 en waarvan een uittreksel in bijlage bij deze aanbeveling is opgenomen, omschrijft onder andere de opdracht en missie van het MIP. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
Netwerking: Het komt erop neer dat het MIP alle spelers zal samenbrengen die in Vlaanderen actief zijn inzake ontwikkeling van milieu- en energietechnologie. ”Het Milieu Innovatie Platform heeft als opdracht innovatie in Vlaamse milieutechnologie aan te moedigen door middel van de bundeling en onderlinge afstemming van de actoren die ertoe kunnen bijdragen. Naast bedrijven en onderzoeksinstellingen actief in het aanbod van milieu- en energietechnologie zullen hierbij ook de bedrijven en overheidsinstanties betrokken worden die een doorslaggevende impact hebben op de vraagzijde van innovatieve milieutechnologie.”
Versterking van het aanbod: Het MIP beoogt volgens de nota aan de Vlaamse regering de “versterking van het aanbod van Vlaamse milieutechnologie” door: • een beter en meer gecoördineerd gebruik van “reguliere” steunkanalen voor O&O van het IWT gericht op de ontwikkeling van nieuwe technologie, de diffusie van de aanwezige kennis en kunde en de vertaalslag van kennis naar aanwendbare milieutechnologie • een beter en meer gecoördineerd gebruik van de onderzoeksprogramma’s van de milieuadministraties (AMINAL, OVAM, VMM, VLM). • een beter en meer gecoördineerd gebruik van de opdracht van VITO inzake ontwikkeling van milieu- en energietechnologie en die te vertalen naar bruikbare toepassingen, inzake het ter beschikking stellen van testfaciliteiten bij VITO van geïnteresseerde bedrijven en andere onderzoeksinstellingen, en inzake kennisdiffusie. • de oprichting van een Excellentiepool in de schoot van VITO, gericht op de “virtuele” samenbundeling van kennis en expertise bij zowel VITO, universiteiten, hogescholen en overige onderzoeksinstellingen. De onderzoeksprogrammering van de excellen-
12
Aanbeveling MIP
tiepool (goed te keuren door de Stuurgroep van het MIP) zal een dubbel spoor volgen, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden geschonken aan het vraaggedreven karakter de onderzoeksprogrammering: • De valorisatie-ontwikkeling van kennis en expertise naar marktapplicaties toe (“vertaalslag”). • Nieuwe kennisontwikkeling (onderzoek) op een beperkt aantal topics door samenbundeling van onderzoekscapaciteiten.
Vraaggericht innovatie-instrumentarium: Het MIP wil volgens de nota aan de Vlaamse regering de overheidsinstrumenten die de innovatieve vraagzijde voor milieutechnologie kunnen bevorderen beter benutten door: • de ontwikkeling van nieuwe vraaggerichte innovatie-instrumenten (bv. innovatief uitbesteden, innoverende financieringsformules zoals “Third Party Financing”…) • de doorlichting en aanpassing van diverse vormen van overheidsregulering, die zowel een remmende als een innovatiebevorderende invloed kunnen uitoefenen op innovatie. “De opdracht van het MIP is om probleemgebieden en opportuniteiten in deze te identificeren en om aanbevelingen te formuleren die innovatieve milieutechnologie kan ten goede komen, zonder de essentiële doelstellingen van het milieu- en energiebeleid in het gedrang te brengen.” “Het MIP-platform zal in deze bijgevolg adviserend optreden naar de betrokken beleidsdomeinen die elk voor zich verantwoordelijk blijven voor de eindbeslissingen.”
Maar vooral geïntegreerd beleid: De nota aan de regering stelt: “Het opzet beoogt in eerste instantie de onderlinge afstemming van het Vlaamse innovatiebeleid, het milieubeleid en het energiebeleid. Door het samenbrengen en onderling afstemmen van hun bevoegdheden en overheidsinstrumenten wil de Vlaamse Regering de Vlaamse milieu- en energietechnologie meer kansen geven op effectieve marktpenetratie en innovatie.” Het MIP ambieert een “horizontale” coördinatie van het Vlaams innovatiebeleid met het milieu- en energiebeleid, daar waar deze traditioneel eerder “verticaal” of departementaal ageren, via het bundelen van de actiemiddelen van drie Vlaamse bevoegdheidsdomeinen (Innovatie, Leefmilieu, Energie) in samenwerking met alle relevante actoren inzake Vlaamse milieu- en energietechnologie (bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheidsinstellingen, enz...). “Het beantwoordt bijgevolg ook aan de analyse in de aanbevelingen van het Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen van 2003”.
Doordat een horizontaal geïntegreerd beleid wordt beoogd, is het MIP-project duidelijk een illustratie van een derde generatie innovatiebeleid (zie Tabel 3).
Tabel 3: Innovatiebeleidsstrategieën
13
Aanbeveling MIP
Domeinen Doelstellingen
14
Aanbeveling MIP
Sectoraal innovatiebeleid
Multi-sectoraal innovatie beleid
EERSTE GENERATIE
15
Aanbeveling MIP
Innovatiebeleid met één doelstelling (economische groei)
traditioneel wetenschaps- en innovatiebeleid (lineair model)
Geïntegreerd innovatiebeleid
TWEEDE GENERATIE
16
Aanbeveling MIP
Innovatiebeleid met meerdere doelstellingen (duurzame economische groei en levenskwaliteit)
Innovatie in andere domeinen (sectoraal innovatiebeleid)
Horizontaal innovatie beleid
DERDE GENERATIE
De optie is om bevoegdheidshefbomen te “poolen” t.b.v. milieu-innovatie, maar met behoud van de onderscheiden eindverantwoordelijkheden per beleidsdomein. Zeker indien grondige hervormingen van het productie- en consumptiepatroon vereist zijn (bv. de evolutie naar een zgn. “waterstofeconomie”) is sprake van de noodzaak van een “transitiemanagement” waarbij beleidsintegratie cruciaal is.
3.3. Structuur Het MIP omvat de stuurgroep, de klankbordgroep en twee types werkgroepen, namelijk thematische werkgroepen rond vraaggerichte innovatie-instrumenten en de gebruikersgroepen rond technologische thema’s, gericht op de versterking van het technologie-aanbod via de reguliere innovatiesteun én via de Competentiepool (voorheen Excellentiepool genoemd).
Figuur 1: Organigram van het MIP, volgens MIP-website4
Stuurgroep De opdrachten van de stuurgroep zijn5: • De coördinatie van de werkzaamheden van verschillende thema- en gebruikersgroepen, alsook de oprichting en samenstelling ervan. • De goedkeuring van de onderzoeksprogrammering van de Excellentiepool Milieutechnologie (op de website staat: “De goedkeuring van het financieel plan en van de onderzoeksprojecten van de Competentiepool”). • De goedkeuring van het (evoluerend) Vlaams Actieplan Milieu en Innovatie. • De advisering naar de onderscheiden ministeriële bevoegdheden, die uiteraard eindverantwoordelijk blijven voor de te nemen beslissingen in hun respectievelijk be4 5
http://www.mipvlaanderen.be/assets/images/organigram.jpg volgens de beslissing van de Vlaamse regering op 7/5/2004, zie uittreksel in bijlage.
17
Aanbeveling MIP
• •
voegdheidsdomein. (Op de website staat: “Het aanreiken van adviezen met een beleidsdomeinoverstijgend karakter”). Het eventueel betrekken van andere Vlaamse overheidsinstanties of van federale of Europese instanties indien van relevante betekenis voor de realisering van de doelstellingen van het MIP. Het beslissen over de prioritaire thema’s die gaandeweg en evolutief zullen worden vastgelegd.
De samenstelling van de stuurgroep is als volgt: Effectief Plaatsvervangend Paul Zeeuwts Raf Suys Lieven Top Nele De Belie Marc Van Gastel Ilse Dries David Van Der Velde Luc Peeters Wilfried Bieseman Marleen Van Steertegem Luc Van Acker Victor Dries Line Vancraeynest Frank Van Audenaerde Werner Annaert Peter Segers Frans Dieryck Carl Van der Auwera Willy Verstraete Dirk Fransaer Francis Vanderhaeghen Guido Wouters
Organisatie IWT Kabinet Kris Peeters Kabinet Fientje Moerman Aminal VEA MIRA OVAM VMM AGORIA Vlaanderen FEBEM FEDICHEM Vlaanderen VLIR VITO MIP
Werkgroepen De Stuurgroep beslist over de oprichting, de samenstelling en de opdracht van thematische werkgroepen. Deze kunnen van dubbele aard zijn: • Gebruikersgroepen rond milieu-technologische thema’s. Hiervan zullen vnl. milieutechnologen uit bedrijven en onderzoeksinstellingen deel uitmaken. Zij hebben volgens de nota aan de Vlaamse regering van 7//5/2004 tot taak onderlinge synergieën en gezamenlijke (onderzoeks-) behoeften te analyseren als advies naar mogelijke projectinitiatieven in zowel de “reguliere” steunkanalen als naar de onderzoeksprogrammering van de Excellentiepool toe. • Thematische werkgroepen rond vraaggerichte innovatie-instrumenten, waarbij naast de relevante (nuts-)bedrijven ook de vertegenwoordigers van de meest betrokken milieu- en innovatie-administraties plaatsnemen.
Klankbordgroep Binnen MIP werd een klankbordgroep opgericht, die zowel inbreng levert naar de centrale stuurgroep als naar de competentiepool van het MIP. Zijn opdracht is6: • Gevraagd en ongevraagd advies geven, bij voorkeur gezamenlijk ondersteund; • Toetsen of concept/missie wel werkt; • Signalen uit werkveld doorgeven; • Kritisch reflecteren.
6
Volgens de MIP-website: http://www.mipvlaanderen.be/public/page.asp?id=20
18
Aanbeveling MIP
De klankbordgroep is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de leden en de Secretariaten van de SERV, de VRWB en de MiNa-Raad. De klankbordgroep vergaderde tot dusver één keer, op 23 januari 2006.
3.4. MIP-actieplan De beslissing van de Vlaamse regering van 7 mei 2004 voorzag in de opmaak van een Vlaams Actieplan Milieu en Innovatie. “Aangezien het de bedoeling is om alle relevante actoren effectief te betrekken bij de acties van het MIP is het essentieel dat de strategische opties onderling worden afgestemd. Hierbij dienen de opportuniteiten, de prioritaire thema’s, de te ondernemen acties, enz ... te worden vastgelegd. (…) Het Actieplan kan periodisch geactualiseerd worden onder de vorm van een rollend meerjarenplan.” Op de website staat daarover: “… Hierbij kunnen alle relevante actoren betrokken en geconsulteerd worden in de voorbereidende werkzaamheden o.m. individuele bedrijven, samenwerkingsverbanden gericht op milieu- en energietechnologie en het maatschappelijk middenveld. Hierbij dienen de opportuniteiten, de prioritaire thema’s, de te ondernemen acties, enz ... te worden vastgelegd. Hiervoor is een onderlinge afstemming van de strategische opties noodzakelijk zodat het essentieel is om alle relevante actoren effectief te betrekken bij de acties van het MIP.” De MIP-stuurgroep keurde op 3 mei 2007 een ontwerp van Vlaams actieplan Milieu, Energie en Innovatie goed. Dat ontwerpplan omschrijft eerst de visie over het MIP en de doelstellingen van het actieplan. Vervolgens bevat het ontwerp per thema een strategisch actieplan. Het ontwerpplan zal worden voorgelegd ‘aan zoveel mogelijk betrokken actoren’. Het wordt ook voorgelegd aan de MIP-klankbordgroep waarvan de SERV-leden en het SERVsecretariaat deel uitmaken.
4. Aanbevelingen t.a.v. Vlaamse regering In dit deel doet de SERV enkele algemene aanbevelingen aan de Vlaamse regering inzake de omkadering van het MIP en het overheidsoptreden ten aanzien van technologische innovatie in het algemeen. Het betreft meer bepaald aanbevelingen inzake de opvattingen over de missie van het MIP (deel 4.1), het actieterrein en de financiering van het MIP (4.2 en 4.3), het innovatiebeleid in het algemeen (4.4) en het optreden van de overheid als innovatie-actor (4.5).
19
Aanbeveling MIP
4.1. Expliciteer de MIP-missie conform de oorspronkelijke doelstellingen De visie van het MIP wordt in het actieplan omschreven als “het verstevigen van de competitieve positie en uitstraling van Vlaanderen op het vlak van milieu- en energietechnologie door het verleggen van grensverleggend onderzoek, gericht op zowel proces-, product- als systeeminnovatie en valorisatie van deze innoverende technieken met als doel: • Milieuverantwoorde en energiezuinige technieken ontwikkelen en vermarkten; • Versterken van het Vlaams economisch weefsel; • Ten dienste van Vlaamse bedrijven en overheid.” Volgens de SERV stemt de visie-omschrijving van het actieplan niet volledig overeen met de doelstellingen zoals vastgelegd door de Vlaamse regering bij de oprichting en zoals omschreven in de beleidsnota Economie en Innovatie 2004-2009 (cf. supra). Met name ontbreken in de visieformulering van het actieplan twee essentiële ideeën.
Ten eerste de nood aan een lange termijnvisie en ambitie. In tegenstelling tot het Europese actieplan ETAP dat kadert in het Lissabon- en Göteborgproces, wordt geen lange termijn eco-economische eindbestemming of toekomstbeeld voor Vlaanderen aangegeven.
Ten tweede de nood aan horizontale samenwerking tussen beleidsdomeinen, nochtans een van de essentiële bestaansredenen van het MIP. De Vlaamse regering heeft van in het begin met het MIP de bedoeling gehad een sterk horizontaal geïntegreerd innovatiebeleid te realiseren waarbij innovatie in alle beleidsdomeinen doorwerkt en maximale synergieën worden nagestreefd.
Als een gevolg van de visie-omschrijving van het actieplan sluit ook de missieformulering en de scope van het voorliggende actieplan niet volledig aan bij de doelstellingen van de Vlaamse regering. De missieformulering in het actieplan beperkt zich hoofdzakelijk tot de rol van het MIP als kenniscentrum en netwerkontwikkelaar met het oog op de ontwikkeling en verspreiding van milieu- en energietechnologieën, en vertrekt niet vanuit een vraaggericht lange termijn strategisch kader. Het is dan ook niet duidelijk op basis van welke criteria of prioriteiten de voorgestelde actielijnen werden geselecteerd. Daardoor lijkt het MIP er niet op gericht mee een antwoord te formuleren op de bestaande of toekomstige milieu- en energieproblemen. Het MIP lijkt bijvoorbeeld voornamelijk gericht op technologische innovatie, en niet op systeeminnovatie. Bovendien lijkt MIP-actieplan sterk geïnspireerd door het Europese Actieplan Milieutechnologieën (ETAP) (Tabel 4). Dat is een goede zaak, maar net zoals het ETAP lijkt het MIPactieplan vooral van een combinatie van een eerste (technologypush) en tweede generatie (interactie en netwerkvorming) innovatiebeleid, in plaats van een derde generatie innovatieinstrument, zoals beoogd (cf. supra). Het MIP-actieplan reikt onvoldoende strategische richt-
20
Aanbeveling MIP
snoeren en actielijnen aan die de integratie van de milieu- en energietechnologieën en – doelstellingen in andere beleidsdomeinen kunnen bevorderen. De pioniersrol die het MIP te vervullen heeft op het vlak van het beleidsoverschrijdende innovatiebeleid dient echter als kans aangegrepen te worden om de bevordering van milieu- energietechnologieën ook in andere beleidsdomeinen te integreren en aan te geven hoe een en ander daartoe op elkaar dient afgestemd te worden. MIP dient in dit opzicht beschouwd te worden als een prototype van een “open innovatie” instrument dat zich ook in de breedte dient te ontwikkelen. De vertaling van deze benadering in een strategische lange termijnvisie voor het MIP dient volgens de raad te gebeuren in nauwe wisselwerking tussen de stuurgroep en de klankbordgroep. Ook zou de huidige visie- en missieformulering de strategische rol van het MIP als technologie- en netwerkontwikkelaar kunnen hinderen. Er is immers een leidraad nodig die het MIP aanstuurt in de keuze van te ontwikkelen technologieën en in de op te zetten netwerken zoals bijvoorbeeld de Europese Technologieplatformen. De raad meent dan ook tot slot dat de ruimere kijk op de rol en de relevantie van het MIP, zoals verwoord in de oorspronkelijke opdracht- en missieformulering door de Vlaamse regering, nog steeds de nodige politieke steun verdient. De vertegenwoordigers van de overheid in de stuurgroep van het MIP zullen deze ruimere scope van het MIP mee moeten bewaken om de meerwaarde van het platform ten volle te kunnen realiseren.
Tabel 4: Vergelijking MIP - Europese ETAP-plan
21
Aanbeveling MIP
Actieplan Milieutechnologieën (ETAP)
Het Europese Actieplan Milieutechnologieën (ETAP) werd op 28 januari 2004 boven de doopvont gehouden. De Europese Commissie beschouwt het als een belangrijk instrument voor de uitvoering van de EUstrategie voor duurzame ontwikkeling (Göteborg-strategie) en de strategie van Lissabon, en tegelijkertijd voor het bieden van hulp aan de ontwikkelingslanden.
Een van de cruciale factoren om het actieplan te implementeren en bij te dragen tot de uitvoering van de Göteborg- en Lissabon-strategie, zijn de investeringen in O&O waarover op de Top van Barcelona een streefnorm van 3 % van het BBP tegen 2010 werd overeengekomen.
Milieutechnologieën omvatten volgens het actieplan technologieën en processen voor het beheer van verontreiniging (bv. beheersing van luchtverontreiniging, afvalbeheer), minder verontreinigende en minder hulpbronintensieve producten en diensten alsook manieren voor een efficiënter beheer van hulpbronnen (bv. watervoorziening, energiezuinige technologieën).
Kortom, het actieplan is er op gericht het volledig potentieel van deze technologieën te benutten om de druk op de natuurlijke hulpbronnen te verminderen, de levenskwaliteit van de Europese burgers te verbeteren en economische groei te stimuleren. Om deze doelstelling te realiseren worden in het actieplan een reeks maatregelen voorzien die gericht zijn op:
•
het wegnemen van obstakels zodat het volledig potentieel van milieutechnologieën voor milieubescherming wordt benut, en tegelijkertijd een impuls wordt gegeven aan het concurrentievermogen en de economische groei;
•
het opnemen van een leidende rol door de EU bij de ontwikkeling en toepassing van milieutechnologieën;
•
het inschakelen van alle belanghebbende partijen bij het nastreven van deze doelstellingen.
Opvallend is dat, hoewel de Europese Commissie een pleitbezorger is voor de ontwikkeling en invoering van een derde generatie innovatiebeleid, het ETAP-plan hierover weinig zegt. Er worden weinig strategische richtsnoeren en actielijnen aangereikt die de integratie van de milieu- en energietechnologieën en –
22
Aanbeveling MIP
doelstellingen in andere beleidsdomeinen kunnen bevorderen. De aanpak in het actieplan bevat vooral instrumenten van eerste (technologypush) en tweede generatie (interactie en netwerkvorming) innovatiebeleid.
Vergelijking MIP-actieplan en ETAP
Uit een vergelijkende analyse door de SERV van de acties in het ETAP-plan en het MIP-plan kan worden afgeleid dat het MIP-plan sterk werd geïnspireerd door het ETAP-plan. Sleutelwoorden zijn technologieontwikkeling en –diffusie via netwerking, waarbij de vermarkting van de technologieën centraal staat, enerzijds door aandacht te besteden aan de commerciële valorisatie ervan en anderzijds door de marktcondities te verbeteren.
In het MIP-actieplan zelf worden enkele hiaten aangestipt in bovenvernoemde doelstellingen die een bijsturing behoeven:
•
er is nood aan grotere betrokkenheid van bedrijven, Vlaamse overheidsorganisaties en sectororganisaties in de gebruikersgroepen;
•
de thematrekkers moeten de gebruikersgroepen inhoudelijk beter aansturen;
•
in elk van de thematische gebruikersgroepen moet ook duidelijk gemaakt worden welke de toekomstige uitdagingen zijn voor de Vlaamse economie;
•
informatiestroom over functioneren van de Vlaamse overheid, ondermeer over innovatief aanbesteden, of over onderlinge afspraken i.v.m. IP-rechten tussen de deelnemende partners moet voorzien worden in de gebruikersgroepen;
•
meer inbreng in gebruikersgroepen vanuit de burgers, consumenten, maatschappelijke actoren i.v.m. milieu- en energie-innovatie is aangewezen.
23
Aanbeveling MIP
4.2. Baken het actieterrein van MIP als netwerkplatform af De raad vindt het een goede zaak dat het MIP werd opgezet als een ‘netwerk’. Netwerking is namelijk essentieel voor de doelstellingen van het MIP. Indien MIP zijn rol als netwerkontwikkelaar en –binder efficiënt en effectief wil vervullen, is het aangewezen dat er in functie van de (nog in te vullen) lange termijnvisie strategische keuzes worden gemaakt, die het actieterrein van het MIP inzake netwerking afbakenen, ook op Europees niveau (Europese Technologieplatformen). Daarbij moet een optimale afstemming worden nagestreefd met andere gelijkaardige innovatie-initiatieven, -actoren en –instrumenten (bv. het VIB). De raad vraagt om spoedig de nodige randvoorwaarden te creëren zodat MIP effectief kan optreden als een netwerkplatform (cf. deel 6 en 7).
4.3. Klaar de toekomstige financiering van MIP uit Indien het MIP als netwerkplatform wil fungeren, is het volgens de raad noodzakelijk om de toekomstige financiering van het MIP spoedig uit te klaren om de continuïteit van de werking van het platform niet in het gedrang te brengen. Momenteel is het MIP gefinancierd via een kapitaalsverhoging van PMV in VITO. Hierdoor werd eenmalig 7 miljoen euro aan bijkomende middelen ter beschikking gesteld voor milieuen energiegerichte technologische innovatie. Deze middelen waren bedoeld voor meerdere jaren, maar zouden naar verluidt nu reeds bijna opgebruikt zijn7. Bovendien zouden volgens het actieplan in de nabije toekomst meer middelen nodig zijn voor de ondersteuning van projecten. Ook de meer inhoudelijke ondersteuning van het platform zal volgens de SERV in de toekomst wellicht meer middelen vergen (zie deel 7.1). De financiering van projecten moet zoveel mogelijk gebeuren via de andere bestaande financieringskanalen. Aldus zouden binnen het MIP middelen gedeeltelijk kunnen verschuiven van projectfinanciering naar de meer inhoudelijke werking (cf. deel deel 7.1). Eventuele extra middelen voor het MIP zouden geput kunnen worden uit algemene middelen ofwel via alternatieve financieringsbronnen. Ook zou het MIP verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor de eigen verwerving van een deel van zijn middelen.
7
Hoorzitting bij SERV op 25/04/2007.
24
Aanbeveling MIP
4.4. Los generieke problemen in het innovatiebeleid op De werking van het MIP stuit op enkele generieke problemen in innovatiebeleid, die de milieuen energiegerelateerde technologische innovatie overstijgen. Een aantal van deze problemen en mogelijke oplossingsrichtingen kaartte de raad overigens reeds aan in het kader van eerdere aanbevelingen8:
Meer innovatiebeleid: Om de Barcelona-doelstelling te halen, zijn bijkomende onderzoeksinspanningen vereist. Meer innovatiebeleid houdt tevens in dat werk wordt gemaakt van een betere kennisdiffusie en meer netwerking. Meer innovatiebeleid veronderstelt tenslotte dat de vertaalslag naar toepassingen meer aandacht dient te krijgen.
Meer gericht innovatiebeleid: Een strategisch innovatiebeleid moet meer focussen op de speerpunten van de Vlaamse economie. Om te weten waarin Vlaanderen zich dient te specialiseren zijn SWOT-analyses en toekomstverkenningen onontbeerlijk.
Beter gestroomlijnd innovatiebeleid: Om de performantie van het innovatiesysteem te verhogen, moet erover gewaakt worden dat het overheidsbeleid instrumenten voorziet die het ganse innovatietraject beslaan. Ook niet-technologische kennisaspecten zijn belangrijk in het innovatietraject en dienen de nodige ondersteuning te krijgen.
Beter afgestemd innovatiebeleid: Het geheel van steunmaatregelen, zowel van het innovatiebeleid als van andere overheidskanalen (PMV, GIMV,…) moet in kaart gebracht worden ten einde een zicht te krijgen op lacunes en de overlappingen in het ecologisch overheidsinstrumentarium.
Aandacht voor de innovatieparadox: Door de gebrekkige afstemming tussen wetenschappelijke en economische specialisaties slaagt Vlaanderen er onvoldoende in de onderzoeksresultaten op commerciële wijze te valoriseren.
4.5. Treed op als een gedreven innovatie-actor De overheid zelf dient volgens de raad een voortrekkersrol op te nemen en innovatie in de verschillende beleidsdomeinen op de agenda zetten. Alle beleidsdomeinen kunnen een positieve bijdrage leveren tot (ecologische) innovatie door zelf aan innovatieve oplossingen te werken of de omstandigheden om aan innovatie te doen, gunstig te beïnvloeden. Er zijn volgens de raad vier domeinen waarin de overheid actief of actiever dient op te treden.
8
Kennismanagement en strategische intelligentie: De overheid moet binnen elk van de beleidsdomeinen netwerken uitbouwen en een kennismanagementsysteem op poten zetten om kenniskapitaal (strategische intelligentie) te vergroten en gunstige voorwaarden scheppen voor innovatie in het overheidsbeleid.
Aanbeveling “Naar een strategisch innovatiebeleid in Vlaanderen, 16 november 2005; Advies over het Vlaams Innovatiebeleidsplan “Negen krachtlijnen voor een geïntegreerde aanpak 2002-2010”, 12 april 2006; Advies over de visienota “De verruiming van het steunbaar innovatietraject”, 8 februari 2006
25
Aanbeveling MIP
De overheid als netwerkspeler: De ministeries moeten optreden als kennisvragende partij die met vraagstukken aanklopt bij het onderzoeksbestel. Hiervoor dienen de ministeries netwerken uit te bouwen met kennisinstellingen en/of universiteiten. Dit betekent ook dat de overheid op zoek moet gaan naar een betere aansluiting bij de innovatiepraktijk van bedrijven en in interactie daarmee moet werken aan concrete kansen en knelpunten.
De overheid als innovatieve opdrachtgever: De overheid moet meer werk te maken van creatief aanbesteden om concurrentie op innovatie te stimuleren, bijvoorbeeld als “launching customer”. Zo kan het aankoopbeleid van de overheid ondernemingen aanzetten tot innovaties door technologische en/of innovatieve oplossingen te vragen en door orders te plaatsen voor producten of diensten die nog niet bestaan.
Integratie van innovatie-aspecten in de reguleringsimpactanalyse: Met het oog op de bevordering van innovatie en creativiteit bij de bedrijven maar ook bij de overheid, is het wenselijk dat, waar mogelijk en nuttig, in de reguleringsimpactanalyses (RIA’s) ook de impact van de diverse beleidsopties op het innovatiegebeuren wordt onderzocht.
Lange termijnsturing en afstemming vanuit diverse beleidsdomeinen: Om te komen tot een horizontaal geïntegreerd en lange termijn innovatiebeleid, moeten de diverse beleidsdomeinen expliciete keuzes maken, die mee richting geven aan innovatie. Ze moeten m.a.w. een visie hebben met lange en middellange termijn doelstellingen, waarop de innovatiestrategie zich kan enten. Het is daarbij van belang dat de maatregelen en instrumenten in de diverse beleidsdomeinen op elkaar worden afgestemd zodat zij op elkaar kunnen inspelen en elkaar wederzijds kunnen versterken.
5. Aanbevelingen inzake het takenveld van MIP en het actieplan Reeds hierboven gaf de SERV aan dat een ruimere visie nodig is op de missie van het MIP zoals omschreven in het actieplan en dat als een gevolg hiervan ook het takenpakket en actieplan een ruimere invulling behoeven (deel 4.1). Hoe deze verbreding van het takenpakket vorm moet krijgen, komt hieronder aan bod in deel 5.1. Deel 5.2 vraagt aansluitend voor een vervollediging en concretisering van het MIP-actieplan.
5.1. Verbreed het takenpakket 5.1.1
Meer aandacht voor vraaggerichte innovatie-ontwikkeling
Zoals reeds gezegd, wordt in het actieplan de nadruk vooral gelegd op stimulering van het aanbod van de Vlaamse milieu- en energietechnologie en dan vooral vanuit een bottom-up technologieontwikkeling en technologiediffusie. Een andere minstens even belangrijke pijler voor de stimulering en ondersteuning van milieu- en energiegerichte innovatie is de ontwikkeling van een vraaggericht strategisch kader voor technologieontwikkeling. Een van de oorspronkelijke opdrachten van MIP betrof namelijk de ontwikkeling van een vraaggericht innova-
26
Aanbeveling MIP
tie-instrumentarium. Daartoe diende het MIP de overheidsinstrumenten die de innovatieve vraagzijde voor milieutechnologie kunnen bevorderen, beter te benutten. Een van de instrumenten om de vraag naar eco-innovaties te stimuleren is de opmaak van een checklist voor regelgeving, die de factoren en aspecten in kaart brengt die een remmend dan wel stimulerend effect hebben op technologieontwikkeling in de milieu- energiesector. Deze checklist kan fungeren als leidraad voor het onderzoek van de effecten van voorgenomen regelgeving op het milieu- en energieinnovatiegebeuren in het kader van de reguleringsimpactanalyse (cf. supra). Daarnaast kan deze checklist ook gebruikt worden bij de doorlichting van bestaande regelgeving op innovatiebelemmerende bepalingen of de analyse van het huidige instrumentarium naar doelgroep, het ondersteunde innovatietraject, de steunvorm (bv. fiscaal versus subsidie), het steunvolume, enz. teneinde een optimale instrumentenmix te construeren. Om de ontwikkeling van milieutechnologieën te stimuleren kunnen nog andere instrumenten ingezet worden.
Een van die instrumenten is een milieubeleidsovereenkomst (MBO) voor een langere termijn dan de vijf jaren die nu voorzien zijn in het decreet op de milieubeleidsovereenkomsten. In zo’n lange-termijn-MBO zouden sectoren en overheid overeenkomen om tijdens deze langere termijn bepaalde ecologiedoelstellingen te bereiken door de ontwikkeling van nieuwe technologieën in ruil voor een tegenprestatie vanwege de overheid.
Verder kan ook gedacht worden aan het invoeren van innovatiedoelstellingen die op redelijke termijn realiseerbaar zijn en goed moeten gecommuniceerd worden. Concreet kan dit vertaald worden in nieuwe of toekomstige kwaliteitseisen die een vraag creëren voor innovatieve oplossingen, producten en diensten.
5.1.2
Aandacht voor leereffecten van transitiemanagement
In bijlage VII van het actieplan wordt transitiemanagement omschreven als “een nieuwe sturingsaanpak die er vanuit gaat dat transities te sturen zijn door beïnvloeden, aanpassen en bijsturen. Centraal in de aanpak staat het op kleine schaal zoeken naar en leren over oplossingen voor grootschalige problemen. Transitiemanagement geeft wegwijzers voor dit zoek- en leerproces.” Transitiemanagement wordt in het actieplan beschouwd als een innovatie ondersteunende actie van de overheid. Er worden twee projecten aangehaald die momenteel lopen binnen het departement LNE en de OVAM: één voor duurzaam wonen en bouwen gecoördineerd door LNE en één voor duurzaam materialengebruik gecoördineerd door de OVAM9. Aangezien deze 9
In het kader van het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling worden eveneens twee relevante projecten opgestart: één over “systeeminnovatie" en één over "transitiemanagement".
27
Aanbeveling MIP
processen relevant zijn voor MIP, meent de raad dat een efficiënte informatiestroom over deze projecten vanuit LNE en OVAM naar het MIP moet georganiseerd worden, zodat MIP de leereffecten van deze projecten kan integreren in de werking van het MIP. 5.1.3
Aandacht voor brede netwerking en beleidsintegratie
Netwerking en beleidsintegratie zijn hoofdopdrachten van het MIP. De raad pleit voor een brede invulling van deze opdrachten en is van oordeel dat hieraan twee dimensies verbonden zijn:
Een interne dimensie: binnen deze dimensie komt erop neer dat het MIP alle spelers samenbrengt die in Vlaanderen actief zijn inzake ontwikkeling van milieu- en energietechnologie. In dat opzicht zijn gebruikersgroepen uitgelezen platforms die deze interne netwerking kunnen realiseren. Zij lenen zich uitstekend om kennis uit te wisselen en op de hoogte blijven van de laatste stand van zaken betreffende nieuwe technologieën en ontwikkelingen. Zoals in het MIP-plan wordt aangegeven, moeten het bedrijfsleven, in het bijzonder de KMO’s, en de Vlaamse overheidsadministraties meer betrokken worden in de werking van de gebruikersgroepen met het oog op een betere kennisdiffusie en marktintroductie. De stuurgroep en de thematische werkgroepen zijn verder goede fora om de werking inzake milieu- en energiegerichte innovatie van de beleidsdomeinen economie, milieu en energie te integreren en op elkaar af te stemmen. Dit vereist de invoering van ‘innovation governance’. Hiertoe moet in het actieplan een strategie uitgewerkt worden. Er is momenteel enkel sprake van beleidsdomeinoverschrijdende advisering door de stuurgroep aan de ministers, maar tot op heden zijn er hiervan geen voorbeelden. Concreet moeten er voor ‘innovation governance’ samenwerkingsmodellen en beleidsstructuren opgezet worden om de afstemming en coördinatie tussen de beleidsdomeinen te implementeren. Uiteenlopende coördinatie- en andere mechanismen (capaciteit voor monitoring, evaluatie en leerprocessen, communicatieve maatregelen, procesmanagement,…) moeten deze afstemming en integratie bovendien ondersteunen. Innovation governance heeft bovendien een internationale dimensie. De globalisering heeft tot gevolg dat Vlaanderen meer en meer geconfronteerd wordt met ecologische uitdagingen die om een innovatieve oplossing op internationaal niveau vragen. Op Europees en federaal niveau lopen eveneens strategievormingsprocessen waarmee afstemming noodzakelijk is. Dergelijke innovation governance is onontbeerlijk indien men transitiemanagement met succes wil toepassen.
Een externe dimensie: de raad kan niet genoeg het belang benadrukken van de samenwerking met Vlaamse kenniscentra en de betrokkenheid van Vlaamse kenniscentra in Europese (Kaderprogramma, Eureka,…) en/of internationale onderzoeksprogramma’s en samenwerkingsverbanden, in het bijzonder de Europese Technologieplatforms. De internationale gerichtheid kan een belangrijke bijdrage leveren voor de kwaliteit van het onderzoek, een bron van kennisopbouw en –diffusie zijn, overlappende kennisproductie tegengaan en bestaande kennisbronnen poolen in grotere entiteiten met overeenstemmende belangrijke doelstellingen. Bij de internationale gerichtheid dient ook de nodige aandacht uit te gaan naar de ontwikkelingslanden en overgangseconomieën om ook daar milieu- en energietechnologieën te valoriseren.
28
Aanbeveling MIP
Daarnaast kan netwerking met federale en Europese instanties ook een meerwaarde opleveren voor de werking van het MIP. Hierbij kan gedacht worden aan volgende actieterreinen: • Bijdragen tot de totstandbrenging van Europese netwerken voor technologietests, prestatietoetsen en normalisatie; • Bijdragen tot de ontwikkeling van een EU-catalogus van bestaande repertoria en databanken inzake milieutechnologieën; • Gebruik maken van de open coördinatiemethode voor de uitwisseling van informatie over beste praktijken, selectie van indicatoren om goede praktijken te vergelijken.
5.2. Vervolledig en concretiseer het actieplan Het voorliggende actieplan bevat veelal een opsomming van reeds bestaande initiatieven, mogelijke uitdagingen en te ondernemen actielijnen die in elkaar overlopen. De precieze prioriteiten van het MIP naar de toekomst toe moeten nog worden aangeduid. Ook moet nog worden aangegeven welke acties en instrumenten ingezet zullen worden en hoe ze op elkaar afgestemd zullen worden. Voor de ontwikkeling van een strategisch stappenplan uitgaande van de oorspronkelijke doelstellingen van het MIP, zoals vastgelegd door de Vlaamse regering, is een analyse vereist die de sterke en zwakke punten van en de kansen en bedreigingen inzake milieu- en energiegerichte innovatie in Vlaanderen blootlegt. Op basis van een dergelijke SWOT-analyse, kan het actieplan vervolgens doelgericht actielijnen voorstellen. Ook is een duidelijke timing nodig, die opvolging en monitoring mogelijk maakt, evenals een financieel plan, dat voor responsabilisering zorgt. De raad vindt het evenwel positief dat het voorliggend actieplan een rollend actieplan betreft, zodat op geregelde tijdstippen kan bijgestuurd worden in functie van de strategische doelstellingen. Monitoring, opvolging en evaluatie zijn in dat opzicht onontbeerlijke processen en dienen in het actieplan voorzien te worden.
6. Aanbevelingen over de werking van MIP De werking van het MIP kan volgens de SERV versterkt worden door • De informatiedoorstroming van het MIP te verbeteren (zie deel 6.1) • De spelregels omtrent de financiering via de competentiepool te verduidelijken (deel 6.2) • De samenstelling van het deelnemersveld te bewaken (deel 6.3) • Een oplossing te bieden voor de problemen rond eigenaarschap van ideeën (deel 6.4) en • Te focusseren in de keuze van de aard en de activiteiten van de gebruikersgroepen (deel 6.5)
29
Aanbeveling MIP
6.1. Verbeter de informatiedoorstroming van MIP De transparantie over de werking van het MIP evenals de informatiedoorstroming binnen het MIP verdienen volgens de raad verbetering. Openheid en transparantie zijn namelijk essentieel om het MIP als netwerk te laten fungeren en om interactie te stimuleren. Bovendien is communicatie over de werking én de resultaten van het MIP cruciaal om potentiële deelnemers de meerwaarde van het MIP te laten inschatten. Verder is publieke informatie over de werking van het MIP niet alleen nodig ter verantwoording van het gebruik van overheidsmiddelen, maar ook om als input te fungeren voor een kritische reflectie over de werking van het MIP en om deze eventueel bij te sturen. De werking van het MIP is momenteel weinig doorzichtig. De raad mist een publiek beschikbaar document dat rapporteert over de werking van het MIP in het afgelopen jaar. De informatie op de website laat immers niet toe om hiervan een overzicht te maken. De internetdocumenten van de gebruikersgroepen zijn overigens enkel toegankelijk via paswoorden. Hierdoor is het erg moeilijk om een beeld te krijgen van de activiteiten van de gebruikersgroepen en de eventuele andere werkgroepen, van de gegenereerde ideeën, van de ingediende en goedgekeurde projecten, van de gevolgde procedures, van de besteding van de middelen, van het ingezette personeel, etc. Er zijn ook indicatoren nodig die de output van het MIP proberen te meten of op te volgen. Ook is de doorstroming van informatie van de gebruikersgroepen naar de stuurgroep en de klankbordgroep en tussen de stuurgroep en de klankbordgroep vrij beperkt.
6.2. Verduidelijk de projectfinanciering via de competentiepool Er is meer duidelijkheid nodig over de spelregels die gelden bij de toekenning van projectfinanciering via de competentiepool. Op dit moment blijkt het voor projectontwikkelaars moeilijk om in te schatten welke projecten voor goedkeuring in het kader van MIP in aanmerking komen en hoe de financiering via de competentiepool van het MIP zich verhoudt tot andere financieringskanalen. De beoordelingscriteria die de stuurgroep in de praktijk hanteert, zijn niet vastgelegd of geformaliseerd en nogal vaag.
30
Aanbeveling MIP
Bovendien heeft de raad enkele bemerkingen bij de procedures en criteria die naar verluidt momenteel gebruikt worden10:
Relatie MIP/IWT: De vraag rijst wat de inhoudelijke meerwaarde is van de MIPcompetentiepool als apart financieringskanaal en of een aanpassing van de IWTprocedures en middelen niet hetzelfde effect zou genereren11. De raad is er voorstander van om de financiering van projecten zoveel mogelijk via bestaande kanalen te verlopen, tenzij de financiering vanuit de competentiepool van het MIP zich duidelijk inhoudelijk zou richten op een niche waarvoor deze andere financieringskanalen niet inzetbaar zijn.
Bottom-up/top-down: De stuurgroep zou enkel de projectvoorstellen in overweging nemen waarnaar een expliciete vraag werd gesteld vanuit de sector of de gebruikersgroep. Volgens de raad moet deze loutere bottom-up-aanpak geconfronteerd worden met een top-downbenadering die uitgaat van een bepaalde lange termijn visie en –doelstellingen (cf. supra).
Procedures: Er is meer duidelijkheid nodig over de manier waarop projecten ingediend moeten worden en behandeld zullen worden en over de mate waarin ze voor financiering in aanmerking zullen komen.
Relatie MIP/VITO: De inbedding van de MIP-competentiepool binnen het VITO, gecombineerd met het feit dat VITO ook optreedt als uitvoerder van projecten gefinancierd door deze competentiepool, creëert rechter- en partij-situaties die uitklaring verdienen. Er moet met name een duidelijk onderscheid komen tussen de rol van VITO als beheerder van MIP en deze als uitvoerder van projecten.
6.3. Bewaak het deelnemersveld Het deelnemersveld van het MIP moet evenwichtig zijn en goed overdacht. Dit geldt zowel voor de stuurgroep en de klankbordgroep als voor de gebruikersgroepen en de thematische werkgroepen. In de gebruikersgroepen betekent een evenwichtige vertegenwoordiging dat zowel relevante bedrijven, inclusief KMO’s, overheden als onderzoeksinstellingen deelnemen. De huidige samenstelling van meerdere gebruikersgroepen geeft volgens de raad echter blijk van een ondervertegenwoordiging van bedrijven en een oververtegenwoordiging van onderzoeksinstellingen. Bovendien is het essentieel dat ‘sleutelfiguren’ die voor een bepaalde technologie van belang zijn, die ‘state of the art’-input kunnen leveren of die kunnen inspelen op de behoeften die vanuit de top-down-analyse volgden, overtuigd kunnen worden om aan het platform deel te nemen. Hiervoor is het essentieel dat het platform aan alle deelnemers een meerwaarde kan 10 11
Op basis van hoorzitting bij SERV op 25/04/2007. De competentiepool lijkt in belangrijke mate een financieringskanaal te zijn voor projecten die via het IWT geen steun konden krijgen, bijvoorbeeld omdat de IWT-middelen uitgeput waren of omdat de indieningstermijn voor IWT-projecten verstreken is of omdat het project te weinig partners telt in vergelijking met de IWT-criteria. Een inhoudelijke beoordeling voor de financiering vanuit de competentiepool gebeurt eveneens door IWTdeskundigen via een quick scan.
31
Aanbeveling MIP
bieden bijvoorbeeld in de vorm van kennisoverdracht, toegang tot Europese kanalen, marktopportuniteiten, etc. Bovendien moeten de randvoorwaarden voor de werking van het platform in orde zijn, zoals de maximale bescherming van het eigenaarschap van nieuwe ideëen (cf. deel 6.4).
6.4. Geef meer aandacht aan bescherming van eigenaarschap Om het MIP te laten werken als een draaischijf waar ideeën gegenereerd en afgetoetst worden, is bescherming van het eigenaarschap van nieuwe ideeën cruciaal. Vandaag lijken er in het kader van MIP echter weinig mogelijkheden voor deelnemers om hun ideeën te beschermen. Dit verklaart wellicht ook mee de beperkte deelname van bepaalde actoren in de gebruikersgroepen: zij vrezen dat concurrenten ideeën zullen inpikken om er de vruchten van te plukken en ze houden ze daarom voorlopig liever geheim. De randvoorwaarden binnen het MIP moeten dus toelaten dat strikte geheimhouding en individuele concurrentie plaats kunnen ruimen voor een deling van competenties in netwerken van complementaire partners. Een goede bescherming en eventuele compensatie van de bedenkers van nieuwe ideeën zijn volgens de raad fundamentele randvoorwaarden om een dergelijke mentaliteitswijziging mee te kunnen realiseren. Concreet vindt de raad dat het MIP de problematiek van de bescherming van het eigenaarschap in het kader van de gebruikersgroepen moet aanpakken. Er moet daarbij nagedacht worden over mogelijkheden om intellectuele eigendomsrechten vast te leggen.
6.5. Zorg voor meer focus in gebruikersgroepen Gezien de beperkte middelen en mankracht van het MIP en gezien de verschuiving naar meer Europese of zelfs mondiale initiatieven, moet selectief worden omgegaan met de keuze van de gebruikersgroepen en met de activiteiten die deze gebruikersgroepen ontwikkelen. De keuze van de nodige gebruikersgroepen moet ondermeer gebaseerd zijn op een strategische visie, onderbouwd met toekomstverkenningen, SWOT- en behoeftenanalyses (cf. supra). Het is namelijk belangrijk dat op die technologieën of speerpunten wordt geconcentreerd, waarvoor een Vlaanderen een kwalitatief hoog niveau op het vlak van technologische ontwikkeling heeft in internationaal verband en die eventueel ook toepasbaar zijn binnen Vlaanderen. Deze top-down-benadering moet vervolgens geconfronteerd worden met een bottom-upaanpak die nagaat in welke mate er bij de relevante actoren interesse bestaat om in een der-
32
Aanbeveling MIP
gelijk platform te participeren. Ook moet ervoor gezorgd worden dat de opgerichte groepen geen bestaande Vlaamse initiatieven onnodig dupliceren. De thema’s van de huidige gebruikersgroepen zijn afgebakend op basis van een VITO-studie. Ze zijn volgens de raad echter erg breed geformuleerd en lijken onvoldoende gebaseerd op een strategische visie en op de interesse die bij de relevante actoren terzake bestaat. Er lijken bovendien dubbels met bestaande fora, waardoor de meerwaarde van de gebruikersgroep in vraag gesteld kan worden (bijv. witte biotechnologie). Ook de activiteiten die deze gebruikersgroepen ontwikkelen, moeten voortbouwen op een algemene strategische visie. Ze moeten die actoren samenbrengen die voor een specifieke technologie een lange termijnvisie kunnen formuleren of die specifieke vraagstukken helpen oplossen. Daarnaast hecht de raad veel belang aan de facilitering en stimulering van internationale structurele samenwerking. Dit kan via het ondersteunen van netwerkvorming, zoals de samenwerking met Europese technologieplatforms, het bevorderen van het inzicht in wat het buitenland Vlaanderen kan bieden, het vergemakkelijken van de participatie aan Europese financieringskanalen door bijvoorbeeld het actief begeleiden van onderzoeksvoorstellen die kaderen in Europese O&O programma’s, etc. Op basis van de beperkte beschikbare informatie over de activiteiten van de diverse gebruikersgroepen (cf. deel 6.1), kan de raad onvoldoende oordelen of de activiteiten in de gebruikersgroepen inderdaad focusseren op de hierboven beschreven taken.
7. Aanbevelingen inzake de organisatie van MIP Om bovenstaande aanbevelingen te realiseren, lijkt enige aanpassing van de organisatie van het MIP aangewezen. Concreet stelt de raad voor om een sterk secretariaat te voorzien (deel 7.1). Ook vraagt de raad om de trekkers van de gebruikersgroepen degelijk te ondersteunen (deel 7.2).
7.1. Versterk het secretariaat Om de slagkracht van het MIP te vergroten en de ruime missie van het MIP waar te maken is de praktische én inhoudelijke ondersteuning door een sterk secretariaat essentieel. Dat secretariaat moet de werking ondersteunen van de stuurgroep, de klankbordgroep, de competentiepool, de gebruikersgroepen en de niet-technologische werkgroepen. Hiervoor moet het secretariaat de nodige “strategische intelligentie”12 kunnen aanbrengen inzake analytische instrumenten (toekomstverkenningen, scenario-analyses, foresight, technology assessment…), inzake procesmanagement (participatieve methoden, transitiemanagement, systeeminnovatie, …), inzake beleidsinstrumenten (belemmeringen voor innovatie in regelgeving, 12
Zie ook IWT (2007).
33
Aanbeveling MIP
nieuwe instrumenten) en inzake de concrete technologieën. De ondersteuning door het secretariaat betreft dus niet alleen de projectwerking van het MIP, maar is veel ruimer. Het omvat bijvoorbeeld ook de voorbereiding van de beleidsdomeinoverschrijdende adviezen van de stuurgroep, het leveren van voorstellen voor de aanpak van de generieke problemen van het MIP, zoals bijvoorbeeld de kwestie van eigenaarschap (cf. supra), etc. Op dit moment is het secretariaat van het MIP ingebed bij de VITO. De raad vraagt erop te letten dat deze inbedding niet leidt tot verwarring tussen de secretariaatstaken enerzijds en de taken als uitvoerder van concrete projecten anderzijds.
7.2. Ondersteun trekkers van gebruikersgroepen De trekkers van de gebruikersgroepen vervullen volgens de SERV een cruciale rol in het aansturen en begeleiden van de technologische clusters. Het trekkerschap beïnvloedt immers in belangrijke mate het enthousiasme van (potentiële) deelnemers, de mate waarin ideeën worden gegenereerd, de mate waarin netwerking wordt bevorderd, …, kortom het succes van de gebruikersgroep. De trekkers moeten bijgevolg goed gekozen worden in functie van hun expertise, in functie van hun positie als relevante actor en in functie van hun motiverend vermogen. Ook is ‘capacity building’ bij de trekkers cruciaal. Zij moeten over strategische intelligentie kunnen beschikken, niet alleen inhoudelijk inzake de betrokken technologieën en de daarbij relevante evoluties, maar ook inzake ‘leiderschap’, inzake procesmanagement en procesbegeleiding en inzake analytische technieken. Tot slot is het ook van belang dat trekkers inhoudelijk meer en beter worden aangestuurd vanuit de stuurgroep, ondersteund door het secretariaat. Dit is ondermeer van belang om ervoor te zorgen dat de geïdentificeerde top-down-uitdagingen voor de Vlaanderen doorsijpelen in de werking van de gebruikersgroepen.
34
Aanbeveling MIP
Referentielijst Anderson, J., Bassi, S., Stantcheva, E., ten Brink, P. (2006) Innovation case study: photovoltaics. Assessing Innovation Dynamics Induces By Environment Policy. Institute for European Environmental Policy. Commissie van de Europese Gemeenschappen (2007) Een energiebeleid voor Europa. Mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement. Commission of the European Communities (2006) 2005 Environment Policy Review. Communication from the Commission to the Council and the European Parliament. Commission of the European Communities, Towards a European Strategic Energy Technology Plan. Communication from the Commission to the Council, the European Parliament, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions. Council of the European Union (2007) Brussels European Council 8/9 March 2007. Presidency conclusions. Ekins, P., Venn, A. (2006) Assessing innovation dynamics induced by environmental policy: Report of Workshop at the European Commission, Brussels on 21 June 2006. Policy Studies Institute (PSI). Ernst & Young (2006) Eco-industry, its size, employment, perspectives and barriers to growth in an enlarged EU. Final report. European Commission – DG ENV. Foxon, T., Pearson, P., Makuch, Z., Mata, M. (2005) Policiy Drivers and Barriers for Sustainable Innovation. ICEPT Monograph 2005/1. Imperial College, London. IWT (2007) Strategische intelligentie over innovatie in Vlaanderen. Verleden, heden en toekomst. IWT, Brussel. Kuik, O. (2006) Environmental Innovation Dynamics in the Automotive industry. A case study in the framework of the project ‘Assessing innovation dynamics induced by environment policy’. IVM (Institute for Environmental Studies), Vrije Universiteit Amsterdam. Kuik, O. (2006) Environmental Innovation Dynamics in the Pulp and Paper industry. A case study in the framework of the project ‘Assessing innovation dynamics induced by environment policy’. IVM (Institute for Environmental Studies), Vrije Universiteit Amsterdam. Lefèvre, NL; de T’Serclaes, P., Waide, P. (2006) Barriers to technological diffusion: the case of compact fluorescent lamps. Organisation for Economic Co-operation and Development. Ministerie van Economische Zaken (2004) Innovatie in het energiebeleid. Energietransitie: stand van zaken en het vervolg. Oosterhuis, F. (2006) Innovation dynamics induced by environmental policy. Final report. IVM Report. Oosterhuis, F. (2006) Substitution of hazardous chemicals. A case study in the framework of the project ‘Assessing innovation dynamics induced by environment policy’. IVM (Institute for Environmental Studies), Vrije Universiteit Amsterdam. OECD (2007) Energy Efficiency Requirements in building codes, Energy efficiency policies for new buildings. Energy Efficiency Working Party.
35
Aanbeveling MIP
OECD (2007) Impacts of environmental policy instruments on technological change. Joint Meetings of Tax and Environment Experts. OECD (2007) Proposal for possible work on evaluation. Energy Efficiency Working Party. OECD (2007) Renewable Energy Policies and Technological Innovation: Empirical Evidence Based on Patent Counts. Philibert, C. (2006) Barriers to technological diffusion: the case of solar thermal technologies. Organisation for Economic Co-operation and Development. Resource Analysis (2006) Impact van verschillende milieubeleidsinstrumenten en instrumentenmixen op milieu-innovatie. Eindrapport voor Aminal. SER (2005) Milieu als kans. Advies uitgebracht aan de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken. Sociaal Economische Raad, Den Haag. SERV (2003) Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen 2003, Academia Press, Gent. SERV (2005) Naar een strategisch innovatiebeleid in Vlaanderen. Aanbeveling. SERV, Brussel. SERV (2005) Een ontwerp van beleidskader voor de steun aan grote kenniscentra ten behoeve van innovatie. Advies. SERV. Brussel. SERV (2006) Het Vlaams Innovatiebeleidsplan van de Vlaamse regering “Negen Krachtlijnen voor een geïntegreerde aanpak 2005-2010”. Advies. SERV, Brussel. SERV (2006) Visienota van de Vlaamse regering “De verruiming van het steunbaar innovatietraject”. Advies. SERV. Brussel. SERV (2007) ‘Meer welvaart en welzijn in Vlaanderen: klemtonen van de SERV’, SERV, Brussel. Van Humbeeck, P. (2002) Naar een industrieel beleid voor het milieu. Technologie en innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart. Discussienota. Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Van Humbeeck, P., Dries, I., Larosse, J. (2004) Linking Innovation Policy and Sustainable Development in Flanders. Contribution to the OECD-TIP Project MONIT (Monitoring and Implementing Horizontal Innovation Policy) IWT-studies, Brussel. viWTA Samenleving & Technologie (2004) Memorandum over het innovatiebeleid in Vlaanderen. Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek. viWTA Samenleving & Technologie, Drie uitdagingen voor het innovatiebeleid in Vlaanderen. VROM en Algemene Energieraad (2004) Energietransitie: klimaat voor nieuwe kansen. Gezamenlijk advies van de VROM-raad en de Algemene Energieraad. Beknopte versie. Wolters, A., Schuite, H. (2002) Innoveren onder voorwaarden. Hoe wetten en regels de innovatiemogelijkheden van de agrarisch ondernemer beïnvloeden. LEI, Den Haag. (2005) Grenzen zoeken, grenzen verleggen. Veertien acties voor de overheid om maatschappelijke innovaties te bevorderen. (2006) ETAP (Environmental Technologies Action Plan) http:///ec.europa.eu/environment/etap.
36
Aanbeveling MIP
Bijlage: Uittreksel uit nota aan de Vlaamse regering goedgekeurd op 7/5/2004 De Vlaamse minister van Financiën & Begroting, Ruimtelijke Ordening, Wetenschappen & Technologische Innovatie De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie Nota aan de Vlaamse regering
Betreft:
Milieu en Innovatie A. B. C.
Oprichting van een Milieu-Innovatieplatform (MIP) Uitvoering van de Ondernemingsconferentie Aanschaf door VITO van een UAV-infrastructuur Kapitaalinbreng van PMV bij VITO
Situering en samenvatting Deze nota omvat 3 luiken m.b.t. innovatie-initiatieven inzake milieutechnologie: A.
In uitvoering van de Ondernemingsconferentie wordt een Milieu-Innovatieplatform opgericht. Drie Vlaamse bevoegdheidsdomeinen (Innovatie, Leefmilieu, Energie) bundelen hierbij hun actiemiddelen i.s.m. alle relevante actoren inzake Vlaamse milieu- en energietechnologie (bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheidsinstellingen, enz...) Naast de betere inzet van “reguliere” steunkanalen voor O&O wordt een Excellentiepool opgericht in de schoot van VITO. Hiertoe wordt 8 mln euro vrijgemaakt. Anderzijds zullen nieuwe vraaggerichte innovatie-instrumenten worden ontwikkeld door het MIP.
B.
Een uitbreiding van de onderzoeksmogelijkheden van VITO wordt mogelijk gemaakt door de aanschaf van een “High Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle” (HALE-UAV) als infrastructuur voor continue milieumonitoring van Vlaanderen. Hiertoe worden 10.989 Keuro middelen van het Vlaams Gewest besteed.
C.
Het derde luik van deze nota regelt de kapitaalsinbreng van PMV in VITO ten bedrage van 18.989 Keuro alsook een herverdelingsbesluit voor de overdracht van 7 mln euro van de middelen van de Ondernemingsconferentie naar het budget Pr. 71.3 - b.a. 85.01.
37
Aanbeveling MIP
Deel A: 1.
De oprichting van een Milieu-innovatieplatform ( MIP ) Context
De Ondernemingsconferentie besliste o.m. in de oprichting van een innovatie-platform voor Milieutechnologie: “De Vlaamse regering zal via een milieu-innovatieplatform de sector van milieutechnologie stimuleren. Bedoeling is een platform te creëren dat de Vlaamse actoren (overheid, onderzoeksinstellingen en technologiebedrijven in de ruime zin) actief op het gebied van de ontwikkeling van de milieutechnologie samenbrengt, teneinde door het stimuleren van de relaties tussen deze actoren, de kans op de creatie en verspreiding van kennis, de ontwikkeling en economische valorisatie van het in Vlaanderen aanwezige potentieel op het vlak van nieuwe milieutechnologie te vergroten.” Deze nota geeft een operationele uitvoering aan deze beslissing en structureert de werkzaamheden en functioneringsprincipes van het MIP. 2.
Voorbereidende werkzaamheden
2.1.
Aan VITO werd begin 2004 de opdracht gegeven een verkennende studie uit te voeren naar de afbakening van voor Vlaanderen economisch en maatschappelijk relevante thema’s in deze. In een eerste fase werd het potentieel geanalyseerd van negen meest relevant geselecteerde thema’s. -
Bodemsanering Hergebruik van bagger- en ruimingsspecie Kringloopsluiting: water Afvalverwerking en nuttig hergebruik van afvalstoffen Hernieuwbare energie: biobrandstoffen, zonne-energie en windenergie Energiebesparende en energiezuinige technieken en technologieën Nieuwe energiedragers en conversietechnieken: waterstof en brandstofcellen Witte biotechnologie Meet- en monitoringtechnieken, zowel van lucht, water bodem als energie
Het uitgebreid rapport van deze verkennende studie (1ste fase) is weergegeven in bijlage 1. 2.2.
Op basis van dit rapport bepaalde een interministeriële werkgroep de modaliteiten en het functioneringsprincipe van het MIP. Deze werkgroep was samengesteld uit de kabinetsvertegenwoordigers van het Vlaamse Innovatiebeleid, het Milieubeleid en het Energiebeleid, de VITO en het IWT. Tevens werden de Milieu-administraties en de ANRE geconsulteerd.
2.3.
Aan VITO werd opdracht gegeven de haalbaarheid van de relevant geachte thema’s verder uit te diepen (fase 2 van de verkennende studie). Dit ten behoeve van de te nemen opties door het MIP.
3.
Opdracht en missie van het MIP
3.1.
Het Milieu Innovatie Platform heeft als opdracht innovatie in Vlaamse milieutechnologie aan te moedigen door middel van de bundeling en onderlinge afstemming van de actoren die ertoe kunnen bijdragen. Naast bedrijven en onderzoeksinstellingen actief in het aanbod van milieu- en energietechnologie zullen hierbij ook de bedrijven en overheidsinstanties betrokken worden die een doorslaggevende impact hebben op de vraagzijde van innovatieve milieutechnologie.
3.2.
Het opzet beoogt in eerste instantie de onderlinge afstemming van het Vlaamse Innovatiebeleid, het Milieu- en het Energiebeleid die elk over beleidsinstrumenten beschikken die vitaal zijn voor de ontwikkelingskansen van Vlaamse milieutechnologie. Maar ook de afstemming met andere Vlaamse bevoegdheidsniveaus en tevens Federale en Europese instanties is aanbevolen, voor zover van relevante betekenis.
38
Aanbeveling MIP
3.3.
Het Platform zal een beter en gecoördineerd gebruik bewerkstelligen en aanmoedigen van bestaande overheidsinstrumenten en van “reguliere” steunkanalen, maar zal additioneel over middelen beschikken om een ondersteunende “Excellentiepool” uit te bouwen inzake milieuen energietechnologie.
4.
Actiemiddelen: een tweesporenbeleid Het MIP wil gebruik maken van actiemiddelen volgens een tweesporenaanpak.
4.1.
-
De versterking van het Milieutechnologie-aanbod, zowel door diffusie van de aanwezige kennis en kunde, de vertaalslag van kennis naar aanwendbare milieutechnologie als door de verdere ontwikkeling van nieuwe technologie.
-
De benutting van overheidsinstrumenten die de innovatieve vraagzijde voor milieutechnologie kunnen bevorderen: dit omvat de aspecten van overheidsregulering als de mogelijkheden vervat bij overheids- en (privé-) uitbestedingen.
De versterking van het aanbod van Vlaamse milieutechnologie
4.1.1.
Vlaamse bedrijven en onderzoeksinstellingen beschikken reeds over significante expertise en ervaring op talrijke milieutechnologiedomeinen (cfr. de VITO-studie in bijlage). Het komt er op aan deze troeven te versterken zowel t.b.v. de binnenlandse markt als t.b.v. de export van milieutechnologie. Het MIP heeft als opdracht synergieën tussen deze actoren te bewerkstelligen die tot een groter innovatief en dus commercieel succes kunnen leiden dan door afzonderlijke acties en initiatieven.
4.1.2.
In eerste instantie zal hierbij gebruik worden gemaakt van de betere benutting van de “reguliere en bestaande steunkanalen”. a)
De “reguliere” steunprogramma’s van het Innovatiebeleid staan via het IWT open voor alle domeinen en sectoren. Het komt er op aan deze mogelijkheden nog beter te benutten t.b.v. Vlaamse milieu- en energietechnologie. Sedert de beslissing van de Vlaamse regering van 3 mei 2002 wordt hierbij een specifieke extra-steunregeling voorzien voor projecten gericht op een Duurzame Technologische Ontwikkeling (milieu en energie). Dit impliceert dat voor bedrijfsprojecten in deze 10% extra-subsidies worden toegekend. Voor alle steunprogramma’s geldt bovendien de modaliteit van “prioritair project”, hetgeen impliceert dat DTO-projecten die als “voldoende goed” werden geëvalueerd inzake wetenschappelijk-technologische kwaliteit en inzake valorisatiepotentieel, een “positieve discriminatie” wordt toegepast bij effectieve steunverlening in functie van de beschikbare budgetten, indien het aandeel DTO-projecten onder de vooropgestelde norm blijft (15% in 2002; 16,5% in 2003 en 18% in 2004). De DTO-regeling dient eind 2004 te worden geëvalueerd en desgevallend te worden bijgestuurd. Het MIP zal bij deze evaluatie actief betrokken worden. De steunmogelijkheden van het IWT situeren zich op volgende niveaus: -
Vierjarige projecten van Strategisch Basisonderzoek (SBO) ambiëren de ontwikkeling van een technologieplatform met valorisatiekansen op middellange termijn. De doctorale Specialisatiebeurzen (SB) en de postdoctorale onderzoeksmandaten (OZM) sluiten hierbij aan. Het aandeel van de DTO-projecten in het voorafgaande GBOU-Programma in 2002 bedroeg 17.6%. De oproep 2003 van het SBO-Programma resulteerde in een DTOaandeel van 18% (5 projecten in totaal).
-
Bij O&O-bedrijfsprojecten (incl. het KMO-Programma) vertegenwoordigt het DTO-aandeel in 2002 - 2003 ca. 14% (61 projecten in totaal).
-
Onderzoeksprojecten met een collectief karakter, doorgaans gekenmerkt door de omzetting van onderzoeksresultaten in bruikbare technologie situeren zich in volgende programma’s:
+
Collectief onderzoek (onderdeel van het VIS-Programma) met een DTO-aandeel ca. 16% in 2003- 2004.
39
Aanbeveling MIP
+ +
-
4.1.3.
Het TETRA-fonds (en voorafgaandelijk het HOBU-fonds) gericht op technologie transfer vanaf het hoger onderwijs met een DTO-aandeel 35% in 2003 (8 projecten). Het Landbouwonderzoek zal pas vanaf de oproep 2004 - 2005 onder de DTO-regeling vallen. Kennisdiffusie wordt vnl. bewerkstelligd door het VIS-programma met zijn projecten van Technologische Dienstverlening (TD) en van Thematische Innovatiestimulering (TIS). Over de oproepen 2002 - 2003 werden 17 TIS-projecten gesteund en 11 TD-projecten met een DTO-finaliteit (30% aandeel). Ook de projecten van (sub)regionale Innovatiestimulering en de universitaire interfacediensten zijn actief inzake de aanmoediging van milieu- en energietechnologie.
In zijn Coördinatie-opdracht van innovatie-actoren heeft het IWT o.m. voorzien in een thematisch platform rond Milieutechnologie. Tevens worden gezamenlijke acties opgezet met het FIT (bijv. de recente Ierland-missie).
b)
Ook de onderzoeksprogramma’s van de milieuadministraties (AMINAL, OVAM, VMM, VLM) in het TWOL-Programma zijn deels gericht op de ontwikkeling van milieutechnologie als dusdanig. Een betere afstemming met de mogelijkheden van de IWTondersteuning is hierbij aangewezen. Inzake kennisdiffusie zal de verdere oppuntstelling van de Eco-Scan methodologie voor KMO’s uitvoering geven aan één van de doelstelling van de Ondernemingsconferentie. De innovatie-adviseurs ondersteund door het IWT-VISProgramma kunnen hier complementair een begeleidende rol in vervullen. Ook het PRESTI-programma heeft, sectorieel, al ruim zijn diensten kunnen bewijzen inzake kennisdiffusie van milieutechnologie.
c)
VITO heeft, in het bijzonder, de opdracht om milieu- en energietechnologie te ontwikkelen en te vertalen naar bruikbare toepassingen. De bestaande testfaciliteiten bij VITO kunnen nog beter ter beschikking worden gesteld van geïnteresseerde bedrijven en andere onderzoeksinstellingen. Inzake kennisdiffusie is VITO o.m. actief via BBT/ EMIS en via het PRODEM-programma voor KMO’s. Naast de betere benutting van de bestaande steunkanalen en hun grotere onderlinge afstemming, zal een extra ondersteuning worden voorzien onder de vorm van een Excellentiepool Milieutechnologie in de schoot van VITO. -
Naar analogie met de Excellentiepolen in andere technologiedomeinen wordt geopteerd voor de formule van een “virtuele” samenbundeling van kennis en expertise bij zowel VITO, universiteiten, hogescholen en overige onderzoeksinstellingen.
-
De onderzoeksprogrammering zal een dubbel spoor volgen (cfr. het VITO-rapport in bijlage):
+ +
De valorisatie-ontwikkeling van kennis en expertise naar marktapplicaties toe (“vertaalslag”). Nieuwe kennisontwikkeling (onderzoek) op een beperkt aantal topics door samenbundeling van onderzoekscapaciteiten.
-
De omvang van deze excellentiepool en van zijn onderzoeksprogrammering zullen afhankelijk zijn van de budgettaire middelen die ervoor ter beschikking zullen worden gesteld. In 2004 wordt hiertoe geopteerd om een eerste injectie aan middelen te voorzien via een kapitaalsverhoging van VITO via de PMV. Hiertoe wordt 8 mln euro voorzien vanaf de budgettaire voorzieningen Pr. 71.3 – b.a. 85.01 (Participaties ter aanmoediging van onderzoek en ontwikkeling via P.M.V. ) Valorisatie- en licentie-inkomsten zullen geherinvesteerd worden in valoriseerbaar onderzoek door de Excellentiepool.
-
Er wordt niet voorzien in een afzonderlijke juridische rechtspersoon voor deze Excellentiepool. De onderzoeks-programmering zal wel dienen goedgekeurd te worden door de Stuurgroep van het MIP (zie verder). De modaliteiten in deze zullen worden vastgelegd in een Convenant tussen de Vlaamse regering en VITO.
40
Aanbeveling MIP
Hierbij zal in het bijzonder aandacht worden geschonken aan het vraaggedreven karakter van zijn onderzoeksprogrammering. 4.2.
De ontwikkeling van een vraaggericht innovatie-instrumentarium
4.2.1.
In het algemeen dient gesteld dat het succes van innovatie niet alleen het gevolg is van nieuwe technologie-ontwikkelingen maar evenzeer, zoniet nog meer, door factoren die de markt- en vraagzijde bepalen. Dat is uiteraard ook het geval voor de innovatiekansen van milieu- en energietechnologie. Een Expertengroep van de Europese Commissie wees recentelijk nog op de noodzaak om het innovatie-instrumentarium meer te richten of te diversifiëren naar zijn vraaggedreven componenten13.
4.2.2.
Een eerste mogelijk instrument betreft het zgn. innovatief uitbesteden. a)
Dit impliceert dat bestellingen en offertes wel verwachte prestaties en resultaten voorop stellen maar expliciet innovatieve, deels nog te ontwikkelen, technologische oplossingen toelaten of zelfs vereisen. Dit is, zeker op termijn, niet alleen in het belang van de uitbestedende overheid, maar kan tevens een instrument vormen van innovatie-ondersteuning. De overheid kan dusdanig als “launching customer” optreden, naar eerste demonstraties toe voor nieuwe technologische oplossingen. Dit kan dan de marktpenetratie naar nieuwe private of overheidsmarkten aanzienlijk bevorderen, ook naar export toe. Het instrument van “innovatief uitbesteden” wordt actief benut in de Defensiesector in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De hogervermelde Expertengroep stelt voor om dit instrument te benutten in de civiele sector. De Expertengroep bepleit om 5 à 10% van alle publieke aanbestedingen te koppelen (in totaal ca. 11% van de Europese BNP) aan een O&O-component.
4.2.3.
13
b)
Idealiter zou dit op Europees niveau dienen geregeld te worden aangezien openbare aanbestedingen onderworpen zijn aan de concurrentiewetgeving. Men kan m.a.w. momenteel het innovatief uitbesteden van Vlaamse overheden niet zonder meer exclusief reserveren voor Vlaamse bedrijven. Wel kan overwogen worden dat innovatief uitbesteden gekoppeld wordt aan Vlaamse O&O-steun, die wel kan beperkt worden tot bedrijven in Vlaanderen. Dit vereist nadere analyse en oppuntstelling, waarna eerste toepassingen kunnen uitgetest worden.
c)
De milieu-sector wordt bij uitstek gekenmerkt door belangrijke uitbestedingen en investeringen met een publiek karakter. Dit omvat niet enkel de Vlaamse overheid in strikte zin, maar ook belangrijke (semi-) publieke bedrijven als Aquafin, Indaver, enz... Ook grote nutsbedrijven uit de energievoorziening, de waterbevoorrading en -behandeling zouden hier actief kunnen bij betrokken worden.
d)
Aansluitend kunnen tevens marktbevorderende en innoverende financieringsformules uitgewerkt worden. Zo biedt de zgn. “Third Party Financing” in de sector van de energiebesparingen (en eventueel ruimer) perspectieven o.m. naar Vlaamse overheidsgebouwen (ook gehuurde) en naar de sociale woningbouw. Dit impliceert dat de financiering van energiebesparende investeringen (door de milieusector) opgenomen wordt door een “derde partij” die dan terugbetaald wordt door de gerealiseerde besparingen (de energie-consument, inclusief de betrokken overheden). Een volgende reeks factoren met een doorslaggevende impact op innovatiekansen betreft de diverse vormen van overheidsregulering. Die kunnen zowel een remmende als een innovatiebevorderende invloed uitoefenen op innovatie.
“Raising EU R&D Intensity - Improving the Effectiveness of the Mix of Public Support Mechanism for Private Sector Research and Development”, Report to the European Commission by an independent Expert Group, 2003.
41
Aanbeveling MIP
Strengere milieu-reglementeringen blijken in de praktijk doorgaans een hefboom naar milieu-innoverende technologieën. Overregulering kan echter evenzeer innovatie beletten (o.m. inzake overheidsoffertes). De mogelijke impact van heffingen en belastingen sluit aan bij deze dimensie van overheidsregulering. De opdracht van het MIP is om probleemgebieden en opportuniteiten in deze te identificeren en om aanbevelingen te formuleren die innovatieve milieutechnologie kan ten goede komen, zonder de essentiële doelstellingen van het milieu- en energiebeleid in het gedrang te brengen. Het MIP-platform zal in deze bijgevolg adviserend optreden naar de betrokken beleidsdomeinen die elk voor zich verantwoordelijk blijven voor de eindbeslissingen. 4.3.
De ontwikkeling van een geïntegreerd beleid Het MIP ambieert bijgevolg een “horizontale” coördinatie van het Vlaams innovatiebeleid met het milieu- en energiebeleid, daar waar deze traditioneel eerder “verticaal” of departementaal ageren. Het beantwoordt bijgevolg ook aan de analyse in de aanbevelingen van het Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen van 2003 14. Peter Van Humbeeck stelt hierbij: “Het milieubeleid en het innovatiebeleid blijven twee aparte werelden, met elk hun eigen denkkaders, concepten en instrumenten.” Het MIP moet hier een antwoord op geven door de betrokken actoren, ook vanuit de overheidsinstanties zelf, met elkaar te laten interageren, zonder dat hierbij sprake kan zijn van hiërarchische relaties, en met respect voor de onderscheiden bevoegdheidsverantwoordelijkheden. De noodzaak aan beleidsintegratie is zeker niet beperkt tot de milieuproblematiek, maar het MIP zou kunnen uitgroeien tot een voorbeeld van succesvolle beleidsintegratie. De optie is dus om bevoegdheidshefbomen te “poolen” t.b.v. milieu-innovatie , maar met behoud van de onderscheiden eindverantwoordelijkheden per beleidsdomein. De instrumenten van het “klassieke” innovatiebeleid kunnen de doelstellingen van het energieen milieubeleid dienen en omgekeerd kunnen de instrumenten van het energie- en milieubeleid de technologische innovatie bevorderen. Zeker indien grondige hervormingen van het productie- en consumptiepatroon vereist zijn (bv. de evolutie naar een zgn. “waterstofeconomie”) is sprake van de noodzaak van een “transitiemanagement” waarbij beleidsintegratie cruciaal is. De hiernavolgende functioneringsprincipes en modaliteiten moeten bijgevolg ook duidelijk maken hoe het MIP de beoogde netwerking en horizontale coördinatie kan waarmaken.
14
Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen, Thema V: Naar een industrieel beleid voor het milieu: Technologie en innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart, SERV 2003.
42