Memo Aan:
Algemeen Bestuurlijk Overleg Jeugd
Van:
Wethouder O.Keizer (bestuurlijke verantwoordelijkheid) en kwartiermaker N.Willemsen (uitvoerende verantwoordelijkheid) onderwerp taken BJZ Cc: ambtelijke voorbereidingsgroep P.Oldejans, M.Kielema, R.Hogervorst
Betreft:
Uitwerking verkenning werkgeverschap - toeleiding en casemanagement
Datum:
2 april 2014
Inleiding Het ABO Jeugd heeft opdracht gegeven een voorstel uit te werken betreffende het werkgeverschap voor de onderdelen toeleiding en casemanagement van Bureau Jeugdzorg Drenthe, zodat besluitvorming in de colleges op korte termijn kan plaatsvinden. In dit document staat de uitwerking van deze opdracht met een advies aan het ABO. Er is gewerkt aan een advies wat gemeenten in staat stelt lokaal te bieden wat nodig en gewenst is binnen die gemeente en binnen de meest optimale en pragmatische oplossing voor de 2 jarige RTA periode. Zo is de garantie het grootst dat we tijdig realiseren wat nodig is op de korte termijn en wat basis biedt om toe te werken naar structurele oplossing(en) passend bij het huidige sterk ontwikkelende en daarmee aan veranderingen onderhevige sociaal domein. Er wordt achtereen volgens ingegaan op: Aanleiding Proces Uitgangspunten en criteria Onderzochte opties en de drie overgebleven scenario’s Overwegingen en advies In bijlagen zijn onderliggende stukken, toelichting op de wet en een meer uitgebreide versie van het doorlopen proces toegevoegd. Aanleiding Het Bureau Jeugdzorg kan in een viertal functies onderverdeeld worden. Het AMK -welke belegd wordt bij de GGD en JB&JR - welke belegd worden bij een gecertificeerde instelling voor Groningen en Drenthe crisisdienst - welke in onderzoek is als onderdeel van het transformatieplan Toegang – waaronder toeleiding en (gespecialiseerd) casemanagement valt. Tot nu toe is er nog geen duidelijkheid in het werkgeverschap voor de medewerkers van BJZ voor het onderdeel toegang. Het is noodzakelijk dat per 1 januari 2015 voorzien moet zijn in: de inrichting van de toeleiding naar niet vrij toegankelijke jeugdhulp; continuïteit van zorg voor cliënten; het beperken van frictiekosten;
1
Gemeenten in Drenthe hebben garantieafspraken1 gemaakt met BJZ en de LWI’s om te komen tot de vereiste continuïteit van zorg en beperken van frictiekosten voor onder andere de functie/taak toeleiding en casemanagement. Duidelijkheid over het werkgeverschap van dit onderdeel blijft echter achterwege. Proces Vanuit de eerdere verkenningen op subregio niveau zijn ervaringen uitgewisseld en getoetst in een tweetal verkenningen van gemeenten en een aantal instellingen. De uitwerking van mogelijkheden is na een schriftelijke ronde ambtelijk aangevuld en aangescherpt waarbij de argumenten zo objectief en zo uitgebreid mogelijk zijn opgenomen. In een ambtelijke overleg is het document besproken en aangevuld en is het advies voorbereid en getoetst met de betrokken bestuurder. Uitgangspunten en criteria In Drenthe wordt binnen het RTA gewerkt in een overgangsperiode van 2 jaren (2015 en 2016). Ook voor dit onderdeel wordt de overgangsperiode en het uitgangspunt van de “zachte landing” gehanteerd. Gekozen is daarom om het werkgeverschap voor de toegangstaken BJZ tijdelijk onder te brengen voor een overgangsperiode van 2 jaar. Dit maakt het mogelijk om aan te sluiten en te integreren in de ontwikkelingen binnen het sociaal domein. Juist dit sociaal domein, inclusief de zorg voor jeugd, is nog volop in beweging en ontwikkeling en nog niet zodanig uitgekristalliseerd dat in deze periode het werkgeverschap voor de huidige medewerker BJZ toeleiding en casemanagement definitief belegd kan worden. Uitgaande van dit uitgangspunt zijn criteria geformuleerd en gebruikt voor de afweging van de verschillende opties. De criteria zijn: a. Zijn de benodigde taken per 1 januari 2015 geborgd – zonder per se het definitieve plaatje te hoeven zijn (transitie)? b. Flexibiliteit – Is er voldoende flexibiliteit voor doorontwikkeling en maakt het innovatie (transformatie) mogelijk? c. Flexibiliteit – is er voldoende verbinding met de lokale uitvoering, de uitvoering van het AMHK en JB&JR? d. Is de visie en dus transformatie – de kanteling en beweging naar voren – voldoende herkenbaar? e. Wordt voorzien in continuïteit van zorg voor cliënten die nu ondersteuning krijgen door (gespecialiseerd) casemanagement op 31 december 2014? f. Zijn de keuzes bedrijfseconomisch haalbaar en voorzien zij in voldoende efficiëntie en doelmatigheid? g. Wordt voorzien in voldoende waarborg voor voortzetting van de huidige kwaliteit (en daarmee kennis van de werkwijze en mogelijkheden voor borgen van veiligheid van het kind) op de korte en middellange termijn? In de besprekingen en op basis van de schriftelijke ronde zijn er op basis van deze criteria nog een aantal belangrijke uitgangspunten geformuleerd. Deze zijn hieronder opgenomen. Faciliterend werkgeverschap als voorwaarde – borgen van transformatie en “beweging naar voren” Uitgebreid aan de orde is geweest de noodzaak voor gemeenten om voldoende sturing te hebben op het opstellen en uitvoeren van lokaal beleid, noodzakelijk voor de transformatie. De conclusie is dat het organiseren van werkgeverschap op bovenlokaal, zelfs regionale (Drenthe) schaal, daaraan kan voldoen. De lokale sturing hoeft niet vertaald te worden in lokaal werkgeverschap. 1
Op basis van landelijke bestuurlijke afspraken tussen VNG, Rijk en IPO zijn gemeenten gevraagd garantieafspraken te maken voor de functies/taken van BJZ en deze bestuurlijk vast te leggen. De afspraken in Drenthe zijn in brieven van 18 december 2013 en 4 maart 2014 vastgesteld door de 12 colleges en ondertekent door alle partijen.
2
Voorwaarde is dan wel dat de organisatie die het werkgeverschap uitvoert een faciliterende rol aanneemt. De gemeenten bepalen lokaal de inhoud van de opdracht en geven ook inhoudelijk sturing aan medewerkers in de eigen gemeente. De organisatie die voorziet in werkgeverschap heeft daarbij de faciliterende rol, deze bestaat uit: de werkgeversrol (waarbij medewerkers ‘gedetacheerd’ worden naar bv een sociaal team of jeugdteam) voor ontwikkeling en borging van de expertise bij de medewerkers (training, intervisie, werkbegeleiding, effectieve interventies/methodieken die bijvoorbeeld voorzien in veiligheid voor de jeugdige) Juist deze faciliterende rol van de werkgever zorgt voor ruimte voor de individuele gemeenten om de beweging naar voren mogelijk te maken. De conclusie was dan ook dat de scenario’s die overblijven tenminste moeten kunnen voorzien in een dergelijke ondersteunende en vraaggerichte uitvoering van de werkgeversrol. Versnippering is onwenselijk Wanneer uitgegaan wordt van de faciliterende werkgeverschapsrol hoeft werkgeverschap dus niet lokaal of subregionaal belegd te worden. Uit de schriftelijke ronde blijkt toch de behoefte bestaan om bijvoorbeeld lokaal een eigen keuze te maken. Er wordt dan echter niet aan de geformuleerde criteria voldaan. Naast versnippering van kennis en expertise die niet wenselijk is, mede met het oog op de veiligheid van kinderen, is er ook het aspect van uitvoerbaarheid. Doordat er sprake is van overgang van onderneming (taken wijzigen vooralsnog voor grootste deel niet wezenlijk) moet (binnen de gegeven garanties) samen met de uitvoerend medewerkers ook de overhead mee naar de rechtsopvolger. Bureau Jeugdzorg wordt nu al uit elkaar getrokken per functie (AMK, JB&JR, toegang), dat zou dan ook binnen de functie toegang gebeuren. De uitvoerend medewerkers en de overhead worden dan in twee of meer delen uitelkaar getrokken wat leidt inefficiëntie en hogere kosten. Dit is onwenselijk. De opties die niet regio (Drenthe) gericht zijn vallen daarmee af. Taakstelling en frictiekosten als aandachtspunt In de uitwerking van de argumentatie voor drie scenario’s bleken financiële taakstelling en de mogelijk frictiekosten een enigszins onderscheidend gegeven. Twee van de drie overgebleven scenario’s gaan uit van overdragen naar een andere organisatie, beide gaven aan dan eerst vooraf nadere afspraken te willen maken over de frictiekosten bijvoorbeeld bij beëindiging van de werkgeverschapsrol na 2 jaar. Een derde scenario gaat uit van min of meer dezelfde organisatie, deze heeft ook nu te maken met de problematiek van taakstelling en frictiekosten en is gehouden aan de inspanningsverplichting om de frictiekosten te beperken. Het belang van de medewerker BJZ Uit de schriftelijke ronde kwam een vraag boven ten aanzien het scenario welke voor de medewerkers van BJZ het meest wenselijk geacht wordt. De noodzaak en wens voor besluitvorming over het werkgeverschap is gelegen in het geven van duidelijkheid aan de huidige medewerkers van BJZ. Zo weten zij waar zij aan toe zijn. Maar indien in de overgangsperiode van 2 jaar definitief gekozen wordt voor andere oplossingen, moet wellicht ook rekening gehouden worden met het bieden van meer continuïteit voor deze medewerkers tijdens de overgangsperiode. In de criteria was hier geen rekening mee gehouden, de uitwerking is hier op aangevuld.
Onderzochte opties leiden tot drie scenario’s In de tabel hieronder zijn alle opties uitgewerkt. Ze zijn in volgorde gezet. Eerst de opties die bij de eerste afweging al afgevallen zijn, daarna volgen de opties die bij de tweede weging zijn afgevallen. De laatste drie opties zijn de drie scenario’s waar het advies zich op richt.
3
Tabel Mogelijke optie BJZ blijft op Drentse schaal voortbestaan Nieuwe Gemeenschappelij ke regeling Geheel nieuwe stichting oprichten
Pay-role constructie ZZP’s Coöperatie
Bij zorgaanbieder
Bij Mee
Bij een gemeenten of meerdere samenwerkende gemeenten
Eerste weging op basis criteria Niet reëel. AMK gaat al naar GGD, JB&JR op Noord Nederlandse schaal. Wat overblijft is niet bedrijfszeker. Niet logisch om een nieuwe GR te starten. Veel werk en er is al een GR in Drenthe. Als onderdeel van de optie GGD wordt deze uitgewerkt. Niet logisch daar waar er al veel stichtingen zijn. Eerder is de beweging om stichtingen te verminderen door fusie en samenwerkingsvormen (coöperatie). Bedrijfseconomische oninteressant en ingewikkeld. Risico vol. Niet te organiseren op korte termijn. Geen logische stap voor borgen kwaliteit in periode van veranderingen. Is een mogelijkheid om voor structureel onderbrengen mee te nemen. Voor nu niet te organiseren op korte termijn omdat het samenwerking en daarmee overleg vraagt. Deel van de huidige medewerkers BJZ zal een rol krijgen bij toeleiding, voorkomen dat er een verstrengeling van belangen ontstaat. Er liggen duidelijke raakvlakken en daarmee mogelijke integratie voordelen tussen de taken van MEE en de taken van de medewerkers BJZ, met name voor het onderdeel gespecialiseerd casemanagement. MEE is zelf volop in verandering. MEE ziet echter in eerste instantie voor zichzelf in de tijdelijke situatie geen rol weggelegd als werkgever. Voldoet bij eerste weging aan de criteria – nader uitwerken met voor en nadelen.
Bij 1 instelling voor welzijn en maatschappelijk werk onderbrengen per subregio (Zuidoost, Noordmidden, Zuidwest)
Voldoet bij eerste weging aan de criteria – nader uitwerken met voor en nadelen.
1 instelling voor welzijn en
Voldoet bij eerste weging aan de criteria – nader uitwerken met voor
Weging op basis nadere uitwerking Optie is afgevallen bij eerste weging.
Optie is afgevallen bij eerste weging.
Optie is afgevallen bij eerste weging.
Optie is afgevallen bij eerste weging. Optie is afgevallen bij eerste weging. Optie is afgevallen bij eerste weging.
Optie is afgevallen bij eerste weging.
Optie is afgevallen bij eerste weging.
Met name de verwevenheid en mogelijk hoge kosten die dan ontstaat tussen uitvoeringsverantwoordelijkheid en politieke verantwoordelijkheid is een te groot risico, zeker in de eerste jaren van de stelselwijziging. Deze optie valt daarom bij de tweede weging af. Door het versnippert onderbrengen van het werkgeverschap bij meerdere lokale instellingen voor welzijn en maatschappelijk werk worden niet alle criteria voldoende beantwoord. Er zijn te grote nadelen waar geen afdoende maatregelen voor zijn. Nadelen zijn verlies van expertise waarmee direct risico’s gelopen worden ten aanzien van het borgen van veiligheid voor kinderen. Daarnaast zijn bedrijfseconomische risico’s groot met name doordat er sprake is van overgang van onderneming, waarbij naast de versnippering op uitvoerend medewerkers ook versnippering op werkbegeleiding en overheid ontstaat. Voor de nadelen zijn beheersmaatregelen te treffen. Om risico’s te vermijden door cao problematiek en
4
maatschappelijk werk voor de gehele regio (Drenthe).
en nadelen.
Bij de GGD (GR) onderbrengen
Voldoet bij eerste weging aan de criteria – nader uitwerken met voor en nadelen.
Bij de gecertificeerde instelling op te richten voor JB&JR
Voldoet bij eerste weging aan de criteria – nader uitwerken met voor en nadelen.
bedrijfsmatige (waaronder frictie kosten) wordt tijdelijk een bestaande stichting2 binnen de “moederstichting Tinten” gebruikt. Vooraf is onderzoek tav mogelijke te verwachtte frictiekosten noodzakelijk en leid naar verwachting ook tot de behoefte bij de ontvangende organisatie tot aanvullende afspraken vooraf (door gemeenten af te geven garantie). De werkgever in een faciliterende rol dient onderdeel te worden van de vormgeving van de te vormen bedrijfsonderdeel. Tinten kent als welzijnsinstelling de gemeentelijke wereld en een groot deel van de gemeenten in Drenthe. De ontwikkelingen op het sociaal domein die aansluiten bij een dergelijke faciliterende rol van de werkgever zijn daarom bekend, en werd door Tinten zelf aangedragen. Naar verwachting kan Tinten de rol van faciliterend werkgever waar maken. Tinten is voornemens om zich vanaf het begin te richten op het aansluiten bij de subregio’s. Aandachtspunt is borging en expertise ontwikkeling voor de werksoort, deze is nieuw voor Tinten. Taken worden ondergebracht bij een andere organisatie, er is sprake van overgang van onderneming. Medewerkers gaan bij een andere werkgever aan de slag. ICT en dergelijke moeten daar tevens ondergebracht worden. Tinten voert taken uit binnen de context van het sociaal domein voor 0 tot 100. Voor de nadelen zijn beheersmaatregelen te treffen. Om risico’s te vermijden door cao problematiek en bedrijfsmatige (waaronder frictie kosten) wordt binnen de “moederstichting GGD” een tijdelijke stichting opgericht. Vooraf is onderzoek tav mogelijk te verwachtte frictiekosten noodzakelijk en dit kan leiden tot aanvullende afspraken (garantiestelling door gemeenten) vooraf. De werkgever in een faciliterende rol dient onderdeel te worden van de vormgeving van het nieuwe bedrijfsonderdeel. De GGD is gewend zich te richten op de 12 gemeenten in Drenthe, binnen de GR werken gemeenten al samen. Verwachting is dat de GGD de rol van faciliterend werkgever kan invullen. Hierbij is wel de borging en expertise ontwikkeling voor de werksoort nieuw en dient nadrukkelijk onderdeel te zijn van de inrichting van het organisatie onderdeel. Mogelijk is daarnaast weer synergie voordeel te halen omdat ook AMHK incl. servicebureau, oGGZ en JGZ bij de GGD zijn ondergebracht. Taken worden ondergebracht bij een andere organisatie, er is sprake van overgang van onderneming. Medewerkers gaan bij een andere werkgever aan de slag. ICT en dergelijke moeten daar tevens ondergebracht worden. GGD voert taken uit in het sociaal domein van 0 tot 100 en meer specifiek voor 0-18. Voor de nadelen zijn beheersmaatregelen te treffen. Om risico’s te vermijden door cao problematiek en bedrijfsmatige (waaronder frictie kosten) wordt binnen de “moederstichting 2noord” een tijdelijke stichting
2 Alle drie de overgebleven scenario’s leiden tot het gebruiken of oprichten van een tijdelijke stichting binnen de bestaande organisatie : de “moederorganisatie” . In deze stichting worden tijdelijk alle medewerkers, die binnen de garantieafspraken die gemeenten met BJZ hebben gemaakt, en onderdeel uitmaken van de toegang en casemanagement taken van Bureau Jeugdzorg Drenthe ondergebracht. Dit is noodzakelijk om toe te werken naar een structurele oplossing na 2 jaar waarbij bedrijfsrisico’s (zoals cao, bedrijfszekerheid, frictiekosten) beheersbaar blijven.
5
– ‘2Noord’
opgericht. Overigens zijn de frictiekosten en taakstelling nu al onder de aandacht en verantwoordelijkheid van deze organisatie en kunnen zij daar nu op sturen. Mogelijk is de behoefte om daarop te sturen meer aanwezig daar waar niet overgedragen wordt. De werkgever in een faciliterende rol dient onderdeel te worden van de vormgeving van de te vormen gecertificeerde instelling. Daarbij is sprake van fusie en het huidige management en medewerkers zullen voor een groot deel niet wijzigen. Dit vraagt maatregelen in het fusietraject om de faciliterende rol waar te maken. Nu al laat BJZ zien in staat te zijn aan te sluiten bij de beweging naar voren en beter te reageren op de inhoudelijke vraag van de gemeenten. Verwachting is dan ook dat de stichting onder de gecertificeerde instelling de rol van faciliterend werkgever kan waar maken. Voordeel daarbij is dat borging en expertise ontwikkeling ook nu onderdeel is van de organisatie en dus bekend. Taken worden ondergebracht bij een gefuseerde organisatie. Medewerkers blijven bij “dezelfde” werkgever. ICT en dergelijke kunnen voortgezet. De gecertificeerde instelling voert wettelijke tijdelijke maatregelen (JB&JR&voogdij) uit en zal hiervoor aansluiten bij de gebiedsgerichte werkwijze in het sociaal domein. Dit kan nadelen opleveren waarbij er te snel “opgeschaald” wordt door de tijdelijke stichting die het gespecialiseerd casemanagement nog uitvoert , maar kan ook voordelen opleveren waarbij juist door de gecertificeerde instelling snel naar de tijdelijke stichting “afgeschaald” wordt.
Overwegingen en advies De drie resterende scenario’s hebben alle drie weinig van elkaar onderscheidende factoren waarop een advies zich zou kunnen richten. In de uitwerking van de overwegingen naar een advies is getracht de advisering zo objectief mogelijk te benaderen. De uitwerking in dit memo is de basis voor het advies. Overwegende dat; 1. het werkgeverschap tijdelijk voor de periode van twee jaar, de RTA periode, wordt belegd; 2. het belang van de lokale inbedding, sturing en uitvoering niet belemmerd wordt door de organisatie van een faciliterend werkgeverschap op regionaal (Drents) niveau; 3. de borging van de huidige expertise met het oog op de veiligheid van het kind voorop blijft staan; 4. het belang van het aansluiten en integreren in het nog volop in ontwikkeling zijnde sociaal domein en het gebiedsgericht werken gediend wordt; 5. het belang van het aansluiten bij het transformatieplan jeugd gediend wordt; 6. en de vele ontwikkelingen en veranderingen waar organisaties en gemeenten in de komende twee jaren mee te maken hebben vraagt om een pragmatische oplossing die medewerkers niet belast met een voortijdige structuur wijziging waar dat nog niet nodig is; is het advies om de werkgeverschap rol neer te leggen bij het bestuur van de te vormen gecertificeerde instelling ‘2Noord’ onder voorwaarde van een uitwerking in een stappenplan, waarin het faciliterend werkgeverschap centraal staat en beëindiging van het werkgeverschap na 2 jaar gerealiseerd wordt.
6
In onderstaande tabel een nadere uitwerking van dit advies.
Tabel 2 Nadere onderbouwing van de overwegingen voor 2Noord: 1. het werkgeverschap tijdelijk voor de periode van twee jaar, de RTA periode, wordt belegd; Dit kan bij alle drie de uitwerkingen. Verschil zit wel in de frictiekosten, binnen 2 Noord verwachten we dat sturing op het minimaliseren van frictiekosten beter ingebed is omdat de voorganger, BJZ Drenthe, daar al voor 1 januari 2015 mee bezig is. De andere twee scenario’s leidt tot onderzoek vooraf en afspraken tussen ontvangende instelling en de gemeenten. Mogelijk is het niet tot stand komen van dergelijke afspraken dan ook een afbreukrisico later in het traject. Het achter de hand houden van 2Noord als terugval optie op een later tijdstip is niet wenselijk, omdat dan niet gericht gewerkt kan worden aan bijvoorbeeld juist het beperken van de frictiekosten. 2. het belang van de lokale inbedding, sturing en uitvoering niet belemmerd wordt door de organisatie van een faciliterend werkgeverschap op regionaal (Drents) niveau; Ook deze kan bij alle drie de uitwerkingen, binnen het faciliterend werkgeverschap moeten hier duidelijke afspraken over worden gemaakt. Het is een kwestie van smaak waar de voorkeur ligt. Binnen huidig BJZ ervaren gemeenten dat zij de beweging naar voren steeds meer waar maakt. De GGD heeft aangegeven deze beweging te willen maken, maar liggen hier niet teveel nieuwe taken (iJGZ, AMHK)? Voor Tinten is de aansluiting op lokaal veld een natuurlijk gegeven. 3. de borging van de huidige expertise met het oog op de veiligheid van het kind voorop blijft staan; Voor BJZ en haar rechtsopvolger is dit geborgd (zit in de genen van medewerkers en organisatie), bij GGD is dit geborgd maar nieuw door onderbrengen van het onderdeel AMHK bij de GGD, voor de welzijnsorganisatie is dit een aandachtspunt. 4. het belang van het aansluiten en integreren in het nog volop in ontwikkeling zijnde sociaal domein en het gebiedsgericht werken gediend wordt; Voor alle drie de opties geldt dat zij dit binnen het faciliterend werkgeverschap kunnen bieden. Het is nog onduidelijk wat de uiteindelijke structurele situatie gaat worden, de lokale ontwikkeling is hierin leidend. Nu nog is er te veel onduidelijk om onderscheid te kunnen maken welke medewerker en waar het meest optimaal ondergebracht kan worden. 2Noord biedt dan de meeste continuïteit zodat er juist aandacht kan zijn voor het toewerken naar de gewenste structurele situatie en minder aandacht nodig is voor het organiseren en inpassen van een tijdelijke situatie. 5. het belang van het aansluiten bij het transformatieplan jeugd gediend wordt; Onderdeel van het transformatieplan is onder meer een sluitende aanpak op de crisis/spoedhulp. Op onderdelen ligt hier nu inzet van BJZ, nu worden via 7/24 diensten crisis meldingen opgevangen door de medewerkers toegang en daarna vaak opgepakt door een gespecialiseerd casemanager. Door de keuze voor 2Noord kan gemakkelijker voorzien worden in ook voor dit onderdeel “zachte landing” en toegewerkt naar de structurele gewenste inrichting van crisis/spoedhulp. 6. en de vele ontwikkelingen en veranderingen waar organisaties en gemeenten in de komende twee jaren mee te maken hebben vraagt om een pragmatische oplossing die medewerkers niet belast met een voortijdige structuur wijziging waar dat nog niet nodig is; Voor medewerkers zien we de overgang naar 2Noord als ‘zachte landing’, zij gaan mee binnen de rechtsopvolger van BJZ. De werkgever in een faciliterende rol dient onderdeel te worden van de vormgeving van de tijdelijke stichting binnen de gecertificeerde instelling. ICT, werkprocessen, dossierbeheer en dergelijke kunnen voortgezet. Medewerkers worden niet geconfronteerd met binnen korte tijd mogelijk nog een verandering in werkgever omdat de structurele situatie nog niet bekend is. Vanuit 2Noord kan toegewerkt worden naar een gedifferentieerde structurele oplossing die aansluit bij de lokale vraag. Ook voor de onderdelen ICT, werkprocessen, dossierbeheer en dergelijk wordt een meer gefaseerde keuze gemaakt.
7
In bijlage: Bijlage 1 - Wettelijk kader toegelicht Bijlage 2 - Proces toegelicht Bijlage 3 - Alle uitwerkingen in het kader van de tweede weging door vier instellingen in 1 document.
8