© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
Casus 3
Het zal je werk maar zijn Het CAO-recht is lastig. Veel partijen zijn namelijk bij een CAO betrokken: vakbonden, werkgevers(organisaties), werknemers die lid zijn van een vakbond die aan de CAO heeft meegedaan, werknemers die lid zijn van een andere vakbond en werknemers die geen lid van een vakbond zijn. De WCAO geeft voor al die situaties regels. Daar komt nog eens bij dat CAO-bepalingen algemeen verbindend kunnen worden verklaard. Al deze complexe situaties zijn aan de hand van praktische voorbeelden in casus 3 uitgewerkt. Melchior BV is een bedrijf dat metalen constructiebuizen vervaardigt die in de bouwindustrie worden gebruikt. In het bedrijf werken 450 mensen. Melchior BV is lid van het Nederlands Werkgeversverbond (NW). Deze organisatie is onder meer partij bij de CAO voor de Metaalnijverheid, de CAO voor het Kantinepersoneel en de CAO Vervoer. Van vakbondszijde zijn deze CAO’s achtereenvolgens ondertekend door FNV Bondgenoten en de Bedrijvenbond CNV, FNV Bondgenoten en de Dienstenbond CNV en FNV Bondgenoten en de Vervoersbond CNV. De administratie van het bedrijf weet niet goed raad met enkele vragen die verschillende personeelsleden haar hebben voorgelegd. Het hoofd van de afdeling wendt zich daarom tot het NW, waar u als juridisch voorlichter werkzaam bent. Hij legt u de volgende drie gevallen voor: 1 Johan Huizebroer werkt als lasser in de fabriek van Melchior BV. Hij is lid van de Bond Verenigde Lassers, die geen partij is bij de CAO voor de Metaalnijverheid. Bij zijn indiensttreding hebben Melchior BV en Huizebroer afgesproken dat laatstgenoemde € 170 bruto per week zal verdienen. Op grond van de CAO voor de Metaalnijverheid zou Huizebroer echter recht hebben op € 185 per week. Met een beroep op de relevante CAO-bepaling eist hij dan ook € 15 loonsverhoging per week op. 2 Gerda Munster werkt als ‘assistent keuken’ in de kantine van Melchior BV. Zij is lid van de Dienstenbond CNV. Toen zij in dienst van Melchior BV trad, werd overeengekomen dat haar loon
C a s us 3 - H e t z a l j e w e rk m a a r z ij n
1
© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
€ 150 bruto per week zou bedragen. Twee maanden later wijst de werkgever Gerda echter op de CAO voor het kantinepersoneel, waaruit kan worden afgeleid dat Gerda slechts recht zou hebben op € 140 bruto per week. Melchior BV vordert het te veel betaalde van Gerda terug en wil voortaan € 140 per week betalen. De werkneemster protesteert tegen deze gang van zaken. 3 Het NW is geen partij bij de (landelijke) CAO die van toepassing is op administratief personeel. Mevrouw Lemmer is, als zij als administratief medewerkster in dienst van Melchior BV treedt, niet lid van een van de bonden die partij zijn bij de CAO Administratief Personeel. Melchior BV betaalt mevrouw Lemmer conform de afspraak € 250 bruto per week. Drie maanden na indiensttreding wordt mevrouw Lemmer lid van de Bond voor Boekhouders, partij bij genoemde CAO. Op grond van deze CAO zou mevrouw Lemmer recht hebben op € 290 bruto per week. Zij eist dit salaris op vanaf het tijdstip van haar lidmaatschap van de Bond voor Boekhouders. Welke antwoorden geeft u het hoofd van de administratie? Ga achtereenvolgens uit van het feit dat de genoemde CAO-bepalingen wel en niet algemeen verbindend zijn verklaard.
Uitwerking Invloed CAO op inhoud arbeidsovereenkomst (art. 9, 12, 13 en 14 WCAO) Invloed AVV op inhoud arbeidsovereenkomst (art. 3 Wet AVV) Art. 12 en 13 kunnen als de kernbepalingen van de WCAO worden aangemerkt. In art. 12 WCAO staat vermeld dat elk beding tussen een werkgever en werknemer, strijdig met een CAO ‘door welke zij beiden gebonden zijn’, nietig is en dat in plaats van dit beding de betreffende CAO-bepaling van toepassing is. Art. 13 regelt de kwestie dat de CAO ‘door welke zoowel de werkgever als de arbeider gebonden zijn’ een arbeidsvoorwaardenbepaling bevat waarover werkgever en werknemer individueel niets hebben afgesproken. Alsdan geldt de CAO-bepaling tussen de individuele
2
P ra kt is c h A rb e ids re c h t
© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
contractpartijen. Art. 12 en 13 WCAO hebben tot gevolg dat CAObepalingen betreffende arbeidsvoorwaarden van rechtswege van kracht zijn tussen een werkgever en een werknemer, hetgeen wil zeggen dat zij automatisch (zonder nadere rechtshandeling) doorwerking hebben in de individuele arbeidsovereenkomst. Wel geldt één voorwaarde (hiervoor tweemaal tussen aanhalingstekens gezet): het rechtsgevolg van art. 12 en 13 WCAO treedt alleen in indien zowel werkgever als werknemer aan de CAO gebonden zijn en dus beiden lid zijn van een bond of vereniging welke partij is bij de afgesloten CAO. Met het noemen van deze voorwaarde is als uitgangspunt antwoord gegeven op de zaak Huizebroer. Deze werknemer is lid van de Bond van Verenigde Lassers die geen partij is bij de CAO voor de Metaalnijverheid. Op grond van dit gegeven kan worden gesteld dat art. 12 WCAO niet van toepassing is op het antwoord op de vraag of Huizebroer recht heeft op het loon zoals genoemd in de bepaling uit de Metaal-CAO. Daaruit vloeit weer voort dat Huizebroer geen recht ex art. 12 WCAO heeft op € 185 brutoloon per week. Conform de gemaakte afspraak zal hij € 170 per week blijven verdienen. Maar er speelt meer. In art. 14 WCAO staat dat – voorzover de betreffende CAO niet anders bepaalt – de werkgever die door de CAO gebonden is (zoals Melchior BV omdat deze lid is van het NW, partij bij de Metaal-CAO) verplicht is, de bepalingen uit deze CAO die arbeidsvoorwaarden behelzen (de normatieve bepalingen) ook na te komen bij arbeidsovereenkomsten met werknemers zoals Huizebroer, die niet door de CAO gebonden zijn (omdat zij ofwel geen lid zijn van een vakbond ofwel van een vakbond die geen partij is bij de CAO). Art. 14 WCAO verschaft genoemde werknemers (en dus ook Huizebroer) echter geen recht om die arbeidsvoorwaardenbepalingen uit de CAO alsnog van de werkgever af te dwingen. Dat recht komt uitsluitend toe aan de partijen die de CAO zijn aangegaan, in casu de Bedrijvenbond CNV en FNV Bondgenoten, en dat op grond van art. 9 lid 2 WCAO. Daarin wordt namelijk (parafraserend) bepaald dat allen die lid zijn van een CAOpartij tegenover elk der CAO-partijen gehouden zijn, de CAO te goeder trouw ten uitvoer te brengen. De Bedrijvenbond CNV en FNV Bondgenoten kunnen derhalve ieder van Melchior BV in rechte afdwingen, dat deze aan Huizebroer € 185 in plaats van € 170 loon zal betalen. Of zij daartoe concreet zullen overgaan, kan uiteraard
C a s us 3 - H e t z a l j e w e rk m a a r z ij n
3
© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
worden betwijfeld. Rechtens gezien handelt Melchior BV echter in strijd met art. 14 WCAO. In hoeverre dit gegeven dan wel de kans dat één van de CAO-partijen ageert krachtens art. 9 lid 2 WCAO, haar zal bewegen Huizebroer alsnog € 185 te betalen, staat feitelijk gezien ter beoordeling van de werkgever. Zo deze het loon niet met € 15 per week verhoogt, zou Huizebroer (teneinde alsnog zijn doel te bereiken) lid kunnen worden van FNV Bondgenoten of de Bedrijvenbond CNV. Art. 9 lid 1 WCAO zegt namelijk dat allen die tijdens de duur van de CAO lid zijn of worden van een CAO-partij, door die CAO zijn gebonden. Tussentijdse toetreding leidt dus tot toepasselijkheid van de CAO. Gerda Munster (de tweede kwestie) is lid van de Voedingsbond CNV, die partij is bij de CAO voor het Kantinepersoneel. Dat als gevolg van het gestelde in art. 12 en 13 WCAO de normatieve bepalingen uit deze CAO doorwerken in de individuele arbeidsovereenkomst tussen Melchior BV en Gerda Munster, staat buiten kijf, maar lijkt zich tegen de werkneemster te keren. Of dit ook werkelijk het geval is, hangt af van de vraag of genoemde CAO als een minimum- dan wel als een standaard-CAO moet worden beschouwd. De beslissing van Melchior BV, Gerda voortaan € 140 per week in plaats van € 150 te betalen is rechtens onjuist, wanneer de CAO voor het Kantinepersoneel een minimum-CAO is. Aan werkneemster moet dan ten minste € 140 loon per week worden betaald, maar meer mag ook. De vordering tot restitutie van het ‘te veel’ betaalde op grond van onverschuldigde betaling (zie art. 6:203 e.v. BW) wordt dan tevens zonder twijfel door de rechter afgewezen. Zou genoemde CAO evenwel een standaardCAO zijn, dan heeft Melchior BV het recht (of beter: is zij verplicht) Gerda Munster voortaan € 140 per week te betalen. Het protest van Gerda zal haar weinig baten. Kan Melchior het bedrag dat te veel aan loon is betaald van de werkneemster terugvorderen als zijnde onverschuldigd betaald? Als uitgangspunt dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Men zou zich evenwel op het standpunt kunnen stellen dat de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:2 en 248 BW zich tegen toekenning van een dergelijke vordering verzetten. Wat betreft de kwestie van mevrouw Lemmer: in eerste instantie blijkt zij noch Melchior BV lid te zijn van een van de partijen bij de CAO Administratief Personeel. De normatieve bepalingen uit deze
4
P ra kt is c h A rb e ids re c h t
© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
CAO werken dan uiteraard niet ex art. 12 en 13 WCAO door in de arbeidsverhouding tussen de twee. Dat is eveneens het geval op het moment waarop mevrouw Lemmer lid wordt van de Bond voor Boekhouders, een van de CAO-partijen. Immers, zowel Melchior BV als mevrouw Lemmer zullen beiden lid moeten worden van een van de CAO-partijen, willen de normatieve bepalingen van de CAO Administratief Personeel onderdeel vormen van de tussen hen van kracht zijnde arbeidsovereenkomst. Een interessante vraag is nog wel, of in deze situatie (werkgever niet lid van CAO-partij; arbeider wel lid van een CAO-partij) art. 14 WCAO nog enige uitkomst kan bieden zoals in het geval van Huizebroer. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Art. 14 WCAO is namelijk geschreven voor de situatie van de wel gebonden (georganiseerde) werkgever die niet gebonden (ongeorganiseerde) werknemers in dienst heeft. Het betreffende wetsartikel zegt uitdrukkelijk dat de werkgever die door de CAO gebonden is, de in die CAO voorkomende arbeidsvoorwaardenbepalingen ook na dient te komen ten opzichte van de niet door die CAO gebonden werknemers. De WCAO bevat geen bepaling voor de tegenovergestelde situatie. Het gevolg is dat mevrouw Lemmer recht heeft en blijft houden op het contractueel overeengekomen loon, € 250 bruto per week. Door toetreding tot de Bond voor Boekhouders verandert er niets in de rechtspositie tussen Melchior BV en mevrouw Lemmer. In het voorafgaande is ervan uitgegaan dat genoemde CAObepalingen niet algemeen verbindend zijn verklaard. Is nu de uitwerking van de drie geschetste zaken een andere, wanneer we ervan uitgaan dat die CAO-bepalingen wel algemeen verbindend zijn verklaard? Algemeenverbindendverklaring (AVV) van CAO-bepalingen geschiedt door de minister van SZW krachtens de Wet AVV, onder de in art. 2 lid 1 van deze wet opgesomde voorwaarden. Normatieve en diagonale CAO-bepalingen komen voor AVV in aanmerking, obligatoire bepalingen daarentegen niet. Kernbepaling van de Wet AVV vormt art. 3, lid 1 tot en met lid 3, waarin een gelijke regeling is opgenomen als welke, die men aantreft in art. 12 en 13 WCAO. Een CAO-bepaling die algemeen verbindend is verklaard, werkt dus automatisch door in de individuele arbeidsovereenkomsten van die werkgevers en werknemers in de
C a s us 3 - H e t z a l j e w e rk m a a r z ij n
5
© 2010, Noordhoff Uitgevers bv
bedrijfstak op wie die CAO-bepaling niet van toepassing is, enkel en alleen omdat een van hen of beiden geen lid zijn van een der CAOpartijen (een ‘zwakke’ uitzondering vormt de werking van art. 14 WCAO, zoals hiervoor is gebleken). Hoe werkt het voorafgaande uit op de drie situaties? Door de AVV van de loonbepaling uit de Metaal-CAO zal deze thans ook van toepassing zijn op de arbeidsverhouding tussen Melchior BV en Huizebroer. Het feit dat laatstgenoemde lid is van een vakbond die geen CAO-partij is, vormt ten gevolge van de AVV geen beletsel meer voor de doorwerking in de overeenkomst tussen de twee. Het gevolg is dat Huizebroer zo nodig in rechte kan vorderen dat hem € 185 per week aan loon wordt betaald. Voor Gerda Munster verandert er niets. Door haar lidmaatschap van de Voedingsbond CNV en het lidmaatschap van Melchior BV bij het NW, zijn beiden aan de CAO gebonden. De AVV van de betreffende CAO-loonbepaling brengt daarin geen wijziging. Opnieuw is doorslaggevend of de CAO voor het Kantinepersoneel een minimum- dan wel standaard-CAO is. Voor mevrouw Lemmer heeft de AVV van de loonbepaling in de CAO Administratief Personeel wel degelijk gevolgen. Omdat Melchior BV lid is van het NW en deze organisatie geen CAO-partij is bij genoemde CAO, heeft mevrouw Lemmer krachtens de WCAO geen recht op een loon van € 290 per week. Was de CAO-bepaling niet algemeen verbindend verklaard, dan zou alleen via de weg van het contractenrecht (dat wil dus zeggen op grond van overeenkomst met Melchior BV) dat loonbedrag te realiseren zijn. De AVV van de loonbepaling uit de CAO Administratief Personeel zorgt ervoor dat mevrouw Lemmer thans van rechtswege recht heeft op een loon van € 290 per week.
6
P ra kt is c h A rb e ids re c h t