CAO Voortgezet Onderwijs Limburg 2002-2003
Werkgevers: Onderwijsstichting Sint-Bernardinus Onderwijsgemeenschap Venlo e.o. Scholengroep Trevianum Stichting Dacapo Stichting Onderwijs Midden-Limburg Stichting Vorming Stichting Voortgezet Onderwijs Limburg
1
Inhoudsopgave Afsluitingsovereenkomst inzake CAO Voortgezet Onderwijs Limburg 2002-2003 Preambule Ondertekening CAO A1 A2
Begripsbepalingen 9 Werkingssfeer, inwerkingtreding, looptijd 13
B1 B2 B3
Formatie 14 Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (rddf) 15 Functiebouwwerk en functiewaardering vanaf 1-8-2002
B4 B5
Betrekkingsomvang 17 Behoud van functie en betrekkingsomvang
B6 B7 B8
Functies 17 Functiedifferentiatie 18 Functiewaardering 18
C1 C2 C3 C4 C5 C6 C7 C8 C9 C10 C11 C12 C13
Personeelsbeleid en sociaal jaarverslag 19 Positieve actie/doelgroepen 19 Functioneringsgesprekken 19 Beoordeling 20 Taakbeleid 20 Arbeids- en rusttijdenregeling en beschikbaarheidsregeling Compensatieregeling in verband met overwerk onderwijsondersteunend personeel 22 Deeltijdwerk 23 Scholingsbeleid 24 Scholingskosten 25 Studieverlof 26 Overplaatsing 26 Arbeidsomstandigheden 27
D D1 D2
Werkgelegenheid en afvloeiing Behoud werkgelegenheid 28 Werkgelegenheidsbeleid 28
E1 E2 E3 E4 E5 E6
Informatievoorziening 29 Functievervulling 29 Nevenwerkzaamheden 30 Geheimhouding 30 Intellectueel eigendom en concurrentiebeding Seksuele intimidatie, racisme en geweld 31
F1 F2 F3 F4
Dienstverband 32 Dienstverband voor bepaalde tijd 32 Beëindiging van het dienstverband 33 Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege
16
17
22
28
30
34 2
F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11
Opzegging 34 Opzeggingstermijn 34 Gronden voor opzegging 34 Herbenoeming bij restvaliditeit 35 Schorsing als ordemaatregel 35 Disciplinaire maatregelen 36 Verweer (bijzonder onderwijs) 36
G1 G2 G3
Salaris 38 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding 38 Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s) 39 G4 Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling in geval van aangehouden onderwijsfunctie(s) 39 G5 Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling in geval van onderbroken dienstverband 40 G6 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs 40 G7 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op onbetaalde relevante ervaring 40 G8 In-en doorstroombanen 41 G9 Salarisniveau leraar in opleiding met dienstverband 41 G10 Aanvang en einde dienstbetrekking,doorbetaling 41 G11 Salarisuitbetaling 42 G12 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand 42 G13 G14 G15 G16 G17 G18
Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 42 Bindingstoelage 43 e 44 13 maand Eindejaarsuitkering 44 Compensatieregeling i.v. m. onregelmatige diensten onderwijsondersteunend personeel 44 Garantietoelage onregelmatige dienst onderwijsondersteunend personeel 45
G19 G20 G21 G22 G23 G24 G25
Verschuivingstoeslag onderwijsondersteunend personeel 45 EHBO-toelage 46 Uitkering na overlijden 46 Jubileumgratifictie 46 Vervanging hogere functies 46 Spaarloonregeling 47 Omzetting van maandsalaris leraren naar per 1 augustus 2002 geldend Carrièpatroon 47 G26 Overgangsbepaling functiewisseling 47 H1 H2 H3 H3A H4 H5 H6 H7
Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren 47 Vakantieverlof voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel Kort buitengewoon verlof (imperatief) 49 Buitengewoon verlof in bijzondere omstandigheden 50 Overig buitengewoon verlof (facultatief) 50 Lang buitengewoon verlof (facultatief) 50 Mede in het algemeen belang (facultatief) 51 Overwegend in het algemeen belang (facultatief) 51
48
3
H8
H11 H12
Voorwaarden lang buitengewoon verlof zoals bedoeld bij H5 t/m H7 51 Lang buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief) Verlof in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief) 52 Ouderschapsverlof zonder behoud van bezoldiging 52 Betaald ouderschapsverlof 53
I1
Verplaatsingskosten
J1
Overleg en medezeggenschap
K1 K2 K3
Commissies van beroep bijzonder onderwijs 59 Commissie van geschillen Besturenraad pco en ABB-VO CAO interpretatie commissie 59
L1 L2 L3 L3A L3B L3C L4 L5 L5A L6 L7
Fusiecode 60 Beginnende werknemers 60 BAPO-regeling 60 Seniorenbeleid 60 Algemene bepalingen BAPO-regeling Opname per schooljaar 61 Uitgestelde BAPO 62 Vakbondsfaciliteiten 62 Opfrisverlof 63 Regeling spaarverlof 63 Kinderopvang 68 Overgangsbepaling 69
M1 M2 M3 M4 M5 M6 M7 M8 M9
Begripsbepalingen leraar in opleiding 70 Toepassing CAO VO 70 Benoeming 70 Functiebeschrijving van de leraar in opleiding De leerarbeidsovereenkomst 71 Het leerwerkplan 71 Reiskosten 71 Salaris 71 Begeleiding 71
H9 H10
51
56 57 59
60
70
4
Bijlage IA Akte van Benoeming (bijzonder onderwijs) Bijlage IB Akte van Aanstelling (openbaar onderwijs)
72 74
Bijlage IC Akte van Benoeming leraar in opleiding (bijzonder onderwijs) Bijlage ID Akte van Aanstelling leraar in opleiding (openbaar onderwijs) Bijlage IE Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding Bijlage II Onderwijsondersteunende functies
77 78
79
82
Bijlage III Overlegprotocol DGO-reglement 84 Toelichting DGO-reglement 91 Bijlage IV Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten 94 Toelichting Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten
Bijlage V Commissie van beroep
119
Bijlage VI Diensttijd voor jubileumgratificatie Bijlage VII Feestdagen
99
124
127
Bijlage VIII Integratie SVO-VO
128
Bijlage IX Wet Aanpassing Arbeidsduur Bijlage X Kaders sociaal plan VO
131
133
Bijlage A1 Carrièrepatronen functies directie (loonpeil 1 juli 2002)
135 5
Bijlage A2 Carrièrepatronen functies onderwijzend personeel (loonpeil 1 juli 2002 en loonpeil 1 augustus 2002)
136
Bijlage A3 Carrièrepatronen functies onderwijsondersteunend personeel (OOP) (loonpeil 1 juli 2002) Bijlage A4.1 Carrièrepatronen in- en doorstroombanen (loonpeil 1 juli 2002)
138
140
Bijlage A4.2 Carrièrepatronen leraar in opleiding (loonpeil 1 juli en 1 augustus 2002) Bijlage A5.1 Conversietabel: carrièrepatronen leraren VO per 1 augustus 2002 Bijlage A5.2 Conversietabellen
140
141
144
Bijlage A5.3 Omrekentabel behorende bij art. G3 lid 8 Bijlage A6 Uitlooptoeslag per 1 juli 2002
148
150
Bijlage A7 Bindingstoelage per 1 augustus 2002
150
Toelichting op een aantal artikelen van de CAO-VO Limburg
151
6
Afsluitingsovereenkomst inzake CAO 2002-2003 Preambule 1. Na het stuklopen van de landelijke onderhandelingen over CAO-VO 2002-2003 hebben partijen besloten om gezamenlijk te komen tot een CAO-accoord per werkgever in Limburg, waarin op hoofdlijnen een bestemming is gegeven aan de inzet van de convenantsmiddelen per 1-8-2002. 2. De belangrijkste uitgangspunten bij de inzet van de convenantsmiddelen is de verbetering van de arbeidsvoorwaarden, waaronder: a. een herkenbare en substantiële vermindering van de werkdruk voor docenten b. een nieuw functiewaarderingssysteem voor het OOP c. de voorbereiding van de invoering van een nieuw functiewaarderingssysteem voor docenten en management d. een LC-functie voor onderwijsgevend personeel e. een verbetering van verlofregelingen, w.o. de invoering van betaald ouderschapsverlof f. verbetering van de salarispositie van herintreders g. een verhoging van de vergoeding reiskosten voor woon-werkverkeer 3. De CAO heeft een looptijd van 1 jaar. Partijen spreken uit zich aan te sluiten bij een nieuwe landelijke CAO, af te sluiten tussen werknemersorganisaties en de in oprichting zijnde werkgeversvereniging. Vóór 1 aprilt 2003 zullen partijen in overleg treden over de voortgang en invloed van deze landelijke ontwikkeling op de onderhavige CAO. 4. In die gevallen waarin voor werknemers reeds gunstiger afspraken gelden, blijven deze in stand.
7
Ondertekening CAO 2002-2003 Hierbij verklaren de afzonderlijke besturen van: Onderwijsstichting Sint-Bernardinus Onderwijsgemeenschap Venlo e.o. Scholengroep Trevianum Stichting Dacapo Stichting Onderwijs Midden Limburg Stichting Vorming Stichting Voortgezet Onderwijs Limburg hierna te noemen werkgevers te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om CAO's af te sluiten, en *
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), gevestigd te Zoetermeer te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer M.Knoop; * de Christelijke Centrale van Overheids en Onderwijspersoneel (CCOOP) gevestigd te 'sGravenhage, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer J. Kubben; * de Centrale van Middelbare en Hogere functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF) gevestigd te 'sGravenhage, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer W. Stegeman hierna te noemen: de centrales van werknemersorganisaties het volgende te zijn overeengekomen: * De onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst 2002/2003, welke van kracht wordt op 1 augustus 2002. * Het daarbij behorende Overlegprotocol voor georganiseerd overleg bij scholen voor VWO/AVO en VBO, te noemen het decentraal georganiseerd overleg.
8
A1 Begripsbepalingen Akte Het document, waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd. Ambtelijk inkomen Het inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, te weten het vaste salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering, vaste toelagen en, indien van toepassing, vermeerderd met de vakantie-uitkering daarover. Berekeningstijdstip 1e datum waarop de werknemer verhuist; 2e datum indien de werknemer verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van het werkzaam zijn in een standplaatsbetrekking. Bezoldiging De som van het salaris ex. artikel G1 van deze CAO en de toelagen ex. artikel B2.9, G18, G19 van deze CAO. CAO De Collectieve Arbeidsovereenkomst die de rechtspositie zoals bedoeld in art. 38a van de Wet op het Voortgezet Onderwijs regelt. Carrièrepatroon De wijze, waarop de werknemer het maximumsalaris van de bij zijn functie behorende maximumschaal bereikt, als aangegeven in de bijlagen A 1 tot en met A 5. Dagdeel Verdeling van de werkdag in dagdelen: morgen, middag, avond. Deelnemer Een vertegenwoordiger van de werkgever dan wel een vertegenwoordiger van een vakorganisatie. DGO Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 40a van de WVO. Dienstreis De reis, welke, anders dan bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling (bijlage IV), in het belang van het onderwijs dan wel van de instelling en in opdracht van de werkgever in of buiten de standplaats wordt gemaakt. Dienstverband Voor het openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever. Voor het bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Echtgeno(o)t(e) De persoon met wie de werknemer een huwelijkse relatie onderhoudt dan wel de partner van de werknemer zoals bedoeld in de Wet geregistreerd partnerschap (Stb. 1997, 324). 9
Functie Het samenstel van werkzaamheden, dat de werknemer krachtens zijn dienstverband moet verrichten, zoals bedoeld in de artikelen B3, B6.4, B6.5, B6.6en B8 van deze CAO. Gebouw De plaats waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht. Gezamenlijke jaarbezoldiging De jaarbezoldiging vermeerderd met de inkomsten onder welke benaming dan ook genoten, door de echtgenoot die geen betrokkene is. Met de echtgenoot wordt gelijkgesteld de partner waarmee de werknemer een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst heeft gesloten. Gezinsleden De echtgeno(o)t(e) van de werknemer en de eigen kinderen, stief- en pleegkinderen die deel uitmaken van het gezin. Hoofdinstelling Indien de werknemer is tewerkgesteld aan: * één instelling: de desbetreffende instelling; * twee of meer instellingen: de instelling waaraan hij de meeste tijd werkzaam is; * twee of meer instellingen waaraan hij dezelfde tijd werkzaam is: de instelling met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer. Instelling Een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) of Centrale Dienst ex. artikel 53b WVO. Jaarbezoldiging De bezoldiging of de som van de bezoldigingen in de maand van verhuizen, tot ten hoogste de bezoldiging verbonden aan een normbetrekking vermeerderd met het percentage van de vakantieuitkering met inachtneming van het minimumbedrag, in voorkomende gevallen verhoogd met: 1 Een eventueel in die maand genoten uitkering als bedoeld in het Besluit Werkloosheid Onderwijs en Onderzoekspersoneel, alsmede de daarmede overeenkomende uitkeringsregelingen ten laste van de minister. 2 Een eventueel in die maand genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag of de Uitkeringswet gewezen militairen, zoals deze uitkering is of zou zijn vastgesteld indien de leeftijd van 50 jaar nog niet is of zou zijn bereikt; een en ander herleid tot een jaarbedrag. Kaderbesluit Kaderbesluit rechtspositie VO (Staatsblad 1995, 371), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. Lessen Een les is een ingeroosterd moment waarop aan leerlingen kennis wordt overgedragen, begeleiding of ondersteuning in dienst van het onderwijskundig proces wordt gegeven, dan wel prestaties van een of meer leerlingen aan een mondeling of schriftelijk onderzoek worden onderworpen. De studielessen en begeleidingsuren en het surveilleren tijdens examens vallen onder het begrip les. 10
Minister De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen én, voorzover van toepassing, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. MR/GMR Medezeggenschapsraad ex. artikel 3 van de Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992 van 3121992 (Staatsblad 663) c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad ex. artikel 28 van die Wet. Normbetrekking Een betrekking, die gemiddeld 36,86 uren per week omvat en die leidt tot een normjaartaak van 1659 uren. Overuren Uren waarmee de met een werknemer overeengekomen arbeidsduur de omvang van een normbetrekking overschrijdt. (Overkoepelend) Overlegorgaan Het orgaan waarin het georganiseerd overleg bij scholen voor vwo, avo en vbo wordt gevoerd over de in artikel 8 van het DGO-reglement genoemde aangelegenheden (bijlage III). Partijen 1 CAO elk van de volgende werkgevers: * Onderwijsstichting Sint- Bernardinus Onderwijsgemeenschap Venlo e.o. Scholengroep Trevianum Stichting Dacapo Stichting Onderwijs Midden-Limburg Stichting Vorming Stichting Voortgezet Onderwijs Limburg en * de centrales van werknemersorganisaties anderzijds de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) de Christelijke Centrale van Overheids en Onderwijspersoneel (CCOOP) de Centrale van Middelbare en Hogere functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF) 2 DGO-overleg Enerzijds: de werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisaties. Anderzijds: de vertegenwoordigers van de vakorganisaties. Plaats van tewerkstelling Het gebouw van de hoofdinstelling in de standplaats waar de werknemer werkzaam is. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere gebouwen is de plaats van tewerkstelling het gebouw waar de werknemer de meeste werkzaamheden verricht. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere 11
gebouwen, waar door de werknemer evenveel werkzaamheden worden verricht, wordt het gebouw met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer als plaats van tewerkstelling aangemerkt. Indien de uitoefening van de functie van betrokkene aan de hoofdinstelling zich uitstrekt over een meer of minder omvangrijk geografisch gebied (rayon of regio)dan is de door de werkgever aangewezen plaats de plaats van tewerkstelling. RPBO Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals geldend op 31 juli 1996. Standplaats De gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waarin door de werknemer voor de hoofdinstelling de meeste werkzaamheden worden verricht. Indien door de werknemer voor de hoofdinstelling in verschillende gemeenten evenveel werkzaamheden worden verricht: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer. Standplaatsbetrekking Een betrekking of een combinatie van betrekkingen met een omvang van tenminste 6/10e deel van de normbetrekking. Vakorganisatie Eén van de vakorganisaties van overheids en onderwijspersoneel te weten ACOP, CCOOP, en CMHF. Verplaatsing Verandering van de standplaats in opdracht van de werkgever. Voor het eerst in dienst treden In dienst treden bij een werkgever anders dan in geval van een overgang binnen een maand: 1e van de ene naar een andere werkgever, 2e van de overheid naar een werkgever, terwijl de tijd gedurende welke een ontslaguitkering wordt genoten niet als een onderbreking tussen beide benoemingen wordt beschouwd. Wachtdagen De dagen welke niet in aanmerking komen voor bekostiging door het Vervangingsfonds in verband met vervanging van de afwezige werknemer. Werkdag Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag. Werkgever De rechtspersoon die, of het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meerdere instellingen. Werknemer Het personeelslid dat een dienstverband heeft bij de werkgever.
12
Werktijdfactor Het gedeelte van een normbetrekking waarvoor iemand is benoemd, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma. WMO De Wet medezeggenschap onderwijs 1992 van 31-2-1992 (Staatsblad 663), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. Woonplaats De gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waar de werknemer metterwoon is gevestigd. Zone De eenheid waarin het bus en tramlijnennet is verdeeld en die de basis vormt van de strippenkaart in het stad en streekvervoer. A2 Werkingssfeer, inwerkingtreding, looptijd 1 2
3
4 5
Deze CAO is van toepassing op werknemers in dienst van werkgever Indien en voor zover een bepaling in deze CAO niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voorschriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. Omtrent het treffen van een voorlopige voorziening voor de periode tot de vervanging van de in lid 1 bedoelde bepaling en over die vervanging zelf komen de partijen op de kortst mogelijke termijn in overleg bijeen. Van de uitkomsten van dit overleg wordt elke werkgever zo spoedig mogelijk in kennis gesteld. Een eventuele vervangende bepaling treedt op het in het eerste lid bedoelde tijdstip in werking. Indien de werkgever besluit personeel aan te stellen of te benoemen bij een OPDC zoals bedoeld in artikel 10h lid 3 van de WVO en dit personeel wordt niet aangesteld of benoemd bij een school die optreedt als beheersorganisatie, dan wordt dit personeel benoemd bij een centrale dienst ex artikel 53b WVO. De CAO treedt in werking op 1 augustus 2002 en loopt tot en met 31 juli 2003, behoudens het bepaalde in 5. Indien tenminste 4 maanden voor het verstrijken van de in lid 4 genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partijen is kenbaar gemaakt de CAO op te zeggen, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen.
13
B1 Formatie 1 1.a 1.b 2 3
4 5 5.a 5.b 5.c 5.cI 5.cII 5.cIII 5.d 5.e 5.f
5.g 5.h
De werkgever formuleert zijn op 4 jaar betrekking hebbend meerjarenformatiebeleid, dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een formatieplan. Indien de werkgever meerdere instellingen onder zich heeft, formuleert hij: een meerjarenformatiebeleid en formatieplan voor de desbetreffende instellingen gezamenlijk; in samenhang daarmee een meerjarenformatiebeleid en een jaarlijks te actualiseren formatieplan per instelling. In het formatieplan geeft de werkgever aan welke functies van welke omvang, aard en niveau op korte en langere termijn noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de onderwijsdoelstellingen. Het meerjarenformatiebeleid en het formatieplan voor de desbetreffende instelling worden ter instemming voorgelegd aan het personeelsdeel van de MR. Het meerjarenformatiebeleid en formatieplan voor alle instellingen van de werkgever gezamenlijk worden ter instemming voorgelegd aan het personeelsdeel van de GMR. Bij het ontbreken van een GMR is overeenstemming in het DGO vereist. De werkgever verstrekt aan het personeelsdeel van de (G)MR, dan wel aan het DGO de voor de beoordeling van het formatieplan noodzakelijke informatie, waaronder de begroting en de jaarrekening. Bij de opstelling van het formatieplan gelden de volgende uitgangspunten: de kwantitatieve en kwalitatieve onderwijsvraag en de wijze waarop het onderwijsaanbod wordt vormgegeven bepalen aard, omvang en niveau van de te verrichten werkzaamheden en activiteiten; de werkgever geeft in het formatieplan aan welke functies van welke omvang, aard en niveau noodzakelijk zijn om de onder a bedoelde werkzaamheden te verrichten; de formatie in het formatieplan wordt onderscheiden in de volgende categorieën: de door de werkgever structureel gewenste functies; functies die naar het oordeel van de werkgever nog slechts één schooljaar kunnen worden gehandhaafd (het risicodragende deel van de formatie, RDDF); functies in verband met een project waarvoor door de werkgever of door derden gedurende 3 of minder schooljaren uit additionele middelen formatie beschikbaar is gesteld en die door de werkgever niet in de structurele formatie zijn opgenomen; de werkgever neemt in elk geval in de structurele formatie (categorie I) de functies op van de reeds in deze formatie opgenomen en in vaste dienst benoemde personeelsleden; functies die in categorie II zijn geplaatst worden in categorie I geplaatst indien er ruimte in deze categorie ontstaat dan wel anderszins de grond aan het besluit om de functie in categorie II te plaatsen is komen te ontvallen; het bepaalde in d en e is niet van toepassing indien in het licht van een goede en doelmatige uitvoering van de aan de instelling of instellingen van de werkgever te verrichten werkzaamheden zulks in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd; bij de keuze van de in het formatieplan op te nemen functies draagt de werkgever zorg voor een, in relatie tot de werkzaamheden en de personele bekostiging, evenwichtige opbouw van de formatie; de mogelijkheid om personele middelen over te hevelen naar de materiële sfeer wordt beperkt tot maximaal 15% van de jaarlijkse personele middelen, tenzij in het DGO anders wordt overeengekomen; 14
5.i
de werkgever stelt het formatieplan met het oog op mogelijke rechtspositionele gevolgen uiterlijk 3 maanden voor de aanvang van het nieuwe schooljaar vast, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt tijdig ter kennis gebracht van de (G)MR.
B2 Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (RDDF)( zie toelichting) 1
2 3 4 5
5.a 5.b 5.c 5.d 5.e 6 7 8
9
Het besluit van de werkgever om de functie van een werknemer in het RDDF te plaatsen dient te zijn gegrond op het formatieplan. Het besluit tot plaatsing in het RDDF wordt zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het formatieplan doch uiterlijk voor de zomervakantie bij aangetekend schrijven aan de werknemer meegedeeld en gaat vergezeld van een uitnodiging om op de kortst mogelijke termijn het overleg te voeren als bedoeld in B2.5. Het besluit van de werkgever waardoor (de functie van) de werknemer in het RDDF wordt geplaatst, heeft geen terugwerkende kracht. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan niet eerder worden verleend dan nadat de functie en de daarin aangestelde werknemer gedurende een geheel schooljaar zijn geplaatst in categorie II zoals bedoeld in artikel B1.5 onder c. Ontslag wegens opheffing van de betrekking kan niet plaatsvinden om een herbenoeming in eenzelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken. De werkgever voert met de werknemer wiens functie in het RDDF is geplaatst overleg over de wijze waarop werkgever en werknemer voornemens zijn om de duur van de RDDF-plaatsing te bekorten, dan wel werkloosheid na afloop van de RDDF plaatsing te voorkomen. In dit overleg komt aan de orde: de inschrijving bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie; de werkgelegenheidsperspectieven bij de werkgever en indien van toepassing de in dit verband noodzakelijke kwalificaties van de werknemer en de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van wettelijke bevoegdheidseisen; de activiteiten van de werknemer en de ondersteuning hiervan door de werkgever gericht op het vinden van een passende functie in of buiten het onderwijs; de wijze waarop het recht van de werknemer tot het volgen van arbeidsmarktrelevante scholing, die noodzakelijk is voor zijn arbeidsmarktperspectief, wordt vormgegeven; de faciliteiten die door de werkgever in dit kader aan de werknemer beschikbaar gesteld zullen worden. De resultaten van het in artikel B2.5. gevoerde overleg worden schriftelijk vastgelegd. Indien werkgever en werknemer het niet eens kunnen worden, neemt de werkgever de belangen over en weer afwegende een gemotiveerd besluit. De werkgever biedt, indien bij hem daartoe de mogelijkheid bestaat, de werknemer wiens functie in het RDDF is geplaatst zo spoedig mogelijk een andere passende functie aan ten einde de duur van de RDDF plaatsing te bekorten, dan wel werkloosheid na afloop van de RDDF plaatsing te voorkomen. Indien de aangeboden functie van een lager functieniveau is dan de functie die de werknemer vervult en indien het salaris dat hij op de dag direct voorafgaande aan de nieuwe benoeming in die oude functie genoot, hoger is dan het hoogste bedrag in de maximum schaal van de functie waarin benoeming plaats heeft, wordt aan hem voor de duur van die benoeming een toelage toegekend, die deel uitmaakt van het ambtelijk inkomen en van het loon in de zin van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen. 15
10
11
12 13
B3
De toelage bedoeld in B2.9 bedraagt het verschil tussen het bedrag behorend bij het salarisnummer dat op hem van toepassing was op de dag voorafgaande aan de benoeming in de bedoelde functie en het hoogste bedrag in de maximum schaal behorend bij de functie waarin de werknemer benoemd wordt. De werknemer ontvangt het functieloon (inclusief indexering) behorend bij de nieuwe functie. De toelage blijft nominaal gelijk. Indien de werkgever de werknemer die een toelage ontvangt als bedoeld in artikel B2.9 en B2.10 in een functie met een hogere maximumschaal benoemt, wordt de toelage verminderd met hetzelfde bedrag waarmee het reguliere salaris in verband met de benoeming in de hogere functieschaal toeneemt. Zowel werkgever als werknemer zijn gehouden de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen en afspraken naar beste vermogen uit te voeren. Het bepaalde in B2.3 is niet van toepassing indien voor een werknemer volgens de geldende afvloeiingsregeling na een onvoorziene afloop van een lang buitengewoon verlof geen formatie beschikbaar blijkt te zijn en de werkgever geen aanspraak op een vergoeding in verband met de terugkeer van de werknemer heeft bij het Vervangingsfonds. Functiebouwwerk en functiewaardering vanaf 1-8-2002
Met ingang van 1-8-2002 gelden navolgende bepalingen, voor zoveel nodig in afwijking van het bepaalde in B6, B7 en B8. a. Het FUWA-VO 2002 wordt voor het OOP per 1-8-2002 VO overgenomen. Daartoe vindt in het schooljaar 2002-2003 een functiewaarderingsonderzoek plaats op basis waarvan de functies worden gewaardeerd per 1-8-2002. b. In het schooljaar 2002-2003 wordt de invoering van een functiewaarderingssysteem, gebaseerd op het FUWA-VO, voor OP en management voorbereid. c. De werkgever stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 1-2-2003 in het DGO de omvang van de structurele LB- en LD-formatie per 1-8-2002 vast. Voor zover de LDformatie meer bedraagt dan de per 1-8-2002 vastgestelde structurele formatie, is er sprake van een overgangsformatie die kan worden afgebouwd. De LD-formatie zal niet minder bedragen dan de hiervóór bedoelde structurele formatie. d. Uiterlijk 01-08-2003 zal de werkgever 12% van de medewerkers met een LB-functie hebben benoemd in een LC-functie. Indien bij de toedeling van LC functies aanvullende criteria nodig zijn worden deze overeengekomen in het DGO. e. Bij invoering van FUWA-VO behouden werknemers wier functie lager wordt gewaardeerd hun salarisuitzicht. f. De werkgever stelt een interne bezwarencommissie functiewaardering in. Deze commissie bestaat uit drie personen, een voorgedragen door personeelsleden, een voorgedragen door het bestuur en een gezamenlijk voorgedragen externe voorzitter. g. In overleg met het DGO worden nadere afspraken gemaakt m.b.t. de uitvoering van het bepaalde in a t/m f die worden neergelegd in een invoeringsplan FUWA-VO. h. De werknemer kan binnen 20 werkdagen na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de werkgever bezwaar aantekenen bij de interne bezwarencommissie FUWA-VO als hij zich niet kan verenigen met: - de waardering van de functie - de wijze waarop de in het invoeringsplan beschreven procedure voor zover op hem betrekking hebbend is gevolgd - de beschreven functie in relatie tot de hem opgedragen werkzaamheden. i. De interne bezwarencommissie brengt, na de betrokken werknemer en de werkgever in de gelegenheid te heben gesteld om te worden gehoord, advies uit aan de werkgever over het bezwaar en zendt daarvan en afschrift aan de werknemer. 16
Na ontvangst van het advies van de commissie neemt de werkgever binnen 20 werkdagen een nieuw besluit dat, met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt meegedeeld. j. De werkgever is aangesloten bij een van de landelijke bezwarencommissie inzake functiewaardering. k. Indien vóór de datum ingang van deze CAO, naast het bij de functie behorende salaris, toelagen worden verstrekt die verband houden met de taakinhoud, komen deze toelagen te vervallen. Waar nodig wordt voor zittende personeelsleden een overgangsregeling getroffen in het DGO. B4
Betrekkingsomvang
1
De werknemer wordt benoemd in een normbetrekking of een deel daarvan. De normbetrekking omvat gemiddeld per week 36,86 uren, leidend tot een normjaartaak van 1659 uren. De wederzijdse rechten en verplichtingen van de werkgever en de werknemer gelden ingevolge deze cao naar rato van de betrekkingsomvang, met uitzondering van het bepaalde in C12, C13, H3.1, L5A derde lid van artikel 1.
2 3
B5
Behoud van functie en betrekkingsomvang
1
Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin hij is benoemd, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en de schaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden. De omvang van de betrekking van de werknemer die een vast dienstverband heeft, wordt niet tegen zijn wil verminderd, behoudens de mogelijkheid van verval van rechtswege als bedoeld in F4.1. Het in B7.1 bepaalde is niet van toepassing als voor directieleden een hogere maximum schaal gaat gelden op basis van de gewijzigde omvang en complexiteit van de instelling.
2 3
Overgangsbepalingen B6
Functies
1
De werknemer wordt door de werkgever benoemd in één van de door de werkgever in het formatieplan opgenomen functies, tenzij sprake is van benoeming in meer dan één functie als bedoeld in artikel 7, vierde lid van het Kaderbesluit VO. Functiecategorieën De volgende functiecategorieën worden in de formatie onderscheiden: directiefuncties; leraarsfuncties; onderwijs ondersteunende functies functie leraar in opleiding. Functies worden onderscheiden in normfuncties als bedoeld in B6.4, B6.5. en B6.6 en B6.7 en in andere functies als bedoeld in paragraaf B7. Voor normfuncties hanteert de werkgever de taakkarakteristieken en de bijbehorende maximumschalen als bedoeld in B6.4, B6.5. en B6.6 en hoofdstuk I-M. Voor de functies behorend tot de functiecategorie directie worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken als bedoeld in de artikelen 5 en 6 met de
2 2.a 2.b 2.c 2.d 3
4
17
5
6 7 8
bijbehorende bijlagen van het Kaderbesluit VO zoals geldend op 31-7-2002 vastgesteld als normfuncties. Voor de functies behorend tot de functiecategorie leraren worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken als bedoeld in artikel 4 met de bijbehorende bijlagen van het Kaderbesluit VO vastgesteld als normfuncties zoals geldend 31 juli 2002. Voor de functies behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel worden de in de bijlage II opgenomen functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken als normfuncties vastgesteld. Voor de functies behorend tot de functiecategorie leraar in opleiding wordt de functie en de daarbij behorende taakkarakteristiek als bedoeld in hoofdstuk I-M vastgesteld als normfunctie. De werkgever die de in B6.4, B6.5, B6.6 en B6.7 genoemde normfuncties toepast, hanteert de bij deze normfuncties genoemde functieschalen en de bijbehorende carrièrepatronen als bedoeld in bijlage A.1 tot en met 4.
B7
Functiedifferentiatie
1
De werkgever kan op grond van onderwijskundige en organisatorische overwegingen overgaan tot het creëren van andere functies. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: * functiedifferentiatie mag niet leiden tot verlies van werkgelegenheid van de in vaste dienst zijnde werknemers en de in tijdelijke dienst benoemde werknemers met uitzicht op een vast dienstverband (als bedoeld in F2.1), tot een grotere taakbelasting voor andere werknemers of tot daling van het algemene functieniveau; * functies waarvan een bestanddeel bestaat uit onderwijsgevende activiteiten waarvoor een onderwijsbevoegdheid is vereist, hebben een maximumschaal van tenminste schaal 10; * andere functies hebben één aanloopschaal. Indien de werkgever op basis van functiedifferentiatie andere functies instelt, wordt daarvan tevens op basis van de functiebeschrijving en waardering de maximumschaal bepaald. De werkgever die op basis van het bepaalde in B7.2 andere functies instelt, hanteert de bij deze andere functies genoemde schalen en bijbehorende carrierepatronen als bedoeld in bijlage A.1 tot en met 4.
2 3
B8
Functiewaardering
1
Gedurende de looptijd van deze CAO wordt voor de waardering van de door de werkgever vastgestelde functies aangesloten bij de vóór het Rijkspersoneel geldende waarderingsverhoudingen, zoals die in de vóór 1 augustus 1996 in het voortgezet onderwijs gehanteerde functiewaarderingssystemen werden toegepast. De werkgever is aangesloten bij één van de landelijke bezwarencommissies inzake functiewaardering.
2
18
C1 Personeelsbeleid en sociaal jaarverslag 1 2 3
De werkgever beoogt met zijn personeelsbeleid de doelen van de instelling optimaal te verwezenlijken en daartoe het functioneren van de werknemers in hun arbeidssituatie te bevorderen. De werkgever legt periodiek zijn voornemens met betrekking tot het te voeren personeelsbeleid neer in een personeelsbeleidsplan, daarbij rekening houdend met de evaluatie van het gevoerde beleid. De resultaten van het personeelsbeleid worden neergelegd in een sociaal jaarverslag.
C2 Positieve actie/doelgroepen 1 2
3 4
De werkgever streeft een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand na. Daartoe legt de werkgever in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR streefcijfers vast voor groepen die zich maatschappelijk gezien in een achterstandspositie bevinden, waarbij het met name gaat om vrouwen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten en allochtonen. Over het daarbij te gebruiken instrumentarium voert de werkgever overleg met het personeelsdeel van de (G)MR. In het Sociaal Jaarverslag van de werkgever wordt het resultaat van het doelgroepenbeleid vermeld.
C3 Functioneringsgesprekken 1 2 3
Door of namens de werkgever wordt periodiek met alle werknemers een functioneringsgesprek gevoerd. De werkgever stelt een regeling vast in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR waarin de procedures van het voeren van functioneringsgesprekken zijn vastgelegd. In de regeling functioneringsgesprekken wordt in elk geval aangegeven: * het doel van het voeren van het functioneringsgesprek; * dat functioneringsgesprekken worden gevoerd op basis van gelijkwaardigheid van beide gesprekspartners en het tweezijdige karakter ervan. Het functioneren van de werknemer, van diens directleidinggevende, alsook de werkomstandigheden komen aan de orde; * de frequentie waarmee, op welke wijze en door welke leidinggevende de gesprekken gevoerd worden; * welke vaste gespreksonderwerpen in elk geval aan de orde komen; * dat alle gespreksonderwerpen, zowel van de zijde van werknemer als van zijn direct leidinggevende voorafgaand aan het gesprek bekend zijn bij de gesprekspartners; * dat de afspraken worden vastgelegd, gedateerd en door beide gesprekspartners worden ondertekend; * dat aan een functioneringsgesprek geen rechtspositionele consequenties zijn verbonden.
19
C4 Beoordeling 1 Door of namens de werkgever worden periodiek alle werknemers op hun functioneren beoordeeld. Aan een beoordeling kunnen rechtspositionele gevolgen worden verbonden. 2 In ieder geval vindt een beoordeling plaats voorafgaande aan: * wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband; * bevordering naar een hogere functie; * extra beloning waaronder het toekennen van een extra periodiek als bedoeld in G 1.4; * het niet toekennen van een jaarlijkse periodiek als bedoeld in G1.3. 3 De beoordeling vindt plaats nadat in het tijdvak waarop de beoordeling betrekking heeft een functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, tenzij dat wegens zwaarwegende omstandigheden niet mogelijk was. 4 De regeling beoordeling wordt in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR vastgesteld door de werkgever. 5 In de regeling beoordeling wordt in elk geval aangegeven: * het doel van beoordelen; * dat beoordelen in voorkomende gevallen kan leiden tot het treffen van maatregelen waaraan rechtspositionele gevolgen verbonden kunnen zijn; * op welke wijze en binnen welke periode, in geval van een negatieve beoordeling waar geen rechtspositionele gevolgen aan zijn verbonden, een volgende beoordeling plaatsvindt; * dat de beoordeling plaatsvindt aan de hand van een beoordelingsformulier waarop de te beoordelen functioneringsaspecten staan vermeld; * dat vooraf aan de werknemer kenbaar wordt gemaakt op welke taak en functioneringsaspecten hij zal worden beoordeeld; * wie welke werknemer of werknemers beoordeelt; * dat de beoordeling door de werknemer (beoordeelde) voor gezien wordt getekend; * met welke frequentie en op welke wijze beoordelen plaatsvindt; * op welke wijze voorzien is in de mogelijkheid in beroep te gaan tegen een vastgestelde beoordeling. 6 De beoordeling wordt vastgesteld door de werkgever. C5 Taakbeleid 1.a 1.b 2 3 4 5.a
De werkgever voert een taakbelastingsbeleid gebaseerd op de omvang van de normjaartaak zijnde 1659 uur. De omvang van de normbetrekking bedraagt gemiddeld 36,86 uur per week. Het taakbelastingsbeleid is gericht op een evenwichtige spreiding van de op te dragen werkzaamheden en werkdruk over het schooljaar van werknemers behorend tot eenzelfde functiecategorie. Binnen het taakbelastingsbeleid wordt mede rekening gehouden met incidenteel voorkomende vervangingswerkzaamheden. In geval van verzuim waarvoor vervanging noodzakelijk geacht wordt, is de werknemer niet gehouden om onbetaald te vervangen anders dan gedurende de wachtdagen en voor zover passend binnen de betrekkingsomvang. Het taakbelastingsbeleid wordt door de werkgever vastgesteld in overeenstemming met het personeelsdeel van de (G)MR.
20
5.b 6.1
a. b.
c.
d.
e.
6.2 6.3 7
8.a
8.b
In het taakbelastingsbeleid is eveneens opgenomen welke nietlesgevende taken in welke omvang in mindering van de maximale omvang van de lesgevende taak worden gebracht. Met ingang van 1-8-2002 wordt een herkenbare werkdrukvermindering voor docenten gerealiseerd. Deze werkdrukvermindering wordt op bestuurs- c.q. instellingsniveau in overleg met de P-GMR dan wel P-MR nader ingevuld. CAO-partijen adviseren hiertoe de opslagfactor ten behoeve van voor-/nazorg te verhogen zonder de voor-/nazorg inhoudelijk te veranderen. Verder gelden de volgende voorwaarden: Een schooljaar telt 40 werkweken, waarvan minimaal 36 lesweken. Specifieke afspraken voor de docent in een volledige betrekking: i. deze geeft maximaal 25 lessen van 50 minuten per week ii. de lestaak bedraagt maximaal 750 klokuren op jaarbasis iii. in verband met de vermindering per 1-8-2002 van het aantal te geven lessen van 26 naar 25, wordt de daardoor vrijkomende tijd voor maximaal 15 klokuren per jaar ingevuld met andere taken In goed onderling overleg kan de docent worden belast met maximaal 27 lesuren met dien verstande dat zulks: i. schriftelijke instemming behoeft van de individuele werknemer; ii. telkens voor ten hoogste een schooljaar wordt bepaald; iii. niet leidt tot verdringing van anderen. Op onderwijskundige gronden en met het oog op beheersing van werkdruk kan worden gekozen voor periodisering van het onderwijs. In voorkomende gevallen kan de lessentaak gedurende een periode verhoogd worden met maximaal 3 lessen, mits deze verhoging: i. de periode voorafgaand of aansluitend volledig gecompenseerd en ii. opeenvolgende piekbelasting niet voor komt. Voor de docent in een deeltijdbetrekking worden de bepalingen onder b t/m d op overeenkomstige wijze toegepast. De concrete invulling daarvan wordt in goed overleg gerealiseerd via vermindering van de individuele lestaak, verhoging van de individuele opslagfactor voor-/nazorg, een vermindering van de specifieke of bijzondere taken danwel een ophoging van de werktijdfactor. De werkgever kan in overleg met de PMR overgaan tot het instellen van een 45 minutenrooster. De werkgever bepaalt in overleg met de PMR binnen welke grenzen leraren in proefwerk- en tentamenweken beschikbaar dienen te zijn voor surveillance. De werkgever kan op grond van onderwijskundige motieven die leiden tot een andere organisatorische inrichting van het onderwijs en tot een noodzakelijk andere inzet van het personeel dan de in C5.6 genoemde, in overeenstemming met het DGO afwijken van de in C5.6 genoemde bepalingen. Binnen de jaartaak van de leraar wordt, uitgaande van de normjaartaak van 1659 uur, 10% aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarover de werknemer in het kader van functioneringsgesprekken verantwoording aflegt. Binnen de genoemde 10% voor deskundigheidsbevordering kan in overleg tussen de werkgever en werknemer voor maximaal 30% van de tijd, in relatie met het scholingsplan, de invulling worden bepaald. Het bepaalde onder a. is van overeenkomstige toepassing op de leden van het onderwijsondersteunend personeel die benoemd zijn in de functie van technisch onderwijsassistent of logopedist dan wel een andere functie waarin sprake is van lesgebonden of behandeltaken.
21
1
8.c
9
10
11
Voor onderwijsondersteunend personeel dat lestaken verricht voor groepen leerlingen, geldt hetzelfde kader voor de maximale lessentaak als voor docenten.Voor onderwijsondersteunend personeel dat les- of behandeltaken verricht voor individuele leerlingen, geldt een maximale lessentaak van 823 klokuren op jaarbasis. Het onderwijsondersteunend personeel wordt in de gelegenheid gesteld de eigen deskundigheid te bevorderen met het oog op de eigen werkzaamheden, het functioneren van de schoolorganisatie en het onderwijskundig proces en de eigen inzetbaarheid. In het taakbelastingbeleid wordt expliciet aandacht besteed aan de taakbelasting van de leden van het onderwijsondersteunend personeel. In het bijzonder wordt aandacht gegeven aan de activiteiten van het onderwijsondersteunend personeel die tot een direct contact met leerlingen leiden. Van het gevoerde taakbelastingsbeleid wordt verslag gedaan in het Sociaal Jaarverslag.
C6 Arbeids- en rusttijdenregeling en beschikbaarheidsregeling 1
2 3
4 5
De werkgever stelt een arbeids- en rusttijdenregeling en een beschikbaarheidregeling in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR vast, waarin onder meer geregeld worden: * aantal werkdagen per week * werktijd en openingstijden instelling * rustpauze tussen 2 dagdelen * na avondwerk, tenminste 9 uur rust. De keuze van de werknemer voor een arbeidstijdenmodel vindt plaats binnen de kaders die daarover worden afgesproken tussen de werkgever en de personeelsgeleding van de (G)MR. De werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunende personeel kiest voor toepassing van een van de volgende arbeidstijdenmodellen: a. een rooster van 40 uur per week b. een rooster van 38 uur per week c. een rooster van 36 uur per week waarbij een werkdag bestaat uit 9 uur d. een regeling in onderling overleg overeen te komen tussen de werknemer en de werkgever. Bij de bepaling of het door de werknemer gekozen rooster wordt toegepast maakt de werkgever een afweging tussen het individuele belang en het organisatorische belang. Indien de werkgever de keuze van de werknemer niet honoreert dient hij dit te motiveren. Aan het begin van het schooljaar wordt de spreiding van de arbeidsuren over de week vastgelegd in overleg tussen werkgever en werknemer.
C7
Compensatieregeling in verband met overwerk onderwijsondersteunend personeel
1
Onder overwerk wordt verstaan door of namens de werkgever opgedragen arbeid buiten de met de werknemer op grond van artikel C6 overeengekomen wekelijkse
Gedurende de looptijd van deze CAO wordt door de werkgever nader taakbeleid voor het OOP ontwikkeld.
1
22
1.a 1.b
1.c
arbeidsduur, voor zover de normale dagelijkse vastgestelde werktijd met meer dan een half uur wordt overschreden. De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht, komt in aanmerking voor de volgende compensatie: verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur. extra verlof, dat voor elk uur een percentage van die overschrijding is. De onder b bedoelde percentages zijn als volgt: Overwerk verricht tussen
op zondag
op maandag op dinsdag, woensdag, donderdag, of vrijdag
op zaterdag
0 en 6 uur 6 en 18 uur 18 en 20 uur 20 en 24 uur
100% 100% 100% 100%
100% 25% 25% 50%
50% 50% 75% 75%
50% 25% 25% 50%
Voor zover op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur langer dan twee uur overwerk is verricht wordt voor het meerdere in afwijking van de tabel het percentage op 50% gesteld. Het percentage wordt in afwijking van de tabel 100%, indien het overwerk is verricht op een met de zondag gelijkgestelde dag, dan wel op de daarop volgende dag tussen 0.00 en 6.00 uur. Voor het vaststellen van de duur van de overschrijding gelden de uren waarop krachtens a en b of krachtens H2 vakantie of verlof is genoten, als uren waarop is gewerkt.
C8
Deeltijdwerk
1
Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd. De werknemer kan de werkgever verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur. In geval van een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur is het bepaalde in de Wet aanpassing arbeidsduur (Staatsblad 2000 114, bijlage IX) van toepassing, met dien verstande dat de werknemer in afwijking van deze wet jaarlijks een verzoek om aanpassing van de betrekkingsomvang kan indienen. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer in deeltijd zoveel mogelijk aaneengesloten wordt ingeroosterd, rekening houdend met eventuele bestaande aangegane verplichtingen voorzover het schoolbelang dat toestaat. Tenzij met de desbetreffende werknemer dan wel met het personeelsdeel van de (G)MR voor de gehele instelling(en) of per functiecategorie of deel daarvan anders wordt overeengekomen, geldt voor de inzetbaarheid van medewerkers een
2
3 4
23
beschikbaarheidsregeling conform de volgende tabel. Indien in het DGO ten behoeve van Bapo’ers een gunstigere tabel is afgesproken, geldt die gunstigere tabel. Werktijdfactor tot en met 0,1000 tot en met 0,2000 tot en met 0,3000 tot en met 0,4000 tot en met 0,5000 tot en met 0,6000 tot en met 0,7000 tot en met 0,8000 tot en met 0,9000 > 0,9000
Maximaal aantal dagdelen 2 2 3 4 5 6 7 8 9 10 *)
Maximaal aantal dagen in roosteren 1 2 3 3 3 4 4 4 5 5
*) daar waar scholen daartoe in de gelegenheid zijn om een weektaak van meer dan 0,9 in te roosteren in 9 dagdelen, zal dit daadwerkelijk nagestreefd worden. C9
Scholingsbeleid
1
De werkgever voert in overleg met de P(G)MR een actief scholingsbeleid gericht op de professionele ontwikkeling van organisatie en werknemers. De werkgever hanteert ten behoeve van alle categorieën werknemers een scholingsplan dat vastgesteld wordt in overeenstemming met het personeelsdeel van de (G)MR. Dit plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Dit scholingsplan bevat tenminste de volgende elementen: * de uitgangspunten van het scholingsbeleid; * de stappen waarin het scholingsplan tot uitvoering zal worden gebracht; * de criteria met behulp waarvan bepaald wordt welke werknemers wanneer in aanmerking komen voor scholing; * de procedure volgens welke een verzoek om scholing moet worden ingediend en op welke wijze het verzoek wordt beoordeeld. In jaarlijkse functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken worden met
1a.
1b. elke
2 2.a 2.b 3
werknemer afspraken gemaakt over een persoonlijk ontwikkelingsplan met bijbehorende faciliteiten. Het streven is er op gericht dat het eerste POP moet zijn overeengekomen voor het einde van de looptijd van deze CAO. Scholingsafspraken zijn een onderdeel van het persoonlijk ontwikkelingsplan. De werkgever draagt de kosten hiervan. De werkgever stelt na overleg met het personeelsdeel van de (G)MR het scholingsbudget vast. Het scholingsbudget wordt onderscheiden in: een budget in verband met scholing tot behoud respectievelijk bevordering van de deskundigheid en inzetbaarheid van de werknemers in het algemeen, en een budget in verband met scholing tot behoud respectievelijk bevordering van de deskundigheid en inzetbaarheid van direct met ontslag bedreigde werknemers, een en ander tot behoud van het werkgelegenheidsperspectief. De werkgever kan de werknemer verplichten zich te laten scholen voorzover zulks noodzakelijk is voor het vervullen van zijn functie conform de in het scholingsplan neergelegde criteria. 24
C10 Scholingskosten 1
2
3
4 4.a 4.b 4.c 5 5.a 5.b
6
Voor volledige tegemoetkoming komen in aanmerking de kosten welke verbonden zijn aan door de werkgever aan de werknemer opgedragen scholing en aan scholing welke samenhangt met het werkgelegenheidsperspectief van in het RDDF geplaatste werknemers, voor zover betrekking hebbend op: * noodzakelijkerwijs te maken reis- en verblijfkosten; * aanschaffingskosten van het verplicht gestelde studiemateriaal; * cursus- of lesgeld; * examen- of diplomakosten. De werkgever kan beslissen anderssoortige kosten voor (al dan niet gedeeltelijke) vergoeding in aanmerking te laten komen. De werkgever vergoedt op verzoek van de werknemer 50% van de kosten van scholing, welke naar het oordeel van de werkgever mede in het belang van de instelling is voor zover betrekking hebben op: * noodzakelijkerwijs te maken reiskosten; * aanschaffingskosten van het verplicht gestelde studiemateriaal; * cursus- of lesgeld; * examen- of diplomakosten. De werkgever kan beslissen een groter gedeelte of anderssoortige kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Scholingsfaciliteiten kunnen al dan niet tijdelijk worden ingetrokken, indien de werkgever op grond van verkregen informatie van het scholingsinstituut van oordeel is dat de betrokkene niet in die mate studeert of vorderingen maakt dat hij in staat kan worden geacht de studie in de daarvoor geldende termijn te voltooien. De intrekking geschiedt niet indien de werknemer aannemelijk maakt, dat deze omstandigheid niet aan hem te wijten is. De werknemer is, indien dit vooraf schriftelijk is overeengekomen, verplicht tot terugbetaling van de aan hem verleende vergoeding van de kosten vermeld in C10.1 en C10.2 ingeval: hem ontslag op eigen verzoek wordt verleend vóórdat de studie met goed gevolg is afgesloten; de studie niet met goed gevolg is afgesloten op grond van omstandigheden die naar het oordeel van de werkgever aan de werknemer te wijten zijn; hem ontslag op eigen verzoek wordt verleend binnen een termijn van drie jaren sedert de datum, waarop de studie met goed gevolg is afgesloten. De in C10.4 bedoelde verplichting tot terugbetaling wordt beperkt: in de gevallen, bedoeld onder a en b, tot het bedrag dat de betrokkene is uitbetaald in het tijdvak van drie jaren, voorafgaande aan de datum waarop de desbetreffende omstandigheid zich heeft voorgedaan; in het geval, bedoeld onder c, voor elke maand welke ontbreekt aan de in die bepaling genoemde termijn, tot 1/36 gedeelte van het bedrag dat de betrokkene is uitbetaald in het tijdvak van drie jaren voorafgaande aan de datum waarop de studie is afgesloten. De in C10.4 bedoelde verplichting tot terugbetaling geldt niet indien de werknemer ter zake van het ontslag aanspraak heeft op een uitkering als bedoeld in het Besluit werkloosheid onderwijs en onderzoekpersoneel of op een direct ingaand pensioen. Deze verplichting geldt evenmin voor een werknemer die in het RDDF is geplaatst, in samenhang met de afspraken zoals bedoeld in B2.5, tenzij er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in C10.4 onder b. 25
C11
Studieverlof
1
3
Ingeval van opgedragen scholing en scholing welke samenhangt met het werkgelegenheidsperspectief van de in het RDDF geplaatste werknemer, verleent de werkgever aan de werknemer binnen zijn weektaak studieverlof voor de omvang van de genormeerde studielast, tenzij de onbelemmerde voortgang van het onderwijs zich daar tegen verzet. De werknemer wordt niet belast met het geven van onderwijs voorzover dit zou samenvallen met de scholing. In geval van scholing mede in het belang van de instelling, kan, tenzij het belang van de instelling zich daartegen verzet, aan de werknemer op verzoek bezoldigd studieverlof worden verleend voor ten hoogste een dag per week, indien en zover de studie gelet op de aard en omvang van de taakbelasting van de werknemer niet buiten werktijd kan geschieden dan wel indien er sprake is van een examen of tentamen ter afronding van (een deel van) de studie welke tijdens werktijd moet worden afgelegd. Ter voorbereiding op een examen en tentamen als bovenbedoeld kan bovendien studieverlof worden verleend voor ten hoogste vijf halve dagen per jaar. Genoten studieverlof is niet terugvorderbaar.
C12
Overplaatsing
1
Vrijwillige overplaatsing in het kader van het te voeren personeelsbeleid zal de regel moeten zijn. Onvrijwillige overplaatsing van de werknemer van de ene naar een andere instelling of instellingen van de werkgever is alleen mogelijk: in geval van een formatietekort op een bepaalde instelling; in geval van een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst; bij disfunctioneren; op advies van de bedrijfsarts; om een personele wisseling mogelijk te maken in gevallen b, c en d. De werkgever die voornemens is om een werknemer over te plaatsen treedt in overleg met de werknemer om te bezien onder welke condities de overplaatsing zal geschieden. De hierbij gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, en de werkgever desalniettemin tot een onvrijwillige overplaatsing besluit, geeft deze bij zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werknemer en de belangen van de organisatie tegen elkaar heeft afgewogen. De werknemer heeft, voorafgaande aan de effectuering van het besluit, de mogelijkheid om het besluit ter inhoudelijke toetsing voor te leggen aan een onafhankelijk rechter of Commissie van Beroep waarbij de werkgever is aangesloten. De werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, zal de als gevolg hiervan noodzakelijk te maken extra reiskosten vergoed krijgen door de werkgever op basis van de kosten van openbaar vervoer. Dit uiteraard binnen de grenzen van de in de bijlage IV opgenomen uitvoeringsregeling verplaatsingskosten. Voor iedere werknemer die als gevolg van overplaatsing van de ene naar een andere instelling op dezelfde dag werkzaam is op meerdere locaties, zullen de noodzakelijk
2
2 2.a 2.b 2.c 2.d 2.e 3.a
3.b 4
5
26
6 7
te maken extra reiskosten worden vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten (bijlage IV). Extra reistijd voor de werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, wordt verdisconteerd in de taakbelasting van de desbetreffende werknemer. Extra reistijd op dezelfde dag tussen instellingen die voortvloeit uit overplaatsing wordt in de taakbelasting van de werknemer verdisconteerd.
C13 Arbeidsomstandigheden De werkgever streeft naar zodanige arbeidsomstandigheden dat daarin liggende oorzaken voor verzuim wegens arbeidsongeschiktheid en ziekte worden geminimaliseerd. De werknemer werkt optimaal mee aan het realiseren van het in dit verband noodzakelijke ziektepreventie en herintredingsbeleid.
27
D Werkgelegenheid en afvloeiing D1 De werkgever bevordert naar vermogen (het behoud van) werkgelegenheid. D2 Werkgelegenheidsbeleid 1
2
3
Voor werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd geldt een werkgelegenheidsgarantie. Indien de werkgever voorziet dat hij de werkgelegenheidsgarantie niet meer kan handhaven stelt hij de centrales daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte. De werkgever hanteert een sociaal statuut dat erop is gericht de werkgelegenheid, de loopbaanperspectieven en de vrijwillige mobiliteit van werknemers te bevorderen. Daartoe worden in ieder geval de volgende instrumenten ingezet: a. een jaarlijkse reservering door de werkgever voor de uitvoering van het sociaal statuut; b. het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken; c. het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen; d. het uitvoeren van actief scholingsbeleid; e. het uitvoeren van mobiliteitsbeleid; f. het aanbieden van vacatures bij de werkgever of binnen een samenwerkingsverband van werkgevers aan interne kandidaten. Indien er geen geschikte kandidaten zijn wordt extern geworven. De nadere bepaling en uitwerking van de instrumenten die in het kader van het sociaal statuut door de werkgever worden gehanteerd vindt plaats in overeenstemming met het personeelsdeel van de (G)MR voor 1-1-2003. Indien de werkgever op grond van het meerjarenformatiebeleid aangeeft dat de werkgelegenheidsgarantie ondanks het bepaalde in dit artikel niet meer is te handhaven en dit mogelijk leidt tot gedwongen ontslag, komt de werkgever in overleg met de centrales in het DGO een sociaal plan overeen conform de in bijlage X opgenomen regeling “Kaders voor het sociaal plan garantiemodel VO”. Gedwongen ontslag is niet eerder mogelijk dan twee jaar nadat in het DGO overeenstemming is bereikt over de eerste fase van het sociaal plan. Indien het DGO op aangeven van de werkgever vaststelt dat er sprake is van een noodsituatie kan in het DGO van de hiervoor genoemde bepalingen worden afgeweken.
28
E1 Informatievoorziening 1
2
3 4
De werkgever draagt er zorg voor dat op een voor de werknemer vrij toegankelijke plaats in de instelling in ieder geval aanwezig zijn: * statuten en overige reglementen van de rechtspersoon (bijzonder onderwijs); * een exemplaar van de CAO-VO; * verordeningen en overige reglementen van het bestuursorgaan, voorzover van toepassing (openbaar onderwijs); * de instructies en/of reglementen als bedoeld in E2 2.2; * het directiestatuut als bedoeld in artikel 32c van de WVO; * de andere van toepassing zijnde reglementen of voorschriften, die betrekking hebben op (een nadere precisering van) de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsomstandigheden; * de voor de instelling relevante onderwijswetgeving, alsmede beleidsregels en bekostigingsvoorwaarden zoals die zijn gepubliceerd door de minister; * een exemplaar van de vigerende afvloeiingsregeling; * regeling kinderopvang onderwijspersoneel; * de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 en de toepasselijke medezeggenschapsreglementen; * adres en reglement van: de Commissie van Beroep als bedoeld in artikel 52 WVO; de Commissie van Geschillen, indien een beroepsmogelijkheid bij deze commissie in de CAO is opgenomen (bijzonder onderwijs); de Commissie voor geschillen medezeggenschap onderwijs; overige voor de werknemer relevante commissies; * naam en adres van: de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid waarbij de werkgever is aangesloten; de ARBO-dienst; Bezwarencommissie Functiewaardering. Binnen twee maanden na eerste indiensttreding verstrekt de werknemer de werkgever de gegevens die noodzakelijk zijn voor het opstellen van het diensttijdoverzicht. Deze opgave van de diensttijd kan in een later stadium niet meer worden gewijzigd. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bekostigingsvoorwaarden en overige wettelijke voorschriften, alsmede voor de uitvoering van het in deze CAO bepaalde. Met inachtneming van het gestelde in de Wet op de Persoonsregistratie en de daarop gebaseerde regelingen zal de werkgever gegevens met betrekking tot de persoon van de werknemer met zorg behandelen.
E2 Functievervulling 1
In het bijzonder onderwijs vervult de werknemer zijn functie in overeenstemming met de grondslag en de doelstelling van de school, zoals die door de rechtspersoon zijn vastgesteld en zoals deze zijn omschreven in de statuten. In het openbaar onderwijs vervult de werknemer zijn functie in overeenstemming met de grondslag en doelstelling zoals omschreven in artikel 42 WVO. 29
2
3 4
5 6 7
De werknemer houdt zich bij de vervulling van de functie mede aan de regels, welke ten behoeve van de goede gang van zaken door de werkgever door middel van instructies en/of reglementen zijn vastgesteld en voorts aan de nadere aanwijzingen terzake, hem door of vanwege de werkgever verstrekt. Over onderdelen van de concrete taakinhoud en over wijziging daarvan pleegt de werkgever overleg met de werknemer. De werkzaamheden moeten redelijkerwijs aan de werknemer kunnen worden opgedragen. De dagen waarop de werknemer in deeltijd zijn werkzaamheden moet vervullen worden na overleg met de werknemer éénmaal per jaar door de werkgever vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met andere verplichtingen van de werknemer. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer. Indien de werknemer verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever. De werknemer is verplicht de werkzaamheden behorende bij de functie waarin hij is benoemd op zich te nemen. De werknemer ontvangt geen bezoldiging over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten.
E3 Nevenwerkzaamheden 1
2 3 4
De werknemer zal van het aanvaarden van een dienstverband aan andere onderwijsinstellingen dan wel van alle andere werkzaamheden waarvoor de werknemer salaris dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, kennis geven aan de werkgever. De werknemer zal eveneens van elke wijziging in de aard en de omvang van de in E3.1 bedoelde werkzaamheden kennis geven aan de werkgever. Indien de in E3.1 bedoelde werkzaamheden naar het oordeel van de werkgever redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling, zijn zij niet toegestaan. Nevenwerkzaamheden waarvoor de werknemer geen salaris dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, worden door de werknemer niet langer verricht, indien deze redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling.
E4 Geheimhouding 1 2
Zowel de werkgever als de werknemer zullen met betrekking tot hetgeen in of uit hoofde van hun functie vertrouwelijk te hunner kennis is gekomen de nodige zorgvuldigheid en geheimhouding in acht nemen. De in het eerste lid van dit artikel genoemde verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband.
E5 Intellectueel eigendom en concurrentiebeding 1 Indien en voor zover de functie van de werknemer mede omvat het, in opdracht van de werkgever, vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, berust het auteursrecht van die werken bij de werkgever, tenzij anders wordt overeengekomen.
30
2
De werknemer zal gedurende twee jaar na afloop van het dienstverband geen werkzaamheden verrichten, die schade toebrengen aan de instelling van de werkgever waaraan hij werkzaam was.
E6 Seksuele intimidatie, racisme en geweld 1 2 3
4
De werkgever voert een beleid dat gericht is op voorkoming van seksuele intimidatie en racisme gedurende werktijd of in verband met de arbeid, onder meer door het (doen) geven van voorlichting. De werkgever stelt in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR een regeling vast ter behandeling van klachten van werknemers die worden geconfronteerd met seksuele intimidatie gedurende de werktijd of in verband met de arbeid. De werkgever stelt in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR een regeling vast ter behandeling van klachten van werknemers die worden geconfronteerd met racistische uitlatingen of agressief gedrag (geweld) gedurende de werktijd of in verband met de arbeid. De werkgever benoemt in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR één of meer vertrouwenspersonen en stelt een klachtencommissie in.
31
F1 Dienstverband 1. Bij zijn indiensttreding ontvangt de werknemer een akte van benoeming dan wel een akte van aanstelling volgens het in de bijlage opgenomen model. 2. Het dienstverband wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd. 3. Behoudens het bepaalde in artikel F2 wordt het dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd. 4. Ten minste twee maanden voor de einddatum van het dienstverband voor bepaalde tijd welk dienstverband een tijdsduur had van tenminste 12 maanden en waarbij door de werkgever schriftelijk uitzicht is gegeven op een dienstverband voor onbepaalde tijd beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum een dienstverband voor onbepaalde tijd, nog één maal een nieuw (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd dan wel geen dienstverband zal aanbieden. Van deze beslissing 2 ontvangt de werknemer binnen een week schriftelijk bericht. 5. Indien de werkgever nalaat de in F1 lid 4 bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd cq. aangesteld in een verlengd tijdelijk dienstverband onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband. 6. Indien een dienstverband op grond van het gestelde in F2 lid 3 onder a. tenminste onafgebroken 24 maanden heeft geduurd en nadien wordt voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voorzover het een dienstverband betreft in dezelfde functie, met in acht neming van procedure als genoemd in artikel 20 van BZA. 7. De totale duur van elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd bedraagt ten hoogste drie jaar, met uitzondering van een dienstverband voor bepaalde tijd als bedoeld in F2 lid 4. Wordt het dienstverband nadien voortgezet dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd. 8. De onder F1.7 genoemde termijn van drie jaar geldt onder de voorwaarde dat het laatste dienstverband voor bepaalde tijd is ingegaan op of na 1 augustus 1999. Wanneer aan deze voorwaarde niet is voldaan dan geldt bij toepassing van F1.7 een termijn van ten 3 hoogste vijf jaar in plaats van drie jaar . 9. Bij een eerste indiensttreding direct voor onbepaalde tijd kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen als bedoeld in artikel 7: 652 jo. 7: 676 van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens deze proeftijd kan het dienstverband door beide partijen zonder opzeggingstermijn worden opgezegd. F2 Dienstverband voor bepaalde tijd 1. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij eerste indiensttreding. De duur van dit dienstverband bedraagt ten hoogste 12 maanden. 2. In bijzondere gevallen kan de in het eerste lid genoemde periode met ten hoogste 12 maanden worden verlengd. 3. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen: a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer telkens voor ten hoogste één jaar; b. als voorziening in een tijdelijke vacature voor ten hoogste één jaar; 2
Toelichting: De beslissing van de werkgever om niet tot verlenging over te gaan van een eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt niet als opzegging. 3 Toelichting: Dit artikellid is bedoeld om werkgevers die op 1 augustus 1999 inmiddels al meer dan drie jaar werknemers in dienst hebben op grond van opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet onverhoeds te confronteren met het tussentijds ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
32
c. indien de werknemer uitsluitend belast is met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar; d. indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar; 4. Een dienstverband voor bepaalde tijd wordt in elk geval overeengekomen wanneer enige bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een dienstverband voor onbepaalde tijd verzet. 5. Een dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in F2.3 met in achtneming van de daarbij gestelde condities. F3 Beëindiging van het dienstverband 1.
Het tussentijds beëindigen van een (verlengd) tijdelijk dienstverband, het beëindigen van een verlengd tijdelijk dienstverband, niet zijnde een verlengd tijdelijk dienstverband in verband met vervanging, en het beëindigen van een dienstverband voor onbepaalde tijd geschiedt: a. door opzegging; b. door onverwijlde opzegging wegens een voor de werkgever of de werknemer dringende reden als bedoeld in art. 7:678 en art. 7:679 van het Burgerlijk Wetboek; c. door ontbinding van het dienstverband op grond van art. 7:685 dan wel art. 7:686 van het Burgerlijk Wetboek, indien en voorzover er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; d. met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip; e. door opzegging op verzoek van de werknemer voor een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering op grond van de FPU en art. 1.5 van het Pensioenreglement van de stichting ABP, tenzij het belang van de school zich daar tegen verzet. 2. Van rechtswege eindigt: a. het eerste dienstverband voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; b. het verlengd tijdelijk dienstverband in verband met vervanging door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; c. het dienstverband van de werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt, en voorzover door partijen niet anders wordt overeengekomen; d. het dienstverband van de werknemer die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen, vanaf het moment van de rechterlijke uitspraak; e. het dienstverband bij overlijden van de werknemer; f. het dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs die ingevolge artikel 44 tweede lid van de WVO voor onbepaalde tijd is geschorst. 3. Bij opzegging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd zijn de opzeggingsverboden genoemd in de leden 1 en 3 van art. 7: 670 van het BW niet van toepassing.
33
F4
Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege
Indien en voorzover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit: a. uren boven de normbetrekking; b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging; c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar; d. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met een project waarvoor door de werkgever of minister gedurende drie of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen en waarvan de functie niet in categorie I is geplaatst als bedoeld in art. B1 lid 5 onder c; e. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met contractactiviteiten die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer. F5 Opzegging 1. Opzegging door de werkgever cq. de werknemer dient bij aangetekend schrijven dan wel bij brief, die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd, en met redenen omkleed te geschieden met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn. 2. Opzegging, anders dan bedoeld in artikel F3.b, geschiedt tegen de eerste van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen. F6 Opzeggingstermijn 1.
In geval van opzegging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd, van een dienstverband voor onbepaalde tijd en in geval van tussentijdse opzegging van een (verlengd) tijdelijk dienstverband neemt elk der partijen, tenzij er sprake is van opzegging op grond van art. F3 lid 1. onder b., de volgende opzeggingstermijn in acht: • tenminste een maand indien het dienstverband zes maanden of minder heeft geduurd; • tenminste twee maanden indien het dienstverband meer dan zes maanden doch minder dan twaalf maanden heeft geduurd; • tenminste drie maanden indien het dienstverband twaalf maanden of meer heeft geduurd. 2. Indien de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van art. XXI van de Wet van 14 mei 1998 (Stb. 300, 1998) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde Wet. 3. Met wederzijds goedvinden kan van de in art. F 6 lid 1 en 2 genoemde termijnen worden afgeweken. 4. De werkgever kan in geval van ontslag als disciplinaire maatregel als bedoeld in art. F10 lid 1 onder c. bij de opzegging de opzeggingstermijn achterwege laten. F7 Gronden voor opzegging Opzegging van een dienstverband voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een dienstverband voor bepaalde tijd kan plaatsvinden op grond van: 1. a. plichtsverzuim als bedoeld in artikel F 10 lid 2; 34
b. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken; c. opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of het dienstverband, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat het dienstverband van de werknemer zal worden opgeheven; d. het feit dat na afloop van lang buitengewoon verlof de werknemer bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst bij de werkgever kan worden hersteld; e. ziekte of arbeidsongeschiktheid, indien dat tenminste 24 maanden heeft geduurd, en herstel binnen zes maanden na deze 24 maanden niet te verwachten is en er bovendien geen reële plaatsingsmogelijkheden bij de werkgever zijn; f. een onherroepelijk geworden vonnis waarbij de werknemer is veroordeeld tot vrijheidsstraf wegens een misdrijf; g. het feit dat de werknemer in verband met de benoeming of de aanstelling opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, zonder welke handelwijze niet tot benoeming of aanstelling zou zijn overgegaan. h. het feit dat met betrekking tot de overurenbetrekking van de werknemer is komen vast te staan dat in redelijkheid de overuren aan een andere werknemer binnen een normbetrekking kunnen worden opgedragen; i. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs de mogelijkheid van het dienstverband uit te sluiten; 2. de godsdienstleraar katholiek onderwijs wiens bisschoppelijke machtiging cq. akkoordverklaring tot het geven van godsdienstonderwijs onherroepelijk is ingetrokken, om die reden is ontheven van het geven van godsdienstlessen, en voor wie geen andere lessen beschikbaar zijn. F8 Herbenoeming bij restvaliditeit Indien de werknemer wordt ontslagen van het gestelde in art. 7 lid 1 onder e. zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig dienstverband met de werknemer aangaan, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zonodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van deze niet valt te vergen. F9 Schorsing als ordemaatregel 1
2 2.a 2.b 2.c
De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Voordat de werknemer wordt geschorst wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De opvattingen van de werknemer omtrent de schorsing worden opgenomen in de brief, waarin de schorsing wordt bevestigd. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de werkgever de werknemer schorsen: voor de duur van de vervolging wanneer een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen de werknemer is ingesteld; tot het moment dat er sprake is van een onherroepelijk vonnis wanneer de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen in een nog niet onherroepelijk vonnis; voor de duur dat de werknemer op grond van artikel 44 van de WVO is geschorst (openbaar onderwijs); 35
2.d 2.e 2.f 2.g 3 4 5
indien de werknemer krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd; voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van een voornemen tot opzegging als bedoeld in art. 7 lid 1 onder a., b. en i. voor de duur van de procedure tot ontbinding van het dienstverband (uitsluitend van toepassing voor het bijzonder onderwijs); in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert voor ten hoogste drie maanden, daaronder begrepen de termijn genoemd in lid 1. Deze termijn van drie maanden kan ten hoogste één keer met drie maanden worden verlengd. Tijdens de schorsing heeft de werknemer slechts toegang tot de school na verkregen toestemming van de werkgever. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
F10 Disciplinaire maatregelen 1 1.a 1.b 1.c 1.d 2
De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan een plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen: schriftelijke berisping; schorsing met behoud van salaris; ontslag; inhouding bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris. Desgewenst wordt een inhoudingsregeling overeengekomen. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
F11 Verweer (bijzonder onderwijs). (De volgende bepalingen betreffende verweer zijn uitsluitend van toepassing op het bijzonder onderwijs.) 1 Alvorens een besluit tot opzegging als bedoeld in art. F7 lid onder a., b. en i. , schorsing als bedoeld in artikel F9 lid 2 dan wel en disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel F 10 lid 1 wordt genomen, deelt de werkgever de werknemer bij aangetekend schrijven dan wel bij brief, die hem tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd, mee dat de werknemer in de gelegenheid is na kennisneming van de aangevoerde gronden zich te verweren. 2 Indien de werknemer zich wenst te verweren, dient de werknemer dit uiterlijk een week na verzending c.q. overhandiging van de F11.1 bedoelde brief, schriftelijk aan de werkgever mee te delen. 3 Het verweer geschiedt binnen drie weken na verzending c.q. overhandiging van de in F11.1 bedoelde brief ten overstaan van de werkgever. Deze bepaalt in overeenstemming met de werknemer of dit verweer mondeling dan wel schriftelijk zal geschieden. De werknemer kan zich bij zijn verweer doen bijstaan door een raadsman. 4 Van een mondeling verweer c.q. van een eventuele nadere mondelinge toelichting maakt de werkgever zo spoedig mogelijk procesverbaal op. Een afschrift van het procesverbaal wordt onverwijld aan de werknemer ter ondertekening toegezonden. 36
5
Weigert de werknemer de ondertekening, dan stelt hij de werkgever daarvan onverwijld schriftelijk en onder opgave van redenen in kennis. Zo spoedig mogelijk na het verweer deelt de werkgever de werknemer per aangetekend schrijven het definitieve besluit mede.
37
G SALARIS G1 Salaris 1.
2.
3.
4. 5.
Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt elke werknemer bezoldigd volgens het bij zijn functie behorende carrièrepatroon (actuele loonpeil) vermeld in de bijlagen A.1 tot en met 4. Behoudens het gestelde in G1.3 en G1.4 wordt het salaris van de werknemer volgens het voor hem geldende carrièrepatroon jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd. De werkgever kan éénmalig de werknemer een jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen als bedoeld in C4.5 een dergelijk besluit van de werkgever kunnen dragen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt tenminste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. In overleg tussen werkgever en werknemer mag van het bepaalde in dit artikel, alsmede in de artikelen G2 tot en met G7 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ‘s Rijks belastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
G2 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding 1.
2.
3. 4.
5.
6.
Het maandsalaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag zoals die voorkomen in het bij zijn functie behorende carrièrepatroon. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in het bij een functie behorende carrièrepatroon wordt het maandsalaris vastgesteld op het naast hogere bedrag. Bij de vaststelling van het maandsalaris bij indiensttreding kan de werkgever, in voor de werknemer gunstige zin, afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk. Het maandsalaris van de werknemer die voor de eerste keer wordt benoemd in een onderwijsfunctie wordt voor elke periode van vier jaar na het verwerven van de vereiste bevoegdheid met één periodiek verhoogd. Als de voorafgaande functie een leraarsfunctie in het voortgezet onderwijs was, die is beëindigd vóór 1 augustus 2002, wordt voorafgaande aan de toepassing van artikel G3 en G5 (het bedrag van) het maandsalaris in de voorafgaande functie vastgesteld overeenkomstig de betreffende conversietabel van bijlage A5.2. Als de voorafgaande functie een leraarsfunctie was in het primair onderwijs of de BVE, die is beëindigd vóór 1 augustus 2002, wordt na de toepassing van artikel G3 en G5 (het bedrag van) het maandsalaris in de voorafgaande functie vastgesteld overeenkomstig de betreffende conversietabel van bijlage A5.2.
38
G3
Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
1.
Voor de werknemer die reeds in een schooljaar in één of meer onderwijsfuncties gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest, vindt de vaststelling van het maandsalaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden. Indien het carrièrepatroon in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming plaatsheeft in hetzelfde schooljaar wordt het maandsalaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie. Indien de in G3.2 bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd wordt het maandsalaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat in het carrièrepatroon van de nieuwe functie 1 periodiek hoger is. Indien het carrièrepatroon in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming plaats heeft in hetzelfde schooljaar wordt het maandsalaris vastgesteld op een bedrag dat onmiddellijk gelegen is boven het maandsalaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie. Indien de in G3.4 bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd wordt het maandsalaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat onmiddellijk gelegen is boven het maandsalaris in de voorafgaande functie en vervolgens in het nieuwe carrièrepatroon met 1 periodiek verhoogd. Bij de toepassing van het vorengaande wordt uitgegaan van het laatste schooljaar waarin de werknemer gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest. Indien in het schooljaar als bedoeld in G3.6 sprake is geweest van meer dan één onderwijsfunctie wordt uitgegaan van de functie met het hoogste carrièrepatroon waarin de werknemer tezamen met één of meer andere onderwijsfunctie(s) voldoet aan het gestelde in G3.1. Waar in de voorgaande leden sprake is van het maandsalaris (actueel loonpeil) in de voorafgaande functie wordt dit als volgt bepaald: - als het maandsalaris in de voorafgaande functie is uitgedrukt in een schaalpositie die voorkomt in de bijlagen A1 tot en met A4 wordt het bij die schaalpositie behorende actuele bedrag genomen; - als het maandsalaris in de voorafgaande functie niet is uitgedrukt in een schaalpositie die voorkomt in de bijlagen A1 tot en met A4 wordt het nominale bedrag van dit maandsalaris op het actuele loonpeil gebracht met behulp van de omrekentabel in bijlage A5.3.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
G.4
Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling in geval van aangehouden onderwijsfunctie(s)
39
1.
2.
Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) vervult, wordt voor de vaststelling van het maandsalaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in artikel G3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijkgesteld wordt aan een vorige functie. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan het carrièrepatroon gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd wordt het maandsalaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dat gelijke carrièrepatroon.
G5
Vaststelling maandsalaris bij benoeming/aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
1.
Indien de werknemer wordt benoemd in een functie na gedurende drie of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld wordt zijn maandsalaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel G3. Voor elke periode van drie jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd. Voor de toepassing van het gestelde in G5.1 wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest gelijkgesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld.
2.
G6
Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs
1.
Het maandsalaris van de werknemer die een inkomen geniet of heeft genoten voor werkzaamheden, al dan niet in een dienstbetrekking buiten het onderwijs, wordt vastgesteld op een bedrag dat één periodieke verhoging hoger is dan dit inkomen, indien voor de onderwijsfunctie relevante ervaring is opgedaan. Voorafgaand aan de toepassing van artikel G6.1 wordt (het bedrag van) het laatstgenoten maandinkomen vastgesteld overeenkomstig de omrekentabel in bijlage A5.3.
2.
G7
Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op onbetaalde relevante ervaring
1.
Bij de toepassing van de artikelen G2 tot en met G6 wordt het salaris van een werknemer, die naar het oordeel van de werkgever voorafgaand aan een benoeming per 1 augustus 2001 of later relevante ervaring heeft opgedaan in werkzaamheden waaraan geen inkomen was verbonden, vastgesteld op een hoger salarisbedrag, voor zover dit binnen het carrièrepatroon van de functie mogelijk is. Een besluit van de werkgever dat er geen sprake is van relevante onbetaalde ervaring wordt schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer meegedeeld.
2.
40
G8
In- en doorstroombanen
1
Bij de functie van de werknemer die is benoemd in het kader van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (Staatcourant 1998, nr. 246, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld) behoort maximumschaal 1. 2 In afwijking van artikel B3.7 behoort bij de maximumschaal die geldt voor de werknemer bedoeld in het eerste lid, een aanlooptraject conform bijlage A4.1. 3 Op de werknemer bedoeld in het eerste lid is het bepaalde in de artikelen G2 tot en met G5 niet van toepassing. 4 Het salaris van de in het eerste lid bedoelde werknemer wordt bij zijn benoeming vastgesteld op het laagste bedrag van het aanlooptraject. 5 Bij gebleken geschiktheid wordt een regulier vacante functie bij voorrang aangeboden aan werknemers die drie jaar of langer in dienst zijn van werkgever op grond van regelingen voor gesubsidieerde arbeid. G9
Salarisniveau leraar in opleiding met dienstverband Het salaris van de leraar in opleiding bedraagt bij een normbetrekking 50% van het salaris genoemd in bijlage A4.2.
G10
Aanvang en einde dienstverband, doorbetaling
1.
Algemeen Behoudens het gestelde in de navolgende leden gaan de benoeming en de bezoldiging in op de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden begint. Functiecategorie leraren Voor de leraar die zijn werkzaamheden in een nieuw dienstverband begint op de eerste dag na de zomervakantie gaan de benoeming en de bezoldiging in op de eerste dag van het nieuwe schooljaar indien de functie in het nieuwe dienstverband vanaf het begin van het schooljaar beschikbaar is, en hij in het voorafgaande schooljaar gedurende een aaneengesloten periode van langer dan twee maanden benoemd is geweest bij een instelling bekostigd door de minister welke benoeming geëindigd is op of na 1 juni van het voorafgaande schooljaar. De leraar die in tijdelijke dienst is benoemd heeft aanspraak op bezoldiging tot en met de dag waarop zijn tijdelijke benoeming afloopt onverminderd het gestelde in artikel H1.9. In geval de benoeming bedoeld in het derde lid zich uitstrekt over het volgende schooljaar ontstaat weer aanspraak op bezoldiging met ingang van de eerste dag na de zomervakantie, onverminderd het in G10.2 bepaalde. De in vaste dienst benoemde leraar die in verband met ontslag zijn werkzaamheden na de zomervakantie niet voortzet heeft aanspraak op bezoldiging uiterlijk tot en met de laatste dag van het schooljaar. De leraar die gedurende een gedeelte van de zomervakantie benoemd is geweest, heeft in afwijking van het in G10.3 bepaalde alsnog recht op bezoldiging, indien hij in
2.
3.
4.
5.
6.
41
een periode van 12 achtereenvolgende maanden gedurende alle schoolweken bij een werkgever benoemd was en aan één of meer scholen zijn functie heeft vervuld. G11
Salarisuitbetaling
1.
De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris bij eerste berekening en bij elke wijziging daarvan en zorgt ervoor dat hij uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand dan wel over een voorschot daarop kan beschikken. De werkgever is gerechtigd bedragen, die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10% van het netto maandsalaris mag bedragen. In tegenstelling tot hetgeen in G11.2 is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald. Indien de werknemer zonder meer had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald dient de werknemer het teveel of ten onrechte betaalde onverwijld en geheel terug te betalen. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling.
2.
3.
4.
5.
G12
Salarisbetaling over een gedeelte van de maand
1.
Indien een maandsalaris voor een werknemer moet worden vastgesteld over een gedeelte van een maand wordt het voor hem vastgestelde maandsalaris vermenigvuldigd met een breuk waarin: - de teller gelijk is aan het totaal van het aantal klokuren zoals dat uit het dienstverband met de werknemer gedurende die maand voortvloeit en wordt vermenigvuldigd met het aantal dagen dat in de week gewerkt is en gedeeld door het totaal aantal werkdagen per week dat is overeengekomen - de noemer gelijk is aan dertien maal het overeengekomen aantal klokuren gedeeld door drie.
G13 1.
Uitlooptoeslag onderwijzend personeel De werknemer behorend tot de functiecategorie leraar die op 31 december 1999 en op 1 januari 2000 in dienst was bij dezelfde werkgever in dezelfde functie met dezelfde maximumschaal, en die op 1 januari 2000: - langer dan een schooljaar bezoldigd werd volgens het hoogste bedrag van de hoogste aanloopschaal, of - bezoldigd werd volgens de bij de functie behorende maximumschaal, of - een salaris ontving hoger dan het reguliere maximumsalaris van de functie (15jaarsuitzicht/salarisgarantie) heeft recht op een maandelijkse uitlooptoeslag. 42
2.
3. 4.
5.
6.
7.
De in G13.1 bedoelde werknemer ontvangt de maandelijkse uitlooptoeslag met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin hij bezoldigd wordt volgens het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon. De hoogte van de in het tweede lid bedoelde uitlooptoeslag wordt bepaald in bijlage 1E van het kaderbesluit en is opgenomen in bijlage A6. De uitlooptoeslag is gebaseerd op een normbetrekking. Als er sprake is van betrekking met een omvang anders dan die van een normbetrekking wordt de uitlooptoeslag naar rato van de betrekkingsomvang berekend. De uitlooptoeslag maakt onderdeel uit van de bezoldiging en werkt als zodanig door in de vakantieuitkering en in de berekening van de premies voor ouderdoms-, nabestaanden- en invaliditeitspensioen en FPU. De werknemer die op 1 januari 2000 bij een andere werkgever in dienst is getreden en die overigens voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in G13.2. De werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de voorgaande leden behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in het tweede lid als hij op enig moment van werkgever verandert en aansluitend bij een nieuwe werkgever wordt benoemd in eenzelfde functie met dezelfde maximumschaal. Onder de term ‘aansluitend’ wordt mede verstaan de periode waarin betrokkene gebruikmaakt van een BBWO-uitkering. De leraar met een LB of LC functie die een salaris heeft dat hoger is dan het reguliere bijbehorende maximumsalaris en die op enig moment wordt bevorderd naar een LC of LD functie wordt voor toepassing van dit artikel geacht dezelfde functie te houden.
G14 Bindingstoelage 1
2
3
4
De bindingstoelage is bestemd voor leraren, directieleden (directeuren en adjunctdirecteuren en het lid van het onderwijsondersteunend personeel in een functie met maximumschaal 9 of hoger die op 1 augustus van het desbetreffende jaar bezoldigd worden volgens het maximumsalaris van hun functie dan wel een hoger salarisbedrag op grond van een garantieregeling. De bindingstoelage wordt jaarlijks toegekend, tenzij er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren en wordt uitsluitend toegekend voor zover en zolang de leraar niet wordt benoemd in een hogere leraarsfunctie op grond van functiedifferentiatie met een hoger maximumsalaris. In alle overige gevallen krijgt de betrokkene de bindingstoelage toegekend in augustus van het jaar waarin hij bezoldigd wordt naar het maximumsalaris. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking voor de in lid 1 genoemde betrokkenen staan aangegeven in bijlage A7. De toelage voor OOP met maximumschaal 10 of hoger is gelijk aan de toelage voor directiefuncties. De berekeningswijze en de doorwerking van deze bindingstoelage vindt plaats conform het bepaalde in de daarover gepubliceerde regeling van de minister van
43
OCenW e
G15 13 maand 1. 2.
3.
De werknemer, die in een kalenderjaar op enig moment in dienst is (geweest) bij een instelling ontvangt in de maand december een 13e maand. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt bij ontslag van de betrokkene de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot en met de datum van ontslag van het desbetreffende kalenderjaar. De berekeningswijze en de doorwerking van de 13e maand vindt plaats conform het bepaalde in de daarover gepubliceerde regeling van de minister van OCenW.
G16 Eindejaarsuitkering 1.
2.
3.
4. 5. 6.
7.
G17
De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel die in een kalenderjaar is benoemd of benoemd is geweest in één of meer functies met één der maximum-schalen 1 tot en met 8 ontvangt, met inachtneming van het bepaalde in G16.3, een eindejaars-uitkering. De in G16.1 bedoelde eindejaarsuitkering bij een normbetrekking bedraagt: - € 747 bruto voor de werknemer benoemd in een functie met één van de maximumschalen 1 tot en met 5 - € 702 bruto voor de werknemer benoemd in een functie met één van de maximumschalen 6 tot en met 8. Voor elke kalendermaand van het desbetreffende kalenderjaar waarin de betrokkene in de desbetreffende functies werkzaam is geweest en salaris heeft genoten, wordt per functie het bedrag berekend door de toe te passen bedragen bij normbetrekking te vermenigvuldigen met het bedrag van het door de betrokkene in die maand genoten salaris en te delen door het salaris bij normbetrekking behorende bij de desbetreffende functie. De som van de berekende maandbedragen gedeeld door twaalf, vormt de eindejaarsuitkering. De uitkering wordt vastgesteld op de som van de volgens het derde lid berekende bedragen en wordt rekenkundig afgerond op centen. De uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald in de maand december over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand december. In afwijking van het bepaalde in G16.5 vindt bij ontslag van de betrokkene de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot en met de datum van ontslag van het desbetreffende kalenderjaar. De in het tweede lid bedoelde uitkering wordt aangemerkt als bezoldiging en maakt deel uit van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement. Compensatieregeling in verband met onregelmatige diensten onderwijsondersteunend personeel
44
1.a
1.b
De werkgever kent aan de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en voor wie het salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 10 en die anders dan bedoeld in C7.1 regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur een toelage toe. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur. De volgende percentages worden gehanteerd: - 20% op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur; indien de arbeid is aangevangen vóór 7.00 uur respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur - 40% op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur - 45% op zaterdag - 70% op zondag - 100% voor de uren op feestdagen, met dien verstande dat de percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur dat is afgeleid van het salaris behorende bij salarisnummer 10 van schaal 7.
G18
Garantietoelage onregelmatige dienst onderwijsondersteunend personeel
1.a
De werknemer wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in G17 1.a, een blijvende verlaging ondergaat welke tenminste 3% bedraagt van de bezoldiging, wordt een aflopende toelage toegekend, mits hij de eerstgenoemde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van eerder genoemde beëindiging of vermindering, gedurende tenminste twee jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten. Aan de werknemer van 60 jaar en ouder, wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in G17 1.a een blijvende verlaging ondergaat kent de werkgever een blijvende toelage toe. De blijvende toelage wordt toegekend als de werknemer direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering van de toelage gedurende tenminste tien jaren zonder wezenlijke onderbreking de toelage heeft genoten.
1.b
G19
Verschuivingstoeslag onderwijsondersteunend personeel
1.
De werknemer die behoort tot de categorie onderwijsondersteunend personeel die is benoemd in een functie waarvan de maximumschaal niet hoger is dan schaal 10, heeft recht op een verschuivingstoeslag als hij in opdracht van de werkgever werkzaamheden verricht op een ander tijdstip dan oorspronkelijk ingeroosterd en de tijd tussen het geven van de opdracht en het begin van het verrichten van de verschoven werkzaamheden minder dan 96 uur beslaat. De toeslag bedraagt 50% van de percentages genoemd in artikel C7 1.b. In afwijking van G19.1 heeft de werknemer geen recht op de verschuivingstoeslag als hij terzake de verschoven werkzaamheden recht heeft op compensatie in verband met overwerk als bedoeld in artikel C7.
2.
45
G20
EHBO toelage De werkgever kan de werknemer die in het bezit is van een geldig EHBO diploma belasten met de eerste hulp bij ongevallen. De hiermee belaste werknemer ontvangt daarvoor de maandelijkse toelage van € 8.77.
G21
Uitkering na overlijden
1.
De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het met de vakantie-toeslag verhoogde maandsalaris, dat voor de werknemer gold op de dag van het overlijden. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde: a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, daarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten; b. de minderjarige kinderen van de overledene; c. de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene kostwinner was. Onder kinderen in de zin van G21.2 worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg.
2.
3.
G22
Jubileumgratificatie
1.
De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie. De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40-, of 50-jarig jubileum 100% van de bezoldiging. Het percentage wordt berekend over het bruto maandsalaris, verhoogd met vakantietoeslag. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt in dit verband verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking als bedoeld in bijlage VI. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet dat overwegend of mede in het algemeen belang is verleend, wordt de jubileumgratificatie uitgekeerd na afloop van het verlof.
2.
3.
G23
Vervanging hogere functies Voor de reeds aan de instelling verbonden werknemer die bij wijze van waarneming wordt belast met de volledige vervanging van een tijdelijke afwezige werknemer voor wie een hogere maximumschaal geldt en die gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn functie te verrichten, wordt met ingang van de ste 31 dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd. 46
G24
Spaarloonregeling
1.
De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid deel te nemen aan een spaarloonregeling. De werkgever draagt er zorg voor dat het spaarloonreglement zodanig wordt aangepast dat het mogelijk wordt om de tegoeden te deblokkeren ten behoeve van het opnemen van sabbatsverlof De werkgever kan in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR een premiespaarregeling overeenkomen ten behoeve van de werknemers.
2.
3.
G25
Omzetting van maandsalaris leraren naar per 1 augustus 2002 geldend carrièrepatroon
1.
Voor de werknemer die op 31 juli 2002 en 1 augustus 2002 als leraar is benoemd in het VO, in dezelfde functie met hetzelfde maximum salarisbedrag wordt het salaris met ingang van 1 augustus 2002 vastgesteld volgens de conversietabellen in bijlage A5.1. G25.1 is niet van toepassing op de werknemer, die een bezoldiging geniet op basis van artikel L3.1 (het zgn. 15 jaarsuitzicht).
2.
G26
Overgangsbepaling functiewisseling Een werknemer die bij zijn werkgever op of na 1 januari 2000 is overgestapt of overstapt naar een functie met een gelijke of hogere maximumschaal dan zijn voorgaande functie, en die geconfronteerd wordt met een ten opzichte van die voorgaande functie tijdelijk ongunstiger carrièrepatroon, wordt - in afwijking van de voorgaande bepalingen - een zodanig aantal periodieken hoger ingeschaald als noodzakelijk is om het negatieve salaire effect van de functieoverstap weg te nemen. Voor werknemers die deze overstap gemaakt hebben voor 1 augustus 2002 vindt deze hogere inschaling plaats met ingang van 1 augustus 2002.
H1 Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren 1. 2.a 2.b
Tenzij anders is bepaald geniet de werknemer behorend tot de functiecategorieën directie of leraren gedurende de schoolvakanties vakantieverlof met behoud van bezoldiging. De werkgever kan op verzoek, na omzetting van de dienst, verlof verlenen op andere tijdstippen aan de directeur, adjunct-directeur, voorzitter of lid van de centrale directie. De werkgever kan op verzoek van de werknemer behorend tot de functiecategorie leraren, na overeengekomen omzetting van de dienst, verlof verlenen op andere tijdstippen. 47
3.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
De werknemer behorend tot de functiecategorie directie houdt zich zo nodig gedurende een week van het verlof ter beschikking van de werkgever ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard. De werknemer behorend tot de functiecategorie leraren houdt zich zo nodig gedurende twee dagen van het verlof ter beschikking van de werkgever ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard. Voor die vermindering komen slechts in aanmerking de eerste en de laatste dagen van de zomervakantie. De werkgever bepaalt tijdig na overleg met de betrokkene of, en zo ja, welke dagen van toepassing zijn in verband met het in H1.3 van dit artikel bepaalde. Voor de werknemer die benoemd is voor minder dan één jaar geldt dat alleen in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste en de laatste dag van zijn werkzaamheden. Als de werknemer is benoemd voor 1 maart en zijn werkzaamheden voortzet tot aan de zomervakantie dan komen de vakanties die gelegen zijn tussen de eerste dag van zijn werkzaamheden en het einde van het schooljaar in aanmerking voor bezoldiging. Het bepaalde in H1.5 en H1.6 laat onverlet de aanspraak op een evenredig gedeelte van vier weken vakantieverlof per schooljaar. Bij rampen en in andere zeer bijzondere omstandigheden kan de werkgever het vakantieverlof intrekken. Directe materiële schade die de werknemer lijdt als gevolg van de intrekking van het vakantieverlof wordt door de werkgever vergoed.
H2 Vakantieverlof voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel 1 2 3
4
5
6
7
De werkgever verleent de werknemer, behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel vakantieverlof met behoud van bezoldiging. Het vakantieverlof bestaat uit verlofdagen inclusief de algemeen erkende en christelijke feestdagen zoals genoemd in bijlage VII van de CAO. Het verlof wordt bij voorkeur in de schoolvakanties verleend. Als de werkgever verlofdagen of (een) periode(n) aanwijst, wordt de werknemer voor die beperking gecompenseerd. De werkgever spreekt hiervoor een compensatieregeling met de personeelsgeleding van de (G)MR af. Het vakantieverlof bedraagt: a. bij een werkweek van 40 uur 426 uur verlof per jaar b. bij een werkweek van 38 uur 322 uur verlof per jaar c. bij een werkweek van 36 uur 218 uur verlof per jaar d. bij een werkweek van 36,86 uur 266 verlof per jaar. Indien de werknemer een dag verlof opneemt wordt de omvang van het verlof bepaald op basis van de spreiding van de arbeidsuren over de week zoals bedoeld in artikel C6 lid 5. Dit is van overeenkomstige toepassing op het verlof in verband met de erkende en christelijke feestdagen. Op basis van de leeftijd van de werknemer wordt het vakantieverlof uitgebreid waarbij de normjaartaak wordt verkleind op basis van de onderstaande tabel: 50 t/m 54 jaar 32 uur 55 t/m 59 jaar 40 uur 60 jaar en ouder 48 uur De leeftijdsuren zoals bedoeld in het vorige lid worden niet in mindering gebracht op het BAPO-verlof.
48
8
Op verzoek van de werknemer en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten verleent de werkgever hem het vakantieverlof ononderbroken. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend. 9 Op verzoek van de werknemer trekt de werkgever in geval van samenloop met andere vormen van verlof, voor zover deze niet samenvallen met algemeen erkende en christelijke feestdagen, en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen, het verleende vakantieverlof in. 10 Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de werknemer opnieuw verleend. H3 Kort buitengewoon verlof (imperatief) 1
De werkgever verleent de werknemer kort buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, voor zover zijn werkzaamheden samenvallen met één of meer van de navolgende omstandigheden: 1.a de uitoefening van het kiesrecht, het voldoen aan een wettelijke verplichting of het afleggen van een van rijkswege afgenomen of erkend examen of tentamen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is; 1.b het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is benoemd of gekozen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden; 1.c het uitoefenen van het lidmaatschap van een van rijkswege ingestelde of erkende examencommissie of het optreden als rijksgecommitteerde bij een examen, voor in totaal ten hoogste veertien dagen per jaar in overleg met de werkgever vast te stellen; 1.d.1 verhuizing in geval van verandering van standplaats voor twee dagen binnen de woonplaats en drie dagen buiten de woonplaats, in bijzondere gevallen vier dagen; 1.d.2 het zoeken van een woning in geval van verandering van standplaats voor ten hoogste twee dagen; 1.d.3 verhuizing anders dan in geval van verandering van standplaats voor twee dagen binnen de woonplaats en drie dagen buiten de woonplaats; 1.e ondertrouw voor een burgerlijk huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer, voor één dag; 1.f burgerlijk of kerkelijk huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer, voor in totaal vier dagen, voor zover de huwelijksdag of dagen hier binnen vallen; 1.g huwelijk van bloed of aanverwanten van de eerste of tweede graad, voor één dag of ten hoogste twee dagen, al naar gelang dit huwelijk wordt gesloten in of buiten de woonplaats van de werknemer; 1.h ernstige ziekte van de partner, ouders of kinderen, stief-, schoon-, of pleegfamilieleden daaronder begrepen, voor ten hoogste twee weken, tenzij blijkens een aan de werkgever te overleggen geneeskundige verklaring gedurende een langere termijn de voortdurende aanwezigheid van de werknemer bij de zieke, anders dan ter verpleging, noodzakelijk is; 1.i overlijden van de onder h. bedoelde personen, voor vier dagen; van bloed of aanverwanten in de tweede graad, voor twee dagen; van bloed of aanverwanten in de derde of vierde graad, voor ten hoogste één dag; is de werknemer in de twee laatstgenoemde gevallen belast met de regeling van de begrafenis of nalatenschap, dan wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen; 1.j bevalling van de partner, voor vijf dagen; 1.k het 25-, 40- en 50-jarig ambts-, of huwelijksjubileum van de werknemer en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stief-/schoon-, of pleegouders 49
1.l 1.m
1.n 1.o
2
daaronder begrepen, voor één dag. Eveneens van toepassing bij ambtsjubileum van de partner van de werknemer; kerkelijke bevestiging van de werknemer, zijn partner en kinderen, stief schoon of pleegkinderen daaronder begrepen, voor één dag; Adoptie van een kind of opname van een pleegkind, voor vier weken al dan niet aaneengesloten gedurende een periode van achttien weken, die aanvangt twee weken voor de eerste dag van de feitelijke adoptie of de opname van het pleegkind; voor adoptie van een kind of opname van een pleegkind uit het buitenland kan het verlof worden verlengd tot ten hoogste zes weken, indien de reis- en verblijftijd dit noodzakelijk maken; het voldoen aan een verzoek om als getuige of deskundige te worden gehoord in een juridische procedure, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is; ten behoeve van jeugd- en jongerenwerk als bedoeld in de door de minister van Binnenlandse Zaken getroffen regeling, voor telkens ten hoogste vijf dagen, met dien verstande dat per schooljaar in totaal niet meer dan 10 dagen verlof verleend worden (circ. 10/3/82, AB 82/V18). Indien de in H3.1 onder b en c van dit artikel genoemde omstandigheid zich voordoet en de werknemer een vaste vergoeding ontvangt in verband met de activiteiten waarvoor hem verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd, dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen de werknemer kan worden geacht te ontvangen als vaste vergoeding voor de activiteiten verricht gedurende de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
H3A Buitengewoon verlof in bijzondere omstandigheden In geval van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden wordt betaald calamiteitenverlof verleend. H4 Overig buitengewoon verlof 1.
2.
3.
Indien zich in de leefsituatie van de werknemer omstandigheden voordoen die hem in redelijkheid verhinderen de verplichtingen, voortvloeiend uit zijn arbeidsovereenkomst na te komen, verleent de werkgever hem gedurende elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week al dan niet aaneensluitend verlof met behoud van loon. Binnen de dagen die in H4.1 genoemd zijn verleent de werkgever voor ten hoogste twee dagen verlof aan de werknemer die daartoe verzoekt ten behoeve van andere religieuze feestdagen zoals genoemd in bijlage VII. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
H5 Lang buitengewoon verlof (facultatief)
50
De werkgever kan aan de werknemer op diens verzoek vanwege het persoonlijk belang, voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof verlenen. Dit verlof wordt verleend zonder behoud van bezoldiging. H6 Mede in het algemeen belang (facultatief) De werkgever kan de werknemer op diens verzoek studieverlof verlenen, dan wel aan een werknemer ten behoeve van het vervullen van een andere functie die naar het oordeel van de werkgever mede het algemeen belang dient buitengewoon verlof verlenen, voor ten hoogste één jaar, met dien verstande dat deze termijn ten hoogste tweemaal met maximaal één jaar kan worden verlengd. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging. H7 Overwegend in het algemeen belang (facultatief) 1
1.a 1.b 1.c 1.d 2
De werkgever kan op diens verzoek de werknemer buitengewoon verlof verlenen om hem in staat te stellen anders dan in vaste dienst een functie te vervullen waarvan de minister heeft verklaard dat het verlof in overwegende mate het algemeen belang dient betreffende een functie, in dienst van een volkenrechtelijkeorganisatie; ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba; als deskundige van een vreemde mogendheid; in het kader van internationale hulpverlening aan ontwikkelingslanden. Het in H7.1 bedoelde buitengewoon verlof wordt verleend voor ten hoogste drie jaren en kan ten hoogste tweemaal verlengd worden met maximaal een jaar. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging.
H8 Voorwaarden lang buitengewoon verlof zoals bedoeld bij H5 t/m H7 1 2 3 4
De werkgever kan aan het toekennen van lang buitengewoon verlof voorwaarden verbinden. De voorwaarden bevatten in ieder geval een regeling met betrekking tot de betaling van de door de werknemer wegens pensioenbijdrage aan de werkgever verschuldigde premie. Het verlof strekt zich naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk uit over de schoolvakantie, dan wel wordt het verlof naar evenredigheid verminderd. Het verlof gaat niet in dan nadat de werknemer zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de voorwaarden waaronder het verlof wordt verleend.
H9 Lang buitengewoon voor politieke functies (imperatief) 1 1.a 1.b 1.c 2
De werkgever verleent, zonder behoud van bezoldiging, lang buitengewoon verlof aan de werknemer die: het lidmaatschap van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, de functie van lid van Gedeputeerde Staten of de functie van substituutombudsman aanvaardt. De werkgever verleent de werknemer die de functie van wethouder aanvaardt op zijn verzoek voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging.
51
3
Voor zover de uitoefening van de functie bij de werkgever door het wethouderschap wordt geschaad kan de werkgever bedoeld verlof eigener beweging verlenen mits de werknemer te voren is gehoord. Beëindiging van het buitengewoon verlof bedoeld in dit artikel geschiedt met ingang van het nieuwe schooljaar.
H10
Verlof in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief)
1
De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden: voor het verrichten van werkzaamheden van rechtspositionele en/of onderwijskundige aard ten behoeve van een centrale van verenigingen van overheids en onderwijspersoneel of een bij zo'n centrale aangesloten vereniging waarvan hij lid is; voor het op uitnodiging van een centrale of vereniging als bedoeld onder a, als cursist deelnemen aan een cursus voor ten hoogste 6 dagen per twee schooljaren, voor zover omzetting van de dienst niet mogelijk is; voor het deelnemen aan incidentele vergaderingen van statutaire organen van personeelsorganisaties, aangesloten bij een van de centrales, danwel van dergelijke vergaderingen van die centrales zelf, en eventuele andere zeer incidenteel voorkomende en moeilijk vooruit te plannen activiteiten voor ten hoogste 15 dagen per schooljaar, mits de werknemer aan die incidentele vergaderingen of activiteiten deelneemt als bestuurslid van die betrokken vereniging danwel als kaderlid of afgevaardigde; op voet van het bepaalde in artikel 33b, tweede, vierde en zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement voor zover de werknemer behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel. De werkgever verleent de werknemer, op verzoek van CEVO of CITO, kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke examens in het voortgezet onderwijs. Het verlof, bedoeld in H10.1 onder a en H10.2, wordt verleend met behoud van bezoldiging voorzover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals door de CAO partijen is overeengekomen. In afwijking van het bepaalde in H10.3 wordt het verlof, bedoeld in H10.1, dat met name het doel heeft de werknemer in staat te stellen de functie van bezoldigd bestuurder van een onder a van dit artikel bedoelde centrale of vereniging te vervullen, voor ten hoogste twee jaren en zonder behoud van bezoldiging verleend.
1.a
1.b 1.c
1.d 2
3 4
H11 Ouderschapsverlof zonder behoud van bezoldiging 1 2
De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek en met toepassing van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel buitengewoon verlof in verband met ouderschap. Het buitengewoon verlof als bedoeld in H11.1 wordt verleend indien de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind of blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen. Indien de terzake van de aanspraak op verlof in de eerste volzin gestelde 52
3 4 5 6 7
voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van betrokkene met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat de aanspraak op verlof slechts ten aanzien van één van de kinderen. Het recht bestaat slechts indien de arbeidsovereenkomst tenminste een jaar heeft geduurd. De omvang van het verlof bedraagt de arbeidsduur per week gerekend over een periode van 26 weken. Het verlof strekt zich uit over een aaneengesloten periode van maximaal 12 maanden. Geen aanspraak op verlof bestaat over de periode gelegen na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt. Over de periode en voor de omvang van het verlof geniet de werknemer geen bezoldiging. De betaling van de pensioenbijdrage door de werkgever en de werknemer heeft plaats alsof er geen verlof wordt genoten.
H12 Betaald ouderschapsverlof 1
2
3
4
5 6
Recht op betaald ouderschapsverlof bestaat voor de personeelsleden: - met kinderen die 1 augustus 2002 nog niet de leeftijd van vijf jaar hebben bereikt; - die met die kinderen in een familierechtelijke betrekking staan of op hetzelfde adres wonen en duurzaam de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen; en - van wie het dienstverband bij dezelfde werkgever ten minste een aaneengesloten periode van twaalf maanden heeft geduurd op de ingangsdatum van het verlof. a. Bij een normbetrekking bestaat recht op maximaal 415 uur verlof per kind. b. Bij een betrekking met een omvang die afwijkt van een normbetrekking wordt de omvang van het ouderschapsverlof naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op hele uren. Artikel B11 (rechten en plichten naar rato van de betrekkingsomvang) is van toepassing. Dit betekent dat de werknemer met ouderschapsverlof wat dit betreft wordt gelijkgesteld met een deeltijder. De omvang van het verlof wordt berekend op grond van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. Het verlof kan echter niet meer bedragen dan zou gelden op grond van de betrekkingsomvang twaalf maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. De werkgever heeft de mogelijkheid op dit laatste punt anders te beslissen en dus toch rekening te houden met de grotere betrekkingsomvang. Indien de omvang van de betrekking gedurende ouderschapsverlofperiode wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de omvang van de betrekking is gewijzigd en de tijd die sinds het opnemen van het verlof is verstreken. Over de uren waarop verlof is verleend, behoudt de werknemer 75% van zijn bezoldiging. Het verlof wordt in beginsel opgenomen in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden die uiterlijk moet beginnen in het jaar waarin het kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Een werknemer kan de werkgever echter verzoeken om het verlof te mogen opnemen over een langere periode dan zes maanden of op een 53
7
8
9
10 11
12
13
14
moment nadat het kind de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt, doch niet later dan de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt. De werkgever stemt in met een dergelijk verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De werkgever stelt de werknemer in staat het ouderschapsverlof op een herkenbare wijze op te nemen. Desgewenst kan de werknemer het verlof aaneengesloten opnemen in de vorm van een vrije dag respectievelijk dagdelen per week. De werknemer kan verzoeken om zijn betaald ouderschapsverlof te combineren (verlengen, aanvullen) met het resterende aantal uur onbetaald ouderschapsverlof op grond van artikel H11. De combinatie van betaald en onbetaald ouderschapsverlof bedraagt ten hoogste het aantal uren waarop de werknemer conform artikel H11 recht heeft. Tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten stemt de werkgever in met een dergelijk verzoek. Het verlof moet schriftelijk worden aangevraagd bij de werkgever, ten minste acht weken voor het gewenste tijdstip van ingang van het verlof. De werknemer geeft daarbij aan de gewenste verlofperiode, het aantal verlofuren per week en de spreiding daarvan over de week. Daarbij kan de werknemer de tijdstippen van ingang en einde van het ouderschapsverlof afhankelijk stellen van de datum van bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging. De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken waarmee het recht op verlof en de omvang van dat recht worden aangetoond en wordt afgehandeld uiterlijk vier weken nadat deze door de werkgever is ontvangen. De werkgever neemt een beslissing op de aanvraag van verlof uiterlijk vier weken nadat de aanvraag is ontvangen. Wanneer een werknemer verlof aanvraagt in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden die uiterlijk begint in het jaar waarin het kind de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt, stemt de werkgever daarmee in, tenzij de werkgever in overleg met de werknemer besluit om op grond van gewichtige redenen het verlof op een ander tijdstip te laten ingaan. Indien de werkgever niet instemt met het verzoek om het verlof te mogen opnemen over een langere periode dan zes maanden of op een moment nadat het kind de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt, worden bij die beslissing de gewichtige redenen opgegeven. De werkgever kan na overleg met de werknemer, de spreiding van de verlofuren over de week op grond van gewichtige redenen wijzigen tot vier weken voor het beoogde tijdstip van ingang van verlof. De werknemer kan op grond van een dergelijke wijziging het verzoek intrekken. Indien een werknemer verzoekt om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, stemt de werkgever daarmee in, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De werkgever beslist uiterlijk vier weken nadat het verzoek is gedaan, en geeft, als dit geval zich voordoet, ook aan wat de gewichtige redenen zijn waarom de werkgever niet instemt met het verzoek. In het geval dat het ouderschapsverlof op verzoek van werknemer niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof en de daarbij
54
15
16
behorende bezoldiging tenzij het verlof wegens ziekte van de werknemer wordt opgeschort 1. De werkgever kan (een deel) van de bezoldiging inhouden of achteraf terugvorderen van de werknemer voor wie gedurende (een deel van) het verlof recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wet financiering loopbaanonderbreking wordt dat deel van de bezoldiging ingehouden dat overeenkomt met die financiële tegemoetkoming. Dit geldt ook voor de werknemer die wel aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voldoet, maar aan wie geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de werknemer geen medewerking heeft verleend aan een verzoek van de werkgever om daarvoor een aanvraag in te dienen. De werkgever neemt in deze het initiatief. De werknemer dient de aanvraag in, nadat de werknemer samen met de werkgever het aanvraagformulier heeft ingevuld en beiden het formulier ondertekend hebben. De inhouding van de bezoldiging waarop gedurende de verlofperiode recht bestaat, komt in deze gevallen overeen met de hoogte van de financiële tegemoetkoming waarop recht bestaat of zou bestaan indien deze zou zijn aangevraagd. 2. Een werknemer kan worden verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging tijdens de verlofperiode indien binnen een jaar na afloop van de verlofperiode op verzoek van de werk-nemer het dienstverband wordt beëindigd en wanneer de betrekkingsomvang binnen een jaar na afloop van de verlofperiode wordt verkleind tot de helft of minder van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. In die gevallen is de werknemer verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging die hij gedurende het ouderschapsverlof heeft ontvangen over het aantal uur waarmee de betrekkingsomvang is verkleind. Werknemers die in de loop van het schooljaar 2001-2002 onbetaald ouderschapsverlof hebben aangevraagd en/of reeds zodanig verlof genieten, worden met terugwerkende kracht onder deze regeling gebracht.
55
I1 Verplaatsingskosten 1
2
3
4
5
De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming in de door hem noodzakelijkerwijs te maken kosten voor het woon werkverkeer overeenkomstig de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten, als bedoeld in bijlage IV van de CAO, met dien verstande dat met ingang van 1-8-2002 verdubbeling plaatsvindt van het bedrag vanaf het volgjaar. De werknemer die in verband met een indiensttreding of verplaatsing is verhuisd, of in opdracht van de werkgever een dienstwoning betrekt of verlaat, heeft recht op een verhuiskostenvergoeding overeenkomstig de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten, als bedoeld in bijlage IV van de CAO. Aan de werknemer die in opdracht van de werkgever in het kader van zijn werkzaamheden reis en verblijfkosten moet maken, worden deze kosten vergoed overeenkomstig de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten, als bedoeld in bijlage IV van de CAO. De bedragen vermeld in de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten zoals bedoeld in bijlage IV van de CAO worden aangepast indien wijziging van bedragen vermeld in Bijlagen J1 en J2 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel daartoe aanleiding geeft. Voor de werknemer die werkzaam is aan een OPDC en die van daaruit werkzaamheden verricht ten behoeve van één of meer scholen: - worden de als gevolg hiervan noodzakelijk gemaakte reiskosten vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten (bijlage IV); - wordt de als gevolg hiervan noodzakelijke reistijd verdisconteerd in de taakbelasting van de betrokken werknemer.
56
J1 Overleg en medezeggenschap 1
2
3 4
5 6 7 7.a 7.b 7.c 7.d 7.e 7.f 7.g 7.h 8.
De CAO voor het Voortgezet Onderwijs geldt als resultaat van het door partijen gevoerde overleg over de aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel als bedoeld in de artikelen 38a en 40a van de WVO. Het overleg over de nadere concretisering van de aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, wordt binnen de kaders van de CAO opgedragen aan het personeelsdeel van de (G)MR, met uitzondering van de aangelegenheden bedoeld in J1.7. De geldigheidsduur van deze met het personeelsdeel van de (G)MR gemaakte afspraken strekt niet verder dan de geldigheidsduur van deze CAO-VO. Het personeelsdeel van de (G)MR heeft m.b.t. de in het vorige lid genoemde aangelegenheden een instemmingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8 van de WMO. Indien de werkgever het overleg over de concretisering van de CAO in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel J1.2 wenst te voeren met het DGO voert hij hierover overleg in het DGO. De P(G)MR kan éénmalig, voor 1-1-2003, bepalen dat zij het overleg over een onderwerp, waarvan de werkgever te kennen heeft gegeven het overleg te willen voeren met de P(G)MR, wil doorverwijzen naar het DGO. Eventuele geschillen in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de (G)MR, zoals bedoeld in artikel J1.2, worden voorgelegd aan de geschillencommissie WMO. Vervallen Over de navolgende aangelegenheden wordt in elk geval overleg gevoerd met het DGO: de personele gevolgen van fusie, omvorming naar OPDC dan wel omvorming van LWOO zijnde ex-ivbo naar praktijkonderwijs; de rechtspositionele gevolgen van reorganisatie, anders dan fusie, waaronder begrepen opheffing van een school en oprichting van een centrale dienst; het invoeren of wijzigen van een systeem van beloningsdifferentiatie; overheveling van meer dan 15% personele middelen naar materiële kosten; de wijze van afvloeien voor zover dat in hoofdstuk D bepaald is; afwijken taakbeleid als bedoeld in C5.7; vaststellen meerjarenformatiebeleid en formatieplan bij ontbreken van een GMR zoals bedoeld in B1.3; de personele gevolgen van de keuze voor vrijwillige lumpsum door scholen voor praktijkonderwijs. De werkgever stelt op basis van een activiteitenplan van de (G)MR faciliteiten beschikbaar, waarbij uitgangspunt is dat de faciliteiten zodanig dienen te zijn dat daarmee een (G)MR goed kan functioneren. De faciliteiten zijn voor het personeelsdeel van de MR en de GMR (indien aanwezig) als volgt: - De tijd die wordt besteed aan de geplande overlegvergaderingen van de (G)MR maakt deel uit van de jaartaak. - De werkgever faciliteert daarnaast de leden van de personeelsgeleding van de (G)MR: a. tenminste 60 uur voor een MR-lid b. tenminste 90 uur voor een MR-lid dat tevens lid is van de GMR. - De werkgever stelt de personeelsgeleding overigens in staat de op de instelling werkzame personen te raadplegen en stelt deze personen in staat om hieraan hun medewerking te geven, een en ander voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak. 57
9
De werkgever is verplicht de leden van de personeelsgeleding van de (G)MR gedurende maximaal 5 dagen per jaar, de gelegenheid te bieden scholing en vorming te ontvangen. Wanneer de minister aanvullende financiële middelen beschikbaar stelt ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers worden tussen overlegpartijen kaderstellende afspraken gemaakt op basis waarvan, voorzover relevant, op het niveau van de werkgever in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR keuzen worden gemaakt. Dit geldt niet voor zover deze middelen zodanig zijn geoormerkt dat dit het maken van kaderstellende afspraken overbodig maakt.
58
K1 Commissies van beroep bijzonder onderwijs 1 1.a 1.b 1.c 1.d 1.e 1.f 1.g 1.h 1.i 2
3 4 5
De werknemer in het bijzonder onderwijs kan in beroep gaan bij (één van) de Commissie(s) van beroep, waarbij de werkgever is aangesloten, tegen een door de werkgever genomen besluit inhoudende: een disciplinaire maatregel; schorsing; ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, of het tijdvak waarvoor hij is benoemd, is verstreken; het direct of indirect onthouden van promotie; de beëindiging van een verlengd tijdelijk dienstverband; de aanwijzing als personeelslid boven de reguliere formatie welke aanwijzing op termijn kan leiden tot ontslag (plaatsing RDDF); de aanwijzing van een andere school of andere scholen waaraan een betrokkene met een bestuursbenoeming werkzaamheden zal verrichten; en overigens die zaken die bij of krachtens wet voor beroep vatbaar zijn verklaard; eenmalige inhouding periodieke verhoging. De werkgever deelt de werknemer bij aangetekende brief mee dat de werknemer in de gelegenheid is om in beroep te komen bij de Commissie van beroep, onder vermelding van het adres van de betrokken commissie en van de termijn binnen welke beroep open staat. Het beroep bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt schriftelijk ingesteld binnen zes weken nadat het besluit bij aangetekend schrijven aan de werknemer is meegedeeld. De uitspraak van de Commissie is voor de werkgever bindend. De Commissie functioneert op basis van het reglement, zoals bedoeld in bijlage V van de CAO.
K2 Commissie van geschillen Besturenraad pco en ABB 1
2 3
Alle geschillen welke tussen een werkgever aangesloten bij de Besturenraad pco of ABB en een werknemer betreffende de toepassing van de bepalingen in deze CAO mochten ontstaan worden, voor zover de wet dit niet verhindert, onderworpen aan de Commissie voor Geschillen waarbij de instelling is aangesloten. Andere geschillen welke de goede verstandhouding tussen werkgever en werknemer kunnen schaden, kunnen met goedvinden van beide partijen, aan de beslissing van de in het eerste lid genoemde Commissie worden onderworpen. De uitspraak van de Commissie is voor de werkgever en de werknemer bindend.
K3 CAO interpretatiecommissie 1 2
3
Indien zich problemen voordoen inzake de interpretatie van de CAO-VO kunnen deze door elke partij worden voorgelegd aan de CAO interpretatiecommissie. De commissie is samengesteld uit zeven personen, niet zijnde leden van de onderhandelingsdelegatie CAO-VO. Drie personen worden aangewezen door werkgeverspartijen, drie personen worden aangewezen door werknemerspartijen. De aangewezen leden van de interpretatiecommissie benoemen in gezamenlijkheid een onafhankelijk voorzitter. De uitspraak van de Commissie is bindend voor de CAO-overleg partijen.
59
L1 Fusiecode Bij fusie van besturen en/of bestuursoverdracht van de instelling(en) hanteert de werkgever lid 5 van artikel 18 van de SER fusiecode. L2 Beginnende werknemers 1
2
In het kader van het personeelsbeleid zal de werkgever extra aandacht besteden aan het begeleiden van de beginnende werknemer. Daartoe stelt hij een introductie en inwerkprogramma op waarin wordt aangegeven: * welke op introductie en inwerken gerichte activiteiten door de startende werknemer verricht worden; * gedurende welke periode; * onder welke bijzondere condities, waaronder begrepen de taakbelasting; * waaruit de begeleiding zal bestaan. De introductie en inwerkperiode wordt afgesloten met een functioneringsgesprek. Indien het introductieprogramma langer duurt dan 6 maanden wordt na 3 maanden het eerste functioneringsgeprek gehouden.
BAPO-regeling L3
Seniorenbeleid
1. In het kader van zijn personeelsbeleid besteedt de werkgever extra aandacht aan de arbeidsomstandigheden van de oudere werknemer, en voert hiertoe seniorenbeleid. Over de hoofdlijnen daarvan vindt overleg plaats met het personeelsdeel van de (G)MR. 2. Oudere werknemers hebben recht op extra verlof conform de voorwaarden en voorschriften van de regeling Bevordering Arbeids Participatie Onderwijspersoneel (BAPO) als omschreven in art. L3A en L3B. De BAPO regeling vormt een onderdeel van het seniorenbeleid, en heeft als doel het verminderen van de werkdruk. L3A
Algemene bepalingen BAPO-regeling
1. De werknemer van 52 jaar en ouder heeft jaarlijks recht op BAPO-verlof, indien en voorzover hij direct voorafgaande aan het door hem gewenste moment van opname van dat verlof gedurende tenminste vijf jaren aaneengesloten in dienst is geweest bij een bestuur van een door de minister van OC&W bekostigde onderwijs- of onderzoekinstelling dan wel door de minister van LNV bekostigde onderwijsinstelling. Indien in die periode van vijf jaren een werkloosheidsuitkering is genoten als bedoeld in het BWOO, geldt deze periode niet als onderbreking van deze periode, doch evenmin als diensttijd voor de bepaling van het recht op BAPO-verlof. 2. De omvang van het BAPO-verlof bedraagt per jaar: - bij een leeftijd van 52 jaar tot en met 55 jaar: 170 klokuren; - bij een leeftijd van 56 jaar en ouder: 340 klokuren. In onderling overleg tussen werkgever en werknemer kan een ander aantal uren worden overeengekomen. 3. De werknemer die besluit om van het recht op BAPO-verlof gebruik te maken, draagt bij in de kosten van dat verlof. Deze bijdrage geschiedt door middel van inhouding door de werkgever van een percentage van het bij het verlof behorende salaris van de werknemer, welk percentage bedraagt: - bij een functie met een maximumschaal 1 tot en met 8: 25%; 60
- bij een functie met een maximumschaal 9 of hoger: 35%. 4. Met ingang van 1 januari 2000 is de in lid 3 van dit artikel genoemde bijdrage voor werknemers van 61 jaar en ouder: bij een functie met een maximumschaal 1 tot en met 8: 10%; - bij een functie met een maximumschaal 9 of hoger: 20%. Voorzover de werknemer op of na 1 januari 2000 deze leeftijd bereikt gelden deze percentages met ingang van de eerste van de maand volgend op het bereiken van de 61 jarige leeftijd. De in dit artikel genoemde percentages hebben uitsluitend betrekking op het bapo-verlof dat de werknemer opbouwt na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar. 5. De werknemer die BAPO-verlof wil opnemen, maakt dat uiterlijk drie maanden voor de door de werknemer gewenste ingangsdatum aan de werkgever bekend. De werkgever deelt de werknemer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na het verzoek, zijn besluit mede. 6. Het verlof gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin door de werknemer de leeftijd van 52 jaar is bereikt. 7. Uitbreiding van het verlof in verband met het bereiken van de 56-jarige leeftijd gaat niet eerder in dan de eerste dag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van 56 jaar is bereikt. 8. Het belang van de organisatie kan met zich meebrengen dat de werkgever besluit dat het verlof later ingaat dan op het door de werknemer verzochte moment. Het verlof vangt dan in elk geval niet later aan dan de eerste dag van het schooljaar volgend op de datum waarop de werknemer gebruik wenst te maken van de regeling. 9. De werknemer die in enig schooljaar het BAPO-verlof opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof. 10. De opname van het BAPO-verlof wordt, al dan niet tezamen met het spaarverlof, zodanig opgenomen dat het gelijkmatig over het schooljaar wordt gespreid. 11. Ziekte of lang buitengewoon verlof van de werknemer tijdens het opnemen van het BAPO-verlof schort het verlof niet op. 12. Bij ziekte tijdens het opnemen van het verlof bedraagt het salaris gedurende de eerste 18 maanden van ziekte volgend op de kalendermaand waarin de ziekte is ontstaan, 100% van het oorspronkelijke salaris verminderd met de inhouding bedoeld in lid 3. Na deze periode bedraagt het salaris 80% van het oorspronkelijke salaris, zonder vermindering met de eerdergenoemde inhouding. 13. Een vermindering van de omvang van het BAPO-verlof mag op generlei wijze direct of indirect leiden tot uitkeringen krachtens het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel. 14. Alle aan het salaris gerelateerde aanspraken blijven berekend op basis van het salaris dat de werknemer zou hebben genoten wanneer hij geen gebruik van de regeling had gemaakt. L3B
Opname per schooljaar
1. Uitgangspunt voor de toedeling van de lestaak bij een voltijds docent met 170
resp. 340 uur BAPO is een vermindering van de lestaak tot 22 respectievelijk 19 lessen. Naast toepassing van de BAPO-regeling wordt de jaartaak toebedeeld overeenkomstig het bij de werkgever van toepassing zijnde taakbeleid in samenhang met het vigerende seniorenbeleid. Indien een docent niet bereid zou zijn het opgedragen, bij zijn jaartaak behorende deel in het niet-lesgevende deel van zijn takenpakket te verzorgen, kan de werkgever besluiten betrokkene 23, c.q 20 lessen op te dragen. 2. Voor de leraar, die op 1 mei 1998 56 jaar of ouder was, op vorengemelde datum in een normbetrekking was benoemd en per week 8 klokuren BAPO-verlof had en op 1 61
augustus 1998 eveneens in een normbetrekking is benoemd en zijn volledige BAPOverlof per week wil blijven opnemen, leidt het BAPO-verlof van 340 klokuren gedurende de looptijd van deze CAO tot een verlaging van de gemiddelde maximale lessentaak van 8 lesuren per week, zolang hij in dienst is van dezelfde werkgever en de betrekkingsomvang ongewijzigd blijft. 3. Voor de werknemer, niet zijnde leraar, wordt in overleg met de werkgever bepaald op welke wijze het BAPO-verlof in mindering wordt gebracht op de jaartaak en wordt omgezet in herkenbaar verlof. 4. De werknemer wordt in staat gesteld het BAPO-verlof op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrij dagdeel (170 klokuren) dan wel van een vrije dag (340 klokuren). L3C
Uitgestelde BAPO
Uitstel 1. De werknemer die in enig jaar recht heeft op BAPO-verlof als bedoeld in art. L3A, kan besluiten dit verlof van dat jaar uit te stellen. 2. De werknemer die besluit tot uitstel, dient in beginsel het gehele BAPO-verlof waarop hij recht heeft in het betreffende schooljaar uit te stellen, met uitzondering van de werknemer van 56 jaar of ouder, die de helft van zijn totale BAPO-verlof in zijn geheel per schooljaar kan opnemen, en de andere helft van dat recht in dat geval in zijn geheel dient uit te stellen. Ten aanzien van de omvang van het uit te stellen BAPO-verlof kan in overleg tussen werkgever en werknemer een lagere omvang dan het gehele verlof worden overeengekomen, indien organisatorische bezwaren dit laatste niet verhinderen. 3. De werkgever houdt een registratie bij van het door de werknemer uitgestelde verlof, en verstrekt de werknemer op verzoek daarvan een overzicht. 4. De in art. L3A lid 3 genoemde inhouding op het salaris geschiedt op het moment dat het verlof feitelijk wordt opgenomen. Opname 5. De werknemer kan in een schooljaar het uitgestelde BAPO-verlof opnemen uitsluitend voorzover dat verlof feitelijk eerder door hem is uitgesteld. 6. De omvang van het uitgestelde BAPO-verlof, al dan niet in combinatie met seniorenverlof, dat wordt opgenomen direct voorafgaand aan het feitelijk uittreden via de FPU-regeling, is bij voorkeur gelijk aan en in geen geval groter dan de omvang waarmee de betrekking na afloop van dat verlof als gevolg van het gebruikmaken van de FPU-regeling wordt verminderd. 7. De omvang van het BAPO-verlof, al dan niet in combinatie met het seniorenverlof, dient in de (school)jaren waarin het wordt opgenomen elk schooljaar hetzelfde te zijn als of meer te zijn dan het voorafgaande schooljaar. 8. Tussentijdse uitbreiding van de omvang van het op te nemen verlof kan uitsluitend geschieden per 1 augustus. Ten aanzien van dit verzoek geldt het onder de leden 4., 5., 6. en 7. van art. L3A bepaalde. 9. De wijze waarop opname van het uitgestelde BAPO verlof leidt tot een vermindering van de jaartaak en een daarbij behorende verminderde taakbelasting geschiedt aan de hand van de op het moment van opname geldende voorschriften. 10. Indien het uitgestelde verlof door de werknemer niet of niet tijdig wordt opgenomen, om welke reden dan ook, komt het recht op dat verlof te vervallen. L4 Vakbondsfaciliteiten
62
De werkgever stelt vergaderfaciliteiten ter beschikking. Voorts stelt de werkgever de vakorganisaties in de gelegenheid hun publicaties binnen de instelling bekend te maken of te verspreiden, zulks onder de beperking dat er geen strijdigheid mag zijn met de grondslag en/of doelstelling van de instelling. L5 Opfrisverlof De werkgever verleent aan de werknemer, die op basis van de circulaire Tijdelijke Regeling Opfrisverlof rechten opbouwt of heeft opgebouwd, medewerking indien de werknemer vervolgens van dit opfrisverlof gebruik wil maken. Het betreft de volgende publicaties van de Tijdelijke Regeling Opfrisverlof in Uitleg, OC en W Regelingen d.d. * 17 04 1991 , nr 10 * 08 03 1992 , nr 7 * 16 12 1992 , nr 31 * 19 01 1994 , nr 2 * 21 12 1994 , nr 31a2 L5A Regeling spaarverlof Bij onderstaande artikelen geldt dat zodra de hierin vervatte beperkingen welke voortvloeien uit de huidige fiscale wet- en regelgeving worden gewijzigd, partijen terstond in overleg treden over wijziging van de betreffende artikelen. artikel 1. Deelname aan spaarverlof 1.1 Doelgroep De regeling spaarverlof is van toepassing op al het personeel dat door het bevoegd gezag is aangesteld. Hieronder wordt al het personeel, zowel in tijdelijke als in vaste dienst verstaan. De regeling is, eventueel in afwijking van het bovenstaande, niet van toepassing op personeel dat is aangesteld voor: a. tijdelijke vervanging van afwezig personeel; b. de voorziening in een vacature voor een termijn van 6 maanden of korter. 1.2 Personeel uit het speciaal voortgezet onderwijs (svo) a) Voor het personeel afkomstig uit het voortgezet speciaal onderwijs (svo-lom en svo-mlk) wordt bij omzetting naar een OPDC dan wel na fusie met een vo-school de CAO VO en daarmee deze regeling spaarverlof van toepassing. b) Het in het svo conform de PO-regeling opgebouwde spaartegoed kan worden meegenomen naar het voortgezet onderwijs voorzover dit gepaard gaat met een dekkende waardeoverdracht naar de werkgever in het VO. 1.3 Spaaromvang Het maximaal aantal uren te sparen verlof bedraagt ongeacht de betrekkingsomvang 60 klokuren op jaarbasis. Voor het onderwijzend personeel wordt dit aantal in het kader van deze regeling gelijk gesteld aan 1 lesuur per week, tenzij anders wordt overeengekomen. artikel 2. Voorwaarden voor deelname 2.1 Verdringingseffect Het toekennen van de mogelijkheid tot sparen mag op generlei wijze direct of indirect leiden tot uitkeringen krachtens het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel. 63
2.2 Samenloop met BAPO-gebruik De werknemer die in enig schooljaar het BAPO-verlof opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof. 2.3 Afweging individueel en schoolbelang Bij de beslissing over de toekenning van de mogelijkheid tot sparen maakt de werkgever een afweging tussen het individuele belang en het schoolbelang. Bij het schoolbelang betreft het in ieder geval formatieve en organisatorische mogelijkheden. De beslissing wordt schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mede gedeeld. artikel 3. Voorwaarden voor sparen 3.1 Spaartermijn De spaartermijn wordt in overleg tussen de werknemer en het bevoegd gezag bij aanvang van het sparen bepaald. De spaartermijn gaat in beginsel bij aanvang van enig schooljaar in en eindigt bij einde van een schooljaar. Het sparen kan alleen lopende een schooljaar aanvangen, indien sprake is van een nieuwe dienstbetrekking en de werknemer reeds gebruik maakt van spaarverlof. Bovendien dient voldaan te worden aan de voorwaarden voor deelname als vermeld in artikel 2. 3.2 Minimale spaartermijn De minimale spaartermijn bedraagt 4 jaar. 3.3 Maximale spaartermijn De maximale spaartermijn bedraag 12 jaar. 3.4 Onderbreking sparen bij onvoorziene omstandigheden In overleg tussen werkgever en werknemer kan de overeengekomen spaartermijn eenmaal worden onderbroken in verband met onvoorziene omstandigheden, niet zijnde terugloop van formatieve ruimte zoals vermeld onder 3.5. De spaartermijn kan niet lopende een schooljaar worden onderbroken. Voor hervatting van het sparen na onderbreking gelden dezelfde voorwaarden voor deelname als vermeld in artikel 2. Indien deze onderbrekingsregeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens de werknemer kan van het bovengestelde worden afgeweken. 3.5 Onderbreking sparen bij terugloop formatieve ruimte Indien terugloop van het leerlingenaantal rddf-plaatsing en gedwongen ontslag noodzaakt, kan in overleg tussen werkgever en werknemer worden besloten tot onderbreking van de overeengekomen spaartermijn dan wel in overleg met de vakorganisaties in het DGO tot collectieve onderbreking. Het sparen wordt hervat indien de formatieve noodzaak van de onderbreking is verdwenen. 3.6 Verlenging spaartermijn In overleg tussen werkgever en werknemer kan, met inachtneming van de maximale spaartermijn, de overeengekomen spaartermijn worden verlengd. artikel 4. Voorwaarden voor verlofopname Het spaarverlof kan in twee vormen worden opgenomen: 4.1 Sabbatsverlof 64
Het gespaarde verlof wordt in een keer in z’n geheel opgenomen voor een aaneengesloten onderbreking van de loopbaan van minimaal 240 klokuren. Sabbatsverlof onderwijzend personeel a) Voor het bepalen van de lengte van het sabbatsverlof in termen van weken of delen daarvan wordt het gespaarde aantal klokuren gedeeld door 36,86 bij een volledige betrekking. Tijdens vakanties en erkende feestdagen schort het sabbatsverlof niet op. b) De 10% deskundigheidsbevordering wordt berekend over de resterende jaartaak. c) De resterende jaartaak wordt vervuld in het deel van het schooljaar waarin geen sabbatsverlof wordt genoten. Voor de toedeling van lessen gedurende deze periode geldt de maximum lessentaak naar rato voor de werknemer. Sabbatsverlof voor het onderwijsondersteunend personeel Voor het bepalen van de lengte van het sabbatsverlof in termen van weken of delen daarvan wordt het gespaarde aantal klokuren gedeeld door de voor de werknemer in het jaar van opname van toepassing zijnde weektaak in klokuren. Het sabbatsverlof schort op tijdens vakanties en erkende feestdagen. 4.2 Seniorenverlof Voor personeel van 52 jaar en ouder kan het verlof ook in de vorm van een taakvermindering per week worden opgenomen. De minimale omvang van dit verlof bedraagt 60 klokuur per schooljaar ongeacht de betrekkingsomvang van de werknemer. De opname van het seniorenverlof, al dan niet tezamen met het BAPO-verlof, zodanig opgenomen dat het gelijkmatig over het schooljaar wordt gespreid. De omvang van het seniorenverlof, al of niet gecombineerd met BAPO-verlof dat wordt opgenomen direct voorafgaand aan het feitelijk gebruikmaken van de FPU-regeling, is bij voorkeur gelijk aan en in geen geval groter dan de omvang waarmee de betrekking na afloop van dat verlof als gevolg van het gebruikmaken van de FPU-regeling wordt verminderd. 4.3 Tijdstip verlofopname De aanvang van de verlofopname wordt bepaald in onderling overleg tussen werkgever en werknemer. Het verlof wordt in beginsel in het schooljaar volgend op de overeengekomen spaartermijn opgenomen. In overleg tussen de werknemer en het bevoegd gezag kan een later tijdstip worden overeengekomen. De periode van opname van het verlof begint uiterlijk in het derde schooljaar volgend op de overeengekomen spaartermijn, anders vervalt de opnamemogelijkheid. artikel 5. Bijzondere omstandigheden 5.1 Ziekteverlof Bij ziekteverlof gelden de volgende voorwaarden voor de opbouw van spaarverlof: a) De werknemer die geheel of gedeeltelijk verlof geniet wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid blijft verlof opbouwen gedurende een jaar na de kalendermaand waarin de verhindering is ontstaan; b) De onder lid a vastgestelde periode komt te vervallen indien de werknemer ten minste 4 weken volledig arbeidsgeschikt is geweest; c) Indien de werknemer na de onder lid a vastgestelde periode zijn volledige werkzaamheden hervat, wordt de opbouw van het spaarverlof hervat vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de laatste dag van de eerste 4 weken van volledige arbeidsgeschiktheid valt. 65
Bij ziekteverlof gelden de volgende voorwaarden voor de opname van het spaarverlof: a) Als de werknemer geheel of gedeeltelijk ziek is op het moment dat het spaarverlof ingaat, wordt het spaarverlof volledig opgeschort; b) Het opnemen van het spaarverlof wordt bij gehele of gedeeltelijke ziekte die aanvangt tijdens de verlofperiode, na 4 weken opgeschort voor de omvang in klokuren van het ziekteverlof. De werknemer neemt na 4 weken alleen spaarverlof op voor het aantal uren waarvoor hij/zij arbeidsgeschikt is. Het verbruik van het verlof-saldo wordt in deze situatie overeenkomstig aangepast. 5.2 Lang buitengewoon verlof Bij volledig lang buitengewoon verlof wordt het sparen volledig opgeschort. Bij gedeeltelijk buitengewoon verlof wordt de opbouw van spaarverlof niet gewijzigd. Als sprake is van gedeeltelijk buitengewoon verlof moet het spaarverlof worden opgenomen alsof er geen sprake is van buitengewoon verlof. 5.3 Ontslag a) Bij vrijwillig ontslag, vrijwillig ontslag i.v.m. het betrekken van een functie elders en onvrijwillig ontslag i.v.m. opheffing instelling of betrekking heeft de werknemer in overleg met de werkgever de keuze uit drie (elkaar uitsluitende) mogelijkheden: 1. Het verlof wordt, voorafgaande aan beëindiging van de dienstbetrekking opgenomen, ongeacht of de minimale spaartermijn is volgemaakt. 2. De actuele geldswaarde van het verlof-saldo wordt op verzoek van de werknemer overgedragen aan de nieuwe werkgever. Voorwaarde hierbij is dat de nieuwe werkgever een spaarverlofregeling kent. De waarde-overdracht geschiedt op basis van de onder 8 genoemde genormeerde bedragen. Bij waarde-overdracht tussen werkgevers in het voortgezet onderwijs dient sprake te zijn van volledig behoud van het opgebouwde verlofsaldo in uren. 3. Uitbetaling van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde (inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo (zie 8). b) Bij onvrijwillig ontslag anders dan op grond van artikel F7, lid 1 onder c van de CAO-VO vindt uitbetaling plaats van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde(inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlof-saldo (zie 8). 5.4 Overlijden, en ontslag wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek Bij overlijden, ontslag wegens blijvende arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek vindt uitbetaling plaats van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde (inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo (zie 8). Bij ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid blijft bij (her)aanstelling bij de huidige werkgever, overeenkomstig de restcapaciteit van de werknemer, het verloftegoed volledig gehandhaafd. Bij ontslag en heraanstelling bij een andere werkgever staan voor de werknemer de mogelijkheden open genoemd onder 5.3a.2 en 5.3a.3. artikel 6. Aanvraagprocedure 6.1 Aanvraag spaarverlof Werknemer 66
De werknemer maakt voor 1 februari aan de werkgever de wens kenbaar om met ingang van het nieuwe schooljaar aan het spaarverlof deel te nemen. De werknemer geeft bij de aanvraag spaarverlof de gewenste spaarperiode aan. Het bevoegd gezag toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. Werkgever De werkgever registreert de door de werknemer in elk schooljaar gespaarde uren. Verlenging spaartermijn Voor 1 februari van het laatste schooljaar van de overeengekomen spaartermijn kan de werknemer aan de werkgever kenbaar maken dat hij/zij deze spaartermijn wenst te verlengen. Het bevoegd gezag toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. 6.2 Aanvraag opname spaarverlof Werknemer Na afloop van de overeengekomen spaarperiode kan het verlof worden opgenomen, in de vorm van sabbatsverlof of seniorenverlof. Sabbatsverlof Voor 1 februari voorafgaande aan het betreffende schooljaar, meldt de werknemer dat deze het verlofsaldo wil benutten voor sabbatsverlof. Het bevoegd gezag toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. Seniorenverlof Voor 1 februari voorafgaande aan het betreffende schooljaar meldt de werknemer dat deze het verlofsaldo wenst te benutten voor seniorenverlof. De werknemer geeft bij de aanvraag aanvullend seniorenverlof aan: - de gewenste omvang per jaar met inachtneming van de minimumnorm; - het gewenste opnamepatroon binnen het schooljaar. Het bevoegd gezag toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. Artikel 7. Reservering middelen De werkgever pleegt per werknemer een financiële reservering ter dekking van de herbezetting van de verlofuren. Artikel 8. Genormeerde bedragen Voor de bepaling van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo ingeval van waardeoverdracht of uitbetaling worden bindende genormeerde bedragen gehanteerd. Deze bedragen zijn gerelateerd aan 1)de salarisschaal die op dat moment van toepassing is op van de (vertrekkende) werknemer en 2) een opslagpercentage dat bepaald wordt door de werkgeverslasten. Deze genormeerde bedragen worden ieder jaar op 1 augustus aan de loonontwikkeling aangepast.
67
De actuele geldswaarde wordt bepaald door het aantal verlofuren te vermenigvuldigen met het genormeerde bedrag dat op dat moment van toepassing is op de (vertrekkende) werknemer. Bedragen per 1 augustus 2002 Schaal OOP en directie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Leraren LB LC LD LEV
Per uur (€) 13 15 16 17 19 20 22 26 28 31 36 41 46 48 52 58 31 36 41 46
Artikel 9. Aanvullende faciliteiten Studiefaciliteiten Indien de werknemer het verlof benut voor scholing die in dienst staat van zijn functioneren binnen de organisatie, draagt de werkgever bij aan de daaraan voor de werknemer verbonden kosten. De werkgever stelt in overleg met de (P)MR hiertoe een regeling vast. Artikel 10. Integratie opfrisverlof De regeling opfrisverlof blijft van kracht als een (aflopende) afzonderlijke regeling. Personeel dat thans nog deelneemt aan de regeling opfrisverlof blijft onder de huidige condities deelnemen. In voorkomende gevallen is een gecombineerde opname van spaarverlof en opfrisverlof mogelijk waarbij de voorwaarden voor verlofopname uit deze regeling van toepassing zijn.
L6 Kinderopvang 68
Op verzoek van de werknemer verleent de werkgever medewerking aan een aanvraag voor kinderopvang als bedoeld in de Regeling Kinderopvang Onderwijspersoneel, zoals gepubliceerd in Uitleg, OC en W regelingen nr 10 en 11 van 15 april 1992 en nadien aangevuld. L7 Overgangsbepaling 1 2 3
De aanspraken, voor zover van belang, van de werknemers op 31 juli 1996 in gevolge Titel V RPBO, blijven per 01.08.96 op dezelfde voet van kracht. De bij deze CAO behorende toelichting en bijlagen maken onderdeel uit van deze CAO. Afspraken tussen partijen aangaande de rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke aspecten met betrekking tot de integratie van het vo en vso worden neergelegd in bijlage VIII.
69
M1
Begripsbepalingen
a. Leraar in opleiding (LIO): een laatstejaars student van een lerarenopleiding voortgezet onderwijs bedoeld in artikel 33 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, met wie een leerarbeidsovereenkomst wordt gesloten. b. Leerarbeidsovereenkomst: een overeenkomst die bestaat uit een dienstverband als bedoeld in artikel A1, alsmede een leerovereenkomst die wordt gesloten tussen de leraar in opleiding, de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven. c. Lioschap: de periode gedurende welke de leraar in opleiding bij een instelling als bedoeld in artikel A1 is benoemd. d. Leerwerkplan: een door de leraar in opleiding opgesteld plan, waarin, in overleg met de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en het bevoegd gezag van de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd, de leer- en werkactiviteiten zijn vastgelegd die de leraar in opleiding tijdens het lioschap zal verrichten. M2
Toepassing CAO VO
1. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald zijn de bepalingen in deze CAO van toepassing op de leraar in opleiding. 2. Niet van toepassing op de leraar in opleiding zijn de artikelen:C5 lid 8, C8, C9, C10, C11, G1, G2, G3, G4, G5, G6, G7, G10, G11,G13,G14, G15, G16, G17, G18,G19, G21, G22, G23,G25, L2 en de regeling spaarverlof voortgezet onderwijs. M3
Benoeming
1. De leraar in opleiding wordt benoemd in tijdelijke dienst voor een termijn van vijf maanden bij een werktijdfactor van 1,0000 of een termijn van 10 maanden bij een werktijdfactor 0,5000. 2. De in het eerste lid bedoelde perioden eindigen voor de datum waarop de zomervakantie begint van de instelling waaraan de leraar in opleiding is benoemd. M4
Functiebeschrijving van de leraar in opleiding
1. De functie leraar in opleiding is afgeleid van de taakkarakteristiek leraren voortgezet onderwijs, zoals deze is opgenomen in bijlage 3 van het Kaderbesluit rechtspositie VO.zoals geldend op 31-7-2002 2. De functie leraar in opleiding omvat de in het derde lid aangegeven taakkarakteronderdelen waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het lioschap. 3. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van: a. het geven van lessen en het verrichten van de daaruit voor de leraar in opleiding rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden. b. het verrichten van niet-lesgevende taken: - deelnemen aan leraarsvergaderingen - onderhouden van contacten met andere leraren ten behoeve van de vereiste samenhang in het onderwijs - onderhouden van contacten met ouders. c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling. 70
M5
De leerarbeidsovereenkomst
1. Tussen de leraar in opleiding, de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten. 2. De omvang van het leeraandeel en het arbeidsaandeel worden aan elkaar gelijk gesteld. Het leeraandeel omvat niet het zelfstandig verrichten van de in artikel M4 lid 3 genoemde taken. 3. De leerarbeidsovereenkomst bevat tenminste bepalingen over: a. de begeleiding van de leraar in opleiding b. dat deel van de eindtermen van de opleiding dat de leraar in opleiding tijdens het lioschap dient te realiseren en de beoordeling daarvan. 4. Voor de leerarbeidsovereenkomst wordt gebruik gemaakt van het model zoals opgenomen in bijlage IE bij deze CAO. 5. De leraar in opleiding ontvangt een akte van benoeming respectievelijk akte van aanstelling volgens het model zoals opgenomen in bijlage IC respectievelijk ID bij deze CAO. M6
Het leerwerkplan
1. De leraar in opleiding stelt voor de aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leerwerkplan op. 2. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding. 3. Het bevoegd gezag van de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden. M7
Reiskosten
Artikel I1 van de CAO VO is niet van toepassing indien de leraar in opleiding gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in artikel 32a van de Wet op de studiefinanciering. M8
Salaris
In afwijking van het overigens in hoofdstuk G van de cao bepaalde bedraagt het salaris 50% van het salaris van de leraar in opleiding uit bijlage A4.2. M9
Begeleiding
Voor de werknemer die een leraar in opleiding begeleidt wordt in het taakbeleid op herkenbare wijze ruimte gemaakt voor deze begeleidende taak.
71
Bijlage 1A Akte van Benoeming voor het bijzonder onderwijs Het bestuur van (naam van de rechtspersoon) hierna te noemen werkgever, gevestigd te verklaart, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, te hebben benoemd in algemene dienst: Naam, (voornamen) hierna te noemen werknemer, geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) tot (functie) De werknemer is werkzaam aan: 1. (school en schooladres) voor een werktijdfactor van: (gedeelte van een normbetrekking in vier cijfers achter de komma) 2. (school en schooladres) voor een werktijdfactor van: (gedeelte van een normbetrekking in vier cijfers achter de komma) (verdeling van de werktijdfactor over die school/scholen/instelling/instellingen). De benoeming geschiedt: a. voor onbepaalde tijd met ingang van er is wel/geen *1 proeftijd bedongen voor de duur van b.
voor bepaalde tijd vanaf
tot en met
grond voor de bepaalde tijd: *2 0 eerste dienstverband met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd 0 een andere dan de genoemde redenen, namelijk c.
voor bepaalde tijd vanaf van
in verband met vervanging
gedurende diens afwezigheid uit het dienstverband doch uiterlijk tot en met Op het tijdstip van de aanvang van dit dienstverband omvat de betrekking een omvang ter grootte van een werktijdfactor van: De bezoldiging vindt plaats naar: salarisschaal salarisnummer 72
Bij de functie behorende maximumschaal (Voor zover van toepassing) Het dienstverband voor bepaalde tijd betreft een voortzetting van het reeds eerder aangegane dienstverband voor bepaalde tijd gedurende de periode tot en met Eventuele aanvullende afspraken:
Deze akte wordt uitgereikt in verband met een nieuw dienstverband bij de werkgever. Deze akte treedt in de plaats van de voorgaande akte en de daarbij behorende overige voorwaarden, d.d. (model)*3
Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO waaraan de werkgever gebonden is van toepassing, inclusief alle aanvullingen en wijzigingen die deze CAO ondergaat. (plaats) (datum) Namens het bestuur voornoemd, voorzitter, secretaris, De benoemde verklaart een exemplaar van deze akte en de CAO waaraan de werkgever gebonden is te hebben ontvangen en deze te aanvaarden. (plaats) (datum) De benoemde,
*1 *2 *3
Doorhalen wat niet van toepassing is. Aankruisen wat van toepassing is. Aankruisen en zonodig invullen wat van toepassing is.
73
Bijlage IB Akte van Aanstelling voor het openbaar onderwijs
De werkgever, gevestigd te besluit, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, in algemene dienst van het openbaar onderwijs aan te stellen: Naam, (voornamen) , hierna te noemen werknemer, geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) tot (functie) Op het tijdstip van de aanvang van het dienstverband omvat de betrekking een omvang ter grootte van een werktijdfactor van en is de werknemer werkzaam aan: 1. (school en schooladres) voor een werktijdfactor van: (gedeelte van een normbetrekking in vier cijfers achter de komma) 2. (school en schooladres) voor een werktijdfactor van: (gedeelte van een normbetrekking in vier cijfers achter de komma) (verdeling van de werktijdfactor over die school/scholen/instelling/instellingen). De aanstelling geschiedt: a. in vaste dienst met ingang van er is wel/geen *1 proeftijd bedongen voor de duur van
b.
in tijdelijke dienst vanaf
tot en met
grond voor de tijdelijke dienst *2: eerste dienstverband met uitzicht op een dienstverband in vaste dienst een andere dan de genoemde redenen, namelijk
74
c.
in tijdelijke dienst vanaf
in verband met vervanging
van gedurende diens afwezigheid uit het dienstverband doch uiterlijk tot en met De bezoldiging vindt plaats naar: salarisschaal salarisnummer Bij de functie behorende maximumschaal (Voor zover van toepassing) Het dienstverband voor bepaalde tijd betreft een voortzetting van het reeds eerder aangegane dienstverband voor bepaalde tijd gedurende de periode tot en met Eventuele aanvullende afspraken:
Deze akte wordt uitgereikt in verband met een nieuw dienstverband bij de werkgever. Deze akte treedt in de plaats van de voorgaande akte en de daarbij behorende overige voorwaarden, d.d. *3 Op dit dienstverband is de CAO waaraan de werkgever gebonden is van toepassing, inclusief alle aanvullingen en wijzigingen die deze CAO ondergaat. (plaats) (datum) De werkgever voornoemd, voorzitter, secretaris, In geval van mandaat van de bevoegdheid tot aanstellen van de desbetreffende werknemer wordt hier vermeld: namens werkgever, voornoemd (naam en functie van de gemandateerde functionaris)
*1 *2 *3
Doorhalen wat niet van toepassing is. Aankruisen wat van toepassing is. Aankruisen en zonodig invullen wat van toepassing is.
75
76
Bijlage IC Akte van Benoeming leraar in opleiding (bijzonder onderwijs) Het bevoegd gezag van hierna te noemen werkgever, gevestigd te verklaart, onder de in deze akte van benoeming vermelde voorwaarden, te hebben benoemd: Naam, (voornamen) hierna te noemen werknemer, geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) tot leraar in opleiding (LIO) aan school/instelling waar werknemer werkzaam is (school en schooladres) De benoeming geschiedt voor bepaalde tijd vanaf tot en met werktijdfactor: Op de benoeming is het bepaalde in ……………………van de CAO-VO van toepassing (plaats) (datum) Namens de werkgever voornoemd,
De werknemer verklaart een exemplaar van deze akte van benoeming LIO te hebben ontvangen en de benoeming onder de in deze overeenkomst omschreven voorwaarden te hebben aanvaard. (plaats) (datum) De benoemde,
77
Bijlage ID Akte van Aanstelling leraar in opleiding (openbaar onderwijs) Het bevoegd gezag van hierna te noemen werkgever, gevestigd te verklaart, onder de in deze akte vermelde voorwaarden aan te stellen: Naam, (voornamen) hierna te noemen werknemer, geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) tot leraar in opleiding (LIO) aan school/instelling waar werknemer werkzaam is: (school en schooladres) De aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd vanaf tot en met werktijdfactor: Op de aanstelling is het bepaalde in ………………………..van de CAO-VO van toepassing (plaats) (datum) Namens de werkgever voornoemd,
78
Bijlage IE Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding Partijen ......................................................., gevestigd te ........................................, vertegenwoordigd door........................................, hierna te noemen de lerarenopleiding en ......................................................., gevestigd te ........................................, vertegenwoordigd door.........................................., hierna te noemen de praktijkschool en ........................................................, studentnummer......................., hierna te noemen de leraar in opleiding overwegende dat partijen wensen samen te werken op het gebied van leren en werken in het kader van het lioschap, voorts overwegende dat er een regeling getroffen dient te worden terzake het lioschap als essentieel onderdeel van de lerarenopleiding, tenslotte overwegende dat partijen de toekomstige samenwerking op hoofdpunten wensen vast te leggen, komen voor de periode vanaf................................tot en met................................... het volgende overeen: Artikel 1 De leraar in opleiding geeft in een leerwerkplan de leer- en werkactiviteiten tijdens het lioschap aan. De leraar in opleiding stelt het leerwerkplan op in overleg met de lerarenopleiding en de praktijkschool, voorafgaande aan de indiensttreding. Het leerwerkplan wordt als bijlage toegevoegd aan deze leerarbeidsovereenkomst. Artikel 2 De praktijkschool en de lerarenopleiding dragen zorg voor een deugdelijke begeleiding van de leraar in opleiding, waaronder begrepen frequente begeleidingsgesprekken. Afspraken dienaangaande worden vastgelegd in het leerwerkplan. Artikel 3 Het bevoegd gezag van de praktijkschool benoemt de leraar in opleiding conform het bepaalde in artikel C11.3 van de CAO-VO. Artikel 4 Wanneer de leraar in opleiding gedurende het lioschap door ziekte en/of andere omstandigheden niet aan zijn opleidingsverplichtingen heeft kunnen voldoen, dient in
79
overleg tussen partijen te worden bepaald hoe de leraar in opleiding het door de lerarenopleiding vereiste aantal studiepunten kan behalen. Artikel 5 De praktijkschool draagt zorg voor: - toegang van de studiebegeleider tot de praktijkschool; - een gemotiveerd oordeel over de leraar in opleiding, tussentijds en aan het einde van het lioschap. Artikel 6 De lerarenopleiding draagt zorg voor: - begeleiding van de mentor; - de benodigde informatie voor het functioneren van de leraar in opleiding. Artikel 7 Nadere afspraken tussen lerarenopleiding, praktijkschool en leraar in opleiding met betrekking tot te verrichten activiteiten in het kader van deze leerarbeidsovereenkomst, worden in een bijlage toegevoegd aan deze leerarbeidsovereenkomst. Artikel 8 Deze leerarbeidsovereenkomst eindigt, onverminderd het elders in deze overeenkomst bepaalde: - door het verstrijken van de in deze leerarbeidsovereenkomst genoemde tijd; - bij wederzijds goedvinden; - op schriftelijke aanzegging van één der partijen aan de overige partijen, onder vermelding van het tijdstip van beëindiging, wanneer één der partijen zich ervan heeft overtuigd dat de leraren-opleiding, de praktijkschool of de leraar in opleiding de hem/haar opgelegde verplichtingen niet nakomt; - wanneer zich zodanige omstandigheden voordoen, dat van de praktijkschool, de leraar in opleiding of de lerarenopleiding het voortduren van deze leerarbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Artikel 9 In deze overeenkomst wordt verstaan onder: a. leraar in opleiding (LIO): een laatstejaars student van een lerarenopleiding voortgezet onderwijs bedoeld in artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs, met wie een leerarbeidsovereenkomst wordt gesloten. b. leerarbeidsovereenkomst: een overeenkomst die bestaat uit een dienstverband als bedoeld in artikel A1, alsmede een leerovereenkomst die wordt gesloten tussen de leraar in opleiding, de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven. c. lioschap: de periode gedurende welke de leraar in opleiding bij een instelling als bedoeld in artikel A1 is benoemd.
80
d. studiebegeleider: de docent van de lerarenopleiding die de leraar in opleiding op de praktijkschool begeleidt tijdens het lioschap. e. mentor: de leraar van de praktijkschool die de leraar in opleiding op de werkplek begeleidt tijdens het lioschap. f. leerwerkplan: een door de leraar in opleiding opgesteld plan, waarin, in overleg met de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en het bevoegd gezag van de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd, de leer- en werkactiviteiten zijn vastgelegd die de leraar in opleiding tijdens het lioschap zal verrichten. Voor akkoord, Namens het bevoegd gezag van de praktijkschool
Namens het bevoegd gezag van de lerarenopleiding
Leraar in opleiding
(Plaats)............................................ (Datum)...........................................
81
Bijlage II Onderwijsondersteunende functies De werknemer met een onderwijsondersteunende functie kan worden benoemd in een functie zoals in onderstaand schema is opgenomen, behoudens bepalingen functiedifferentiatie. Functie
Aanloopschaal
Maximum
schaal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
Typist Medewerker tekstverwerking Adm.medewerker schooladmin. Directiesecretaris Medewerker personeelszaken Boekhoudkundig/fin. medewerker Assistent hoofd administratie Hoofd administratie
2 2 of 3 3 of 4
2 2 of 3 3 of 4 4 of 5 4 of 5
4 of 5 4/5/6/7 of 8 5/6/7/8/9/ 10/11 of 12 Plv. chef afd. personeelszaken 6 of 7 Plv. chef afd. financiële zaken 6 of 7 Chef afd. personeelszaken 8 of 9 Chef afd. financiële zaken 8 of 9 Hoofd bibliotheek/mediatheek 4 of 5 Medewerker bibliotheek/mediatheek 3 Contactfunc. anderstalige leerlingen 5 of 6 Technisch onderwijsassistent* 4/5 of 6 Lesassistent 5 of 6 Conciërge 2 of 3 Telefoniste/receptioniste Technisch onderhoudsmedewerkers 2 of 3 Kantinebeheerder Medewerker tuinonderhoud 2 Schoonmaker Reproduktiemedewerker Offsetdrukker 2 of 3 Bouwkundig medewerker 8 Beheerder sportmaterialen 2 Systeembeheerder 5/6 of 7 Psychologisch assistent 4 Logopedist/akoepedist 7 Maatschappelijk deskundige 7 Orthopedagoog/psycholoog 10
5 of 6 5 of 6 5/6/7/8 of 9 6/7/8/9/10/ 11/12 of 13 7 of 8 7 of 8 9 of 10 9 of 10 5 of 6 4 6 of 7 5/6 of 7 6 of 7 3 of 4 2 3 of 4 2 3 1 2 3 of 4 9 3 6/7 of 8 4 8 8 11
82
De functie van technisch assistent uit het voormalig SVO wordt voor de tijd dat de werkgever nog geen FUWA-VO 2002 heeft ingevoerd gelijk gesteld aan de functie van technisch onderwijs-assistent met een maximumschaal 5. Op bovenstaande functies, met uitzondering van functie 28, zijn de taakkarakteristieken van bijlage S2 bij het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel zoals deze op 31 juli 1996 luidde van toepassing. Op functie 28 is de taakkarakteristiek Systeembeheerder van toepassing zoals opgenomen in de Handleiding Functiebeschrijven en Functiewaarderen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van juni 1993.
83
Bijlage III Overlegprotocol DGO-reglement Overlegprotocol inzake de wijze waarop door of namens het bevoegd gezag georganiseerd overleg bij scholen voor voortgezet onderwijs wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel van de school. Partijen: -Onderwijsstichting Sint-Bernardinus -Onderwijsgemeenschap Venlo e.o. -Scholengroep Trevianum -Stichting Dacapo -Stichting Onderwijs Midden-Limburg -Stichting Vorming -Stichting Voortgezet Onderwijs Limburg hierna te noemen: de werkgevers en - Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) - Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP) - Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF) hierna te noemen: de centrales overwegende: - dat sinds het in werking treden van de decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het voortgezet onderwijs op 1 augustus 1996 vereist is dat door of namens het bevoegd gezag met daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel schriftelijk wordt overeengekomen op welke wijze het overleg over aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel van de desbetreffende scholen gevoerd wordt zoals bedoeld in artikel 40a WVO, zoals dat luidt sinds inwerkingtreding van artikel IG van de Wet van 31 mei 1995, Stb.1995 318; - dat zij een CAO voor het voortgezet onderwijs overeengekomen zijn en vastgesteld hebben, die de rechtspositie van het personeel regelt zoals bedoeld in artikel 38a WVO, zoals dat artikel luidt sinds inwerkingtreden van artikel ID van de Wet van 31 mei 1995, Stb. 1995 318 en die in werking treedt op 1 augustus 2002; komen overeen en stellen vast het navolgende “Reglement georganiseerd overleg bij scholen voor voortgezet onderwijs”, hierna te noemen: DGO-reglement. Artikel 1 Begripsbepalingen De begripsbepalingen zijn opgenomen in Artikel A1 van de CAO. Artikel 2 De organen van georganiseerd overleg
84
1 Ten behoeve van de van de werkgever uitgaande instelling(en) is er een orgaan van georganiseerd overleg. 2 Werkgevers kunnen besluiten dat over bepaalde zaken die meer dan één orgaan van georganiseerd overleg aangaan, overleg wordt gevoerd in een overkoepelend overlegorgaan. 3 Indien over een bepaalde zaak overleg is gevoerd in een overkoepelend overlegorgaan kan hierover geen overleg meer worden gevoerd in de desbetreffende afzonderlijke organen. 4 Een werkgever kan in overleg met het orgaan als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid besluiten dat het overleg over alle zaken die één of een aantal instellingen aangaan wordt gevoerd in deelorganen. 5 Werkgevers kunnen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid besluiten dat in plaats van een overlegorgaan bij elke werkgever het overleg over alle zaken wordt gevoerd in een overkoepelend overlegorgaan. Artikel 3 Samenstelling van de overlegorganen 1 In een overlegorgaan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden de werknemers vertegenwoordigd door vertegenwoordigers van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties. 2 Overlegorganen als bedoeld in artikel 2, tweede, vierde en vijfde lid, bestaan uit vertegenwoordigers van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties en uit vertegenwoordigers aangewezen door de desbetreffende werkgevers. Artikel 4 Partijen en hun bevoegdheid 1 De partijen maken deel uit van het overlegorgaan. 2 De partijen dienen schriftelijk aan elkaar kenbaar te hebben gemaakt: a. namens wie zij, in geval van het hanteren van een gedelegeerde bevoegdheid dan wel in geval van clustering van bevoegde gezagsorganen, bevoegd zijn tot deelname, dan wel: b. wie bevoegd is (zijn) aan de besluitvorming van het overlegorgaan deel te nemen, zulks met recht van vervanging. 3 Deelnemers zijn: a. de werkgever, dan wel, in geval van een overkoepelend overlegorgaan, de daarin participerende werkgevers; b. de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties, elk met maximaal twee personen. 4 In voorkomende gevallen stelt een deelnemer, via de voorzitter, het overlegorgaan tijdig in kennis van een eventueel mandaat tot deelname aan de besluitvorming, hem door een andere deelnemer aan het overleg verleend. Artikel 5 Voorzitterschap en secretariaat 1 Het (plaatsvervangend) voorzitterschap en het secretariaat berusten: a. bij de werkgever dan wel bij degenen, die door de werkgever zijn aangewezen of gemachtigd tot het namens hem vervullen van het voorzitterschap en het voeren van het secretariaat;
85
b. in geval van een overkoepelend overlegorgaan, bij één van de daarin deelnemende bevoegde gezagsorganen dan wel, indien daartoe gemachtigd, door (één van) de werkgeversorganisatie(s). 2 Tot de taak van de voorzitter behoort in ieder geval: a. het geven van opdracht tot het, vergezeld van een door of namens hem opgemaakt agendavoorstel, uitnodigen van de deelnemers tot bijwoning van de overlegvergadering; b. het leiding geven aan de overlegvergadering; c. het formuleren van conclusies en besluiten; d. het bewaken van de besluitenlijst. 3 De taak van het secretariaat omvat werkzaamheden ten dienste van een goede gang van zaken van het overlegorgaan, in ieder geval bestaande uit: a. het minimaal tien werkdagen vóór de geplande vergaderdatum versturen van de uitnodiging, een agendavoorstel en de benodigde agendastukken voor de overlegvergadering; b. het zorgdragen voor de kennisgeving van de convocatie als bedoeld in art. 9 lid l; c. de verzorging en verspreiding van het verslag en de besluitenlijst; d. het voeren van correspondentie; e. de zorg voor het archief. Artikel 6 Frequentie van het overleg Het overlegorgaan komt in beginsel éénmaal per jaar bijeen en verder zo vaak één of meer deelnemers daar de voorzitter om verzoeken. Een dergelijk verzoek wordt met redenen omkleed en tevens aan de overige deelnemers kenbaar gemaakt. Artikel 7 Deskundige(n)/adviseur(s) 1 De vergaderingen van het overlegorgaan zijn eveneens toegankelijk voor één of meer deskundigen/adviseurs, daartoe uitgenodigd door één of meer deelnemers. 2 De deskundige(n)/adviseur(s) heeft(hebben), door de voorzitter daartoe uitgenodigd spreekrecht. Zij nemen evenwel geen deel aan de besluitvorming. 3 De voorzitter wordt, voorafgaand aan de vergadering, van de aanwezigheid van de deskundige(n)/adviseur(s) in kennis gesteld. Artikel 8 Onderwerpen van overleg 1 Partijen voeren overleg over de regelingen, bedoeld in artikel 38a, eerste en vierde lid van de WVO die krachtens de CAO tot de bevoegdheid van het DGO behoren. 2 In een overkoepelend overlegorgaan vindt overleg plaats over aangelegenheden, die alle in dat orgaan deelnemende werkgevers regarderen. Over aangelegenheden, die uitsluitend een bepaalde werkgever regarderen, vindt overleg plaats op het niveau van die werkgever. 3 De werkgever dan wel de werkgevers en de vertegenwoordigers van de werknemers in het overlegorgaan kunnen gezamenlijk besluiten dat het overleg over de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden, voor zover dit betrekking heeft op één of meer door de werkgever in stand gehouden instellingen, wordt gevoerd met de personeelsgeleding van de (G)MR van de desbetreffende instelling of instellingen. 86
4 Eventuele geschillen in het in het derde lid bedoelde overleg tussen de werkgever en de personeelsgeleding van de (G)MR worden voorgelegd aan de geschillencommissie WMO. Artikel 9 Openbaarheid 1 Vergaderingen van het overlegorgaan zijn openbaar. Een schriftelijke kennisgeving van plaats, tijdstip en te behandelen onderwerpen wordt tijdig voor de aanvang van een vergadering aan de (G)MR kenbaar gemaakt, alsmede op een voor de werknemers toegankelijke plaats ter inzage gelegd, c.q. gepubliceerd. De door het overlegorgaan vastgestelde besluitenlijst van zijn vergadering wordt eveneens ter kennis gebracht van de (G)MR en voor de werknemers ter inzage gelegd, c.q. gepubliceerd. 2 Voor vergaderingen van een overkoepelend overlegorgaan geldt met betrekking tot de berichtgeving het in lid 1 gestelde overeenkomstig met dien verstande, dat de kennisgeving geschiedt aan de betrokken werkgevers, die voor verdere verspreiding en kennisgeving zorgdragen. 3 Het overlegorgaan kan besluiten de vergadering of een deel daarvan besloten te voeren. In een besloten (deel van de) vergadering kunnen geen besluiten worden genomen. Artikel 10 Besluitvorming 1 Er kan uitsluitend een besluit worden genomen over een onderwerp van overleg dat is geagendeerd. De op de overlegvergadering vertegenwoordigde deelnemers stellen de agenda vast. In unanimiteit kunnen zij besluiten het door de voorzitter gedane agendavoorstel te wijzigen. 2 Over een onderwerp van overleg wordt niet eerder een besluit genomen dan nadat over dat onderwerp overeenstemming is bereikt tussen partijen. Er is, behoudens het bepaalde in lid 3, overeenstemming, indien de werkgever en de meerderheid van de vakorganisaties zich conformeren aan het verkregen overlegresultaat. 3 Indien de werkgever in afwijking van artikel J1.2 van de CAO voortgezet onderwijs géén mandatering voorstaat aan het personeelsdeel van de (G)MR tot het voeren van overleg over aangelegenheden, behorende tot de competentie van het DGO, is sprake van overeenstemming, indien de werkgever en de vakorganisaties zich conformeren aan het verkregen overlegresultaat. 4 Indien op een geconvoceerde overlegvergadering niet alle vakorganisaties vertegenwoordigd zijn en aan één of meer wél aanwezige centrales géén mandaat is verstrekt als bedoeld artikel 4 lid 4, kan geen besluit worden genomen. 5 Binnen vijf werkdagen na de overlegvergadering als bedoeld in lid 4 nodigt de voorzitter alle deelnemers uit voor een vervolgvergadering, te houden in de periode gelegen tussen vijf en vijftien werkdagen na de datum van verzending van de uitnodiging daartoe. 6 Is op deze vervolgvergadering de meerderheid van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties aanwezig dan wel krachtens verstrekt mandaat vertegenwoordigd, dan is overeenstemming tussen partijen mogelijk en kan een besluit worden genomen. Blijkt op deze vervolgvergadering geen meerderheid van de vakorganisaties aanwezig dan wel krachtens verstrekt mandaat vertegenwoordigd te zijn en er wordt overeenstemming bereikt, dan wordt het overleg geacht met overeenstemming te zijn gevoerd. 87
Artikel 11 Geschildreiging en bijzondere overlegvergadering 1 Onderwerp van geschil kan zijn al hetgeen onderwerp van overleg is, als bedoeld in artikel 8. 2 Indien de werkgever dan wel één of meer van de vakorganisaties over een zaak die behoort tot de competentie van het overlegorgaan, tot het oordeel komt/komen dat het overleg daarover niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, kunnen zij dat oordeel binnen drie werkdagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven schriftelijk ter kennis brengen van de overige deelnemers aan dat overleg. 3 Binnen vijf werkdagen na de kennisgeving zoals bedoeld in het tweede lid nodigt de voorzitter de partijen uit voor een bijzondere vergadering van het overlegorgaan ter bespreking van de nog niet bereikte overeenstemming. De vergadering wordt binnen twaalf werkdagen na de datum van de verzending gehouden, maar niet eerder dan tien werkdagen na de kennisgeving als bedoeld in het vorige lid. 4 In de bijzondere vergadering van het overlegorgaan wordt alsnog bezien of een uitkomst van het overleg mogelijk is die de instemming van alle deelnemers aan het overleg heeft. Artikel 12 Formulering en aanmelding geschil 1 Elk der vakorganisaties is bevoegd binnen tien werkdagen nadat in de overlegvergadering als bedoeld in artikel 11 lid 4 is geconstateerd dat geen overeenstemming kan worden bereikt over een zaak, die behoort tot de competentie van het overlegorgaan, het geschil voor te leggen aan de Commissie voor geschillen DGO. 2 Indien de deelnemers in de overlegvergadering als bedoeld in artikel 11 lid 2 hebben verklaard af te zien van hernieuwd overleg in een bijzondere vergadering van het overlegorgaan kan de in lid 1 aangegeven bevoegdheid door elk der deelnemers worden uitgeoefend binnen tien werkdagen nadat is geconstateerd dat geen overeenstemming kan worden bereikt. 3 De vergadering van het overlegorgaan, dan wel één of meer deelnemers, formuleert/formuleren het onderwerp en de inhoud van het geschil onder kennisgeving aan alle deelnemers. 4 Bereiken de deelnemers geen overeenstemming omtrent de in lid 3 bedoelde formulering van het geschil, dan formuleert elke deelnemer afzonderlijk ten behoeve van de Commissie voor geschillen DGO zijn standpunt in dezen, onder kennisgeving aan de overige deelnemers. 5 Een geschil wordt bij de commissie aanhangig gemaakt door toezending van een verzoekschrift aan het secretariaat. 6 Het verzoekschrift bevat: a. een aanduiding van hetgeen verzoeker(s) aan het oordeel van de commissie wenst/wensen te onderwerpen; b. een vermelding of het een verzoek om beoordeling, dan wel een verzoek om arbitrage betreft; c. gronden waarop het verzoek berust; d. (een afschrift van) de op de aangelegenheid betrekking hebbende bescheiden; 88
e. eigen naam en adres, alsmede naam en adres van de wederpartij, als ook de namen en adressen van de overige deelnemers van het overlegorgaan; f. naam en adres van de voorzitter van het overlegorgaan. 7 Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen, gesteld in lid 6, stelt de voorzitter van de commissie de verzoeker in kennis van het verzuim. Na ontvangst van deze kennisgeving dient de verzoeker binnen vijf werkdagen dit verzuim te herstellen en het ontbrekende toe te zenden aan het secretariaat. 8 Een aangemeld geschil komt niet voor (verdere) behandeling in aanmerking, als niet tijdig en volledig gevolg is gegeven aan het in lid 7 bedoelde verzoek tot herstel van een verzuim. 9 Een geschil over een bepaalde zaak kan slechts éénmaal aan de commissie worden voorgelegd. Artikel 13 Commissie voor geschillen DGO 1 Geschillen kunnen ter beoordeling, dan wel ter arbitrage, worden voorgelegd aan de Commissie voor geschillen DGO waarbij de werkgever is aangesloten en die in stand gehouden wordt door de werkgeversorganisatie. 2 De in lid 1 bedoelde geschillencommissie beoordeelt of de werkgever bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het voorgenomen besluit tot uitvoering kan brengen. In haar beoordeling betrekt de commissie mede de argumenten van partijen. De commissie verstrekt de werkgever een bindend advies. 3 Aan de geschillencommissie kan ook een verzoek tot arbitrage worden voorgelegd, waarbij sprake is van een volledige (inhoudelijke) toetsing. Een verzoek tot arbitrage vereist een unaniem besluit van de (bijzondere) overlegvergadering. Een uitspraak bij arbitrage bindt de partijen. 4 Samenstelling en werkwijze van de commissie zijn neergelegd in een (huishoudelijk) reglement, vastgesteld door de instandhoudende werkgeversorganisatie(s) op basis van het terzake gevoerde overleg met de vakorganisaties. 5 Het in lid 4 bedoelde reglement voldoet, met inachtneming van het gestelde in deze regeling, tenminste aan de volgende voorwaarden: 5.1 de commissie beoordeelt de ontvankelijkheid van een geschil mede aan de hand van de in artikel 12 opgenomen bepalingen; 5.2 de commissie doet, behoudens in bijzondere omstandigheden, op basis van het bepaalde in lid 2 of lid 3 uitspraak over een aan haar voorgelegd geschil uiterlijk binnen 30 werkdagen na ontvangst van de in artikel 12 leden 5 tot en met 7 bedoelde kennisgevingen en bescheiden. 5.3 De commissie brengt haar uitspraak gelijktijdig schriftelijk ter kennis van: 5.3.a de deelnemer(s), die het geschil aan haar voorlegde(n); 5.3.b de voorzitter van het overlegorgaan; 5.3.c de overige deelnemers, alsmede in afschrift ter kennisname aan de werkgeversorganisatie(s), die de commissie in stand houdt(houden). Artikel 14 Aanwending uitspraak geschil
89
Zodra de commissie tot een uitspraak is gekomen en deze ter kennis heeft gebracht aan alle deelnemers, belegt de voorzitter een vergadering van het overlegorgaan ter bespreking van de consequenties van het kenbaar gemaakte oordeel. Artikel 15 Kosten van het overlegorgaan 1 Elk van de deelnemers draagt in beginsel zelf de kosten die voortvloeien uit de feitelijke voorbereiding van en deelname aan het overleg. 2 De kosten voor het instandhouden van het overlegorgaan op het niveau van de werkgever of het overlegorgaan op overkoepelend niveau zijn voor rekening van de werkgever respectievelijk de in het overkoepelend overlegorgaan deelnemende werkgevers. Artikel 16 Slotbepalingen 1 Dit reglement treedt in werking per 1 augustus 2002. 2 In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het overlegorgaan in unanimiteit.
90
Toelichting DGO-reglement Artikel 4 Lid 4 Ten einde de voortgang van het overleg niet te zeer te duperen, biedt dit lid een ontsnappingsmogelijkheid om tot besluitvorming te geraken, ook als niet alle deelnemers aanwezig zijn. De afwezige vakorganisatie(s) kan (kunnen) één van de andere, wel aanwezige, deelnemers mandateren tot het declareren van haar (hun) standpunt, het op basis daarvan deelnemen aan de discussies en tot het deelnemen aan de finale besluitvorming. Artikel 7 In tegenstelling tot eventuele aanwezigen “op de publieke tribune” hebben de deskundigen/adviseurs, hoewel géén deelnemers in de zin van dit reglement, daartoe uitgenodigd door de voorzitter, spreekrecht. Artikel 8 Aangelegenheden, die besproken zijn in een overkoepelend overlegorgaan, kunnen niet ook nog eens worden geagendeerd in een DGO op het niveau van de in dat overkoepelend orgaan deelnemende werkgever. Artikel 9 Openbaarheid van vergaderingen heeft krachtens het eerste lid tenminste betrekking op de tijdige kennisgeving van de te behandelen onderwerpen en de genomen besluiten. De betrokkenheid van de leden van beide partijen bij de voortgang van een overkoepelend overlegorgaan regardeert in eerste instantie die partijen zelf. Daarom wordt in het tweede lid volstaan met de bepaling, dat toezending van vergaderstukken uit dit overleg naar de werkgevers en via deze naar MR en personeel, zal plaatshebben. Het overlegorgaan kan, op verzoek van één of meer deelnemers, ingevolge het bepaalde in lid 3 besluiten het overleg besloten te voeren, wanneer het bijvoorbeeld gaat om het verstrekken van informatie van vertrouwelijke aard. Artikel 10 Besluitvorming van het overlegorgaan dient te worden beschouwd als de afrondende fase van een onderhandelingsproces. Daaraan vooraf gaat de informatieverstrekking en verduidelijking, de verheldering van uitgangspunten en beoogde doelen en de discussie over de weg waarlangs de werkgever meent die doelen te bereiken: de voorbereiding dus op het moment, waarop de deelnemers hun uiteindelijke standpunten zullen innemen. Alvorens de werkgever zijn voornemens in aangelegenheden als bedoeld in artikel 8 ten uitvoer kan brengen, zal daarover overeenstemming moeten zijn verkregen. Werkgever en vakorganisaties zullen zich daarvoor ten volle willen inzetten en serieus willen toewerken naar het finale besluitvormend overleg. Artikel 10 Lid 1 Een dringende, niet vooraf geagendeerde, aangelegenheid kan een noodzakelijk besluit vergen. Daarom stelt de overlegvergadering de agenda vast. De dan aanwezige deelnemers kunnen, mits de meerderheid van de vakorganisaties aanwezig is, deelnemen aan de besluitvorming. 91
Lid 2 Is er overeenstemming verkregen, dan leidt dat tot een besluit, dat terstond door de werkgever ten uitvoer kan worden gebracht. Dit laat onverlet de mogelijkheid tot declaratie van een geschil. Lid 4 en 5 Denkbaar is, dat één of meer van de vakorganisaties ten gevolge van een onvoorziene omstandigheid en bij wijze van overmacht, niet vertegenwoordigd is/zijn op de uitgeschreven overlegvergadering, respectievelijk niet in staat is/zijn geweest een andere vakorganisatie te mandateren. De voor de besluitvorming vereiste aanwezigheid van de meerderheid van de vakorganisaties is er dan wellicht niet. De voorzitter schrijft in dat geval een vervolgvergadering uit, die op korte termijn kan/moet plaatshebben. Lid 6 In die vervolgvergadering kunnen geldige besluiten worden genomen, indien blijkens declaratie van het eindoordeel door of namens de vakorganisaties en de werkgever overeenstemming is verkregen. Is door omstandigheden (opnieuw) niet de meerderheid van de vakorganisaties aanwezig of vertegenwoordigd en is overeenstemming daardoor niet te verkrijgen, dan wordt dat door de voorzitter geconcludeerd en als besluit vastgelegd. Het overleg wordt dan geacht te zijn gevoerd en te hebben geresulteerd in overeenstemming. Artikel 11 en artikel 12 De werkwijze van het overlegorgaan legt een zware druk op de overlegpartners om door middel van onderhandelingen tot overeenstemming te komen. Dit is aanvaardbaar, omdat de partijen de intentie hebben hun overleg gericht op overeenstemming en dus besluitvormend af te ronden. Dat laat evenwel onverlet het recht van een deelnemer een eenmaal ingenomen standpunt te handhaven en zich hetzij van deelname aan de besluitvorming te onthouden, hetzij te verklaren, dat het geen instemming kan verlenen. Ook kan een geschil aanhangig worden gemaakt, wanneer de werkgever met de meerderheid van de vakorganisaties overeenstemming heeft bereikt en een besluit is genomen. Deze bijzondere overlegvergadering voorziet in een uiterste mogelijkheid de gevoerde discussies en de consequenties van een te declareren geschil te (her)overwegen. Voorafgaand aan of tijdens dat bijzonder overleg kan het aangekondigde geschil worden ingetrokken of kan blijken, dat één of meer deelnemers dan wel het gehele overlegorgaan behoefte heeft aan een door (een) derde(n) uit te brengen advies. Zo’n beroep op (een) derde(n) kan inhouden, dat er bijvoorbeeld een deskundige wordt aangezocht voor een advies. Wordt tijdens de bijzondere overlegvergadering alsnog overeenstemming bereikt, dan leidt dat tot intrekking van het aangekondigde geschil. Wordt het kenbaar gemaakte geschil desondanks gehandhaafd, dan treden de artikelen 12 e.v. in werking. Artikel 13 Een geschil kan worden voorgelegd aan de in artikel 13 bedoelde commissie. Via uitspraken van deze commissie kan jurisprudentie worden opgebouwd. Arbitrage wordt in vrijwilligheid 92
aangegaan en zal leiden tot een voor alle partijen bindende uitspraak; de keuze voor dit middel is daarom altijd gebaseerd op een unaniem genomen besluit. Artikel 16 Lid 2 duidt op ad hoc situaties in de werking van het overlegorgaan waarin het overlegorgaan zelf kan voorzien.
93
Bijlage IV Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Artikel 1 Begripsbepalingen De begripsbepalingen zijn opgenomen in artikel A1 van de CAO-VO. Artikel 2 Standplaatsbetrekking bij vervangingswerkzaamheden en contractactiviteiten Voor het ontstaan van een standplaatsbetrekking blijven vervangingswerkzaamheden en werkzaamheden die voor een periode van drie of minder aaneengesloten schooljaren aan een werknemer zijn toegekend in het kader van contractactiviteiten, buiten beschouwing. Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten 1 De werknemer die is verhuisd en een woning heeft betrokken die gelegen is op of binnen een afstand van vijf zones van de plaats van tewerkstelling, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend indien: a. hij is benoemd in een standplaatsbetrekking; b. hij voor tenminste één jaar is benoemd; c. hij op een afstand van zes of meer zones woonde van de plaats van tewerkstelling; d. de reisafstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling als gevolg van de verhuizing met tenminste vijf zones is bekort. 2 Een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt slechts éénmaal in de vijf jaar verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een verandering van betrekking die het gevolg is van een ontslag of van het vooruitzicht op ontslag dat niet op eigen verzoek is verleend en niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten. 3 De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt verleend onder de voorwaarde dat de werknemer vooraf schriftelijk heeft verklaard dat hij bekend is met de terugbetalingsverplichting bedoeld in artikel 8 van deze uitvoeringsregeling. Artikel 4 Aanspraak op een tegemoetkoming in verhuiskosten ter zake van het betrekken of verlaten van een dienstwoning 1 De werknemer die in opdracht van de werkgever een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend, tenzij het verlaten van de dienstwoning het gevolg is van een ontslag, dat op zijn verzoek anders dan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of anders dan met recht op uitkering voor vervroegd uittreden is verleend, of aan schuld of toedoen van de betrokkene is te wijten. 2 Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de werknemer wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden. Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming in verhuiskosten 1 De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit: a. Een tegemoetkoming in de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de werknemer en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in en uitpakken van breekbare zaken, en in de te maken reiskosten ter bezichtiging van woonruimte en in de eventuele opknapkosten aan de nieuwe woning en dubbele 94
woonkosten, van in totaal een bedrag als aangegeven in de bijlage 1 onder 1, van deze regeling; b. een tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. 2 Indien de verhuizing door de werknemer in eigen beheer wordt uitgevoerd, ontvangt hij slechts de helft van het in het eerste lid, onder a, bedoelde bedrag. 3 Het in het eerste lid, onder b, bedoelde bedrag wordt, afhankelijk van het aantal woon/slaap-vertrekken dat de achter te laten woning telde, gesteld op een percentage van de jaarbezoldiging die de werknemer genoot op de dag waarop de nieuwe woning kon worden betrokken zoals aangegeven in de bijlage 1, onder 2 van deze regeling. 4 Voor de werknemer die inwonend was bij de ouders is het laagst genoemde percentage zoals aangegeven in de bijlage 1, onder 2 van deze regeling van toepassing. 5 De werknemer die een woning heeft betrokken op een reisafstand van meer dan twee zones van de plaats van tewerkstelling, ontvangt slechts 80% van het bedrag van de in het eerste lid onder a en b bedoelde tegemoetkomingen. 6 De tegemoetkoming in de verhuiskosten voor de werknemer die voor het eerst bij een instelling in dienst treedt en op enig tijdstip wordt benoemd in een standplaatsbetrekking, bedraagt in afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met vijfde lid, de helft van de vergoeding waarop hij ingevolge die leden aanspraak zou hebben. 7. Onder voor het eerst in dienst treden wordt verstaan in dienst treden bij een werkgever anders dan in geval van een overgang binnen een maand: e 1 van de ene naar een andere werkgever, e 2 van de overheid naar een werkgever, terwijl de tijd gedurende welke een ontslaguitkering wordt genoten niet als een onderbreking tussen beide benoemingen wordt beschouwd. Artikel 6 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 1 Bij een verhuizing van een gezin, waarvan beide echtgenoten terzake van de verhuizing aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling en/of het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel ontvangt, met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede tot en met zesde lid: ieder van beiden de helft van de in artikel 5, eerste lid, onder a en b bedoelde vergoedingen. De volgens artikel 5, derde lid, vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. 2 Indien het betreft een verhuizing van een gezin waarvan één van de echtgenoten aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling en de andere echtgenoot uit anderen hoofde terzake van deze verhuizing aanspraak maakt op een tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in verhuiskosten aan de werknemer slechts verleend voor zover deze de tegemoetkoming welke uit anderen hoofde wordt ontvangen te boven gaat. 3 De berekening van de tegemoetkoming voor de in het tweede lid bedoelde werknemer geschiedt door, met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede tot en met zesde lid, het totaal van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 5, eerste lid, te verminderen met de tegemoetkoming die de echtgenoot uit anderen hoofde ontvangt. De volgens artikel 5, derde lid, vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. 95
Artikel 7 Geen aanspraak op verhuiskostenvergoeding 1 Aan de werknemer wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten voor een verhuizing verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen drie jaar na de datum waarop de werknemer is benoemd in een standplaatsbetrekking, doch binnen twee jaar na benoeming voor onbepaalde tijd in een standplaatsbetrekking. 2 Aan de werknemer wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten voor een verhuizing in verband met een verplaatsing verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na de datum van de verplaatsing. Artikel 8 Terugbetaling tegemoetkoming verhuiskosten 1 De werknemer, aan wie een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt verleend, is, behoudens het bepaalde in het tweede lid, gehouden de ontvangen tegemoetkoming terug te betalen indien zijn dienstverband op zijn verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt beëindigd, tenzij deze beëindiging ingaat twee jaren of langer na de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd of is verplaatst en deze beëindiging heeft plaatsgevonden één jaar of langer na de datum van verhuizing. 2 Er bestaat geen terugbetalingsverplichting, indien de werknemer bedoeld in het eerste lid, ontslag neemt uit een standplaatsbetrekking teneinde aansluitend een zodanige betrekking aan een andere instelling te aanvaarden, mits de plaats van tewerkstelling binnen of op een afstand van vijf zones van zijn woonplaats is gelegen. 3 De werknemer die binnen twee jaar na de verhuizing, anders dan in verband met het beëindigen van het dienstverband bij de instelling waarvoor hem deze tegemoetkoming werd toegekend of wegens een verplaatsing van deze instelling, verhuist naar een woonplaats die verder weg is gelegen van de plaats van tewerkstelling, is gehouden de ontvangen tegemoetkoming in de verhuiskosten terug te betalen: a. gedeeltelijk, indien hij zich in een woonplaats binnen of op een afstand van 5 zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft en wel voor zover de tegemoetkoming meer bedraagt dan de tegemoetkoming die hem zou zijn toegekend indien hij zich direct in deze woonplaats zou hebben gevestigd; b. geheel, indien hij zich in een woonplaats op een afstand van meer dan vijf zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft. Artikel 9 Aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten 1 Aan de werknemer wordt door de werkgever maandelijks, onverminderd het bepaalde in artikel 11, een tegemoetkoming in de reiskosten tussen de woning en het gebouw of de gebouwen verleend, indien de te reizen afstand tussen de woning en het gebouw of de gebouwen meer dan twee zones bedraagt. 2 De tegemoetkoming wordt per dienstverband, en voor elk gebouw binnen het dienstverband afzonderlijk, afhankelijk van de reisafstand in zones tussen de woning en het gebouw of de gebouwen en van het aantal dagen dat per week naar dit gebouw of deze gebouwen wordt gereisd, vastgesteld aan de hand van de in de bijlage 2 bij deze regeling opgenomen tabel. 96
3 De in het tweede lid bedoelde tabel is slechts van toepassing indien in een maand gemiddeld ten minste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. Voor de toepassing van de tabel in hiervan afwijkende gevallen zijn in de bijlage 2 richtlijnen gegeven. Artikel 10 Evenredige vermindering tegemoetkoming in de reiskosten 1 Indien door een werknemer over een aaneengesloten tijdvak van meer dan één week anders dan in verband met vakantieverlof niet is gereisd tussen de woning en het gebouw of de gebouwen, wordt de aan de werknemer toe te kennen tegemoetkoming in de reiskosten vanaf de tweede week naar evenredigheid verlaagd. 2 Indien door een werknemer in verband met de datum van indiensttreding of ontslag slechts een deel van een maand tenminste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw, dient de tegemoetkoming in de reiskosten naar evenredigheid te worden vastgesteld. Artikel 11 Aanspraak aantal kalendermaanden per jaar tegemoetkoming in de reiskosten 1 De werknemer behorend tot de functiecategorie directie of leraren, die voor een heel schooljaar is benoemd, heeft per betrekking slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over ten hoogste tien kalendermaanden per schooljaar. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald over de maanden juli en augustus. 2 De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en die benoemd is voor een schooljaar, heeft per betrekking aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over ten hoogste elf kalendermaanden. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald over de maand juli. 3 Indien de werknemer in een dienstverband is benoemd voor een kortere periode dan een geheel schooljaar, vindt er, voor zover de in het eerste respectievelijk tweede lid, genoemde termijnen niet worden overschreden, geen inhouding plaats van de tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten. Artikel 12 Maximering reiskostenvergoeding 1 De aan de werknemer toe te kennen tegemoetkoming in reiskosten bedraagt per schooljaar per dienstverband of combinatie van dienstverbanden niet meer dan het bedrag als aangegeven in bijlage l onder 3, van dit besluit. 2 De tegemoetkoming in de reiskosten bedraagt per dienstverband vanaf het tweede jaar na indiensttreding voor het totaal van het gebouw of de gebouwen binnen dit dienstverband niet meer dan het volgens de tabel in de bijlage 2 vanaf het tweede jaar na indiensttreding geldende bedrag bij vier of meer reisdagen per week over een reisafstand van vijf zones. Artikel 13 Aanspraak op tegemoetkoming in pensionkosten 1 Een werknemer, die bij een verhuizing in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming in verhuiskosten, en die naar het oordeel van de werkgever niet in de gelegenheid is dagelijks heen en weer te reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling, heeft gedurende het eerste jaar, gerekend vanaf de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd, aanspraak op een tegemoetkoming in 97
pensionkosten, indien hij een pension betrekt dat gelegen is op of binnen een afstand van vijf zones van de plaats van tewerkstelling. 2 De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt 90% van de werkelijk gemaakte pensionkosten, met een maximum als aangegeven in de bijlage 1 onder 4, bij deze regeling. 3 De werknemer heeft slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de te maken reiskosten binnen Nederland, voor zover hij die éénmaal per week maakt voor het bezoeken van zijn woonplaats. Artikel 14 Aanspraak op tegemoetkoming in de reis- en verblijfskosten bij dienstreizen 1 Aan de werknemer die een dienstreis maakt, wordt door de werkgever een tegemoetkoming toegekend in de gemaakte reis- en verblijfkosten met toepassing van de in bijlage 3 opgenomen regeling. 2 De werknemer ontvangt voor het gebruik van een eigen motorvoertuig, waarvoor door de werkgever een machtiging is verleend, een kilometervergoeding: a. voor de eerste 10000 kilometer het bedrag dat per gereisde kilometer in het desbetreffende kalenderjaar belastingvrij mag worden toegekend; b. voor de overige kilometers wordt het bedrag vastgesteld volgens bijlage 3. Artikel 15 Aanvraag en toekenning tegemoetkomingen 1 Het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in de verhuiskosten dient zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zes maanden na de verhuizing door de werknemer bij de werkgever te worden ingediend. 2 Het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in de reis- en pensionkosten dient voor 1 januari volgend op het desbetreffende schooljaar bij de werkgever te worden ingediend.
98
Toelichting uitvoeringsregeling en verplaatsingskosten Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten De verhuiskostenvergoeding wordt forfaitair vastgesteld, voor een deel gerelateerd aan het inkomen van de werknemer en gerelateerd aan de vestigingsplaats na verhuizing. Voor de toekenning van een verhuiskostenvergoeding is het in de regeling niet noodzakelijk dat de werknemer zich in de standplaats vestigt. Voldoende is dat als gevolg van de verhuizing de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling aanzienlijk is bekort. Teneinde te bevorderen dat werknemer zo dicht mogelijk bij de plaats van tewerkstelling gaat wonen, is de hoogte van de tegemoetkoming in verhuiskosten onder meer afhankelijk van de afstand van de nieuwe woonplaats tot de plaats van tewerkstelling. Degene die zo dicht mogelijk bij zijn werk gaat wonen krijgt meer dan degene die wat verder weg gaat wonen. Voorwaarden voor tegemoetkoming Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, moet aan de hierna vermelde voorwaarden worden voldaan: - benoeming in een standplaatsbetrekking - benoeming voor ten minste één jaar - wonen op een afstand van zes of meer zones van de plaats van tewerkstelling - door de verhuizing wordt de reisafstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met tenminste vijf zones bekort - de nieuwe woning is gelegen op of binnen een afstand van vijf zones van de plaats van tewerkstelling - de verhuizing vindt plaats binnen: a. twee jaar na benoeming voor onbepaalde tijd; b. drie jaar na benoeming in een standplaatsbetrekking; - de verhuizing vindt bij een verplaatsing plaats binnen twee jaar na de datum van verplaatsing. Aanvang termijnen bij contractactiviteiten Wanneer er sprake is van een indiensttreding na afloop van contractactiviteiten (die gedurende een periode van drie of minder aaneengesloten schooljaren aan werknemer zijn toegekend) dan wel na afloop van vervangingswerkzaamheden, vangen de termijnen zoals bovengenoemd aan op het moment dat een standplaatsbetrekking is ontstaan. Slechts éénmaal per vijf jaren tegemoetkoming De tegemoetkoming wordt slechts éénmaal in de vijf jaar verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een verandering van de betrekking die het gevolg is van een ontslag of van het vooruitzicht op ontslag en niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten. Voor het vaststellen of de termijn van vijf jaar al dan niet is verstreken wordt gerekend met de verhuizingen die vanaf 1 januari 1994 hebben plaatsgevonden. Artikel 4 Aanspraak op een tegemoetkoming in verhuiskosten ter zake van het betrekken of verlaten van een dienstwoning 99
Indien een werknemer in opdracht van de werkgever een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt hem een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend, tenzij het verlaten van de dienstwoning het gevolg is van een ontslag, dat op zijn verzoek anders dan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of anders dan met recht op uitkering voor vervroegd uittreden is verleend, of aan zijn schuld of toedoen is te wijten. Bij het verlaten van een dienstwoning als gevolg van het overlijden van de werknemer, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden. Artikel 5 Inhoud van de tegemoetkoming De tegemoetkoming in verhuiskosten bestaat uit: a. een tegemoetkoming in de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de werknemer en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in en uitpakken van breekbare zaken, en in de te maken reiskosten ter bezichtiging van woonruimte en in de eventuele opknapkosten aan de nieuwe woning en dubbele woonkosten, van in totaal een bedrag ter grootte van € 2036,72. Indien de verhuizing door de werknemer zelf wordt uitgevoerd, wordt de helft van dit bedrag uitgekeerd; b. een tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. Laatstbedoelde tegemoetkoming wordt, afhankelijk van het aantal woon/slaapvertrekken, dat de achter te laten woning telde, gesteld op een percentage van de jaarbezoldiging die de werknemer genoot op de dag waarop de nieuwe woning kon worden betrokken, te weten bij: 1 woon/slaapvertrek: 6% (minimaal € 910) 2 woon/slaapvertrekken: 9% (minimaal € 1.365) 3 of meer woon/slaapvertrekken: 12% (minimaal € 1.820) van de berekeningsbasis (bruto jaarsalaris en vakantie-uitkering) met een maximum van € 5.460. Verhuiskostenvergoeding na inwoning bij ouders Voor de werknemer, die inwonend was bij de ouders, wordt het percentage van 6% toegepast. Berekening jaarbezoldiging bij combinaties van betrekkingen Voor het berekenen van de jaarbezoldiging bij een combinatie van betrekkingen met verschillende maximumschalen wordt gerekend met de som van de bezoldigingen, in de maand van verhuizen, behorende bij ieder van die betrekkingen, tot ten hoogste de bezoldiging behorende bij de normbetrekking van de functie waarin de meeste werkzaamheden worden verricht. Indien in beide functies evenveel werkzaamheden worden verricht, wordt gerekend met ten hoogste de bezoldiging behorende bij de normbetrekking van de functie met de hoogste maximumschaal. Voorwaarden voor betaling in verband met de afstand van de nieuwe woning tot de werkplek De bovenbedoelde bedragen worden uitgekeerd wanneer de nieuwe woning is gelegen op een afstand van twee zones of minder van de plaats van tewerkstelling. Indien de afstand
100
groter is (doch maximaal vijf zones), ontvangt werknemer 80% van bovenbedoelde bedragen. Uitkering bij eerste indiensttreding Bij een eerste indiensttreding ontvangt men de helft van de volgens boven aangegeven richtlijnen berekende bedragen. Dit geldt ook indien de benoeming in een standplaatsbetrekking op een later tijdstip plaatsheeft. Rekenvoorbeeld De werknemer heeft een maandinkomen van € 2.300. De afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling bedraagt twaalf zones. De achter te laten woning omvat vier woon/slaapvertrekken. Na de verhuizing bedraagt de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling drie zones. De verhuizing wordt uitgevoerd door een verhuisbedrijf. Er is geen sprake van een eerste indiensttreding en er is nog niet eerder een verhuiskostenvergoeding verleend. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt: a. kosten transport, etc. = € 2.036,72 b. andere kosten: 12 % van de berekeningsbasis 12 % van (€ 2.300 x 12 x 108 %) = € 3.576,96 Totaal = € 5.613,16 Daar de nieuwe woning is gelegen op een reisafstand van meer dan twee zones van de plaats van tewerkstelling, ontvangt werknemer 80% van € 5.613,16 = € 4.490,53. Artikel 6 Samenloop verhuiskostenvergoedingen Bij een verhuizing van een gezin, waarvan beide echtgenoten terzake van de verhuizing aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten en/of op basis van het RPBO, ontvangt ieder van beiden de helft van de vast te stellen vergoedingen. Wanneer de partner van de werknemer werkzaam is in het primair onderwijs ontvangt deze krachtens het RPBO een tegemoetkoming. De op basis van de jaarbezoldiging vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. Indien het een verhuizing betreft van een gezin waarvan één van de echtgenoten aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten. en de ander uit anderen hoofde terzake van deze verhuizing aanspraak maakt op een tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in de verhuiskosten aan de werknemer slechts verleend voorzover deze de tegemoetkoming welke uit anderen hoofde wordt ontvangen te boven gaat. Voor de berekening van de tegemoetkoming voor de werknemer geldt dezelfde methodiek, dat wil zeggen dat het percentage wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging.
101
Artikel 8 Terugbetaling tegemoetkoming verhuiskosten Terugbetalingsregeling Aan het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten is een terugbetalingsverplichting (geheel of gedeeltelijk) verbonden indien het dienstverband op eigen verzoek of ten gevolge van aan de werknemer te wijten feiten of omstandigheden wordt beëindigd. Geen toepassing terugbetalingsregeling onder voorwaarden De terugbetalingsverplichting is niet van toepassing, indien: a. deze beëindiging ingaat twee jaren of langer na de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd of verplaatst, dan wel een jaar of langer na de datum van verhuizing; b. indien er sprake is van ontslag uit een standplaatsbetrekking en er aansluitend een betrekking wordt aanvaard bij een andere werkgever en de plaats van tewerkstelling is gelegen binnen of op een afstand van vijf zones van de woonplaats. Hoogte van het terug te betalen bedrag De hoogte van het bedrag dat moet worden terugbetaald, is afhankelijk van de afstand van de nieuwe woonplaats en de plaats van tewerkstelling. De werknemer die binnen twee jaar na de verhuizing, anders dan in verband met het beëindigen van het dienstverband bij de instelling waarvoor hem deze tegemoetkoming werd toegekend of wegens een verplaatsing van deze instelling, verhuist naar een woonplaats die verder weg is gelegen van de plaats van tewerkstelling, is gehouden de ontvangen tegemoetkoming in de verhuiskosten terug te betalen: a. gedeeltelijk, indien hij zich in een woonplaats binnen of op een afstand van vijf zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft en wel voor zover de tegemoetkoming meer bedraagt dan de tegemoetkoming die hem zou zijn toegekend indien hij zich direct in deze woonplaats zou hebben gevestigd; b. geheel, indien hij zich in een woonplaats op een afstand van meer dan vijf zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft. Artikel 9 Aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten Overzicht van de bedragen genoemd in het artikel: zie bijlage 2. Tegemoetkoming in de reiskosten Door de werkgever wordt aan de werknemer maandelijks een tegemoetkoming in de reiskosten tussen de woning en het gebouw of de gebouwen waar de werkzaamheden worden verricht verleend, indien de te reizen afstand tussen de woning en het gebouw of de gebouwen meer dan twee zones is. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de reisafstand in zones (enkele reis) tussen de woning en het gebouw waar de werkzaamheden worden verricht en van het aantal dagen dat per week naar dit gebouw wordt gereisd. De tegemoetkoming wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage 2 opgenomen tabel.
102
Zoals uit de tabel blijkt, wordt de tegemoetkoming per betrekking vastgesteld over de eerste vier werkdagen. Voor de werkzaamheden, die op de vijfde dag van de week worden verricht, wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Maximering reiskostenvergoeding Vanaf het tweede jaar na indiensttreding wordt de tegemoetkoming gemaximeerd op het bedrag bij vier of meer reisdagen per week over een reisafstand van vijf zones. Vergoeding bij vervangingswerkzaamheden Zij, die vervangingswerkzaamheden verrichten, zullen, indien deze werkzaamheden een kortere periode omvatten dan één jaar, bij elke nieuwe benoeming aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de reiskosten volgens de kolom ‘eerste jaar’. Vergoeding bij nascholing Het ligt gelet op de interpretatie van het toenmalige hoofdstuk IJ van het RPBO voor de hand dat de vergoeding bij nascholingscursussen plaatsvindt volgens de regeling genoemd in artikel 14. Vergoeding indien ten minste éénmaal per week wordt gereisd De tabel is slechts van toepassing indien in een maand gemiddeld ten minste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. Indien in een maand gemiddeld minder dan één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw bedraagt de tegemoetkoming in reiskosten per dag waarop naar dit gebouw moet worden gereisd, het bedrag als aangegeven bij één reisdag, gedeeld door 4,33. Aantekeningen bij toepassing van de tabel Wanneer binnen één betrekking: - in een maand per week niet hetzelfde aantal dagen wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw, wordt voor het aantal reisdagen per week uitgegaan van het gemiddelde aantal dagen waarop in die maand per week is gereisd. Het gemiddeld aantal reisdagen per week is het aantal reisdagen per maand x 3/13. Het aldus gevonden gemiddelde wordt rekenkundig afgerond op gehele dagen; - door de werknemer niet op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen die zijn gelegen binnen hetzelfde zonegebied, wordt het aantal reisdagen per week bepaald op de som van de reisdagen per week naar deze gebouwen; - op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op de helft van het bedrag dat zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen de woning en het eerste gebouw waar door de werknemer op deze dag wordt gewerkt, vermeerderd met de helft van het bedrag dat zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen het laatste gebouw waar door de werknemer op die dag is gewerkt en zijn woning. Voor de reizen die op bedoelde dag zijn gemaakt tussen de verschillende gebouwen worden de werkelijk gemaakte reiskosten vergoed; - het niet mogelijk is het (totaal) aantal zones vast te stellen van de reisafstand (enkele reis) tussen de woning en/of het gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht, 103
doordat de woning en/of het gebouw niet is gelegen in een zonegebied, dient over het traject dat niet is gelegen in een zonegebied het aantal zones te worden vastgesteld door de reisafstand in kilometers (enkele reis) over dit traject te delen door vier en de uitkomst rekenkundig af te ronden. Het aldus berekende aantal zones over bedoeld traject dient, voor zover van toepassing, te worden opgeteld bij het aantal zones behorend bij de resterende reisafstand tussen de woning en het gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht. Voorbeelden De werknemer is benoemd aan één instelling en de werkzaamheden worden verricht in twee gebouwen. De reisafstand tussen de woning en gebouw A bedraagt twaalf zones (enkele reis) en de reisafstand tussen de woning en gebouw B bedraagt tien zones (enkele reis). In gebouw A wordt gewerkt op maandag, dinsdag en donderdag: drie reisdagen. In gebouw B wordt gewerkt op dinsdag en vrijdag: twee reisdagen. Omdat op dinsdag ook van gebouw A naar gebouw B wordt gereisd, worden voor deze dag de heenreis van de woning naar gebouw A, de terugreis van gebouw B naar de woning èn de werkelijk gemaakte reiskosten tussen de gebouwen A en B vergoed. De tegemoetkoming in het eerste jaar bedraagt de som van: 1 de tegemoetkoming voor de werkzaamheden verricht in gebouw A: 2,5/3 x € 107,12 = € 89,27; 2 de tegemoetkoming voor de werkzaamheden verricht in gebouw B: 1,5/2 x € 59,51 = € 44,63; 3 de werkelijk gemaakte reiskosten tussen de gebouwen A en B. De tegemoetkoming in het tweede en de volgende jaren bedraagt de som van: 3.1 de tegemoetkoming voor de werkzaamheden verricht in gebouw A: 2,5/3 x € 59,50 = € 49,58; 3.2 de tegemoetkoming voor de werkzaamheden verricht in gebouw B: 1,5/2x € 40,02 = € 30,02. Daar de som van deze twee bedragen al groter is dan de in het tweede en volgende jaren maximaal toe te kennen tegemoetkoming (te weten het bedrag bij vier of meer reisdagen bij een reisafstand van vijf zones = € 34,08), worden de reiskosten tussen de gebouwen niet meer in de berekening opgenomen. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 34,08. Artikel 10 Evenredige vermindering tegemoetkoming in de reiskosten Evenredige vaststelling van de tegemoetkoming In de hierna te beschrijven situaties is sprake van een evenredige vaststelling van de tegemoetkoming: indien door een werknemer in een aaneengesloten tijdvak van meer dan één week anders dan in verband met vakantieverlof niet is gereisd tussen de woning en het gebouw of de gebouwen; indien door een werknemer in verband met de datum van indiensttreding of ontslag slechts een deel van een maand tenminste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. 104
Artikel 12 Maximering reiskostenvergoeding Overzicht van de bedragen genoemd in het artikel Bedrag per 1 augustus 2002. Art. 12, eerste lid: € 2.166,53. Hoogte van de tegemoetkoming Voor wat betreft de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten wordt onderscheid gemaakt tussen de tegemoetkoming in het eerste jaar na indiensttreding en de tegemoetkoming vanaf het tweede jaar na indiensttreding. Werknemer ontvangt in het eerste jaar na indiensttreding een forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten woon werkverkeer, die zo dicht mogelijk aansluit bij de werkelijk te maken reiskosten op basis van e 2 klas treintarieven, verminderd met een eigen bijdrage. Vanaf het tweede jaar na indiensttreding wordt de aan werknemer toe te kennen forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten woon werkverkeer gemaximeerd op het bedrag bij een reisafstand van vijf zones. Maximering reiskostenvergoeding De omvang van de reiskostenvergoeding is aan een maximum gebonden. Per schooljaar wordt per betrekking of combinatie van betrekkingen niet meer dan € 2.166,53 vergoed. Artikel 13 Aanspraak op tegemoetkoming in pensionkosten Overzicht van de bedragen genoemd in het artikel Bedrag per 1 augustus 2002. Art. 13, tweede lid: € 344,91. Tegemoetkoming in pensionkosten Het kan voorkomen dat een werknemer, die bij een verhuizing in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, alvorens te verhuizen tijdelijk een pension betrekt. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever niet in de gelegenheid is dagelijks heen en weer te reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling bestaat er gedurende het eerste jaar, gerekend vanaf de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd, aanspraak op een tegemoetkoming in pensionkosten indien een pension wordt betrokken dat gelegen is op of binnen een afstand van vijf zones van de plaats van tewerkstelling. De tegemoetkoming bedraagt 90% van de werkelijk gemaakte pensionkosten, met een maximum van € 344,91. De werknemer heeft slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de te maken reiskosten binnen Nederland, voor zover hij die één maal per week maakt voor het bezoeken van zijn woonplaats en wel volgens de tabel, kolom eerste jaar, behorende bij één reisdag, zie bijlage 2. Artikel 14 Aanspraak op tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten bij dienstreizen Overzicht van de bedragen en percentages genoemd in het artikel 105
Bedragen en percentages per 1 juli 2002. Vergoeding dienstreizen: eerste klas openbaar vervoer: € 2.897 of hoger tweede klas openbaar vervoer: lager dan € 2.897. Eigen auto / eigen motor Machtigingskilometers met eigen auto: Aantallen voor de dienst afgelegde Bedrag in centen per afgelegde kilometer kilometers per kalenderjaar voor het gebruik van een eigen motorvoertuig e
1 t/m 10 000 km e 10 001 t/m 20 000 km e 20 001 en verdere
0,28 0,20 0,18
Vergoeding per kilometer met eigen auto zonder machtiging: € 0,10. Bromfiets Vergoeding gebruik bromfiets: tot en met 5000 kilometer: € 0,11 per kilometer boven 5000 kilometer: € 0,08 per kilometer Fiets Vergoeding eigen fiets: € 0,05 per kilometer Vergoeding stalling/gebruikmaken van dienstfiets: 150 tot en met 300 kilometer per maand: € 12,17 301 tot en met 600 kilometer per maand: € 19,48 601 of meer kilometers per maand: € 29,20 Verblijfkosten etmaalvergoeding: € 99,00 logies : 50% van de etmaalvergoeding ontbijt : 6% van de etmaalvergoeding lunch : 10% van de etmaalvergoeding diner : 16% van de etmaalvergoeding Voor de voorwaarden zie artikel 17, Regeling vergoeding dienstreizen, hierna opgenomen in bijlage 3.
106
Bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten De bedragen met betrekking tot de tegemoetkoming in de verhuiskosten en enkele andere bedragen als aangegeven in artikel 5, 12 en 13 van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten, zoals deze gelden per 1 juli 2002. Artikel 5, eerste lid, onder a: 1 kosten van transport € 2.036,72 Artikel 5, eerste lid, onder b: 2 andere kosten voortvloeiende uit de verhuizing woon/slaapvertrek: 6% (min. € 910) 2.1 woon/slaapvertrekken: 9% (min. € 1.365) 2.2 of meer woon/slaapvertrekken: 12% (min. € 1.820) 2.3 van de berekeningsbasis (bruto jaarsalaris en vakantie-uitkering) met een maximum van € 5.460. Artikel 12, eerste lid: 3 maximale reiskostenvergoeding per schooljaar € 2.166,53 Artikel 13, tweede lid: 4 maximale tegemoetkoming in pension kosten per maand € 344,91.
107
Bijlage 2 bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Overzicht tegemoetkoming reiskosten per 1 augustus 2002 (zie noot 1) afstand tussen woonplaats en gebouw in aantal zones 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
aantal reisdagen per week 1 2 e 1e jaar 1 jaar volg jaar jaar jaar 2,17 2,17 4,87 6,49 6,49 12,98 9,74 9,74 20,01 14,07 14,07 28,13 18,39 18,39 36,25 22,19 19,48 44,36 25,96 19,48 51,39 29,75 19,48 59,51 35,70 19,48 71,40 35,70 19,48 71,40 42,74 19,48 85,47 42,74 19,48 85,47 50,31 19,48 100,62 50,31 19,48 100,62 57,33 19,48 114,69 57,33 19,48 114,69 64,92 19,48 129,84 64,92 19,48 129,84 71,95 19,48 143,89 71,95 19,48 143,89 77,90 19,48 155,81 77,90 19,48 155,81 84,94 19,48 169,87 84,94 19,48 169,87 91,96 19,48 183,94 91,96 19,48 183,94 97,92 19,48 195,83 97,92 19,48 195,83 106,03 19,48 212,07 106,03 19,48 212,07 106,03 19,48 212,07 106,03 19,48 212,07 115,22 19,48 230,46 115,22 19,48 230,46
volg jaar 4,87 12,98 20,01 28,13 36,25 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02
3 1e jaar jaar 7,04 19,48 29,75 42,20 54,64 66,54 77,37 89,80 107,12 107,12 128,21 128,21 150,93 150,93 172,02 172,02 194,75 194,75 215,84 215,84 233,70 233,70 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71
volg jaar 7,04 19,48 29,75 42,20 54,64 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50
4 of meer 1e jaar volg jaar jaar 7,04 7,04 21,10 21,10 34,08 34,08 49,24 49,24 64,92 64,92 80,06 68,16 93,05 68,16 108,74 68,16 130,38 68,16 130,38 68,16 156,89 68,16 156,89 68,16 185,01 68,16 185,01 68,16 211,52 68,16 211,52 68,16 240,20 68,16 240,20 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 253,71 68,16 108
37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 of meer
115,22 115,22 115,22 122,26 122,26 122,26 122,26 129,29 129,29 129,29 129,29 135,24
19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48 19,48
230,46 230,46 230,46 244,51 244,51 244,51 244,51 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71
40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02 40,02
253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71
59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50 59,50
253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71
68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16 68,16
Noten Indien binnen één betrekking: 1 In een maand per week niet hetzelfde aantal dagen wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw, wordt voor het aantal reisdagen per week uitgegaan van het gemiddelde aantal dagen waarop in die maand per week is gereisd. Het gemiddeld aantal reisdagen per week is het aantal reisdagen per maand x 3/13. Het aldus gevonden gemiddelde wordt rekenkundig afgerond op gehele dagen; 2 In een maand gemiddeld minder dan één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw bedraagt de tegemoetkoming in reiskosten per dag waarop naar dit gebouw moet worden gereisd, het bedrag als aangegeven bij één reisdag, gedeeld door 4,33, onverminderd het bepaalde in artikel 9; 3 Door de werknemer niet op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen die zijn gelegen binnen hetzelfde zonegebied, wordt het aantal reisdagen per week bepaald op de som van de reisdagen per week naar deze gebouwen; 4 Door de werknemer op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen, wordt de in artikel 9, eerste lid bedoelde tegemoetkoming, in afwijking van het gestelde in het tweede lid, vastgesteld op de helft van het bedrag dat op grond van het bepaalde in het tweede lid zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen de woning van de werknemer en het eerste gebouw waar door de werknemer op deze dag moet worden gewerkt, vermeerderd met de helft van het bedrag dat overeenkomstig het gestelde in het tweede lid zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen het laatste gebouw waar door de werknemer op die dag is gewerkt en zijn woning. De som van het aantal reisdagen mag niet meer bedragen dan vier. Aan de werknemer die voor de reizen die op bedoelde dag zijn gemaakt tussen de verschillende gebouwen extra reiskosten maakt, wordt in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming, een tegemoetkoming in die kosten verleend welke gelijk is aan het bedrag van de noodzakelijk te maken reiskosten tussen deze gebouwen; 5 Het niet mogelijk is het (totaal) aantal zones vast te stellen van de reisafstand (enkele reis) tussen de woning en een gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht, doordat de woning en/of het gebouw niet is gelegen in een zonegebied, dient over het traject dat niet is gelegen in een zonegebied het aantal zones te worden vastgesteld door de reisafstand in kilometers (enkele reis) over dit traject te delen door vier en de uitkomst rekenkundig af te ronden. Het aldus berekende aantal zones over bedoeld traject dient, voor zover van toepassing, te worden opgeteld bij het aantal zones behorend bij de resterende reisafstand tussen de woning en het gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
109
Bijlage 3 bij de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Regeling tegemoetkoming in reis en verblijfkosten bij dienstreizen In artikel 14 van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten wordt bepaald dat aan de werknemer, die een dienstreis maakt, door de werkgever een tegemoetkoming wordt toegekend volgens nader door de CAO-partijen te stellen regels. Deze regels zijn in de Regeling tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten bij dienstreizen opgenomen. Artikel 1 Begripsbepalingen 1 In deze regeling zijn de begripsbepalingen van artikel A1 van de CAO-VO van overeenkomstige toepassing, onverminderd het bepaalde in het tweede lid. 2 In deze regeling wordt verstaan onder: a. eigen vervoermiddel: een niet openbaar vervoermiddel, dat de werknemer voor de te maken dienstreis ter beschikking heeft, niet voor de dienstreis is gehuurd en niet door de werkgever ter beschikking is gesteld; b. gehuurd vervoermiddel: een taxi of een ander bij een verhuurbedrijf voor de dienstreis gehuurd vervoermiddel; c. voeding en/of nachtverblijf van overheidswege: voeding en/of nachtverblijf, al dan niet tegen betaling verstrekt vanwege of voor rekening van het Rijk dan wel een door het Rijk gesubsidieerde instelling; d. salaris: het bedrag dat met inachtneming van de bepalingen van de CAO voortgezet onderwijs is vastgesteld. Artikel 2 Indeling in categorieën 1 De werknemers worden voor de toepassing van deze regeling op basis van hun salaris, als volgt ingedeeld in twee categorieën: a. categorie A: de werknemers met een salaris bij een normbetrekking van ten minste het bedrag, vermeld in schaal 9 bij salarisnummer 7; b. categorie B: overige werknemers. 2 Ten aanzien van de werknemer die een functie vervult in een betrekkingsomvang die anders is dan een normbetrekking, geschiedt de indeling in één der in het vorige lid genoemde categorieën door de werkgever, waarbij als salaris wordt aangenomen het salaris, dat de werknemer zou genieten indien hij in die functie wel werkzaam zou zijn in een normbetrekking. 3 De werknemer die een hogere functie tijdelijk waarneemt, wordt in één der categorieën, bedoeld in het eerste lid, ingedeeld naar het salaris, verbonden aan de functie waarin hij reist. 4 Overgang naar een andere categorie als bedoeld in het derde lid heeft plaats met ingang van de datum van vaststelling van het besluit of de beschikking betreffende de verandering welke aan die overgang ten grondslag ligt, tenzij die verandering op een latere datum ingaat, in welk geval deze datum beslissend is. Artikel 3 Begin en einde der dienstreizen 110
1 In de regel wordt vergoeding voor reis- en verblijfkosten verleend voor de dienstreis met de standplaats als begin en eindpunt. 2 Voor de werknemer met een gescheiden woon- en standplaats wordt, indien de dienstreis in de woonplaats aanvangt, behoudens in geval van een dienstreis naar de standplaats en terug, ten aanzien van de heenreis de woonplaats als standplaats aangemerkt evenzo ten aanzien van de terugreis, indien de dienstreis in de woonplaats eindigt. 3 Indien de dienstreis niet in de stand of woonplaats aanvangt of eindigt, wordt voor de vaststelling van de vergoeding van de reis- en verblijfkosten rekening gehouden met de reis en reisduur, welke voor de uitvoering van de dienstreis noodzakelijk zijn, of zouden zijn geweest indien de dienstreis in de standplaats of woonplaats zou zijn aangevangen onderscheidenlijk geëindigd, een en ander ter beoordeling van de werkgever. 4 Een dienstreis vangt aan en eindigt op het tijdstip waarop de werknemer de plaats van tewerkstelling of de woning verlaat respectievelijk aldaar terugkomt. Indien het een dienstreis naar een standplaats van een werknemer met een gescheiden woon- en standplaats betreft, vangt de dienstreis aan op het tijdstip waarop de standplaats wordt bereikt en eindigt deze op het tijdstip van terugkomst op de plaats van tewerkstelling, onderscheidenlijk op het tijdstip waarop de standplaats wordt verlaten om naar de woonplaats terug te keren. 5 Indien een dienstreis niet op de voor de werkgever minst kostbare wijze is uitgevoerd, heeft de werknemer slechts aanspraak op de vergoeding welke hij zou ontvangen indien de dienstreis, met inachtneming van het belang van de instelling, wel op de minst kostbare wijze zou hebben uitgevoerd. 6 Indien voor een dienstreis uit anderen hoofde van overheidswege reeds in enigerlei vorm een vergoeding wegens reis- onderscheidenlijk verblijfkosten wordt genoten, mag de vergoeding waarop ingevolge deze regeling aanspraak kan worden gemaakt, slechts in rekening worden gebracht tot het bedrag waarmee deze vergoeding de eerstbedoelde vergoeding, berekend over het afgelegde traject onderscheidenlijk de duur van het verblijf te boven gaat. Artikel 4 Reizen per openbare middelen van vervoer 1 De dienstreizen worden in de regel met openbare vervoermiddelen gemaakt, waarbij de werknemer ingedeeld in: a. categorie A gerechtigd is eerste klasse te reizen; b. categorie B gerechtigd is tweede klasse te reizen. 2 Wegens reiskosten per openbaar vervoermiddel worden vergoed de verschuldigde en betaalde kosten voor het vervoer van: a. de werknemer; b. dienstbenodigdheden, ingevolge algemene of bijzondere last meegenomen. 3 Abonnementskaarten, trajectkaarten en soortgelijke vervoerbewijzen voor meer dan één reis met een openbaar vervoermiddel worden, hetzij door de zorg van de werkgever verstrekt, hetzij met voorafgaande goedkeuring van de werkgever door de werknemer aangeschaft. 4 Indien voor een dienstreis gebruik is gemaakt van een vervoerbewijs als bedoeld in het vorige lid, dat niet vanwege de werkgever is vertrekt en waarvoor geen vergoeding van de 111
werkgever is ontvangen, wordt een bedrag vergoed gelijk aan de kosten van een plaatsbewijs voor het traject dat met dit vervoerbewijs is afgelegd. Indien gedurende de periode van geldigheid meermalen van een dergelijk vervoerbewijs gebruik is gemaakt, mogen de bedoelde vergoedingen over die periode de prijs van het vervoerbewijs niet te boven gaan. Artikel 5 Reizen met eigen motorvoertuigen (met machtiging) met uitzondering van bromfietsen 1 Het gebruik tegen vergoeding van een eigen motorvoertuig met uitzondering van een bromfiets mag, indien voor dit gebruik door de werkgever machtiging of toestemming is verkregen, tegen vergoeding slechts geschieden indien de dienstreizen, die hiermee worden ondernomen niet of niet op doelmatige wijze met openbare middelen van vervoer kunnen worden verricht. 2 Voor het verkrijgen van een machtiging, welke toekenning van een op basis van de kosten van gebruik van een eigen motorvoertuig berekende vergoeding inhoudt, moet worden voldaan aan de voorwaarde dat het belang van de instelling het gebruik van dit eigen vervoermiddel vordert. 3 Indien voor het gebruik van een eigen motorvoertuig machtiging is verleend, bestaat voor dit gebruik, behoudens het bepaalde in artikel 16, aanspraak op vergoeding naar het aantal gereden kilometers, volgens onderstaande tabel. Aantallen voor de dienst afgelegde Bedrag in centen per afgelegde kilometer kilometers per kalenderjaar voor het gebruik van een eigen motorvoertuig e
1 t/m 10 000 km e 10 001 t/m 20 000 km e 20 001 en verdere
0,28 0,20 0,18
Als aantal gereden kilometers wordt aangemerkt het aantal kilometers afgerond op het naast hogere gehele getal langs de kortste gebruikelijke weg gemeten van het punt waar de reis een aanvang nam, langs het reisdoel of de reisdoelen, naar het punt waar de reis eindigde. 4 Zodra de werknemer wegens verandering van werkzaamheden of om een andere reden geen regelmatig gebruik van een eigen vervoermiddel meer behoeft te maken, vervalt de machtiging als bedoeld in het eerste lid, na afloop van de maand waarin het gebruik of het regelmatig gebruik is geëindigd. Artikel 6 Reizen met eigen vervoermiddelen (zonder machtiging) 1 Indien de werknemer er de voorkeur aan geeft zijn dienstreizen, die op doelmatige wijze per openbare middelen van vervoer kunnen worden verricht, per eigen vervoermiddel te ondernemen, wordt hiervoor door de werkgever, op wiens last de reizen worden ondernomen, toestemming verleend, tenzij het belang van de instelling zich daartegen verzet.
112
2 Voor het gebruik van een eigen motorvoertuig voor reizen, als in het eerste lid, bedraagt de vergoeding, behoudens het bepaalde in de artikelen 7 en 10, 10 eurocent per afgelegde kilometer. Artikel 7 Geregeld herhaalde reizen Indien het bij geregeld herhaalde reizen voor de werkgever voordeliger zou zijn geweest wanneer de werknemer gebruik zou hebben gemaakt van een abonnementskaart of trajectkaart en dergelijke, wordt wanneer zulks te voorzien was een bedrag vergoed gelijk aan de prijs van zodanige kaart. Artikel 8 Medereizenden Indien de werknemer andere personen voor de dienst heeft vervoerd met toestemming van de werkgever, op wiens last die personen de dienstreis maakten, wordt hem, met inachtneming van artikel 9, voor ieder van die personen een vergoeding verleend als bedoeld in de artikelen 6 of 7. De medereizende heeft voor zichzelf geen aanspraak op vergoeding wegens reiskosten. Artikel 9 Maximumvergoeding De vergoeding voor het gebruik van het eigen motorvoertuig bedraagt in totaal nimmer meer dan de kilometervergoeding, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, derde lid. Artikel 10 Reizen met een bromfiets De vergoeding voor het gebruik bij dienstreizen van een eigen bromfiets bedraagt, per kalenderjaar, voor de eerste 5000 kilometers 11 eurocent per kilometer en vervolgens 8 eurocent per afgelegde kilometer, met dien verstande dat voor geregeld herhaalde reizen met een dergelijk vervoermiddel een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 wordt verleend of, indien dat artikel geen toepassing kan vinden, bij voorkeur een vergoeding per maand, gebaseerd op een gemiddeld aantal per maand te rijden kilometers, wordt toegekend. Artikel 11 Reizen per fiets 1 Indien tegen het gebruik bij dienstreizen van een eigen fiets geen bezwaar bestaat wordt hiervoor een vergoeding verleend. 2 De vergoeding bedoeld in het eerste lid bedraagt 5 eurocent per gereden kilometer, met dien verstande dat voor het incidenteel dienstgebruik van een eigen fiets de vergoeding in de regel wordt beperkt tot de eventuele kosten van stalling en voor het geregeld en veelvuldig maken van dienstreizen met een dergelijk vervoermiddel bij voorkeur een vergoeding per maand wordt toegekend, welke bedraagt, voor een af te leggen afstand van gemiddeld: 150 tot en met 300 kilometer per maand: € 12,17 301 tot en met 600 kilometer per maand: € 19,48 601 of meer kilometers per maand: € 29,20.
113
Artikel 12 Berekening aantal kilometers Voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 11 wordt het aantal kilometers berekend zoals in artikel 5, derde lid, is aangegeven. Het bepaalde in artikel 5, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Gehuurde vervoermiddelen 1 Indien het belang van de instelling dit vereist, of andere bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, kan het gebruik van een gehuurd vervoermiddel worden toegestaan.Voor het gebruik van een dergelijk vervoermiddel wordt een vergoeding verleend. 2 De vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt, met inachtneming van artikel 3, vijfde lid, op overeenkomstige wijze verleend als voor het gebruik van een eigen vervoermiddel naar gelang één der artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 10, of 11 ter zake van toepassing is. Artikel 14 Bijkomende reiskosten Onder reiskosten worden mede begrepen de kosten voor het gebruikmaken van een parkeerplaats, garage of stalling, bruggelden, overvaartgelden, tunnelgelden en dergelijke, met dien verstande, dat voor het gebruik van een motorvoertuig, waarvoor vergoeding wordt genoten op basis van de kosten van openbaar vervoer, de eerstbedoelde kosten slechts in aanmerking worden genomen, indien en voor zover deze ook verschuldigd zouden zijn geweest indien per openbare vervoermiddelen zou zijn gereisd. Artikel 15 Loonheffing Indien de vergoedingen als bedoeld in artikel 5, derde lid, de artikelen 6 tot en met 9, 13 en 14 van deze regeling geheel of gedeeltelijk op grond van of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 geacht worden tot het loon te behoren, zal daarop de daarover verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen in mindering worden gebracht. Artikel 16 Reizen voor gezinsbezoek Voor zover de te verrichten werkzaamheden dit toelaten mag tijdens een dienstreis, waarbij te bestemder plaatse moet worden overnacht, éénmaal per week voor gezinsbezoek naar de standplaats of woonplaats worden teruggekeerd, voor welke reizen vergoeding wordt verleend tot ten hoogste de kosten van openbaar vervoer. Verblijft het gezin, waartoe de werknemer behoort, tijdelijk buiten de woonplaats, dan worden reiskosten naar en van die verblijfplaats slechts vergoed voor zoveel deze niet meer bedragen dan die naar en van de woonplaats. Artikel 17 Verblijfkosten 1 Indien aan dienstreizen verblijfkosten zijn verbonden wordt hiervoor, behoudens het bepaalde in de artikelen 20 en 21, een vergoeding verleend. 2 Bij de berekening van de vergoeding wegens verblijfkosten voor dienstreizen wordt voor zover niet anders bepaald uitgegaan van een vergoeding per etmaal en wordt voor de
114
(resterende) delen van een etmaal een vergoeding per uur berekend, waarboven onder bepaalde voorwaarden toeslagen voor maaltijden en/of nachtverblijf worden toegekend. 3 Indien de ingevolge het vorige lid berekende vergoeding voor een gewone dienstreis niet hoger is dan een tiende deel van de vergoeding per etmaal, vindt het bepaalde in dat lid geen toepassing, doch worden de in redelijkheid werkelijk gemaakte verblijfkosten vergoed. Deze vergoeding mag niet uitgaan boven die, welke zou zijn genoten indien het vorige lid wel toepassing zou vinden. 4 Een op een overnachting berekende vergoeding voor verblijfkosten wordt slechts verleend, indien de werkzaamheden, tot welker uitvoering het reisplan strekt, redelijkerwijs niet kunnen worden volbracht zonder overnachting buiten de woning. 5 Ten aanzien van dienstreizen, waarbij ter bestemde plaatse moet worden overnacht, wordt bij het vaststellen van de vergoeding voor verblijfkosten rekening gehouden met een korting bij voortgezet verblijf in dezelfde gemeente. 6 Indien tijdens een dienstreis gelegenheid bestaat voeding en/of nachtverblijf van overheidswege te ontvangen, dient de werknemer daarvan gebruik te maken, tenzij hij aannemelijk kan maken, dat hij daarmede redelijkerwijze geen genoegen heeft kunnen nemen. Bij de berekening van de vergoeding wordt rekening gehouden met een vermindering wegens van overheidswege genoten voeding en/of nachtverblijf. 7 Ten behoeve van de berekening wordt het tijdstip van aanvang en einde van de dienstreis, zoals aangegeven in artikel 3, vierde lid, geacht samen te vallen met: - de aanvang van het lopende uur indien het aantal minuten op bedoeld tijdstip in dat uur verstreken dertig of minder bedraagt; - het einde van het lopende uur indien het aantal minuten meer dan dertig bedraagt, en wordt de vergoeding per vol etmaal, vastgesteld op € 99,00. 8 Voor een resterend gedeelte van een etmaal, dan wel voor een gewone dienstreis van kortere duur dan een etmaal, wordt, behoudens in het geval bedoeld in het derde lid, een vergoeding per uur van ¾ procent van de in het vorige lid genoemde etmaalvergoeding toegekend, waarboven een toeslag wordt verleend van: a.50% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een nachtverblijf in een daarvoor bestemde gelegenheid; b.6% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een ontbijt in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 6.00 tot 8.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt; c.10% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een middagmaal (lunch) in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 12.00 tot 14.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt; d.16% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een avondmaaltijd (diner) in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 18.00 tot 20.00 geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt. Onder de vorengenoemde tijdstippen worden verstaan de tijdstippen na afronding van de tijdstippen van aanvang en einde van de dienstreis, zoals in het zevende lid is aangegeven.
115
Artikel 18 Gewone dienstreizen met een voortgezet verblijf in dezelfde gemeente Bij een gewone dienstreis wordt na een voortgezet verblijf in dezelfde gemeente, nadat de in artikel 17, zevende lid, genoemde etmaalvergoeding voor tien etmalen is berekend, per vol etmaal een korting van vijftien procent toegepast. Voor de toepassing van deze korting wordt het verblijf in dezelfde gemeente geacht opnieuw te zijn aangevangen nadat het voor de dienstuitoefening noodzakelijk was vijf of meer achtereenvolgende etmalen in voorkomend geval met inbegrip van een weekeinde of algemeen erkende feestdagen uit die gemeente afwezig te zijn. Artikel 19 Korting voor verstrekking van overheidswege Indien en voor zover bij een gewone dienstreis voeding en/of nachtverblijf van overheidswege is genoten, wordt op de in artikel 17, zevende lid, genoemde etmaalvergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 18, een korting toegepast, onderscheidenlijk gelijk aan de in artikel 17, achtste lid genoemde toeslagen, dan wel worden de bedoelde toeslagen in gedeelten van een etmaal niet genoten. Eventueel betaalde kosten voor van overheidswege genoten voeding en/of nachtverblijf worden vergoed. Deze vergoeding treedt voor wat de toepassing van artikel 17, derde lid, betreft, in de plaats van een toeslag, als bedoeld in artikel 17, tweede lid. Artikel 20 Beperkingen en dienstreizen naar de woonplaats 1 Voor een dienstreis van kortere duur dan drie uren bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten. Voor de berekening van de vergoeding wegens verblijfkosten wordt onder tijdsduur van een dienstreis verstaan de tijdsduur berekend overeenkomstig artikel 17, zevende lid. 2 Indien en voor zover de werknemer in de gelegenheid is geweest de maaltijd op de gebruikelijke plaats of in zijn woning te nuttigen heeft hij ter zake geen aanspraak op een maaltijdtoeslag. De werkgever kan in andere gevallen, waarin zulks redelijk is, bepalen dat geen middagmaaltijdtoeslag wordt verleend. 3 Indien een werknemer met gescheiden woon- en standplaats vanuit zijn standplaats een dienstreis onderneemt naar een plaats in de nabijheid van zijn woning zodanig, dat het belang van de instelling toelaat dat hij in zijn woning vertoeft, of dat hij zich uit zijn woning naar de plaats of plaatsen van zijn dienstverrichting kan begeven worden de reizen naar en uit de woning als afzonderlijke dienstreizen aangemerkt. Voor de tijd dat de werknemer in zijn woning vertoeft bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten. 4 Voorts bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten behoudens onvermijdelijk doorlopende kosten voor de tijd, gedurende welke de werknemer tijdens een dienstreis: a. zich in verzekering, bewaring of voorlopige hechtenis heeft bevonden, dan wel door de rechter opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan; b. voor verpleging of onderzoek is opgenomen geweest in een ziekeninrichting of in een bijzondere verplegingsinrichting.
116
Artikel 21 Bijzondere omstandigheden 1 De werkgever kan een werknemer die ter uitvoering van dezelfde opdracht of voor hetzelfde doel, geheel of gedeeltelijk tezamen met één of meer betrokkenen die op grond van hun salaris in een hogere categorie zijn ingedeeld, een dienstreis moet maken of heeft gemaakt, indien daartoe aanleiding bestaat, toestaan geheel of gedeeltelijk vergoeding wegens reiskosten te declareren welke geldt voor de werknemer met wie hij tezamen in de hogere klasse heeft gereisd. 2 De werknemer wiens verblijfkosten lager zijn dan de vergoeding die hij hiervoor zou mogen declareren en deswege een geringere vergoeding in rekening wenst te brengen, declareert het lagere bedrag en vermeldt zulks op zijn declaratie. Artikel 22 De reisdeclaratie 1 Voor het opmaken van de reisdeclaratie wordt gebruikgemaakt van een daartoe door de werkgever voorgeschreven formulier. 2 De reisdeclaraties van de in een kalendermaand gemaakte dienstreizen worden bij voorkeur in één formulier samengevat en uiterlijk in de daarop volgende kalendermaand ingediend. 3 De reisdeclaraties worden voldaan tot de bedragen, waarop volgens door de werknemer vermelde gegevens op grond van deze regeling aanspraak kan worden gemaakt. Evenwel worden daarbij geen wijzigingen in het voordeel van de werknemer aangebracht, indien en voor zover blijkt, dat met toepassing van artikel 21, tweede lid, een verminderde vergoeding in rekening is gebracht. 4 Indien is afgeweken van de regels die bij deze regeling zijn gesteld met betrekking tot de tijdstippen van aanvang en einde van de dienstreis, de wijze van reizen of ter zake van in rekening te brengen reis- en verblijfkosten, wordt het bedrag waarop aanspraak kan worden gemaakt, bepaald naar de te dien aanzien op de reisdeclaraties door de werkgever gewijzigde gegevens. 5 Indien blijkt, dat de dienstreis niet met inachtneming van het belang van de instelling en deze regeling op de voor de werkgever minst kostbare wijze is uitgevoerd een en ander ter beoordeling van de werkgever, wordt de reisdeclaratie zo nodig eveneens door de werkgever gewijzigd en zulks onder opgaaf van de reden aan de werknemer medegedeeld. Artikel 23 Voorschotten 1 Op verzoek van de werknemer wordt door de zorg van de werkgever op wiens last de dienstreis wordt gemaakt, een voorschot verleend tot ten hoogste het bedrag, dat naar schatting overeenkomstig de bepalingen van de regeling in rekening zal mogen worden gebracht: a. voor één dienstreis; b. voor de gedurende een maand te maken dienstreizen. 2 Aan de werknemer, aan wie een voorschot per maand is verstrekt, wordt geen nieuw voorschot verleend alvorens een reisdeclaratie ter gehele of gedeeltelijke verrekening van het laatst ontvangen voorschot is ingediend. Het verstrekte voorschot wordt met de ingediende reisdeclaratie verrekend.
117
3 Aan de werknemer, wiens werkkring het geregeld verrichten van dienstreizen meebrengt, wordt op diens verzoek door de werkgever een doorlopend voorschot verleend. Dit voorschot wordt zo spoedig mogelijk tot een gemiddeld per maand in rekening te brengen bedrag teruggebracht. De verrekening of terugbetaling heeft plaats in de maand volgende op die, waarin de omstandigheden, die tot het verlenen van het doorlopende voorschot hebben geleid, zijn beëindigd. Artikel 24 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2002. Artikel 25 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten bij dienstreizen.
118
Bijlage V Commissie van beroep 1 Begripsbepalingen In deze bijlage wordt verstaan onder commissie: de commissie van beroep bedoeld in artikel 52 van de Wet op het voortgezet onderwijs. 2 Het instellen van een commissie 1 Een commissie wordt ingesteld door de besturen van de bijzondere instellingen waarover zij haar werkkring zal uitstrekken. 2 De commissie deelt de minister mee, welke instellingen bij haar zijn aangesloten. 3 Regeling verkiezing commissie 1 Met inachtneming van de in het tweede tot en met het zesde lid van dit artikel neergelegde voorschriften geschiedt de verkiezing van de commissie aan de hand van een door de besturen van de instellingen op te stellen verkiezingsregeling. 2 De commissie bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de instellingsbesturen, en twee leden en twee plaatsvervangende leden door de werknemers van de bij de commissie aangesloten instellingen. De twee leden gekozen door de werkgevers en de twee leden gekozen door de werknemers van de instelling kiezen gezamenlijk het vijfde lid, tevens voorzitter en zijn plaatsvervanger. 3 Om de drie jaar treedt één van de door de werkgevers en één van de door de werknemers gekozen leden en plaatsvervangende leden af volgens een door de commissie op te stellen rooster. 4 De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden gekozen voor de tijd van drie jaar. 5 De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden en plaatsvervangende leden zijn bij aftreden onmiddellijk herkiesbaar. 6 In een opengevallen plaats wordt binnen zes weken voorzien. 4 Vereisten voor lidmaatschap van de commissie 1 Voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, lid en plaatsvervangend lid van een commissie kan niet zijn hij die: a. zitting heeft in of in dienst is van de werkgever of het bestuur van een vereniging van werkgevers of organen dan wel van de landelijke organisatie, of deel uitmaakt van de werknemers van een instelling waarover die commissie waarvan hij deel uitmaakt, haar werkkring uitstrekt; b. in dienst is van een vereniging van onderwijzend personeel danwel zitting heeft in een bestuur van een vereniging als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het voortgezet onderwijs waarvan het lidmaatschap openstaat voor personeel van instellingen waarvoor de desbetreffende commissie waarvan hij deel uitmaakt is ingesteld; c. deel uitmaakt van de Rijksinspectie; 2 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter kan slechts zijn hij die de hoedanigheid van meester in de rechten heeft verkregen op grond van een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in het Nederlands recht aan een Nederlandse universiteit of hogeschool. 119
5 Kennisgeving samenstelling commissie 1 Zodra hij verkozen is, geeft de voorzitter aan de minister en de bij de commissie aangesloten werkgevers onverwijld kennis van de samenstelling van de commissie, onder vermelding van zijn adres en eventuele andere gegevens die hij van belang acht. 2 Wijziging van deze gegevens deelt de voorzitter onverwijld eveneens mee. 6 Huishoudelijk reglement van de commissie 1 De commissie legt de regeling van haar werkzaamheden binnen zes maanden na haar verkiezing vast in een huishoudelijk reglement en voorziet daarin in haar secretariaat. 2 De voorzitter brengt dit reglement, alsmede wijzigingen daarvan ter kennis van de minister en de bij de commissie aangesloten werkgevers. 7 Bekendmaking aan personeel 1 De werkgever draagt er zorg voor, dat een kennisgeving van de samenstelling van de commissie waarbij de instelling is aangesloten en van het adres van de voorzitter, alsmede een exemplaar van het huishoudelijk reglement van de commissie steeds op een voor de werknemer toegankelijke plaats ter inzage in de instelling beschikbaar zijn. 2 Deze kennisgeving en dit huishoudelijk reglement worden steeds onverwijld aangepast aan de wijzigingen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid van deze bijlage. 3 Stukken, die moeten worden ingediend bij de voorzitter of de commissie, kunnen worden toegezonden aan het bekend gemaakte kantooradres van de secretaris. 8 Beroepschrift en hersteld beroepschrift 1 De werknemer kan in beroep komen tegen een door de werkgever genomen besluit inhoudende: a. een disciplinaire maatregel; b. schorsing; c. ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, of het tijdvak waarvoor hij is benoemd, is verstreken; d. het direct of indirect onthouden van promotie; e. de beëindiging van een verlengd tijdelijk dienstverband; f .de aanwijzing als personeelslid boven de reguliere formatie welke aanwijzing op termijn kan leiden tot ontslag (plaatsing RDDF); g. de aanwijzing van een andere school of andere scholen waaraan een werknemer met een bestuursbenoeming werkzaamheden zal verrichten; h. en overigens die zaken die bij of krachtens wet voor beroep vatbaar zijn verklaard; i. eenmalige inhouding van periodieke verhoging. 2 Indien in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, de werknemer voor het verstrijken van de beroepstermijn is overleden, kunnen in beroep komen zijn nagelaten betrekkingen die recht hebben op een uitkering bij overlijden. 3 De appellant dient bij de voorzitter van de commissie een door hem of door zijn raadsman ondertekend beroepschrift in, waarbij wordt gevoegd: a. een afschrift van het bestuursbesluit waartegen het beroep wordt ingesteld; 120
b. een afschrift van de akte van benoeming; c. afschriften van de voornaamste op de zaak betrekking hebbende stukken. 4 Het beroepschrift bevat: a. een opgave van de naam, de voornamen en het adres van de appellant en zo nodig de gekozen woonplaats ten aanzien van de procedure; b. een zo volledig mogelijke aanduiding van de naam en het adres van de tegenpartij; c. een mededeling van de vordering en de gronden waarop deze berust. 5 Het beroepschrift moet worden ingediend bij de voorzitter van de commissie binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na de dag waarop het bestuursbesluit waartegen het beroep wordt ingesteld, aan appellant is verzonden. 6 Indien het beroepschrift niet voldoet aan de eisen gesteld in het tweede en derde lid van dit artikel, wijst de voorzitter de appellant op het gepleegde verzuim en nodigt hem uit binnen twee weken een hersteld beroepschrift in te zenden. 9 Voorlopige behandeling van het beroepschrift 1 Indien het geschil kennelijk bij een andere commissie moet worden aangebracht, deelt de voorzitter dit onverwijld bij aangetekende brief aan appellant mee. Over andere gevallen van onbevoegdheid beslist de commissie. 2 Indien het beroepschrift na de daarvoor gestelde termijn is ingediend, laat de commissie nietontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de appellant aantoont dat hij de voorziening in beroep heeft gevraagd zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. 3 Tenzij de behandeling in het eerste en tweede lid er toe leidt het beroepsschrift niet in behandeling te nemen, zendt de voorzitter onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift of hersteld beroepschrift een exemplaar daarvan, vergezeld van de in artikel 8, derde lid, genoemde afschriften, aan het betrokken werkgever. 10 Verweerschrift 1 Binnen twee weken na ontvangst van het door de voorzitter van de commissie toegezonden beroepschrift en de daarbij behorende afschriften doet de werkgever de voorzitter een verweerschrift in drievoud toekomen. Bij elk exemplaar voegt de werkgever afschriften van de voornaamste op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzitter kan op tijdig verzoek van de werkgever de termijn voor verweer in uitzonderlijke gevallen verlengen tot een door hem te bepalen datum. 2 Na ontvangst van het verweerschrift zendt de voorzitter onverwijld een exemplaar daarvan, vergezeld van de daarbij behorende afschriften, aan de appellant. 11 Vaststelling van de zittingsdag 1 De voorzitter bepaalt de dag en het uur waarop de zaak zal worden behandeld. 2 Die dag zal niet later mogen worden gesteld dan zes weken na ontvangst van het beroepschrift of het hersteld beroepschrift, tenzij appellant om uitstel verzoekt wegens niet tijdige ontvangst. Overschrijding van deze termijn wordt alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan en dient te worden gemotiveerd.
121
3 De voorzitter geeft binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift of van het hersteld beroepschrift aan beide partijen per aangetekende brief kennis van de plaats, de dag en het uur, waarop de zaak zal worden behandeld. Overschrijding van deze termijn is slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan en dient te worden gemotiveerd. 12 Schriftelijke behandeling Met instemming van de commissie en partijen kan de behandeling van het geschil ook schriftelijk geschieden. 13 Wraking of verschoning 1 Voor de aanvang van de behandeling van de zaak op de zitting kan op verzoek van een partij een lid van de commissie worden gewraakt: a. indien hij persoonlijk belang bij het geschil heeft; b. indien hij tot de appellant, dan wel tot één van de leden van het bij de zaak betrokken werkgever in bloed- of aanverwantschap staat en wel tot in de vierde graad ingesloten; c. indien hij een advies in de zaak heeft gegeven of met één van de partijen een bespreking erover heeft gevoerd; d. indien er een hoge graad van vijandschap of vriendschap bestaat tussen hem en een van de partijen; e. indien hij binnen een tijdvak van vijf jaren, voorafgaande aan de datum van ontvangst van het beroepschrift door de voorzitter, lid is geweest van het instellingsbestuur of in dienst van het bestuur is geweest; f. in andere gevallen waarin daartoe een ernstige reden aanwezig is. 2 In dezelfde gevallen kan een lid van de commissie zich verschonen. 3 Over de wraking of de verschoning wordt zo spoedig mogelijk beslist door de overige leden der commissie. 4 Bij staking van stemmen wordt de wraking of de verschoning geacht te zijn toegewezen. 14 Horen van getuigen en deskundigen door de commissie Indien de commissie zulks ter beslissing van de zaak nodig acht, kan zij al dan niet op grond van een daartoe strekkend verzoek van een partij getuigen en deskundigen ter zitting horen. Indien zij van deze bevoegdheid gebruikmaakt, doet de voorzitter hiervan vooraf mededeling aan partijen. 15 De zitting 1 De zittingen van de commissie zijn openbaar. 2 Indien een partij daarom verzoekt, vindt de zitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren plaats. 3 In het belang van de openbare orde of zedelijkheid of om gewichtige in het procesverbaal van de zitting te vermelden redenen, kan de commissie bepalen, dat de zitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren zal plaatshebben. 4 Tijdens de zitting wordt aan partijen de gelegenheid gegeven: a. haar belangen voor te dragen of te doen voordragen; b. getuigen en deskundigen te doen horen; 122
c. kennis te nemen van alle op het geschil betrekking hebbende stukken, waarvan, voorzover mogelijk, tenminste één week voor de zitting aan partijen inzage wordt gegeven. 16 Beslissingen 1 Binnen twee weken na de laatste zitting waarop de zaak is behandeld, beslist de commissie op het beroepschrift. 2 Deze dag zal niet later mogen worden gesteld dan zestien weken na de indiening van het beroepschrift of het hersteld beroepschrift. Overschrijding van deze termijn is slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan en wordt in de beslissing gemotiveerd. 3 De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk genomen in een voltallige vergadering. Het is de leden van de commissie niet toegestaan de gevoelens die tijdens deze vergadering over het geschil zijn geuit te openbaren. 4 Een beslissing is slechts van kracht, indien genomen door tenminste drie leden die de zaak hebben behandeld, waaronder de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter, met dien verstande dat van de leden of plaatsvervangende leden, gekozen door de besturen en door het personeel, een gelijk getal van beide zijden aan de beslissing zal deelnemen en dat bij ongelijk getal het jongste lid in leeftijd van de zijde die het sterkst is vertegenwoordigd, zich van de stemming zal onthouden. De overige leden onthouden zich niet van stemmen, noch stemmen zij blanco. 5 De beslissing wordt met redenen omkleed en door de voorzitter binnen twee weken, nadat zij is genomen, bij aangetekend schrijven aan de partijen toegezonden. 6 De werkgever onderwerpt zich aan de uitspraak van de commissie. 17 Kosten van de commissie De kosten van de commissie komen ten laste van de bij haar aangesloten werkgevers.
123
Bijlage VI Diensttijd voor jubileumgratificatie Tekst artikel I-K1 Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel op 31 juli 1996 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. diensttijd: de tijd, doorgebracht: 1. in een betrekking bij een bevoegd gezag aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d, met dien verstande dat de tijd vóór 1 januari 1956 doorgebracht aan scholen voor kleuteronderwijs slechts meetelt indien daartoe naar het oordeel van Onze minister aanleiding bestaat; 2. in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid, waaronder mede worden begrepen de N.V. Nederlandse Spoorwegen en de voormalige N.V. Artillerie-Inrichtingen; 3. in een betrekking bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in de artikelen B2 en 3 van de pensioenwet, onverminderd het bepaalde in artikel U2 van die wet; 4. in een betrekking bij een bevoegd gezag aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d7, voordat deze werd aangewezen als lichaam, bedoeld in artikel B3 van de Pensioenwet; 5. vóór 1 januari 1966 in een betrekking als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240); 6. in een burgerlijke dienstbetrekking bij de overheid van de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw-Guinea alsmede, vóór 27 december 1949, bij de voormalige Nederlands Indische overheid, waaronder mede worden begrepen de voormalige Indische Pensioenfondsen; 7. in een dienstbetrekking bij het niet-openbaar onderwijs in de onder 6 vermelde voormalige Rijksdelen, voor zover zulks de betrokkene onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling heeft gebracht of zou hebben gebracht, indien hij in vaste dienst zou zijn aangesteld; 8. vóór 1 januari 1955 in dienst van de Republiek Indonesië, voor zover die tijd door de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (Stb. 1950, K 178) wordt bestreken; 9. in Nederlandse militaire dienst of daarmede voor de toepassing van de desbetreffende rechtspositieregelingen gelijkgestelde dienst, waaronder mede worden begrepen het voormalige KNIL en de troepen in de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname. 10. als volontair met een volledige dagtaak in een betrekking bij de Nederlandse overheid; een en ander met uitzondering van de tijd gedurende welke de betrokkene geen inkomsten uit de dienstbetrekking heeft genoten, tenzij zulks het gevolg was van lang buitengewoon verlof dat naar het oordeel van Onze minister overwegend dan wel mede in het algemeen belang was verleend.
124
Tekst artikel I-A1 onder d Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel op 31 juli 1996 d. instelling: 1. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere basisschool voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het basisonderwijs; 2. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; 3.a Een openbare of uit openbare kas bekostigde bijzondere school voor voortgezet onderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552) met uitzondering van: 1. een school voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder d14 voor zover bekostigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; 2. een scholengemeenschap voor lager en middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder d15 voor zover bekostigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; 3.b een op de Experimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370) gebaseerde instelling met uitzondering van de Nieuwe Leraren Opleiding te Eindhoven; 4. De privaatrechtelijke rechtspersoon die optreedt als landelijk orgaan als bedoeld in artikel 2.38 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs; 5.a. een vormingsinstituut als bedoeld in het Besluit vormingswerk voor jeugdigen; 5.b een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een vormingsinstituut, als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d6, d14, d17 of d18; 6. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor basiseducatie als bedoeld in artikel 1 onder h van de Rijksregeling basiseducatie (Stb. 1986, 433); 7. een rechtspersoon die met toepassing van artikel B3 dan wel krachtens artikel U2 van de pensioenwet is aangewezen onderscheidenlijk wordt geacht te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele ambtenaar is in de zin van dien wet, en waarop dit besluit door Onze minister van toepassing is verklaard; 8. [vervallen;] 9. [vervallen;] 10. een instituut voor landbouwpraktijkonderwijs met één of meerdere locaties (Innovatie en Praktijkcentrum) (IPC), dat wordt gesubsidieerd met toepassing van artikel 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs, vallende onder één bevoegd gezag en waarbij de leiding berust bij één centrale directie; 11. [vervallen;] 12. een verzorgingsinstelling als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635); 13. Een ondersteuningsinstelling als bedoeld in de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 a. een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale, plaatselijke of provinciale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie, die door Onze minister op grond van artikel 42, derde lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 als zodanig is aangewezen; b. een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 41, derde lid, tweede volzin, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991; c. een landelijke ondersteuningsinstelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991. 14.a een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover bekostigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; 125
14.b een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d17 of d18; 15. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere scholengemeenschap voor lager en middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs (Agrarisch Opleidingscentrum) voor zover bekostigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; 16. een centrale dienst als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 56 van de Interimwet speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en artikel 53a van de Wet op het voortgezet onderwijs (tekst nu: artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra of artikel 77 van de Wet op het voortgezet onderwijs); 17.a een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs; 17.b een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d18; 18.a een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs voor zover bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; 18.b een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d17.
126
Bijlage VII Feestdagen Algemeen erkende en christelijke feestdagen Nieuwjaarsdag Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag Tweede Pinksterdag Nationale feestdagen 30 april, Koninginnedag 5 mei, Nationale feestdag Andere religieuze feestdagen Hindoe Divalifeest, 1 dag Holifeest, 1 dag Joodse feestdagen Joods nieuwjaar, 2 dagen Grote verzoendag, 1 dag Loofhuttenfeest, 2 dagen Slotfeest, 2 dagen Paasfeest, 4 dagen Wekenfeest, 2 dagen Islam Suikerfeest, 3 dagen Offerfeest, 4 dagen De data van de religieuze feestdagen worden jaarlijks bekendgemaakt.
127
Bijlage VIII Integratie SVO-VO In het kader van de integratie VO-SVO gelden in aanvulling op hetgeen is geregeld in deze CAO de volgende bepalingen: 1 Werkgelegenheids- en salarisgarantie 1. De werkgelegenheids- en salarisgarantie heeft uitsluitend betrekking op de effecten van het VO-VSO-beleid. Hieronder worden verstaan de werkgelegenheids- en salariseffecten voor zover deze samenhangen met omzetting van (i) het SVO en/of (ii) het leerwegondersteunend onderwijs voortkomend uit het IVBO in OPDC en fusie van het SVO met het VO in het kader van de operatie VMBO-zorg op uiterlijk 1 augustus 2002. Indien gedurende de termijn van de garantie het schoolbestuur dan wel het samenwerkingsverband besluit tot herziening van de aanwezige zorgstructuur blijft de werkgelegenheids- en salarisgarantie van toepassing voor het personeel waarop deze reeds van toepassing was. Bij herziening van de zorgstructuur wordt over de rechtspositionele gevolgen op basis van artikel J1 lid5 van de CAO-VO DGO gevoerd. 2. De werkgelegenheids- en salarisgarantie wordt door het bevoegd gezag afgegeven op het moment van: - omzetting in OPDC van het SVO of het leerwegondersteunend onderwijs voortkomend uit het IVBO dan wel - fusie van het SVO met het VO. De garantie omvat al het SVO- en VO-personeel dat op het moment van fusie dan wel omzetting in vaste dienst is van het schoolbestuur. De werkgelegenheids- en salarisgarantie geldt vijf jaar gerekend vanaf het moment genoemd onder b. 3. Indien in een samenwerkingsverband ten gevolge van het vo-vso-beleid sprake is van formatieve krimp bij het ene schoolbestuur en groei bij het andere schoolbestuur door welke omstandigheid dan ook, biedt het groeiende schoolbestuur de vacatures bij voorkeur aan aan het boventallig personeel dat in dienst is bij het krimpende schoolbestuur. Dit nadat in het kader van voorrangsbenoemingen aan op dat moment bestaande verplichtingen zoals de eigen wachtgeldersregeling en personele verplichtingen in het kader van de regeling bestuurlijke krachtenbundeling is voldaan. 2 Mobiliteit 1. Teneinde de werkgelegenheids- en salarisgarantie adequaat in de praktijk vorm te kunnen geven, kan het noodzakelijk zijn personeel over te plaatsen tussen scholen, alsook tussen schoolbesturen. Daarbij onderzoekt de werkgever altijd eerst de mogelijkheden om via vrijwillige mobiliteit de boventalligheid te verminderen. Wanneer dit via vrijwilligheid niet in voldoende mate kan, is ook gedwongen mobiliteit mogelijk. 2. Gedwongen mobiliteit kan de vorm krijgen van: - onvrijwillige overplaatsing als bedoeld in artikel C11.4 van de CAO-VO
128
- ontslag bij het ene schoolbestuur met aansluitende herbenoeming bij het andere schoolbestuur; in dit geval hoeft voorafgaande aan het ontslag geen RDDF-plaatsing plaats te vinden. 3. Bij alle mobiliteit als bedoeld onder a. en b. gelden de volgende voorwaarden: - er dient sprake te zijn van een passende functie, waarvan de maximum schaal en het carrièrepatroon tenminste overeenkomen met de voorafgaande functie, en die overigens qua inhoud en niveau zoveel mogelijk daarbij aansluit; - de voorwaarden zoals opgenomen in artikel C11.4 van de CAO-VO zijn van toepassing; - een eventuele herbenoeming vindt plaats in vaste dienst in een structureel gewenste functie als bedoeld in artikel B1 onder 5.c.1 van de CAO; - de omvang van de nieuwe functie komt zoveel mogelijk overeen met die van de voorafgaande functie; voor zover de nieuwe functie kleiner is blijft de voorafgaande functie voor het resterende deel in stand; in het desbetreffende geval is het bepaalde omtrent deeltijdontslag in artikel B2.4 en B12 van de CAO-VO niet van toepassing; - de werkgelegenheids- en salarisgarantie blijven voor de omvang van de oorspronkelijke functie van toepassing gedurende de daarvoor geldende termijn; bij deeltijdontslag en heraanstelling in een kleinere omvang dan de oorspronkelijke functie wordt de garantie bij de betrokken werkgevers ter grootte van de betrekkingsomvang aldaar in stand gehouden. Indien het mobiliteitsbeleid binnen bovenstaande kaders blijft, behoeft over de rechtspositionele gevolgen geen DGO te worden gevoerd. 3 Zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs 1. Indien in de periode tot en met 1 augustus 2004 een fusie plaatsvindt tussen een zelfstandige school voor praktijkonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs, dan zijn de bepalingen van artikel 1 (werkgelegenheids- en salarisgarantie) en artikel 2 (mobiliteit) van overeenkomstige toepassing. 2. Indien door het bestuur van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs vrijwillig de keuze wordt gemaakt voor lumpsum bekostiging dan geldt wat betreft de gevolgen van die keuze voor het personeel in vaste dienst een werkgelegenheids- en salarisgarantie. 4 Werkgelegenheids- en salarisgarantie in het kader van het (regionale) zorgbudget 1. Het personeel in vaste dienst van de werkgever geniet een werkgelegenheids- en salarisgarantie van die werkgever met betrekking tot de invoering van het “gemengde bekostigingsmodel zorg” en de wijziging van de inzet van het regionaal zorgbudget. Gegarandeerd wordt (voortzetting van) een benoeming in vaste dienst in een structureel gewenste functie als bedoeld in artikel B1 onder 5.c.1 van de CAO-VO waarvan de omvang, de maximumschaal en het carrièrepatroon tenminste overeenkomen met de functie die de werknemer direct voorafgaand aan de invoering van het “gemengde bekostigingsmodel zorg”, resp. de wijziging van de inzet van het regionaal zorgbudget bekleedde, en die overigens qua inhoud en niveau zoveel mogelijk daarbij aansluit. 2. Bij het effectueren van de werkgelegenheids- en salarisgarantie blijven de afspraken gemaakt in het kader van bestuurlijke krachtenbundeling VO van kracht. 3. Indien sprake is van negatieve werkgelegenheidseffecten bij de werkgever ten gevolge van 129
wijziging van de leerlingstromen voortvloeiend uit besluitvorming over het regionale zorgbudget op het niveau van het samenwerkingsverband, dan bieden de werkgevers in het samenwerkings-verband waar formatieve groei plaatsvindt de vacatures bij voorkeur aan aan het boventallig personeel dat in dienst is bij de werkgever die met de negatieve werkgelegenheidseffecten wordt geconfronteerd. 4. Daar waar voor het betrokken personeel rechtspositionele gevolgen (bijvoorbeeld reorganisatie) ontstaan door besluitvorming over de inzet van het geoormerkte regionale zorgbudget die niet worden afgedekt door genoemde werkgelegenheids- en salarisgarantie of overige bepalingen uit de CAO-VO, wordt hierover DGO gevoerd. Indien in het DGO wordt geconstateerd dat de werkgever deze rechtspositionele gevolgen niet in redelijkheid zelfstandig kan oplossen, wordt over de regeling van deze gevolgen gezamenlijk DGO op het niveau van het samenwerkingsverband gevoerd. Ten aanzien van de mobiliteit zijn de bepalingen van artikel 2 van toepassing. 5. Voor de werknemer die werkzaam is aan een OPDC en die van daaruit werkzaamheden verricht ten behoeve van één of meer scholen: - worden de als gevolg hiervan noodzakelijk gemaakte reiskosten vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten (bijlage IV) - wordt de als gevolg hiervan noodzakelijke reistijd verdisconteerd in de taakbelasting van de betrokken werknemer.
130
Bijlage IX Wet van 19 februari 2000, houdende regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur: Wet aanpassing arbeidsduur Staatsblad 2000114 Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a. Artikel 2 De werknemer kan de werkgever verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voortvloeiende arbeidsduur, indien de werknemer ten minste een jaar voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van die aanpassing in dienst is bij die werkgever. Voor de berekening van de termijn van een jaar worden perioden waarin arbeid wordt verricht, die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn. Voor militaire ambtenaren wordt het recht op aanpassing van de arbeidsduur geregeld bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met gebruikmaking van onbezoldigd verlof in verband met deeltijdarbeid. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt ten minste vier maanden voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij de werkgever ingediend onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week of, als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de gewenste spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak. De werknemer kan ten hoogste eenmaal per twee jaren, nadat de werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen, opnieuw een verzoek indienen. De werkgever pleegt overleg met de werknemer over diens verzoek. De werkgever willigt het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, voorzover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. De werkgever stelt de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. De werkgever kan de gewenste spreiding van de uren wijzigen, indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer meegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet inwilligt of 131
de spreiding van de uren vaststelt in afwijking van de wensen van de werknemer, wordt dit onder schriftelijke opgave van de redenen meegedeeld. Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfsof dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen: - voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren - op het gebied van de veiligheid, of - van roostertechnische aard. Bij vermeerdering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermeerdering leidt tot ernstige problemen: - van financiële of organisatorische aard - wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of - omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is. Indien de werkgever niet één maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Uitsluitend ten aanzien van vermeerdering van de arbeidsduur kan van dit artikel of één of meer onderdelen daarvan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of ter zake geen bepaling bevat, indien de werkgever ter zake schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een werkgever met minder dan tien werknemers. Deze dient een regeling te treffen met betrekking tot het recht van de werknemers op aanpassing van de arbeidsduur. Artikel 3 De werkgever kan de arbeidsverhouding van een werknemer niet beëindigen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte om aanpassing van de arbeidsduur heeft gevraagd. Artikel 4 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Artikel 5 Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Artikel 6 Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing arbeidsduur.
132
Bijlage X Kaders Sociaal Plan VO 1 Het sociaal plan bestaat uit twee fasen: a. In de eerste fase (twee jaar voorafgaand aan gedwongen ontslag) worden maatregelen genomen die voor iedere werknemer op basis van vrijwilligheid kunnen gelden. Deze maatregelen behelzen een intensivering van het geldende personeelsbeleid, waaronder bevordering van de mobiliteit door middel van extra faciliteiten in geld en tijd om langs deze weg het formatieve probleem op te lossen. b.In de tweede fase (uiterlijk vijftien maanden voorafgaand aan gedwongen ontslag) worden daarnaast maatregelen genomen voor werknemers die zijn aangewezen als boventalligen en met ontslag worden bedreigd. Binnen in het sociaal plan opgenomen condities kunnen deze maatregelen een verplichtend karakter hebben. 2 Voordat de eerste fase van het sociaal plan in werking treedt is er met de vakcentrales DGO gevoerd over de volgende elementen: a. de omvang van het formatieve probleem, dat zou kunnen leiden tot gedwongen ontslag en het beoogde formatieplan na afloop van de tweede fase; b. het benodigde budget om het probleem op te lossen; c. een vacaturestop; d. afspraken over de informatievoorziening naar het personeel e. inzet van instrumenten ter voorkoming van ontslag. Mogelijke instrumenten zijn: - scholing; de doelstelling, rechten en plichten worden in een overeenkomst vastgelegd - aanpassen opzegtermijn tenzij het organisatorisch belang zich hiertegen verzet - outplacement, loopbaanadvisering - vertrekpremie; ter stimulering van vrijwillige mobiliteit kan de werkgever ter compensatie van nadelige inkomens- of pensioennadelen een vertrekpremie toekennen - detachering; op eigen verzoek kan de werknemer gedurende een bepaalde periode worden gedetacheerd bij een andere werkgever. 3 De tweede fase - waarin onder andere de objectieve criteria worden vastgesteld - wordt uiterlijk vijftien maanden voorafgaand aan afvloeiing van personeelsleden overeengekomen. Voordat de tweede fase van het sociaal plan in werking treedt is er met de vakcentrales DGO gevoerd over de volgende elementen: a. de omvang van het probleem, dat na de eerste fase nog resteert; b. de objectieve criteria voor het aanwijzen van werknemers die als boventallig worden aangemerkt en die na afloop van het sociaal plan in aanmerking komen voor gedwongen ontslag. In ieder geval wordt hierbij een anciënniteitscriterium gehanteerd. c. inzet van instrumenten ter voorkoming van ontslag, waaronder specifieke maatregelen gericht op werknemers die zijn aangewezen als boventallig. 4 In de tweede fase kan er sprake zijn van gedwongen mobiliteit van boventallige werknemers naar een functie bij een van de andere werkgevers in het samenwerkingsverband, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
133
- er dient sprake te zijn van een passende functie waarvan de maximumschaal en het carrièrepatroon tenminste overeenkomen met de voorgaande functie - de bepalingen in artikel C11.4 zijn van toepassing - herbenoeming vindt plaats in een structurele functie als bedoeld in artikel B1 lid 5c1 - de omvang van de nieuwe functie komt zoveel mogelijk overeen met de omvang van de voorgaande functie - voor zover de nieuwe functie kleiner is blijft de voorgaande functie voor het resterende deel in stand, in welk geval het bepaalde omtrent deeltijdontslag in de artikelen B2.4 en B12 niet van toepassing is. In deze fase worden voorts passende vacatures in een samenwerkingsverband bij voorrang aangeboden aan boventallige werknemers bij een ander bevoegd gezag binnen hetzelfde samenwerkingsverband.
134
Bijlage A1 Carrièrepatronen functies directie loonpeil 1 juli 2002 Schaal 10-functie schaal maand salaris
Schaal 11-functie schaal maand salaris
Schaal 12-functie schaal maand salaris
Schaal 13-functie schaal maand salaris
8- 0 10- 0 10- 1 10- 2 10- 3 10- 4 10- 5 10- 6 10- 7 10- 8 10- 9 10-10 10-11 10-12
10- 0 10- 1 10- 2 10- 3 10- 4 10- 5 10- 6 11- 0 11- 1 11- 2 11- 3 11- 4 11- 5 11- 6 11- 7 11- 8 11- 9 11-11
11- 0 11- 1 11- 2 11- 3 11- 4 11- 5 12- 0 12- 1 12- 2 12- 3 12- 4 12- 5 12- 6 12- 7 12- 8 12- 9 12-10
12- 0 12- 1 12- 2 12- 3 12- 4 13- 0 13- 1 13- 2 13- 3 13- 4 13- 5 13- 6 13- 7 13- 8
1973 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285
2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3834
2791 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361
Schaal 14-functie schaal maand salaris
Schaal 15-functie schaal maand salaris
Schaal 16-functie schaal maand salaris
131314141414141414141414-
14141415151515151515151515-
15- 0 15- 1 15- 2 16- 0 16- 1 16- 2 16- 3 16- 4 16- 5 16- 6 16- 7 16- 8 16- 9
0 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
3884 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197
0 1 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
4078 4177 4300 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710
3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4730
4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710 5892 6079 6273
135
Bijlage A2 Carrièrepatronen functies onderwijzend personeel loonpeil 1 juli 2002 Schaal
LB-functie
Schaal
LC-functie
Schaal
LD-functie
Schaal
LEV-functie
schaal
maand salaris 2150 2197 2244 2291 2338 2385 2432 2479 2526 2572 2618 2665 2712 2759 2864 2969 3074 3179 3285
schaal
maand salaris 2162 2267 2373 2463 2555 2647 2738 2829 2920 3012 3104 3195 3286 3377 3469 3560 3652 3743 3834
schaal
maand salaris 2171 2299 2428 2555 2684 2812 2923 3033 3144 3255 3365 3476 3586 3698 3808 3919 4029 4139 4250 4361
schaal
maand salaris 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 4423 4547 4671 4730
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
De leraren, die op 31 juli 2001 in de 'oude' CV-schaal op één van de nr. 13, 14, 15, 16 of 17 zaten en minimaal 60 dagen hebben gewerkt, hebben voor het schooljaar 2001-2002 een salarisgarantie op nr. 14, 15, 16, 17 of 18 van de 'oude CV-schaal. Deze salarisgaranties voor de nr. 14, 15, 16, 17 en 18 worden per 1 juli 2002: 14* 3390 17* 3688 15* 3491 18* 3783 16* 3589
136
Carrièrepatronen functies onderwijzend personeel loonpeil 1 augustus 2002 Schaal
LB-functie
Schaal
LC-functie
Schaal
LD-functie
Schaal
LEV-functie
schaal
maand salaris 2150 2201 2251 2302 2352 2403 2454 2504 2555 2606 2656 2707 2757 2863 2968 3074 3179 3285
schaal
maand salaris 2162 2267 2373 2469 2567 2664 2762 2860 2957 3055 3152 3250 3347 3445 3542 3639 3737 3834
schaal
maand salaris 2171 2299 2428 2556 2686 2814 2943 3072 3201 3329 3459 3587 3716 3845 3974 4103 4232 4361
schaal
maand salaris 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 4423 4547 4671 4730
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
137
Bijlage A3 Carrièrepatronen functies onderwijsondersteunend personeel (OOP) loonpeil 1 juli 2002 Schaal 1-functie schaal maand salaris
Schaal 2-functie schaal maand salaris
Schaal 3-functie schaal maand salaris
Schaal 4-functie schaal maand salaris
1111111-
22222222-
233333333-
34444444444-
0 1 2 3 4 5 6
1294 1349 1404 1430 1460 1490 1529
0 1 2 3 4 5 6 7
1322 1378 1430 1490 1529 1574 1628 1681
0 2 3 4 5 6 7 8 9
1322 1430 1490 1574 1628 1681 1731 1782 1830
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1349 1404 1460 1529 1628 1681 1731 1782 1830 1879 1926
Schaal 5-functie schaal maand salaris
Schaal 6-functie schaal maand salaris
Schaal 7-functie schaal maand salaris
Schaal 8-functie schaal maand salaris
445555555555-
55666666666-
666777777777-
7- 0 7- 1 7- 2 8- 1 8- 2 8- 3 8- 4 8- 5 8- 6 8- 7 8- 8 8- 9 8- 10
0 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1378 1404 1490 1574 1681 1731 1782 1830 1879 1926 1973 2023
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1430 1490 1681 1782 1830 1879 1926 1973 2023 2073 2120
0 1 2 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1529 1574 1681 1879 1973 2023 2073 2120 2171 2223 2277 2338
1731 1782 1879 2073 2171 2277 2338 2394 2443 2496 2550 2598 2645
138
Schaal 9-functie schaal maand salaris
Schaal 10-functie schaal maand salaris
Schaal 11-functie schaal maand salaris
Schaal 12-functie schaal maand salaris
8899999999-
8- 0 10- 1 10- 2 10- 3 10- 4 10- 5 10- 6 10- 7 10- 8 10- 9 10-10 10-11 10-12
10- 0 10- 1 10- 2 10- 3 10- 4 10- 5 10- 6 11- 1 11- 2 11- 3 11- 4 11- 5 11- 6 11- 7 11- 8 11- 9 11-10 11-11
11- 0 11- 1 11- 2 11- 3 11- 4 11- 5 12- 1 12- 2 12- 3 12- 4 12- 5 12- 6 12- 7 12- 8 12- 9 12-10
0 1 1 2 3 4 5 6 7 8
1973 2073 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991
1973 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285
2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3834
2791 2897 2991 3086 3179 3285 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4306 4361
Schaal 13-functie schaal maand salaris
Schaal 14-functie schaal maand salaris
Schaal 15-functie schaal maand salaris
Schaal 16-functie schaal maand salaris
12121212121313131313131313-
1313141414141414141414-
141414151515151515151515-
15- 0 15- 1 15- 2 16- 1 16- 2 16- 3 16- 4 16- 5 16- 6 16- 7 16- 8 16- 9
0 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 7 8
3390 3491 3589 3688 3783 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4730
0 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9
3884 3982 4177 4306 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197
0 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9
4078 4177 4306 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710
4423 4547 4671 4925 5059 5197 5362 5534 5710 5892 6079 6273
139
Bijlage A4.1 Carrièrepatronen in- en doorstroombanen loonpeil 1 juli 2002 Schaal 1-functie schaal At-1 At-2 1-0 1-1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-6
maandsalaris 1231,80 1257 1294 1349 1404 1430 1460 1490 1529
Bijlage A4.2 Carrièrepatronen leraar in opleiding loonpeil 1 juli en 1 augustus 2002 Leraar in Opleiding schaal D1
maandsalaris 2171
140
Bijlage A5.1 Conversietabel: carrièrepatronen leraren VO per 1 augustus 2002
Schaal LB situatie oud patroon 31-7-02
periodiek in oud patroon 1-8-02 inpassing in nieuw patroon 1-8-02
nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 19
19
bedrag 2150 2197 2244 2291 2338 2385 2432 2479 2526 2572 2618 2665 2712 2759 2864 2969 3074 3179 3285
bedrag 2197 2244 2291 2338 2385 2432 2479 2526 2572 2618 2665 2712 2759 2864 2969 3074 3179 3285 3285
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18
bedrag 2201 2251 2302 2352 2403 2454 2504 2555 2606 2656 2707 2757 2863 2968 3074 3179 3285 3285 3285
141
Schaal LC (voorheen CV) situatie in 'oud' patroon
periodiek in 'oud' patroon
inpassing in nieuw patroon
Per 31-7-02
per 1-8-02
per 1-8-02
nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
bedrag 2162 2267 2373 2463 2555 2647 2738 2829 2920 3012 3104 3195 3286 3377 3469 3560 3652 3743 3834
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 19
bedrag 2267 2373 2463 2555 2647 2738 2829 2920 3012 3104 3195 3286 3377 3469 3560 3652 3743 3834 3834
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18
bedrag 2267 2373 2469 2567 2664 2762 2860 2957 3055 3152 3250 3347 3445 3542 3639 3737 3834 3834 3834
14* 15* 16* 17* 18*
3390 3491 3589 3688 3783
15 16 17 18 19
3469 3560 3652 3743 3834
15 16 17 18 18
3542 3639 3737 3834 3834
*De 'oude' LCV-schaal was bij de nr. 14 t/m 18 gunstiger dan de nieuwe LC-schaal in het schooljaar 2001-2002 en zijn per 1-8-2002 ingeschaald in de LC-schaal.
142
Schaal LD situatie oud patroon 31-7-02 patroon 1-8-02
periodiek in oud patroon 1-8-02 inpassing in nieuw
nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
bedrag 2299 2428 2555 2684 2812 2923 3033 3144 3255 3365 3476 3586 3698 3808 3919 4029 4139 4250 4361 4361
bedrag 2171 2299 2428 2555 2684 2812 2923 3033 3144 3255 3365 3476 3586 3698 3808 3919 4029 4139 4250 4361
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 20
nr. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18 18
bedrag 2299 2428 2556 2686 2814 2943 3072 3201 3329 3459 3587 3716 3845 3974 4103 4232 4361 4361 4361 4361
143
Bijlage A5.2 Conversietabellen Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-4-85 tot 1-8-91 3. Carrièrepatroon in de periode 1-8-91 tot 1-8-97 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-97 tot 1-3-01 5. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 6. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01tot 1-8-02 7. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting).
Schaal LB (voor 1 maart 2001 maximumschaal 10) 1 2 3 4 loonpeil 1 juli 2002 1731 7.0 1782 7.1 1 2 1879 7.2 2 3 1973 7.3 3 4 2023 7.4 4 5 2073 7.5 8.1 5 6 2120 7.6 6 7 2171 7.7 8.2 8.2 8 2223 7.8 2277 7.9 8.3 8.3 9 2338 7.10 8.4 8.4 10 2394 8.5 8.5 11 2443 8.6 8.6 12 2496 8.7 8.7 13 2550 8.8 8.8 14 2598 8.9 8.9 15 2645 8.10 8.10 16 2695 9.5 9.5 9.5 2791 9.6 9.6 9.6 2897 9.7 9.7 9.7 2991 9.8 9.8 9.8 3086 10.10 10.10 10.10 3179 10.11 10.11 10.11 3285 10.12 10.12 10.12
5
6
1 2 3 4 5 6 7
1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
7 1 1 2 3 4 5 6 7 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18 18 18
144
Schaal LC/CV (voor 1 maart 2001 maximumschaal 11) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-8-96 tot 1-8-97 3. Carrièrepatroon in de periode 1-8-97 tot 1-8-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 5. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting). 1 loonpeil 1 juli 2002 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3834
2
10.0 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11
3 10.0 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.10 10.11 10.12 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11
4
5
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 11 12 13 14 15 16 17 18 19
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 11 12 13 14 15 16 17 18 18
145
Schaal LD (voormalig schaal 12) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-4-85 tot 1-9-89 3. Carrièrepatroon in de periode 1-9-89 tot 1-03-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 5. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 6. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting).
1 loonpeil 1-7-02 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3834 3884 3982 4078 4177 4300 4361
2
3
4
5
6
10.0 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12
10.0 of 1 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12
1 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 22
1 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 20 20 20
1 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18 18 18 18
11.0 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 12.3 12.4 12.5 12.6 12.7 12.8
11.0 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 12.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.10
146
Schaal LEV (voormalig schaal 13) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-8-96 tot 1-3-01 3. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 5. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-08-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting).
1
2
3
4
5
loonpeil 1-7-02 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 4423 4547 4671 4730
12.0 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.10 13.5 13.6 13.7 13.8
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
147
Bijlage A5.3 Omrekentabel behorende bij Artikel G3 , lid 8 (loonpeil 1 juli 2002) 1 2 LSN factor =< 2002 jan/jun 2510 1,0200 2001 mrt/dec 2479 1,0328 1,0328 2001 jan/feb 2413 1,0610 1,06 2000 mrt/dec 2368 1,0812 2000 jan/feb 2293 1,1165 1999 febr/dec 2293 1,1165 1999 jan 2237 1,1445 1998 dec 2237 1,1445 1998 aug/nov 2226 1,1501 1998 jan/jul 2193 1,1674 1997 aug/dec 2177 1,1760 1997 apr/jul 2171 1,1793 1997 jan/mrt 2155 1,1880 1996 apr/dec 2155 1,1880 1996 jan/mrt 2132 1,2008 1995 okt/dec 2132 1,2008 1995 jan/okt 2118 1,2088 1994 jan/dec 2037 1,26 1,18 +65 1993 okt/dec 2037 1,26 1,18 +65 1993 jan/sept 1995 1,28 1,20 +65 1992 apr/dec 1975 1,30 1992 jan/mrt 1917 1,34 1991 apr/dec 1917 1,34 1991 jan/mrt 1854 1,38 1990 apr/dec 1854 1,38 1990 jan/mrt 1807 1,42 1989 jan/dec 1807 1,42 1988 jan/dec 1794 1,43 1987 sep/dec 1794 1,43 1987 jan/aug 1787 1,43 1986 jan/dec 1787 1,43 1985 jun/dec 1787 1,43 1985 jan/mei 1625 1,58 1984 jan/dec 1625 1,58 1983 jan/dec 1675 1,53 1982 jul/dec 1675 1,53 1982 jan/jun 1650 1,55
3 4 LSN > =<
5 factor
6 7 LSN > =<
8 9 factor LSN >
10 factor
2510 3116 2479 3077
1,0200 1,0328
3116 3418 3077 3376
1,0200 1,0328
3418 3376
2413 2994
1,0610
2994 3285
1,0610
3285
2368 2293 2293 2237 2237 2226 2193 2177 2171 2155 2155 2132 2132 2118 2037
1,0812 1,1165 1,1165 1,1445 1,1445 1,1501 1,1674 1,1760 1,1793 1,1880 1,1880 1,2008 1,2008 1,2088 1,23
2939 2846 2846 2777 2777 2763 2722 2702 2695 2675 2675 2646 2646 2629 2577
1,0812 1,1165 1,1165 1,1445 1,1445 1,1501 1,1674 1,1760 1,1793 1,1880 1,1880 1,2008 1,2008 1,2088 1,21
3224 3123 3123 3046 3046 3031 2987 2964 2957 2935 2935 2903 2903 2884 2828
2037 2577
1,23
2577 2828
1,21
2828
1995 2524
1,26
2524 2770
1,23
2770
1975 1917 1917 1854 1854 1807 1807 1794 1794 1787 1787 1787 1625 1625 1675 1675 1650
1,27 1,31 1,31 1,35 1,35 1,39 1,39 1,40 1,40 1,40 1,40 1,40 1,55 1,55 1,50 1,50 1,52
2499 2427 2427 2347 2347 2288 2288 2272 2272 2263 2263 2263 2057 2057 2121 2121 2089
1,24 1,28 1,28 1,32 1,32 1,37 1,36 1,36 1,36 1,37 1,37 1,37 1,49 1,49 1,46 1,46 1,47
2939 2846 2846 2777 2777 2763 2722 2702 2695 2675 2675 2646 2646 2629 2577
2499 2427 2427 2347 2347 2288 2288 2272 2272 2263 2263 2263 2057 2057 2121 2121 2089
3224 3123 3123 3046 3046 3031 2987 2964 2957 2935 2935 2903 2903 2884 2828
2742 2663 2663 2575 2575 2510 2510 2492 2492 2482 2482 2482 2257 2257 2326 2326 2292
2742 2663 2663 2575 2575 2510 2510 2492 2492 2482 2482 2482 2257 2257 2326 2326 2292
1,22 1,25 1,25 1,29 1,29 1,34 1,33 1,33 1,33 1,34 1,34 1,34 1,45 1,45 1,42 1,42 1,43 148
1981 jul/dec 1981 jan/jun 1980 jul/dec 1980 jan/jun 1979 jul/dec 1979 mei/jun 1979 jan/apr 1978 aug/dec 1978 jun/jul 1978 jan/mei 1977 aug/dec 1977 apr/jul 1977 jan/mrt 1976 jul/dec 1976 jan/jun 1975 aug/dec 1975 jan/jul 1974 jul/dec 1974 apr/jun 1974 jan/mrt 1973 aug/dec 1973 jan/jul 1972 apr/dec 1972 jan/mrt 1971 jul/dec 1971 apr/jun 1971 jan/mrt 1970 jan/dec 1969 jul/dec 1969 jan/jun 1968 mei/dec 1968 jan/apr 1967 jul/dec 1967 jan/jun 1966 jan/dec 1965 jul/dec 1965 jan/jun 1964 jan/dec 1963 jan/dec 1962 jan/dec
1594 1546 1529 1538 1505 1484 1449 1449 1435 1407 1389 1338 1276 1276 1222 1222 1105 1058 1001 972 940 882 806 775 754 721 714 657 623 612 575 567 548 540 503 447 447 409 356 331
1,61 1,66 1,67 1,66 1,70 1,73 1,77 1,77 1,78 1,82 1,84 1,91 2,01 2,01 2,10 2,10 2,32 2,42 2,56 2,63 2,72 2,90 3,18 3,30 3,40 3,55 3,59 3,90 4,11 4,18 4,45 4,52 4,67 4,74 5,09 5,73 5,73 6,26 7,19 7,73
1594 1546 1529 1538 1505 1484 1449 1449 1435 1407 1389 1338 1276 1276 1222 1222 1105 1058 1001 972 940 882 806 775 754 721 714 657 623 612 575 567 548 540 503 447 447 409 356 331
2018 1958 1936 1948 1906 1880 1836 1836 1818 1782 1759 1695 1617 1617 1548 1548 1401 1340 1268 1232 1191 1117 1021 982 955 913 904 832 790 776 730 720 695 685 638 568 567 520 452 420
1,57 1,62 1,64 1,63 1,67 1,69 1,73 1,73 1,75 1,78 1,81 1,88 1,97 1,97 2,05 2,05 2,27 2,37 2,51 2,58 2,67 2,85 3,11 3,24 3,33 3,48 3,52 3,82 4,02 4,10 4,35 4,41 4,57 4,64 4,98 5,60 5,61 6,11 7,03 7,57
2018 1958 1936 1948 1906 1880 1836 1836 1818 1782 1759 1695 1617 1617 1548 1548 1401 1340 1268 1232 1191 1117 1021 982 955 913 904 832 790 776 730 720 695 685 638 568 567 520 452 420
2214 2148 2124 2137 2091 2063 2014 2014 1994 1955 1930 1859 1774 1774 1698 1698 1537 1471 1392 1351 1307 1226 1120 1077 1047 1002 992 913 867 851 801 790 762 752 700 623 622 570 496 461
1,52 1,57 1,59 1,57 1,61 1,64 1,67 1,67 1,69 1,73 1,75 1,81 1,89 1,89 1,99 1,99 2,18 2,27 2,41 2,49 2,58 2,76 3,01 3,13 3,20 3,35 3,38 3,69 3,89 3,97 4,19 4,27 4,46 4,48 4,81 5,37 5,43 5,92 6,78 7,31
2214 2148 2124 2137 2091 2063 2014 2014 1994 1955 1930 1859 1774 1774 1698 1698 1537 1471 1392 1351 1307 1226 1120 1077 1047 1002 992 913 867 851 801 790 762 752 700 623 622 570 496 461
1,48 1,53 1,55 1,53 1,57 1,60 1,63 1,63 1,65 1,69 1,71 1,76 1,84 1,84 1,93 1,93 2,13 2,22 2,35 2,42 2,51 2,69 2,93 3,05 3,12 3,26 3,29 3,59 3,79 3,87 4,08 4,16 4,34 4,36 4,69 5,22 5,29 5,76 6,61 7,13
149
Bijlage A6 Uitlooptoeslag per 1 juli 2002 maximumschaal LB maximumschaal LC maximumschaal LD
23,43 42,65 21,09
Bijlage A7
Bindingstoelage per 1 augustus 2002 Functie Directie Leraar Oop maximumschaal 9
Bedrag 200,00 € 300,00 € 200,00 €
150
Toelichting op een aantal artikelen van de CAO-VO Artikel B1 Het toepassen van de benoeming in algemene dienst (bestuursbenoeming) en plaatsen in het risicodragende deel van de formatie leiden ertoe dat een meerjarig formatiebeleid wordt vastgesteld en een jaarlijks geactualiseerd formatieplan voor het volgende schooljaar. In dit artikel is bepaald dat het meerjarenformatiebeleid betrekking heeft op 4 jaar. Na het vaststellen van het formatiebeleid en formatieplan op bestuursniveau stelt de werkgever, met in achtneming van de kaders van het formatieplan op bestuursniveau, voor elke instelling afzonderlijk een formatieplan op. Over het instellingsformatieplan wordt overleg gevoerd met het personeelsdeel van de MR. Artikel B2
In verband met het feit dat in D2 het garantiemodel werkgelegenheid van toepassing wordt verklaard zijn de bepalingen B2.1 t/m B2.3 en B2.5 t/m B2.13 vervallen. B2.4 blijft onverminderd van kracht. Artikel B6, B7 en B8 Deze artikelen bevatten de bestaande regelingen m.b.t. functiewaardering, die als overgangsbepalingen nog van toepassing blijven voor zover en voor zolang het nieuwe functiewaarderingssysteem FUWA-VO nog niet ( volledig ) is ingevoerd.
Artikel C4 De regeling beoordeling wordt in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR vastgesteld. Er is een aantal situaties waarin in elk geval een beoordeling plaatsvindt. Voorafgaande aan een beoordeling is er een functioneringsgesprek geweest. Een beoordeling wordt in elk geval gehouden bij wijziging van een tijdelijk naar een vast dienstverband en bij bevordering naar een hogere functie. Daarnaast vindt beoordeling plaats voorafgaande aan het toekennen van een extra periodiek of het inhouden van een periodiek. De inhouding van de 1 augustusperiodiek kan alleen na twee negatieve beoordelingen (artikel G.1.3). Artikel C4.3 Het in C.4.3 bedoelde tijdvak richt zich op de periode waarop de beoordeling betrekking heeft. Dat kan zijn de duur van het tijdelijke dienstverband als besloten wordt het dienstverband om te zetten in een vast dienstverband. In geval van beoordeling m.b.t. toekenning extra periodiek dan wel inhouding van een periodiek heeft de beoordeling betrekking op het functioneren van de werknemer de daaraanvoorafgaande periode van 12 maanden c.q. schooljaar. Artikel C5 De omvang van de normjaartaak bedraagt voor alle functiecategorieën 1659 uur zoals is voorgeschreven in het Kaderbesluit VO. De uitgangspunten voor het taakbeleid zoals bedoeld in C.5.6 beogen een evenwichtige spreiding van werkzaamheden en werkdruk te realiseren. 151
Artikel C5.1b Met het noemen van de normbetrekking van 36,86 uur in dit artikel wordt bedoeld dat bij een normjaartaak van 1659 uur de gemiddelde aanstelling op weekbasis 36,86 uur bedraagt gedurende het gehele kalenderjaar. Artikel C6.3 Met de genoemde mogelijkheid van een 36-urige werkweek wordt bedoeld een 4 daagse werkweek. Artikel C10.3 Eventueel bestaande aangegane verplichtingen van de werknemer behoeven niet alleen te bestaan uit verplichtingen die aangegaan zijn ten opzichte van een andere werkgever. Dit kunnen ook verplichtingen zijn die betrekking hebben op de privésfeer, zoals bijvoorbeeld verzorging van kinderen. Artikel C12 & C13 Bij de bepalingen C12 en C13 is artikel B4.3 van toepassing en zijn derhalve de rechten voor voltijd en deeltijd werkenden gelijk. Artikel E2.1 Functievervulling Het vervullen van de functie van de werknemer beperkt zich niet tot de voorgeschreven werkzaamheden, maar impliceert dat de werknemer voldoet aan alle eisen, welke gezien grondslag, doel en aard van de instelling terzake van onderwijs en gedragingen redelijkerwijs aan hem gesteld kunnen worden. Artikel E2.4 De werkgever legt de dagen van de week waarop de deeltijder zijn werkzaamheden verricht vast in een brief aan de werknemer. De dagen waarop de werknemer in deeltijd zijn werkzaamheden vervult worden na overleg met de werknemer eenmaal per jaar vastgesteld door de werkgever. Daarbij dient de werkgever, zoveel mogelijk rekening te houden met andere verplichtingen van de werknemer. Eventueel bestaande aangegane verplichtingen van de werknemer behoeven niet alleen te bestaan uit verplichtingen die aangegaan zijn ten opzichte van een andere werkgever. Dit kunnen ook verplichtingen zijn die betrekking hebben op de privésfeer, zoals bijvoorbeeld verzorging van kinderen. Artikel F1 & F2 Met een benoeming van twaalf maanden wordt gelijk gesteld: a. een dienstverband voor de duur van één schooljaar; b. elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd waarvan in de totale duur 12 maanden bedraagt. Artikel F1.5 Indien de werkgever nalaat bij het einde van een eerste tijdelijk dienstverband als bedoeld in F1.4 tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 2 maanden voor expiratiedatum van het dienstverband, aan te geven wat hij wil, dan wordt dit dienstverband nog een keer verlengd voor dezelfde duur en omvang. Mocht de werkgever opnieuw nalaten de opzegtermijn in acht te nemen dan wordt het dienstverband omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. 152
Artikel F3.1 In beginsel is de werknemer vrij in het kiezen van de mate waarin zal worden uitgetreden, tenzij het belang van de school zich hiertegen verzet. Daarbij moet in het bijzonder worden gedacht aan een mate van uittreding waarbij een zodanig klein dienstverband overblijft dat van een serieuze vervulling hiervan geen sprake meer kan zijn. De werkgever moet aantonen dat het belang van de school door het deelontslag wordt geschaad. Artikel G1.3 De in dit artikel vermelde termijn van een jaar dient ten minste tussen de eerste en tweede negatieve beoordeling in acht te worden genomen alvorens een besluit tot inhouding van een jaarlijkse periodiek genomen kan worden. Het gaat om twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen. Er is in dit artikel geen maximum termijn afgesproken, maar het is alleszins redelijk, als gevolg van de noodzakelijke opeenvolging van de beoordelingen, daarvoor maximaal twee jaar te hanteren waartussen ook een functioneringsgesprek voorafgaande aan de beoordeling wordt gehouden. Artikel G2, lid 5 en 6 Hier is geregeld dat de achtereenvolgende verbeteringen in de carrièrepatronen van leraren ook gelden voor degenen die, op het moment dat deze verbeteringen van kracht werden, tijdelijk niet in het onderwijs werkzaam waren of degenen die per 1 augustus 2002 van functie veranderen.
153
Artikel G3, lid 3 en 5. De 1 augustus periodiek wordt zowel bij toepassing in artikel G3.3 als bij artikel G3.5 gegeven in het carrièrepatroon van de nieuwe functie. Artikel G3.8 Hier is bepaald op welke wijze het maandsalaris in de voorafgaande functie op het actuele loonpeil wordt gebracht alvorens op basis hiervan de inschaling plaatsvindt. Artikel G8 Dit artikel bepaalt dat ingaande 1 augustus 2001 bij de inschaling ook rekening moet worden gehouden met ervaring opgedaan in onbetaalde werkzaamheden die naar het oordeel van de werkgever relevant is. Artikel G13 Ter verduidelijking een voorbeeld betreffende een werknemer die in de loop van de maand benoemd wordt in dienstverband van negentien klokuren en werkzaam op vier dagen. Algemeen erkende en christelijke feestdagen tellen als werkdag mee voor de berekening van het salaris. Salaris = n. De salarisberekening gaat als volgt: week 2 gewerkt: 2 dagen = 2/4 van 19 klokuren week 3 gewerkt: 4 dagen = 4/4 week 4 gewerkt: 3 dagen = ¾ Teller wordt 19 klokuren * 9/4 = 42,75 Noemer wordt 13/3 * 19 klokuren = 82,33 Salarisberekening over gedeelte van de maand: 42,75/82,33 * n = het brutosalaris over die maand. Artikel G14.7 In het algemeen verliest degene die wordt bevorderd naar een hogere functie de toeslag die bij de oude schaal hoort. Er zijn leraren, die in schaal LB zitten met een HOS-salarisuitzicht en een uitlooptoeslag ontvangen in schaal LB. Het toepassen van de algemene regel zou er toe leiden dat een promotie naar schaal LC of LD gepaard gaat met het verlies van de uitlooptoeslag. Er is dan sprake van een teruggang in salaris. Uitsluitend om te voorkomen dat een promotie vanuit schaal LB naar schaal LC of LD het verlies van de uitlooptoeslag met zich meebrengt is lid 7 opgenomen. Artikel G27 Door bestaande inconsistenties in de opbouw van de salarisschalen hebben de aanpassingen in de carrièrepatronen tot enkele ongewenste neveneffecten geleid. Zo kan het gebeuren dat er bij promotie naar een hogere leraarsfunctie sprake is van een tijdelijk lager salaris in vergelijking met het carrièrepatroon van de voorgaande functie. Eenzelfde negatief effect kan zich voordoen bij overstap vanuit een leraarsfunctie naar een directie- of OOP-functie met een gelijke of hogere maximumschaal. Op grond van dit artikel krijgt de werknemer die hiermee geconfronteerd wordt bij inschaling in de nieuwe functie een zodanig aantal periodieken extra als noodzakelijk is om dit negatieve effect weg te nemen. Werknemers die in de periode vanaf 1 januari 2000 tot 1 augustus 2002 hiermee zijn geconfronteerd krijgen de extra periodiek(en) per 1 augustus 2002. Met het oog op een structurele oplossing van deze knelpunten hebben partijen in de preambule bij deze CAO afgesproken zo spoedig mogelijk de consistentie van het loongebouw te verbeteren. 154
Artikel H1.1 Onder schoolvakanties wordt mede verstaan de in de bijlage VII van de CAO vermelde erkende en christelijke feestdagen voor de werknemers behorend tot de functiecategorieën directie en leraren. Artikel H2.1 Als de werkgever vakantieverlof c.q. (een) periode(n) aanwijst en er derhalve geen vrije keuze voor het opnemen van die dagen is voor de werknemer dient met het personeelsdeel van de (G)MR een compensatieregeling overeengekomen te worden. Is er reeds een compensatieregeling van kracht dan blijft deze gehandhaafd tot de expiratiedatum. Daarna zal een nieuwe regeling overeengekomen moeten worden met het personeelsdeel van de (G)MR. Indien er geen compensatieregeling is overeengekomen dient de werkgever een dergelijke regeling met het personeelsdeel van de (G)MR overeen te komen. De compensatie is onderdeel van de normjaartaak. Artikel H2.2 Het kaderbesluit schrijft een normjaartaak van 1659 uur voor, ongeacht de functiecategorie. De verlofperiode omvat eveneens de algemeen erkende en christelijke feestdagen. Voor de berekening van het verlof voor werknemers met een deeltijdfunctie wordt de verlofomvang naar rato berekend. Voor zover algemeen erkende en christelijke feestdagen samenvallen met de werkdagen van de werknemer maken deze deel uit van zijn verlof. Artikel H2.3 Voor de werknemers van 50 jaar en ouder wordt het verlof met een aantal uren uitgebreid zoals in H.2.6 is vermeld. Als de werknemer gebruik maakt van de BAPO regeling behoeft hij op basis van de CAO bepaling in H2.7 deze uren niet in te leveren. Leeftijdsuren worden toegekend met ingang van het kalenderjaar waarin betrokkene de vereiste leeftijd bereikt. Artikel H3.1 Hier is van toepassing het in B4.3 bepaalde en zijn derhalve de rechten voor voltijd en deeltijd werkenden gelijk. Artikel H4.2 De werkgever is verplicht aan het verzoek van de werknemer, die behoort tot een andere geloofrichting zoals vermeld in bijlage VII met de daarbij behorende andere religieuze feestdagen, te voldoen. Artikel H11.4 Een parttimer met een betrekkingsomvang van 0,5 heeft recht op ouderschapsverlof voor maximaal 26 * 0,5 * 36,86 = 479 klokuren. Een parttimer met een betrekkingsomvang van 0,7 heeft recht op verlof van maximaal 26 * 0,7 * 36,86 = 671 klokuren. Opname in een periode van 12 maanden leidt ertoe dat de werknemer voor de helft van zijn arbeidsduur ouderschapsverlof geniet. Artikel I Als bijlage IV bij de CAO fungeert de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten. In de regeling is het voormalig hoofdstuk I-J van het RPBO vertaald en integraal overgenomen. 155
De met de vergoeding gemoeide bedragen zoals deze door de Minister worden vastgesteld zijn in de regeling doorgecontracteerd. Artikel J In deze paragraaf is nog eens vermeld welke aangelegenheden tot de bevoegdheid van het DGO behoren. Daarnaast wordt in J1.2 het overleg over de nadere concretisering van zaken van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand opgedragen aan het personeelsdeel van de (G)MR. Om de Medezeggenschapsraad, mede in het belang van de werkgever en werknemer, in staat te stellen zijn taak goed uit te voeren is een facilitering voor het personeelsdeel van de (G)MR overeengekomen. Artikel J1.3 In een aantal gevallen staat de instemmingsbevoegdheid van het personeelsdeel van de (G)MR in de artikelen expliciet vermeld. Deze instemmingsbevoegdheid geldt overigens ook met betrekking tot alle overige aangelegenheden die tot de competentie van het DGO behoren en waarover het overleg in J1.2 wordt opgedragen aan het personeelsdeel van de (G)MR. Waar in deze CAO sprake is van een besluit van de werkgever terzake van zulke aangelegenheden, geldt eveneens instemmingsbevoegdheid van het personeelsdeel van de (G)MR. Artikel K1 Bijzonder onderwijs Indien een werknemer in het bijzonder onderwijs tegen een besluit van de werkgever in beroep gaat bij de Commissie van Beroep waarbij de werkgever is aangesloten, zendt de werknemer een afschrift van zijn beroep aan de werkgever. Openbaar onderwijs De regeling ten aanzien van bezwaar en beroep voor de werknemers in het openbaar onderwijs is geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Een beroep van de werknemer tegen een besluit van de werkgever staat open bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Artikel L3.A De inhouding wordt berekend op basis van de formule (verlofomvang op jaarbasis/betrekkingsomvang op jaarbasis) x (12 x maandsalaris).
156