Buurtzorg Vrijwillige inzet op het snijvlak van zorg en welzijn
eindrapportage evaluatieonderzoek
Kenniscentrum Sociale Innovatie E. Brettschneider T. Dankers S. Karbouniaris J.P. Wilken © MOVISIE, april 2007
Colofon Deze publicatie is een resultaat van het project Buurtzorg, een project van MOVISIE (voorheen 1 CIVIQ) , kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling en het Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid van de Hogeschool van Utrecht (thans geheten: Kenniscentrum Sociale Innovatie).
Projectleiding Anita Peters (MOVISIE) Jean Pierre Wilken (Kenniscentrum Sociale Innovatie – Hogeschool Utrecht)
Onderzoeksgroep Bianca Boomsma, student-onderzoeker Erica Brettschneider, onderzoeker Trudy Dankers, onderzoeker Loes Dekker, student-onderzoeker Tamara van Ee, student-onderzoeker Najat Haji, student-onderzoeker Lyanne Hazeveld, student-onderzoeker Valérie Hendrikx, student-onderzoeker Ilona van Hof, student-onderzoeker Saskia Holtes, student-onderzoeker Carmen Jansen, student-onderzoeker Hanna de Jong, student-onderzoeker Maaike de Jong, student-onderzoeker Saskia Kammermann, student-onderzoeker Simona Karbouniaris, onderzoeker Annika Keijser, student-onderzoeker Roxy Kermani, student-onderzoeker Odeke van Laar, student-onderzoeker Lotte Lancee, student-onderzoeker Saskia Menke, student-onderzoeker Nelleke van Os, student-onderzoeker Lenny Post, student-onderzoeker Berber Ramspeck, student-onderzoeker Annemieke van Steenis, student-onderzoeker Maike Timmer, student-onderzoeker Karin Wiegeraad, student-onderzoeker Patricia Wijntuin, onderzoeker Mariëlle Witte, student-onderzoeker
1
MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling MOVISIE verzamelt, ontwikkelt en verspreidt kennis en adviseert op het gebied van welzijn, zorg en sociale veiligheid. MOVISIE werkt voor en samen met overheden, burgerinitiatieven, professionele en vrijwilligersorganisaties met als doel de participatie en zelfredzaamheid van burgers te vergroten. Centrale thema’s daarbij zijn vrijwillige inzet, mantelzorg, kwetsbare groepen, leefbaarheid en huiselijk en seksueel geweld. MOVISIE is ontstaan uit de fusie tussen de volgende organisaties: TransAct - aanpak huiselijk en seksueel geweld en vraagstukken rond sekse en etniciteit; CIVIQ - instituut vrijwillige inzet; Kenniscentrum Lesbisch en Homo-emancipatiebeleid; Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO); X-S2 - Kennisnetwerk Sociaal Beleid en onderdelen van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (waaronder NIZW Sociaal Beleid). Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
Projectgroep Hilair Balsters (MOVISIE) Erica Brettschneider (Kenniscentrum Sociale Innovatie) Trudy Dankers (Kenniscentrum Sociale Innovatie) Simona Karbouniaris (Kenniscentrum Sociale Innovatie) Monique Mulders (MOVISIE); Anita Peters (MOVISIE) Nathalie Verdonschot (MOVISIE) Patricia Wijntuin (Kenniscentrum Sociale Innovatie) Jean Pierre Wilken (Kenniscentrum Sociale Innovatie)
Financiering Het Buurtzorg project is mogelijk gemaakt met financiële steun van het VSBfonds, het Ministerie van VWS en de Stichting Centraal Fonds RVVZ.
Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht Heidelberglaan 7 3584 CS Utrecht Tel. 030-2529600 www.kenniscentrum.sociale.innovatie.hu.nl MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling Winthontlaan 4-6 3526 KV Utrecht Tel. 030-7892000 www.movisie.nl
© 2007 Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht / MOVISIE
Inhoudsopgave 1.
Inleiding.................................................................................................................................. 1 1.1. Vermaatschappelijking en Community Care ................................................................ 1 1.2. Uitgangspunten voor Buurtzorg ................................................................................... 2 1.3. Projectopzet ................................................................................................................. 3 1.4. Uitvoering..................................................................................................................... 4
2.
Almelo: Sluitersveld................................................................................................................ 7 2.1. Beschrijving van de buurt............................................................................................. 7 2.2. Uitgangssituatie ........................................................................................................... 8 2.3. De keuze voor de Wheer ............................................................................................. 9 2.4. Resultaten inventariserend onderzoek......................................................................... 9 2.5. Procesbeschrijving..................................................................................................... 10 2.6. Beschouwing.............................................................................................................. 11
3.
Amersfoort: Soesterkwartier................................................................................................. 12 3.1. Beschrijving van de buurt........................................................................................... 12 3.2. Uitgangssituatie ......................................................................................................... 12 3.3. De keuze voor de buurt.............................................................................................. 13 3.4. Resultaten inventariserend onderzoek....................................................................... 13 3.5. Procesbeschrijving..................................................................................................... 14 3.6. Beschouwing.............................................................................................................. 16
4.
Amsterdam: IJburg............................................................................................................... 18 4.1. Beschrijving van de buurt........................................................................................... 18 4.2. Uitgangssituatie ......................................................................................................... 19 4.3. Deelnemende organisaties ........................................................................................ 21 4.4. De keuze voor de buurt en de doelgroep................................................................... 21 4.5. Resultaten inventariserend onderzoek....................................................................... 22 4.6. Procesbeschrijving..................................................................................................... 26 4.7. Beschouwing.............................................................................................................. 27
5.
Nijmegen: Hunnerberg ......................................................................................................... 32 5.1. Beschrijving van de buurt........................................................................................... 32 5.2. Uitgangssituatie ......................................................................................................... 32 5.3. De keuze voor de buurt en de doelgroep................................................................... 33 5.4. Resultaten inventariserend onderzoek....................................................................... 33 5.5. Procesbeschrijving..................................................................................................... 34 5.6. Beschouwing.............................................................................................................. 38
6.
Utrecht: Leidsche Rijn / Parkwijk.......................................................................................... 42 6.1. Beschrijving van de buurt........................................................................................... 42 6.2. Uitgangssituatie ......................................................................................................... 43 6.3. De keuze voor de buurt.............................................................................................. 44 6.4. Resultaten inventariserend onderzoek....................................................................... 44 6.5. Procesbeschrijving..................................................................................................... 45 6.6. Beschouwing.............................................................................................................. 49
7.
Woerden: Schilderkwartier ................................................................................................... 52 7.1. Beschrijving van de buurt........................................................................................... 52 7.2. Uitgangssituatie ......................................................................................................... 52 7.3. De keuze voor de buurt.............................................................................................. 53 7.4. Resultaten behoefteonderzoek .................................................................................. 53 7.5. Procesbeschrijving..................................................................................................... 53 7.6. Beschouwing.............................................................................................................. 54
8.
Samenvatting en beschouwing ............................................................................................ 55 8.1. De buurten ................................................................................................................. 55 8.2. Succesfactoren en knelpunten per pilot ..................................................................... 56 8.3. Ingrediënten van Buurtzorg........................................................................................ 57 8.4. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 63
Literatuur ......................................................................................................................................... 66
1.
Inleiding
1.1.
Vermaatschappelijking en Community Care
Door de vermaatschappelijking van de zorg verhuizen cliënten uit de zorgsector steeds vaker van een instelling naar een gewone woonwijk. Daarnaast wordt steeds meer zorg ‘aan huis’ geboden, dicht in de eigen woonomgeving. Mensen komen ‘in zorg’ maar blijven thuis wonen. Deze ontwikkeling vraagt om nieuwe vormen van community care, zorg in de samenleving. Uit onderzoek blijkt dat mensen met beperkingen sneller in een isolement terecht kunnen komen 2 dan anderen . Een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking kan er toe leiden dat sociale contacten minder vanzelfsprekend tot stand komen. Sociaal isolement kan leiden tot minder zorg en welzijn, wat weer kan leiden tot een slechtere gezondheid. Het blijkt dat buurtbewoners, bij wie sprake is van risico op sociale uitsluiting, vooral behoefte 3 hebben aan laagdrempelig contact met andere buurtbewoners . Hieronder wordt verstaan herkenning op straat door hallo te zeggen, een praatje maken of bijvoorbeeld het betrokken worden 4 bij de organisatie van een buurtfeest . In een geïndividualiseerde samenleving is het echter lang niet altijd eenvoudig om dit contact aan te gaan. Uit onderzoek naar mensen met psychiatrische beperkingen blijkt onder andere dat zij behoefte hebben aan laagdrempelige 5 ontmoetingsmogelijkheden en begeleid (vrijwilligers)werk . Vrijwillige inzet, door buurtbewoners, kan hierbij mogelijk een rol spelen. Nieuwe vormen van vrijwillige inzet, gericht op mensen in sociaal isolement, kunnen tegelijkertijd het traditionele vrijwilligerswerk in de zorg versterken. Ze spelen in op trends in het vrijwilligerswerk: mensen willen zich best vrijwillig inzetten, maar wel onder de voorwaarde dat ze de vrijwillige inzet kunnen combineren met werk en zorg, en dicht bij huis. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling constateerde in 2002 dat community care zich meer moet bewegen richting gemeenschap, dus richting de burger (RMO, 2002). Dit roept echter veel vragen op, zoals: wie moet het initiatief nemen? Hoe kunnen buurtgerichte vormen van vrijwillige inzet georganiseerd worden? En: hoe verhouden vrijwillige en professionele inzet zich tot elkaar? Deze vraagstukken vormden het uitgangspunt voor het project Buurtzorg, dat door MOVISIE en de Hogeschool Utrecht samen met een aantal organisaties in het land uitgevoerd werd tussen 2004 en medio 2006.
2
Hortulanus R. A. Machielse en L. Meeuwesen (2003) Sociaal isolement. Den Haag: Elsevier Overheid. Jehoel-Gijsbers G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland. Den Haag: SCP. Peters A. & N. Verdonschot (2003). Buurtzorg. Vrijwillige zorg in de wijk door buurtparticipatie. Vooronderzoek naar vrijwillige inzet voor patiënten en cliënten uit de zorgsector die in woonwijken (gaan) wonen. Utrecht: MOVISIE. 4 J. van Gorp, M. Mulders & I. Pool (2002). Nieuwe Combinaties. Nieuwe combinaties van vrijwilligerswerk in de zorg. Utrecht: sVM. 5 M. Beenackers, W. Swildens & S. van Rooijen (2001). Naar een maatschappelijk steunsysteem in Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut.
3
1
1.2.
Uitgangspunten voor Buurtzorg
Doelgroep Er zijn in Nederland ruim 1.000.000 mensen met een functiebeperking als gevolg van een handicap of chronische ziekte. Daarnaast is er een groep ouder wordende bewoners die, naarmate zij een hogere leeftijd bereiken, zorg nodig kunnen hebben. Bij buurtzorg richten we ons in eerste instantie op bewoners waarbij een risico bestaat op sociale uitsluiting vanwege een lichamelijke, zintuiglijke, geestelijke en/ of verstandelijke functiebeperking. In het rapport spreken we over ‘bewoners met een beperking’. Het zijn burgers die zich in een kwetsbare positie bevinden. Een secundaire doelgroep is de buurt in zijn geheel. Buurtzorg dient zich immers te ontwikkelen vanuit wederzijds belang. Goede onderlinge contacten vormen de beste basis om de leefbaarheid in de buurt te bevorderen. Onderlinge hulp is één van de vormen waarmee een bijdrage aan leefbaarheid geleverd wordt. Leefbaarheid bestaat uit vele aspecten, zoals de mate van veiligheid en de steun die je ervaart vanuit je omgeving. Leefbaarheid heeft deels met fysieke aspecten te maken, zoals de inrichting van de buurt, en deels met sociale en psychologische aspecten, zoals de mate waarin je contact hebt met mensen in je omgeving. Mensen met psychische, sociale of lichamelijke beperkingen zijn minder goed in staat zich als ‘autonoom burger’ te bewegen in de samenleving. Zij zijn meer dan andere burgers afhankelijk van steun die gegeven wordt door de omgeving, mantelzorgers, professionals of voorzieningen. De problematiek van ‘kwetsbare burgers’ is zeer divers. Wij richten ons in het kader van Buurtzorg met name op sociale en maatschappelijke participatie. Bekend is dat veel mensen zich in een groot sociaal isolement bevinden. Uit een grote studie naar sociaal isolement van Hortulanus c.s ¹, bleek dat 6% van de bevolking beschikt over een klein sociaal netwerk en zich tevens eenzaam voelen. Deze categorie ontbreekt het vaker aan steun (zowel emotionele steun, praktische steun en gezelschap dan anderen. Daarnaast geeft 8% van de bevolking aan ondanks een klein netwerk en beperkte sociale contacten zich niet eenzaam te voelen. Een risico voor sociaal isolement ontstaat als er uit het netwerk enkele personen wegvallen. Sociaal isolement heeft deels te maken met individuele beperkingen en deels met de geïndividualiseerde samenleving. Het gaat dus om persoonlijke én maatschappelijke factoren. Er is een relatie tussen gezondheid en isolement. Hoe groter het isolement, hoe ongezonder men zichzelf voelt. Oudere en alleenwonende mensen voelen zich minder gezond. Het hebben van werk, het zich goed beschermd weten en persoonlijke competenties, verhogen de waardering van de gezondheid. Uit het onderzoek van Hortulanus c.s. komt naar voren dat mensen die kwetsbaar zijn op lichamelijk, psychisch en/of financieel terrein het veel vaker zonder een ondersteunend netwerk moeten stellen dan de minder kwetsbaren. Zij hebben minder steun uit hun naaste omgeving en beleven hun netwerk aanzienlijk negatiever dan niet-kwetsbaren. Mede hierdoor doen zij vaker een beroep op formele voorzieningen, zoals professionele hulpverlening. Wat betreft maatschappelijke participatie blijkt uit onderzoek dat 31% van de bevolking op een passieve wijze in het maatschappelijke leven participeert. Maatschappelijke participatie wordt in dit verband breed opgevat. Zij omvat betaalde arbeid, studie, verenigingsleven, mantelzorg, vrijwilligerswerk, het bezoeken van sport- en cultuurevenementen en het participeren in allerlei informele verbanden. 5% van deze groep behoort tot de maatschappelijk ‘zeer passieven’, mensen die vrijwel op geen enkele wijze ergens aan deelnemen, en dus maatschappelijk zeer geïsoleerd zijn. Er is overigens geen rechtstreeks verband aangetoond tussen sociaal en maatschappelijk isolement. Het uitgesloten voelen houdt meer verband met individuele factoren. Naarmate mensen in persoonlijk opzicht competenter zijn, met name op het gebied van sociale vaardigheden, dan zijn ze ook in maatschappelijk opzicht actiever.
2
Vrijwillige inzet als instrument bij buurtparticipatie Bij Buurtzorg gaat het om de ontwikkeling van lichte vormen van vrijwillige inzet. Hieronder verstaan we activiteiten door vrijwilligers, die in de buurt wonen, en die het zelforganiserende vermogen van buurtbewoners, met en zonder beperking, stimuleren. Daarbij is sprake van een wederzijds belang zonder verplichtend karakter. Een buurt definiëren we dan vanuit een sociaalcultureel perspectief als een bepaalde eenheid die zich onderscheidt door bijvoorbeeld de geografische ligging, de bevolkingssamenstelling of historisch ontstaan. Vrijwilligers in de zorg dragen bij aan de gezondheid van mensen met activiteiten die zich vaak expliciet richten op het sociale welbevinden van die mensen. Maar het vrijwilligerswerk in de zorg is in beweging. Al langere tijd verliest het traditionele vrijwilligerswerk in de zorg aan populariteit. Nieuwe vormen van vrijwillige inzet kunnen de vrijwillige zorgsector weer aantrekkelijk maken. Het betrekken van buurtbewoners bij het leven van buurtgenoten met een handicap kan preventief werken en sociale uitsluiting voorkomen. Om deze vormen van vrijwillige inzet te organiseren, is meer inzicht nodig. Enerzijds in de mogelijkheden van de potentiële vrijwilligers in de buurt. Anderzijds ook in de rol van andere actoren in de wijk, zoals de gemeente, welzijnsorganisaties, vrijwilligersorganisaties en organisaties uit de zorgsector. Het project beoogde dit inzicht te verwerven. Doelstellingen Met het project “Buurtzorg” wilden MOVISIE en de Hogeschool Utrecht een bijdrage leveren aan het bevorderen van de kennis over de mogelijkheden van de ‘vrijwillige inzet in de buurt’, ten behoeve van de integratie van bewoners die -mede ten gevolg van een beperking- kwetsbaar zijn voor sociaal isolement. De volgende subdoelen zijn hierbij te onderscheiden: 1. Het in kaart brengen van bestaande en/ of nieuwe initiatieven op het terrein van buurtparticipatie ten behoeve van de integratie van buurtbewoners in een sociaal geïsoleerde positie. 2. Het vergroten van de kennis betreffende faciliterende factoren, zoals buurtkarakteristieken, organisatorische en professionele ondersteuning voor het ontwikkelen van buurtparticipatie. 3. Het formuleren van de voor de vrijwillige inzet benodigde competenties van vrijwilligers en professionals, in termen van kennis en vaardigheden.
1.3.
Projectopzet 6
7
Op basis van een vooronderzoek van MOVISIE uit 2003 werd een projectplan uitgewerkt . Financiering voor het project werd gerealiseerd door bijdragen van het VSB-fonds, het Centraal Fonds RVVZ, het ministerie van VWS, het Oranjefonds, MOVISIE en de Hogeschool Utrecht.
6 Peters A. & N. Verdonschot (2003). Buurtzorg. Vrijwillige zorg in de wijk door buurtparticipatie. Vooronderzoek naar vrijwillige inzet voor patiënten en cliënten uit de zorgsector die in woonwijken (gaan) wonen. Utrecht: MOVISIE. 7 Peters A., Mulders M. & Wilken J.P. (2003). Buurtzorg. Vrijwillige inzet op het snijvlak van zorg en welzijn. De rol van vrijwilligers en professionals bij buurtparticipatie ten behoeve van de integratie van mensen met een zorgbehoefte, die in gewone woonwijken wonen. Utrecht: MOVISIE/HvU.
3
In het eerste deel van het project werd een onderzoek verricht naar initiatieven op het terrein van buurtparticipatie ten behoeve van de integratie van buurtbewoners in een sociaal geïsoleerde 8 positie. Dit leidde tot de publicatie “Buurtzorg. Een overzicht van inspirerende initiatieven” . Uit dit onderzoek bleek dat het aantal projecten dat specifiek gericht is op de integratie van mensen met beperkingen in hun directe woonomgeving nog betrekkelijk gering is. Wel bestaan er vele creatieve initiatieven om leefbaarheid en sociale cohesie tussen buurtbewoners in het algemeen te vergroten. In het tweede deel van het project werden experimenteel op zes verschillende locaties in het land initiatieven ontwikkeld. MOVISIE ondersteunde deze locaties met adviezen en het Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg en Sociaal Beleid van de Hogeschool Utrecht (thans geheten: Kenniscentrum Sociale Innovatie) evalueerde de experimenten. Deze rapportage beschrijft de resultaten.
1.4.
Uitvoering
Locaties Het project werd uitgevoerd op de volgende locaties: • Almelo: Sluitersveld • Amersfoort: Soesterkwartier • Amsterdam: Zeeburg / IJburg • Nijmegen: Oud Oost / Hunnerberg • Utrecht: Leidsche Rijn / Parkwijk • Woerden: Schilderkwartier De locaties dienden zich op willekeurige wijze aan. Een aantal organisaties in het land had gehoord van het project (via persoonlijke contacten met MOVISIE, publicaties over het project, diverse websites waarop melding gemaakt werd van het project) en zich als belangstellende gemeld. Bij het feitelijke selecteren van de pilotlocaties werd gelet op: voldoende vertegenwoordiging van zowel ‘oude’ als ‘nieuwe’ wijken, vertegenwoordiging van diverse doelgroepen (zoals ouderen en mensen met lichamelijke, psychische en verstandelijke beperkingen) en of de initiërende organisatie de personele inzet kon genereren om het project binnen de gegeven periode te realiseren.
8 Dankers T., P. Wijntuin & J.P. Wilken (2005). Op weg naar ‘Buurtzorg’, een overzicht van inspirerende initiatieven. Utrecht: MOVISIE/HvU.
4
Kenmerken Hieronder wordt een aantal kenmerken van de locaties weergegeven. Plaats
Almelo Sluitersveld
Amersfoort Soesterkwartier
Amsterdam IJburg
Nijmegen Hunnerberg
Utrecht Woerden Leidsche Rijn Schilderswijk Parkwijk
Type wijk
Oudere wijk
Oudere wijk
Nieuwe wijk in aanbouw
Oudere wijk
Nieuwe wijk in aanbouw
Oudere wijk
Schaalgrootte
Straatniveau
Vier straten
Een huizenblok rond zorgvoorziening
Buurtniveau rond verpleeghuis
Wijkniveau
Wijkniveau
Samenstelling Bevolking
Gemengd Oud/jong
Oud met jonge instroom
Overwegend rijkere, jongere bevolking
Gemengd
Gemengd
Overwegend ouderen
Status
Renovatie: afbraak en nieuwbouw
Herstructureringrenovatie / nieuwbouw
Nieuwbouw, wijk In opbouw
Renovatie nieuwbouw
Nieuwbouw, wijk In opbouw
Herstructurering
Initiatiefnemers Op iedere locatie werden door andere organisaties het initiatief genomen om Buurtzorg te ontwikkelen. In het volgende schema staat hier een overzicht van. Locatie
Almelo Sluitersveld
Amersfoort Soesterkwartier
Amsterdam IJburg
Nijmegen Stadsdeel Oud Oost
Utrecht Leidsche Rijn
Woerden Schilderswijk
Trekker
Sociaal-Cultureel Werk; St. Netwerk Almelo / Steunpunt Vrijwilligerswerk
Vrijwilligersorganisatie Stichting Ravelijn
Stichting Voorportaal
Verpleeghuis Margriet, Vrijwilligerscentrale Nijmegen
Vrijwilligerscentrale Utrecht
Stichting Welzijn Ouderen
Partners
St. Welzijn Ouderen; Reggeland ouderenvoorzieningen; Werkgroep Zorg en Welzijn
St. Welzijn Amersfoort; De Wijkwinkel (opbouwwerk); Amant Thuiszorg; Ouderensteun-punt
Centrum Haveneiland Burgerij
Thuiszorg Nijmegen Steunpunt Mantelzorg; St. Maat, SWON
‘s Heerenloo (zorginstelling)
Stichting Sociaal Kultureel Werk
5
Doelgroepkeuze Op iedere locatie werd een keuze gemaakt voor een bepaalde doelgroep. Daarnaast werd ook de populatie in de buurt in zijn geheel als doelgroep beschouwd. Het project moest niet alleen een bijdrage leveren aan de zorg voor kwetsbare buurtbewoners, maar ook aan de sociale cohesie in de buurt in zijn geheel. Locatie
Almelo Sluitersveld
Amersfoort Soesterkwartier
Amsterdam IJburg
Nijmegen Hunnerberg
Utrecht Leidsche Rijn
Woerden Schilderswijk
Doelgroep
Ouderen
Bewoners die bij/in de buurt ‘niet in beeld zijn’
Breed gedefinieerd, maar focus op bewoners woonzorgcomplex (mensen met diverse psychosociale en lichamelijke beperkingen)
Breed gedefinieerd, maar focus op ouderen
Mensen met niet aangeboren hersenletsel
Ouderen
Onderzoek Het onderzoek bestond uit verschillende deelonderzoeken: 1. Een wijk/buurtanalyse waarin diverse kenmerken in kaart gebracht werden. 2. Een oriënterend onderzoek naar de mening van wijk/buurtbewoners naar de leefbaarheid in de buurt en de bekendheid met medebewoners die een beperking hebben of sociaal geïsoleerd zijn. 3. Een behoefteonderzoek onder de doelgroep, waarbij o.a. de behoefte aan sociale contacten en activiteiten in beeld gebracht werd. 4. Een programma-evaluatie onderzoek waarbij het ontwikkelingsproces van buurtzorg gevolgd en geëvalueerd werd. De onderzoekers maakten gebruik van verschillende methoden: • brononderzoek t.b.v. de wijkanalyse; • enquêtes; • interviews; • participerend onderzoek. Oorspronkelijk was het de bedoeling het behoefteonderzoek aan het eind van de onderzoeksperiode te laten volgen door een tweede ronde, waarmee ook de effecten van buurtzorg zichtbaar konden worden. Door het verloop van de pilots was het echter alleen in IJburg en Leidsche Rijn op beperkte schaal mogelijk dit effectonderzoek te houden. In de rapportage die hierna volgt worden de resultaten van het onderzoek per pilotlocatie samengevat. Uitgebreide deelrapportages zijn op verzoek beschikbaar. Vervolgens volgt een analyse van de pilots te samen.
6
2.
Almelo: Sluitersveld
2.1.
Beschrijving van de buurt
In Almelo werd het project Buurtzorg uitgevoerd in de wijk Sluitersveld. Daarbinnen richtte het project zich specifiek op een straat, namelijk de Wheer. Van oudsher is Sluitersveld een echte arbeiderswijk, waar veel fabrieken gevestigd waren en de fabrieksarbeiders in de huizen rondom de fabriek woonden. De afgelopen vijf jaar heeft er veel nieuwbouw plaatsgevonden. Steeds wordt een gedeelte van de wijk afgebroken, waarvoor dan nieuwbouw in de plaats komt. Er is gekozen voor nieuwbouw omdat renovatie meer geld kost. Een dergelijk proces heeft veel impact op de wijk. Er staan huizenblokken leeg, er ontstaan bouwputten en mensen moeten soms verhuizen naar een andere woning omdat de te bouwen huizen in een hogere prijsklasse liggen. Gelijktijdig heeft de gemeente Almelo een zogeheten wijkontwikkelingsplan opgesteld (2001). Zij verbindt daaraan een aantal doelen welke in 2015 gehaald dienen te zijn. In het plan wordt o.a. gesteld: “In het Sluitersveld van 2015 is het voor bewoners prettig recreëren doordat zij volop van het vele water en groen gebruik kunnen maken. Bewoners zullen tevreden zijn over hun woonomgeving niet alleen omdat deze aantrekkelijk is, maar daardoor het ontmoeten van andere mensen vergemakkelijkt. De wijk is goed toegankelijk ook voor mindervalide en jeugdigen, waardoor zij zich zelfstandig kunnen voortbewegen”. Sluitersveld dient vooral een gevarieerde wijk te zijn en de vele voorzieningen dragen daar straks toe bij. De levendigheid die de wijk dient te krijgen zal versterkt worden door het stimuleren van veel wijkvriendelijke bedrijvigheid. Het zogenaamde Noaberschap, het Twentse begrip voor burenhulp zal weer in een nieuw jasje gestoken worden om te stimuleren dat bewoners zich verantwoordelijk voor elkaar voelen. De deelname aan het sociaal maatschappelijk leven zal gestimuleerd worden via betaalde arbeid en vrijwilligerswerk. Al deze ontwikkelingen samen -een wijk in opbouw, de aanwezigheid van een wijkontwikkelingsplan, een wijk activiteitenplan en de mogelijkheid een nog onbekend deel van de wijk in beeld te krijgen- deed de keuze op Sluitersveld vallen. Het project Buurtzorg sluit aan bij de volgende maatregelen: stimuleren van vrijwillige inzet, stimuleren van ontmoetingen, activiteiten voor ouderen, en de oprichting van een wijkservicepunt. Sluitersveld kent bijna 5.500 bewoners. Qua leeftijdsopbouw is er een oververtegenwoordiging van mensen tussen de 35 en 39 jaar. De oudste leeftijdsgroep bestaat vooral uit vrouwen. Dit geldt ook voor de groep 20-24 jarigen. Verder kent Sluitersveld een evenwichtige leeftijd opbouw. 80% van de huidige bewoners is van Nederlands afkomst. De Turkse bewoners maken 3,6% deel uit van het totaal en 16,7% zijn bewoners met zeer gevarieerde achtergronden, waarvan de grootste groep mensen uit ex-koloniën afkomstig is. Het inkomenniveau van de Sluitersvelders ligt 10% onder het Nederlandse gemiddelde. Vergeleken met cijfers uit 1997 lijkt de omvang van de middengroepen te groeien. Het opleidingsniveau van de Sluitersvelder is lager dan het gemiddelde van Almelo. Percentueel werken veel bewoners in deze wijk, maar zijn er ook behoorlijk veel mensen werkloos of in de WAO. Minder mensen dan gemiddeld in Almelo noemen zich huisvrouw/man. 45% van de bewoners is ongehuwd en 73 % woont in gezinsverband. Van degenen die in gezinsverband wonen geeft 34 % aan dat het een volledig gezin betreft. Bij ruim 23% betreft het een éénoudergezin. In de wijk zijn diverse sportverenigingen actief. Ook zijn sportfaciliteiten in de wijkaanwezig, zoals een sporthal en een zwembad. Of kwetsbare groepen gebruik maken van deze voorzieningen is niet bekend. Voor de leeftijdscategorie 3-12 jarigen zijn diverse peuterspeelzalen/scholen aanwezig. De wijk heeft een brede buurtschool. Vanuit de gemeente is een wijkservicepunt geopend. De bibliotheek heeft geen filiaal in Sluitersveld. Er is wel een boekenbezorgdienst. Er is een dienstencentrum en er zijn twee verzorgingstehuizen. In de wijk is het buurthuis de Trefhoek actief. De Unie van Vrijwilligers zit midden in de wijk en biedt maatschappelijke hulpverlening.
7
De wijk kent een wijkcommissie waarvan een sub commissie ‘Zorg en Buurtzorg in Uitvoering Welzijn’ zich bezig houdt met het opzetten van activiteiten in de Wheer, het buurtje waar het Buurtzorg project zich specifiek op richt. In Sluitersveld is een aantal hulpverlenings- en welzijnsorganisaties actief. De belangrijkste zijn: • Stichting Welzijn ouderen. Zij beschikt over veel vrijwilligers die in verschillende projecten hun diensten aanbieden, zoals helpen bij aanvragen WVG, kinderen van de Brede school helpen bij lezen. • Steunpunt Informele Zorg Almelo (SIZA) bestaat uit Steunpunt mantelzorg, • Informele Zorg Twente en Hulpdienst Almelo. • UVV-Unie van vrijwilligers Almelo. Zij hebben diverse activiteiten, het bezorgen van boeken tot het doen van de intake voor een alarmaanvraag bij de mensen in de wijk. • Vrijwillige Oppas- en Thuishulp Twente. • Reggeland Thuiszorg. Deze organisatie levert geïndiceerde zorg zoals huishoudelijke ondersteuning en medische zorg. Voor niet geïndiceerde hulp wordt er samengewerkt met het SIZA. • Wijkcentrum de Trefhoek (onderdeel van de Stichting Netwerk). • Stichting Hulpdienst Almelo. • St Joseph (verzorgingstehuis). • SWOA (Stichting Welzijn Ouderen Almelo).
2.2.
Uitgangssituatie
De Stichting Netwerk Almelo, een welzijnsorganisatie voor sociaal cultureel werk, was begin 2005 de initiatiefnemer en coördinator van deze pilot. Het project Buurtzorg sloot naadloos aan bij de lopende projecten en de projecten die nog van start gaan vanuit het wijkontwikkelingsplan, dat bij de start 2 jaar onderweg was. Door de toekomstige WMO oriënteerde men zich op geschikte projecten. Via MOVISIE werd men op het project Buurtzorg gewezen. Goedkeuring van zowel directeur van Netwerk, als de teamleider opende de weg om met verwante partners een samenwerkingsverband op te zetten. De stadsdeelcoördinator en de gemeente waren positief over de plannen. Stichting Welzijn Ouderen en haar woonzorgafdeling Reggeland werden benaderd en er werd overlegd of de buurtwerkster in Buurtzorg ingezet kon worden. Reggeland kent het project "dorpen in de stad", met als doel dat mensen zolang mogelijk in hun eigen buurt blijven wonen. Centraal in het wijkontwikkelingsplan staat het Noaberschap, dat de gemeente nieuw leven in wil blazen. Dit houdt in dat je naaste buren meer zorg dragen voor elkaar. Bijvoorbeeld als een kind geboren wordt dat je het de buren verteld en die vertellen het verder en regelen een ooievaar en een borrel etc. Zo wil men een dorpsgevoel creëren. Ons kent ons en helpt elkaar, maar dan in de stad. Een van de wijk activiteitenplannen is dat er een wijkservicepunt geopend gaat worden. Het servicepunt wordt aangestuurd door vrijwilligers en moet een soort van vraagbaken voor de wijk worden. Het is de bedoeling dat je hier met al je vragen terecht kan. Een belangrijk uitgangspunt is dat het garanderen van goed welzijn van mensen maakt dat ze veel langer zelfstandig kunnen blijven wonen, indien nodig met ondersteuning. Het project was tevens een goed initiatief om de nieuwe wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning vorm te geven. De gemeente kan met dit project handvatten gegeven worden voor de invulling van die nieuwe wet.
8
De projectleider was werkzaam bij Stichting Netwerk Almelo. Voor de uitvoering werd een buurtwerkster ingezet voor 8 uur per week. Zij had de coördinatie en voerde activiteiten uit. De gemeente, het jongerenwerk, de Stichting Welzijn Ouderen Almelo, Reggeland ( woonzorg component voor ouderen) waren als samenwerkingspartners betrokken bij het project. Per twee maanden kwam men bij elkaar met als doel elkaar wederzijds te informeren en af te stemmen. Opvallend is dat de GGZ niet in beeld is als samenwerkingspartner, evenmin als een organisatie op het terrein van mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Er is in de loop van het project ook geen actie ondernomen deze er bij te betrekken.
2.3.
De keuze voor de Wheer
De stichting Netwerk Almelo (SWA) beschouwde het project Buurtzorg als een van de impulsen om het Noaberschap nieuw leven in blazen. Er werd gekozen voor de Wheer, een straat waar veel ouderen wonen. De Wheer is een lange rustige straat die een besloten indruk geeft. Er zijn 152 woningen, 76 voor senioren (beneden) en 76 eengezinswoningen (boven). De eengezinswoningen hebben drie verdiepingen en een balkon. De seniorenwoningen hebben een voor- en achtertuin, die bij voorkeur zelf wordt onderhouden. De woningbouwvereniging neemt dit over als bewoners dat wensen. Deze woningen zijn veelal in blokken van 14 per eenheid gebouwd (7 boven en 7 onder). Ze zijn aan alle kanten omzoomd met veel groen en er is alleen verkeer van de bewoners en bezoekers. De centrale winkelstraat is op loopafstand te bereiken. Deze doorsnijdt Sluitersveld en is erg druk.
2.4.
Resultaten inventariserend onderzoek
Er werden 42 bewoners geënquêteerd. 60% was vrouw en 40% man. 18 personen hadden een beperking die het dagelijks functioneren belemmert. De meeste van hen (12) hebben een lichamelijke beperking (vanwege een ziekte, motoriek of zicht). Eén bewoner heeft een verstandelijke beperking. De beperking van vier resterende bewoners is niet nader genoemd. De meeste bewoners zijn 61 jaar of ouder, woont alleen, een derde woont samen. Een zeer klein deel woont samen met kinderen of alleen met kind(eren). Onder de geënquêteerden is één iemand van Turkse afkomst, alle anderen zijn van Nederlandse afkomst. Hiervan zegt 60% gelovig te zijn en 40% niet. Van de 42 ondervraagden werken 13 personen, doen 2 personen vrijwilligerwerk en hebben 26 personen een andere vorm van dagbesteding, waarvan huishouden het voornaamste is. Van een kwart is de daginvulling onbekend. Voordat men in de Wheer ging wonen, woonde men op andere locaties in Almelo of aangrenzende gemeenten. Maar meer dan de helft heeft altijd in Sluitersveld gewoond. De meeste bewoners wonen 6 tot 10 jaar in de Wheer. Het gros van de bewoners voelt zich veilig in de Wheer (91%). Goede verlichting, de rust van het buurtje en het goede sluitwerk dragen daartoe bij. Zijn er gevoelens van onveiligheid dan wordt dat veroorzaakt door hangjongeren en weinig zichtbaar toezicht in de wijk. De bewoners vinden de Wheer voornamelijk een prettige buurt omdat het er goedkoop, net, ruim en rustig is. Het gelijkvloerse van de seniorenwoningen wordt prettig gevonden evenals de overeenkomst in leeftijd. De winkels in de nabijheid verhogen eveneens het woongenot. De bushalte naar het centrum is ter hoogte van de Wheer, maar voor mensen met een motorische beperking slecht toegankelijk. De Wheer kent parkeerplaatsen voor mindervaliden. De stoepen zijn onvoldoende breed voor scootmobiels en voor rollators zijn er te weinig afritjes. Factoren die het onprettig maken zijn de ongelijke positie die alleenstaanden ervaren ten opzichte van echtparen, de vrachtauto's ‘s ochtends en de krapte van de woning.
9
De onderlinge behulpzaamheid is meer dan gemiddeld, namelijk 64 %. Deze groep geeft aan hulp te krijgen van anderen in de buurt als dat nodig is. 25 % geeft aan geen hulp in de buurt te krijgen als dat nodig is. Wel zegt 98% contacten in de buurt te hebben. De aard van de kontakten is vooral een praatje maken, gedag zeggen en koffie drinken. Elkaar feitelijk helpen scoort niet hoog, slechts 4 personen zeggen dat te doen. De behoefte aan nieuwe contacten is niet groot en wat men wil is vooral informeel contact, zoals een praatje. De bewoners zelf houden erg van tv kijken en lezen. Ook fietsen, kaarten, puzzelen, uitgaan, schilderen en uitgaan worden regelmatig genoemd. De bewoners winkelen graag, gaan eveneens graag naar het buurthuis en de kerk. De werkgroep Zorg en Welzijn organiseert activiteiten voor de bewoners van de seniorenwoningen. De activiteiten vinden buiten plaats en zijn afhankelijk van de weersomstandigheden. Er zit geen vaste regelmaat in de activiteiten en ze zijn kosteloos. Men kent vooral de activiteiten van buurthuis de Trefhoek, maar een even groot aantal weet geen activiteiten in de buurt te noemen. Activiteiten die zowel door oudere als jongere bewoners worden genoemd zijn: de oud Hollandse Spelen (vooral Koersbal is populair), snert eten, pannenkoeken bakken en de ouderenmiddag. De mensen die deze activiteiten weten te noemen, doen er zelf over het algemeen niet aan deel. De belangrijkste reden die genoemd wordt is de gezelligheid. Bejaardengym en activiteiten voor jongeren zijn behoeften die genoemd worden. De behoefte aan andere activiteiten is niet groot. Men kent vooral mensen met een lichamelijke beperking, bijvoorbeeld die slecht ter been zijn. Men kent ook wel mensen met een verstandelijke beperking, maar niemand met een psychische beperking. De helft van deze bewoners heeft daadwerkelijk contact met mensen met een beperking. Het gaat vooral om gedag zeggen en een praatje maken. Nog geen tiende biedt daadwerkelijk hulp. Het merendeel wil niet helpen met activiteiten in de Wheer. Een viertal meldt zich voor activiteiten en een vijftal zou graag een vrijwilliger op bezoek hebben. Wel hebben een aantal mensen aangegeven het jammer te vinden dat er zo weinig contact is tussen de jongere en de oudere bewoners.
2.5.
Procesbeschrijving
De voorbereidende fase, waarin het behoefteonderzoek uitgevoerd werd, heeft veel zicht gegeven op de behoeften en activiteiten van voornamelijk de oudere bewoners. Ook leverde dit mensen op die zich actief voor de buurt wilden inzetten. In juli 2005 is het besluit genomen zich te richten op zowel de jongere als de oudere bewoners van de Wheer. In september 2005 zijn de eerste activiteiten van start gegaan. Eind september 2005 kondigde de gemeente echter forse bezuinigingen aan op het welzijnswerk en per december werd de buurtwerkster ontslagen. Er kon niet gezorgd worden voor continuering in de projectbezetting. Zowel de projectleider als de buurtwerker werden aan het eind van het eerste jaar van het project gehaald, zonder dat er voor vervanging werd gezorgd. Omdat de pilot voortijdig gestopt werd kan niet gesproken worden van resultaten voor de mensen in de buurt. Terugkijkend valt op te merken dat het niet vrij komen van subsidiegelden en een formatievermindering van Stichting Netwerk belangrijke redenen voor de stagnatie zijn. Samenwerking en afstemming van diverse betrokkenen liet te wensen over.(zie ook knelpunten en succesfactoren) In de pilot kon niet goed gebruik gemaakt worden van de onderzoeksresultaten. Zo werd bijvoorbeeld duidelijk dat veel mensen in de buurt wel dingen voor elkaar deden in de sfeer van buurtzorg. Hier had op aangesloten kunnen worden. Ook de concrete link tussen de onderzoeksresultaten en de concrete activiteiten in de wijk werd niet gemaakt. De activiteiten die georganiseerd zijn, werden veelal op organisatieniveau bedacht voor de buurtbewoners. De buurtbewoners zijn zelf niet in dit proces betrokken. Dit sloot niet aan bij de buurtzorgvisie. Al met al zijn er mede hierdoor weinig succesvolle activiteiten van de grond gekomen.
10
2.6.
Beschouwing
Buurtzorg Almelo sloot aan bij drie ontwikkelingen. Allereerst de doelen van het wijkontwikkelingsplan voor Sluiterveld, die in 2015 gerealiseerd zouden moeten zijn. Een van die doelen sluit sterk aan bij Buurtzorg, nl. bewoners zijn tevreden over hun woonomgeving niet alleen omdat die aantrekkelijk is, maar daardoor het ontmoeten van andere mensen vergemakkelijkt. De wijk is goed toegankelijk ook voor minder validen. Ook dient de wijk in 2015 een gevarieerde wijk te zijn. In de wijk wordt veel gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De straat de Wheer waar Buurtzorg zich op richtte is een rustige enclave zonder bovengenoemde ingrepen. De mobiliteit voor rollators en scootmobiels is een minpunt. In de tweede plaats kon Buurtzorg Naoberschap een impuls geven. Het concept lijkt vanuit een romantisch verleden van stal gehaald. Noaberschap kent ook nadelen. De" vuile" was wordt niet 9 zomaar buiten gehangen . Psychiatrische problematiek bijvoorbeeld wordt zelden genoemd als belemmering, maar wordt terzijde tijdens interviews genoemd. Als derde zou Buurtzorg een mooie vingeroefening voor de naderende WMO kunnen zijn. De keuze van de Wheer is gebaseerd op de aanwezigheid van kwetsbare ouderen. Van de 42 geïnterviewden hebben er 18 een lichamelijke beperking die het dagelijks functioneren belemmert. De woon en leefomstandigheden worden hooggewaardeerd. Men vindt de Wheer prettig wonen. Het is er veilig, ruim, rustig, netjes, alles gelijkvloers en goedkoop. Het is prettig dat er veel ouderen wonen. Men krijgt veelal hulp van elkaar als dat nodig is. Een kwart krijgt dat niet. Bijna allen hebben contacten in de buurt die vooral het karakter hebben van gedag zeggen, praatje maken en koffie drinken. Het contact met de directe buren wordt het meest gewaardeerd. Voor de oudere bewoners organiseert de werkgroep Zorg en Welzijn activiteiten. De vraag doemt op wat de meerwaarde van Buurtzorg in de Wheer is. En waarom ingezet werd op het verbeteren van de zorg tussen oudere en jongere bewoners (de beneden en de bovenwoningen). Het illustreert een praktijksituatie waarin een top-down benadering gehanteerd werd, die niet aansloten bij de feitelijke situatie en de behoeften van de bevolking. In Almelo was er sprake van een constructie waarbij er een projectleider was, die zelf niet uitvoerder was. Hij hanteerde een top-down benadering naar de buurtwerkster toe, waardoor de ideeën van de buurtwerkster zelf onvoldoende tot hun recht kwamen. Hetzelfde gold voor de initiatieven die al bestonden in de buurt, waar Buurtzorg goed bij had kunnen aansluiten. Te veel schakels lijken niet goed voor Buurtzorg. En als er sprake is van meerdere schakels, dan dienen deze goed bij elkaar aan te sluiten. Dit vraagt een goede wijze van communicatie en samenwerking. Van Almelo kunnen we leren dat het vervullen van een aantal randvoorwaarden van belang is om buurtzorginitiatieven van de grond te krijgen. Hoewel bezuinigingen van overheidswege nooit helemaal uit te sluiten zijn, is het lastig te verteren dat de financiering van een pilot die deel uitmaken van een landelijk experiment, voortijdig gestopt wordt. Voor nieuwe projecten is van belang dat er door de organisatie die het uitvoert en de financierende instantie voldoende garanties voor continuïteit afgegeven worden.
9 Resultaten werkconferentie "Voorkom sociaal isolement, een keten benadering”. Op 28 juni 2006 in Oldenzaal.
11
3. Amersfoort: Soesterkwartier 3.1. Beschrijving van de buurt Het Soesterkwartier is ontstaan aan het begin van de 20este eeuw toen besloten werd om woningen te bouwen voor personeel dat op de wagenwerkplaats voor de Nederlandse Spoorwegen werkzaam was. De wijk grenst dan ook pal aan het centrale station van Amersfoort. In de nabije toekomst zijn er veel herstructureringswerkzaamheden gepland. Zo wordt het stationsgebied verder ontwikkeld (kantoren en woningen) en is er vanuit de wijk een ingang naar het station gerealiseerd. In het Soesterkwartier wonen ongeveer 10.000 mensen. De wijk telt relatief veel jonge mensen. Een derde deel van de bewoners is tussen de 25 en 44 jaar oud. Het aantal allochtonen uit nietwesterse landen in de wijk bedraagt ongeveer 8%. Opvallend is het lage opleidingsniveau van de Soesterkwartierders. Ruim de helft van de inwoners heeft alleen het lageronderwijs of het lager beroepsonderwijs afgerond. Wat verder ook opvalt, is het relatief hoge werkloosheidspercentage in de wijk, zeker als deze wordt afgezet tegen het Amersfoortse gemiddelde (8% tegenover 6%). In het Soesterkwartier zijn relatief veel winkels. In de wijk is een buurthuis van Tandem, welke in beheer is van Stichting Welzijn Amersfoort. Zij organiseert verschillende activiteiten voor bewoners in de wijk, jong en oud. De doelgroep ouderen kan voor activiteiten ook terecht in het Woonzorgcentrum Puntenburg. De deelname aan deze activiteiten is redelijk. Doordat het vervoer per regiotaxi te wensen overlaat (men kan er niet op rekenen dat men ‘s avonds weer naar huis gebracht wordt) worden de activiteiten voornamelijk bezocht door mensen die goed ter been zijn en door ouderen die in een wooncomplex voor senioren wonen, in de directe nabijheid van het woonzorgcentrum . Naast Tandem is er nog een buurthuis in de wijk gevestigd, De Sleutel. Zij organiseert zowel voor jongeren als voor ouderen activiteiten in de wijk. In het Soesterkwartier zijn drie zorginstellingen gevestigd: Zorgaccent en Thuiszorg Eemland, voor ambulante zorgverlening en Puntenburg, een woonzorgcentrum voor ouderen. In de wijk zijn vrij veel vrijwilligersgroepen actief. Zij richten zich op specifieke activiteiten en hobby’s, waar iedereen zich bij kan aansluiten. Over het algemeen zijn de bewoners van het Soesterkwartier zeer te spreken over hun wijk. 10
Uit onderzoek van het GGD Eemland (2004) blijkt dat er in het Soesterkwartier vermoedelijk een aantal ouderen in isolement verkeert. Onder de senioren in de wijk kampt 38% met depressieve klachten. Uit het rapport blijkt dat vermoedelijk slechts een klein deel van de depressieve senioren aanklopt bij zorginstanties.
3.2. Uitgangssituatie Het Project Buurtzorg sloot nauw aan bij de beleidsplannen van de Stichting Ravelijn, een organisatie voor vrijwillige inzet in Amersfoort. Hier was men al geruime tijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden voor vrijwilligerswerk zoals ‘netwerkvrijwilligersschap’ en ‘wijkgericht werken’. De coördinatie van het project is in handen van de Stichting Ravelijn die ook de projectleider aanstelde. Er werden o.a. contacten gelegd met: Stichting Welzijn Amersfoort De Wijkwinkel (opbouwwerk) Amant Thuiszorg Ouderensteunpunt Puntenburg (woon-zorgcentrum naast de buurt) Pastoraat Emmauskerk
10
B & W- nota Gemeente Amersfoort (2006). Vitaal seniorenbeleid heeft de toekomst. Vervolgaanpak seniorenbeleid 2006-2007.
12
Deze organisaties werden geïnformeerd over het project en ook uitgenodigd voor een ontbijtochtend in het buurthuis. Het project Buurtzorg te Amersfoort kende een looptijd van januari 2005 tot juni 2006. Initiatiefnemer was de Stichting Ravelijn. Inmiddels heeft Stichting Ravelijn het initiatief overgedragen aan Stichting Welzijn Ouderen.
3.3. De keuze voor de buurt Gekozen is voor de wijk het Soesterkwartier, en daarbinnen een buurt met vier straten. De buurt is gekozen in overleg met een opbouwwerker. De buurt is gemêleerd, heeft koop- en huurwoningen; met een diversiteit aan bewoners wat betreft leeftijd, sociale achtergrond en mate van zorgbehoefte. Tevens heerst er een ‘buurtgevoel’, waardoor er interessante aangrijpingspunten zijn voor het project Er werd gekozen voor een viertal bij elkaar gelegen straten: de Gerrit van Stellingwerfstraat, de Nicolaas Pienemanstraat, de Lambert van Noortstraat en de Jordanus Hoornstraat. De reden was voornamelijk dat er in andere delen van het Soesterkwartier al projecten liepen, en dit nog een gebied was waar nog niet zoveel aandacht voor was geweest. De straten zijn verschillend qua opbouw, er is een straat met koopwoningen, een ander heeft huurwoningen, en weer een ander gemengd. Deze straten zijn gepositioneerd aan de rand van de wijk en bestaan in totaal uit tweehonderd huizen.
3.4. Resultaten inventariserend onderzoek In het najaar van 2005 tot en met het voorjaar van 2006, is een inventariserend onderzoek onder bewoners van de gekozen straten in het Soesterkwartier gehouden. Dit onderzoek had de volgende doelen: • persoonlijk contact leggen met de bewoners in de buurt en hen nader informeren over het project Buurtzorg • inventariseren van de bereidheid bij bewoners een bijdrage te leveren aan het project • identificatie van ‘kwetsbare bewoners’, die behoefte hebben aan meer betrokkenheid bij de buurt en aandacht van andere buurtbewoners Besloten werd om de Jordanus Hoornstraat niet bij het onderzoek te betrekken, omdat een van de bewoners haar eigen idee inmiddels had uitgevoerd, namelijk het inventariseren van vraag- en aanbod voor een klussendienst binnen de straat. Het werd voor de bewoners als te belastend ervaren om hen nogmaals met een vragenlijst te benaderen. In de overige straten zijn de bewoners middels een semi-gestructureerde vragenlijst face to face benaderd. Dit houdt in dat de onderzoekers langs de deuren zijn gegaan, vergezeld van een contactpersoon. De contactpersonen maken deel uit van de kerngroep vrijwilligers, die regelmatig bij elkaar komen met de projectleider en zich tijdens de eerste contacten met de buurtbewoners beschikbaar stellen als eerste aanspreekpunt voor de eigen straat. De resultaten van het onderzoek laten verschillen zien tussen de drie straten. Dit kan worden veroorzaakt door verschillen in sociaal economische achtergrond, culturele achtergrond, socialisatie en/of belevingsaspecten ten aanzien van de buurt.
13
De bewoners van de Gerrit van Stellingwerfstraat gaven in meerderheid een positief signaal om mee te willen doen met het project Buurtzorg, hetgeen inhield dat men bereid was om hulp te bieden aan buurtbewoners die hier behoefte aan zouden hebben. Deze straat is ook het beste vertegenwoordigd binnen de kerngroep contactpersonen. De meeste straatbewoners hebben contact met elkaar en willen bijdragen aan de zorg en contact met elkaar. Sommige bewoners zouden hulp kunnen gebruiken; velen geven ook aan dit al van/aan straatbewoners te ontvangen of te geven. Sommige bewoners voorzien dat zij zich mogelijk in de toekomst meer op burenhulp willen beroepen. Een meerderheid in de Lambert van Noortstraat geeft aan geen behoefte te hebben aan het project Buurtzorg, dat wil zeggen dat men geen hulp wil bieden of vragen aan buurtbewoners. Ongeveer de helft van de bewoners voelt zich echter wel betrokken in de straat. Er is sprake van verdeeldheid in het contact tussen de “jonge” gezinnen en de “ouderen”. Jongeren trekken met elkaar op en ouderen zoeken elkaar eveneens op. Een minderheid wil bijdragen aan verstevigen van het contact in de straat en de zorg voor elkaar. Op één persoon na geeft elke ondervraagde bewoner aan geen hulp van de buren nodig te hebben. Er zijn aanwijzingen dat de bewoners die daar behoefte aan hebben, elkaar onderling al voldoende opzoeken. Driekwart van de bewoners van de Nicolaas Pienemanstraat wil niet meedoen aan het project Buurtzorg, omdat men zich niet betrokken voelt bij de overige bewoners van de straat. Dit blijkt uit de mate waarin- en met wie men contact heeft in de straat. De meeste bewoners van de Nicolaas Pienemanstraat hebben vooral contact met hun directe buren door elkaar gedag te zeggen. Opvallend is dat de meerderheid van de ondervraagden, zonder deelname aan het project, elkaar wel wil helpen. De meerderheid geeft aan zelf geen hulp nodig te hebben. Ondanks dat in de straat Jordanus Hoornstraat geen enquête is gehouden, werd wel een beeld gevormd van de straat. Middels een inventariserend onderzoek naar vraag en aanbod voor een op te zetten ‘klussendienst’ werd duidelijk dat veel mensen aangeven geen hulp nodig te hebben. Een groot deel van de bewoners geeft aan zelf namelijk een netwerk te hebben en daarop terug te kunnen vallen. Wel denken deze bewoners mogelijk in de toekomst gebruik te willen maken van hulp van buurtbewoners. Een positieve uitkomst van het onderzoek was dat in alle straten er bewoners bereid bleken om verschillende vormen van hulp en aandacht te bieden aan andere buurtbewoners die hier gebruik van zouden willen maken, uiteenlopend van een praatje maken, samen koffiedrinken tot het doen van een klusje. De uitkomsten laten zien dat er al veel gebeurt in de buurt op het gebied van onderlinge hulp- en steunverlening, maar dat er ook bewoners zijn die niet of slecht in beeld zijn, nauwelijks de deur uit komen, geen contacten hebben, enzovoort. Het is niet gelukt deze bewoners bij het onderzoek te betrekken. De buurtbewoners weten niet goed contact met hen te krijgen. Een aantal bewoners geeft aan dat men nu geen hulp nodig heeft, maar kan zich voorstellen dat het misschien in de toekomst noodzakelijk is. Deze behoefte varieert van een boodschap doen tot het passen op de kinderen.
3.5. Procesbeschrijving Er werd gekozen om te beginnen met koffieochtenden in het nabij gelegen buurthuis. De eerste koffieochtend vond plaats op 28 april 2005. De hele buurt (200 woningen) was hiervoor per brief uitgenodigd. Er waren 9 bewoners aanwezig (waarvan een deel betrokken is geweest bij de interviews).
14
De tweede koffieochtend vond plaats op 22 juni. Weer zijn alle buurtbewoners uitgenodigd en bovendien werd de bezoekers van de vorige koffieochtend gevraagd om ieder 2 (liefst voor hen onbekende ) buurtbewoners mee te brengen. De bedoeling was zo middels het 'olievlekprincipe’ het aantal belangstellenden langzamerhand uit te breiden. De opkomst viel tegen; 7 mensen, waarvan 4 van de vorige keer en 3 nieuwe bewoners. De koffieochtenden hebben wel een aantal concrete ideeën opgeleverd, bv.: • aanbieden van hand- en spandiensten aan mensen die daar behoefte aan hebben • hulpvragers koppelen aan hulpgevers • organiseren van een buurtbarbecue • opzetten van een databank van vraag en aanbod • houden van een mondelinge enquête in een van de straten voor het inventariseren van vraag en aanbod (voorstel van vertegenwoordiger uit die straat) • uitbreiden van het inventariserend onderzoek na de zomervakantie Bij de laatste koffieochtend voor de zomer van 2005 is men tot een aantal afspraken gekomen, zoals het voorbereiden van de inventarisatie van vraag- en aanbod ten behoeve van de op te zetten klussendienst en het nadenken over de wijze waarop genoemde andere ideeën verwezenlijkt zouden kunnen worden. (zie verderop) In de periode van de zomer 2005 tot en met het voorjaar van 2006 zijn er nog verschillende koffiebijeenkomsten geweest met het vaste kernteam van 5 tot 6 vrijwilligers. Besloten werd om de inventarisatie van vraag- en aanbod uit te breiden naar de andere straten in de vorm van een eenvoudig behoefteonderzoek. Naast de nieuwsbrief die regelmatig werd rondgebracht, zou dit inventariserend onderzoek het voordeel hebben dat alle bewoners van de vier straten persoonlijk benaderd werden met de vraag of zij betrokken wilden worden bij het project . Een ander belangrijk doel was om in contact te komen met mensen die een hulpvraag zouden kunnen hebben, waarmee de doelgroep in beeld werd gebracht. De periode van november tot en met februari is gebruikt voor de opzet en uitvoering van het onderzoek, waarna de gegevens zijn verwerkt (zie boven). De uitvoering van dit onderzoek was de aanleiding dat de vaste groep bezoekers van de koffiebijeenkomsten zich opwierpen als contactpersoon voor de eigen straat, vanuit de veronderstelling dat het prettig zou zijn voor de buurtbewoners een herkenbaar aanspreekpunt te hebben. Daarnaast was het ook voor de projectleider prettig om zich gesteund te weten door deze actieve buurtbewoners, waarmee ze direct contact onderhield. Intussen hebben in dezelfde periode nog diverse activiteiten plaatsgevonden, deels geïnspireerd door het project Buurtzorg. Zo nam een bewoner van een van de straten het initiatief tot het organiseren van een excursie in het Soesterkwartier, waaraan verschillende buurtbewoners hebben deelgenomen. Verder is er een Nieuwjaarsborrel gehouden in een bestaand buurtcafé, waarvan de nieuwe eigenaar in gesprek met een van de contactpersonen aangaf graag kennis te willen maken met de buurtbewoners. Na de Nieuwjaarsborrel, waar zo’n 25 tot 30 buurtbewoners bij aanwezig waren, ontstond het idee het buurtcafé te gaan gebruiken als plaats voor ontmoeting en activiteiten. Ten slotte is er in het voorjaar nog een straatspeeldag georganiseerd. Aan het einde van de looptijd van het project staat het organiseren van een buurtbarbecue nog hoog op de agenda en hoopt men later ook nog toe te komen aan het realiseren van een databank voor een klussendienst op basis van de gegevens uit het inventariserend onderzoek. Uit informatie van de contactpersonen blijkt bij de afsluiting van het onderzoek dat er in de Lambert van Noortstraat nog steeds ‘zwaaicontacten’ zijn. Soms maakt men een praatje op straat met elkaar.
15
Er lijkt geen directe behoefte aan méér dan dat. De sfeer wordt overigens als aangenaam beleefd door de bewoners. Er worden gezamenlijk activiteiten georganiseerd, zoals de straatspeeldag en de buurtborrel. Meest opvallend blijft dat de contacten tussen de jongeren en oudere bewoners verdeeld zijn en uit elkaar liggen. De jonge gezinnen zoeken elkaar op, door de binding via kinderen. Ouderen zoeken elkaar op rond gemeenschappelijke interesses die voor hun leeftijdsgroep belangrijk zijn. De veiligheid in de straat stond in het begin van het project ter discussie. Na verscheidene inbraakpogingen, is de verdachte opgepakt in het voorjaar van 2006, dankzij oplettendheid van de bewoners. Tevens wordt op eigen initiatief actie ondernomen om buurtverpaupering tegen te gaan. Er lijkt sprake te zijn van een versterkt buurtgevoel. Per 1 april 2006 eindigde de subsidie voor de projectleider, waardoor er naar een afronding moest worden toegewerkt. De projectleider, die tot dan toe als spil had gefungeerd, moest haar werkzaamheden beëindigen. Geheel in lijn met de uitgangspunten van het project, waarbij de buurt uiteindelijk zelf verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van, en het ontwikkelen van nieuwe activiteiten, werd het project aan de buurtvertegenwoordigers overgedragen. De Stichting Welzijn Amersfoort is bereid gevonden een ondersteunende rol te vervullen bij initiatieven van de buurtbewoners en hen te helpen bij het uitwerken en uitvoeren van ideeën. Daarbij mogen buurtbewoners eventueel ook gebruik maken van Buurthuis De Sleutel als ontmoetingsruimte. De overdracht heeft zorgvuldig plaatsgevonden in aanwezigheid van alle betrokkenen. Na de overdracht tot de zomer van 2006 hebben de contactpersonen geen gebruik gemaakt van het aanbod van SWA. Wel zijn er incidenteel spontane contacten geweest tussen enkele buurtbewoners en de opbouwwerker.
3.6. Beschouwing Bij de pilot in het Soesterkwartier is men dicht bij de projectdoelen van Buurtzorg gebleven. Er werd gekozen voor een laagdrempelige aanpak, waarbij aangesloten werd bij wat er in de buurt zelf mogelijk was. Initiatieven werden door de projectleider altijd in samenspraak met de buurtbewoners genomen, waardoor deze zich steeds meer (mede)verantwoordelijk zijn gaan voelen voor de doelstellingen van het project. Er was van het begin af aan sprake van een stevige projectorganisatie en voldoende faciliteiten wat betreft middelen voor de projectleider en ondersteuning van het management. Hoewel samenwerking is gezocht met andere organisaties, is deze tijdens de projectperiode niet van de grond gekomen. Pas aan het eind van is expliciet aansluiting gezocht bij de Stichting Welzijn Amersfoort ter ondersteuning en borging van wat er in de buurt in gang is gezet. Door het project te beperken tot vier bij elkaar gelegen straten (200 woningen) is het buurtzorgproject letterlijk overzichtelijk gehouden. De straten verschilden voldoende wat betreft de verhouding tussen koop- en huurwoningen en andere kenmerken van bewoners, zoals sociale status, leeftijden, en gezinnen met en zonder kinderen. De gekozen strategie om de bewoners bij het project te betrekken via een uitnodiging voor een koffiebijeenkomst in de buurt, leek aanvankelijk effectief, maar het olievlek-effect, waarop men hoopte, bleef uit. Dit kan corresponderen met de gegevens uit het inventariserend onderzoek, waaruit blijkt dat er al de nodige onderlinge contacten zijn, en er weinig behoefte is deze uit te breiden. Wel ontstond er een vaste kern van mensen die zich wilden inzetten voor het project. Zij stelden zich beschikbaar als de vaste contactpersonen voor de eigen straat en zijn gedurende de gehele looptijd van het project actief betrokken geweest. De formule van een contactpersoon per straat blijkt een belangrijk ankerpunt voor Buurtzorg.
16
Het inventariserend onderzoek, dat huis-aan-huis werd gehouden, bleek een goede manier te zijn om persoonlijk in contact te komen met de bewoners en veel informatie van hen te verkrijgen. Dat de contactpersonen van de straat met de onderzoekers meegingen werd als succesvol ervaren, omdat dit voor de buurtbewoners de mogelijkheid gaf om buurtervaringen met hen te delen. Een positieve uitkomst was dat veel bewoners bereid bleken te zijn verschillende vormen van hulp en aandacht te bieden aan buurtbewoners die hier gebruik van zouden willen maken, uiteenlopend van een praatje maken, samen koffiedrinken tot het doen van een klusje. Een van de doelen van het onderzoek was zicht te krijgen op de ‘kwetsbare’ mensen in de buurt. Hoewel buurtbewoners vrij goed wisten aan te geven welke bewoners dit zouden kunnen zijn, bleven zij onbereikbaar voor de onderzoekers. Mensen, waarvan vermoed werd, dat zij wel wat extra aandacht konden gebruiken, zoals ouderen, eenzamen en mensen die een teruggetrokken bestaan leven, waren niet bereid om aan het project mee te doen, vonden zelf dat zij tot op heden voldoende ondersteuning ondervonden van familie en directe buren, of deden zelfs de deur niet open. Opvallend was één ondervraagde die aangaf waarschijnlijk wel tot de doelgroep te behoren, maar hier nu nog niet aan toe te willen geven. De bewoners van de drie straten waar het onderzoek gehouden werd, bestempelden zichzelf niet als kwetsbaar. Het niet kunnen identificeren en bereiken van de doelgroep is tenslotte binnen de pilot als een belangrijk knelpunt ervaren. Ook de communicatie binnen het project kan opgevat worden als een succesfactor. De projectleider onderhield regelmatig contact met de contactpersonen uit de betrokken straten en de buurtbewoners werden middels koffieochtenden en een nieuwsbrief steeds op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen binnen het project. Dit zorgde mede voor naamsbekendheid van het project, en gaf gelegenheid, aan degene die dit wilden, te participeren. Buurtbewoners die echt in een isolement zitten, blijven lastig te bereiken. Volgens de projectleider heeft het project mogelijk wél gezorgd voor een bewustzijn en stimulans onder buurtbewoners. Dit is echter lastig aantoonbaar. De buurt staat namelijk al wel langer bekend als een ‘redelijk sociale buurt’. Een aantal straten kent een geschiedenis en omgangscultuur waarin men al veel met elkaar optrok, welke cultuur door de tijden heen is blijven bestaan. In de straten waar dit niet geldt, komt ook niet zomaar een behoefte aan meer contact of onderlinge dienstverlening naar voren “Mensen kiezen er dan bewust voor om meer op zichzelf te leven. Als je al jarenlang in eenzelfde straat woont en nauwelijks contact hebt met je buren, is die behoefte er niet opeens of zomaar. Buurtbewoners wonen hier al vrij dicht op elkaar, ze geven de voorkeur aan een stuk privacy en geslotenheid”. Geconcludeerd kan worden dat het project in Amersfoort in de opzet en uitvoering belangrijke aanzetten heeft gegeven voor Buurtzorg: het realiseren van een vorm van aandacht en hulp ‘voor en door de buurtbewoners’ in een goed afgebakende, niet te grote buurt binnen de wijk het Soesterkwartier, met een groep buurtbewoners (kerngroep van contactpersonen) die zich willen inzetten om dit te stimuleren.
17
4. Amsterdam: IJburg 4.1. Beschrijving van de buurt IJburg, een volledig nieuwe wijk in opbouw ten Noordwesten van Amsterdam, is een stedenbouwkundig antwoord om te voldoen aan de grote vraag naar woonruimte. In de jaren tachtig viel het oog van rijksoverheid, de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam op de locatie IJmeer. Na bekrachtiging van de vierde nota ruimtelijke ordening (VINEX) in 1990 luidde de stedenbouwkundige opdracht om compacte nieuwbouw te concentreren in en rond de steden. Het zou moeten gaan om 18.000 woningen als norm. Als alles klaar is, zullen er 45.000 bewoners in IJburg wonen. Voor IJburg wilde men naast de VINEX doelstellingen een wijk creëren waar wonen, recreëren en werken volledig samen konden gaan. IJburg zou een woongebied zonder scheidslijnen dienen te worden, fysiek en sociaal toegankelijk voor iedereen. De actiegroep Red het IJmeer heeft niet de bouw van IJburg voorkomen, maar nadrukkelijker dan ooit wordt er bij de realisatie rekening gehouden met de gevolgen van de bouw voor de natuurlijke leefomgeving. IJburg dient duurzaam en milieuvriendelijk te bouwen. Dit mondde uit in de zogeheten natuurcompensatieprojecten. De aanleg van het Diemerpark en het IJburg strand zijn daarvan de eerste resultaten. In 2003 zijn de eerste bewoners hun huizen ingetrokken op het grote Rieteiland. In 2012 moet de wijk klaar zijn. In vergelijking tot Amsterdam vormt IJburg een echte gezinswijk. Qua etniciteit is IJburg al bijna een doorsnede van Amsterdam. Opvallend is de vestiging van veel Surinamers uit de Bijlmer Oost. 85 % van de IJburg bewoners woonde hiervoor in Amsterdam. Door de hoge huren en dure huizen trekt IJburg relatief veel mensen met bovenmodale inkomens. Fysiek verbindt de IJburg-brug het bestaande Zeeburgereiland met de nieuwe wijk. Alle verkeer zal van deze verkeersader tussen IJburg en het Centraal station gebruik maken. Voorjaar 2005 is de tramverbinding naar de wijk, die ook gebruik maakt van deze brug, in gebruik genomen. Omdat IJburg straks zal bestaan uit een 7 tal eilanden zullen veel bruggen gebouwd worden om ze onderling te verbinden. IJburg dient dus een wijk te worden voor iedereen. Ook voor mensen met een beperking lichamelijk, psychisch of verstandelijk). De gemeenteraad heeft vastgesteld dat 30 % van het woningaanbod sociale huur zal zijn, 40 % in het middensegment en 30% in de vrije sector. Werken vanuit het concept "Wijk zonder scheidslijnen" betekent, dat wonen, zorg, welzijn en onderwijs voor iedereen mogelijk moet zijn door deze zo veel mogelijk met elkaar te integreren. Dat wil zeggen, geen aparte voorzieningen creëren maar zoveel mogelijk gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen. In de te realiseren woningen zal 5 % aangepast en 55 % aanpasbaar zijn. Er komen verschillende vormen van wonen, zorgsteunpunten en zorgcentra voor basiszorg. Er komen 14 steunpunten (zorgloketten), waarvan sommige een huiskamer of ontmoetingsfunctie voor de bewoners van de aangepaste woningen zijn. Alles is gericht op zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen. Agis zorgverzekeringen heeft hierin het initiatief genomen, samen met de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en de stadsdeelraad Zeeburg. Omdat de wijk nog zo sterk in opbouw is en de verkoop van huizen door de hoge prijzen achterblijft, is er anno 2006 nog een grote mate van onherbergzaamheid. De bewoners met lichamelijke beperkingen ervaren nog veel drempels in de publieke ruimte, maar ook in de opgeleverde huizen. Voor de boodschappen gaat men nog vaak terug naar de wijk van herkomst. Het IJburg ontwerp gaat wel uit van detailhandel en horeca op loopafstand van de mensen, door vestiging in de woonwijk eenvoudig. Voor de boodschappen gaat men nog vaak terug naar de wijk van herkomst. Het IJburg ontwerp gaat wel uit van detailhandel en horeca op loopafstand van de mensen, door vestiging in de woonwijk eenvoudig te maken. Ondertussen is er een videotheek, een tijdelijk postkantoor, een door bewoners gerunde bakkerij aan huis.
18
Er zijn al diverse verenigingen van start gegaan, vooral op sportgebied. Zoals watersport, voetbal, volleybal en conditietraining. Daarnaast is er jazzdance en yoga. De stadsdeelraad is een jeugdinstuif in de nieuwe sporthal gestart. Voor ouders en kinderen is er ‘klets en go’, een inloopochtend om elkaar als ouders te ontmoeten. De scholen, nu drie in tal, werken volgens het concept van de brede school. Dit concept zal op alle startende scholen van toepassing zijn. Welzijn en scholen werken samen in het vormgeven van de buitenschoolse opvang. Ook de toekomstige op te richten school voor voortgezet onderwijs zal een brede school worden. Om wonen, werken, onderwijs en recreatie mogelijk te maken zijn een groot aantal kinderdagverblijven, dicht bij de gebruiker gedacht. Perceptie en beschrijving van IJburg door bewoners zelf: “IJburg is een nieuwbouwwijk, gelegen aan het water nabij Amsterdam. Het is een wijk in opbouw met veel toekomstmogelijkheden, een prachtige kade en een strand. Er woont een gemêleerd publiek met verschillende culturen en achtergronden.” Naast de te realiseren professionele zorg, ondergebracht in de stichting IJzorg in wording, zal een deel van de zorg in IJburg door vrijwilligers verleend worden. In de Burgerij werken een groot aantal belangenorganisaties, zoals de Stichting Gehandicaptenoverleg Amsterdam, het Amsterdams Patiënten Platform, de ouderenbond ANBO, de Federatie van Ouderverenigingen, het Amsterdams Steunpunt Wonen, samen aan het wijkconcept van IJburg en de daarbij horende optimale zeggenschap van de bewoners op de terreinen zorg, welzijn en wonen. Ook is een werkgroep daklozenopvang actief. Te zijner tijd zal een voorziening voor dak en thuislozen op een van de eilanden gerealiseerd worden. Het gaat om een dertigtal oudere daklozen. De zorggebruikers werken weer met elkaar samen in ALL-IN. Dit blijkt hard nodig te zijn omdat het sociaal toegankelijk maken van IJburg qua investeringen momenteel stagneert. Stichting Voorportaal, ondergebracht bij Humanitas, levert via haar kwartiermaakster en een klantenadviseur een grote bijdrage aan dit proces. Vanuit centrum Haveneiland wordt een netwerk van vrijwilligers opgezet om dit te realiseren. De bewoners hebben zich verenigd in de vereniging IJbrug. Zij leggen zich toe contacten tussen bewoners te versterken (“bruggen leggen”) samen activiteiten te ondernemen (“bruggen bouwen”) en belangen te behartigen (“bruggen slaan”). Dit alles om een hechte gemeenschap en een hoge sociale betrokkenheid te realiseren. Vooral de bewoners van het eerste uur zijn hierin actief. De zogenoemde tweede golf bewoners is minder betrokken bij de wijk en stelt zich minder actief op dan de pioniers. Doordat een deel van de voorzieningen nog niet gerealiseerd is, zijn de huidige bewoners van IJburg nog sterk aangewezen op onderwijs, clubs en culturele voorzieningen op andere locaties in Amsterdam. Dit bevordert de verbondenheid met de wijk niet. Vooral de doelgroep jongeren valt zo tussen wal en schip. Een ander vrijwillig initiatief is de stichting Buurman, gericht op alle bewoners van IJburg. Ze ontplooien diverse activiteiten zoals voetbaltoernooien, vliegerfestijnen en kerstboomverbranding met glühwein. Op het terrein van de kunsten is er de stichting Kriteria die Kunst in de openbare ruimte entameert. Bij de start van het onderzoek woonden er in IJburg 1600 mensen. In de tussentijd is er veel bijgebouwd en het aantal bewoners neemt daardoor snel in aantal toe.
4.2. Uitgangssituatie De voorgeschiedenis In de jaren tachtig keken rijksoverheid, provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam opnieuw met interesse naar het IJmeer. De locatie bleek zeer geschikt om aan de grote vraag naar Amsterdamse woonruimte te voldoen. De veel kleinere gebieden rondom de stad leverden zelfs bij elkaar opgeteld nog onvoldoende capaciteit.
19
Na bekrachtiging van de vierde nota ruimtelijke ordening (VINEX) in 1990 luidde de stedenbouwkundige opdracht: concentreer compacte nieuwbouw in en rond de steden. De gemeente Amsterdam werkte dat in het Structuurplan 1991 uit. Voor Nieuw-Oost, het latere IJburg, werd een uitwerkingsverplichting opgenomen. Toen al gold de bouw van 18.000 woningen als norm. Het uiteindelijke ontwerp voor IJburg behelst meer dan VINEX- doelstellingen: IJburg wordt een wijk waar wonen, werken en recreëren volledig samengaan. Niet iedereen was overtuigd van de noodzaak IJburg in het IJmeer te bouwen. De werkgroep Red het IJmeer, bestaande uit Milieucentrum Amsterdam en Natuurmonumenten, probeerde middels een referendum op 19 maart 1997 de bouw van IJburg te voorkomen. Tevergeefs, want de kiesdrempel werd niet gehaald. Wel hebben de argumenten van de werkgroep tot gevolg gehad dat bij de bouw van IJburg nog nadrukkelijker rekening is gehouden met de gevolgen voor de natuurlijke leefomgeving. Dit is vertaald in natuur compensatieprojecten die zowel op het land van IJburg als in de landschappelijke omgeving, en onderwater worden uitgevoerd. In 2003 hebben de eerste bewoners hun huizen betrokken op het grote Rieteiland. In totaal zullen zeven eilanden worden opgespoten. In 2012 zal IJburg klaar zijn Visie " Wijk zonder scheidslijnen" is het onderliggende concept van IIburg, een wijk in opbouw ten NW van Amsterdam. Dit concept is zichtbaar in de aanwezigheid van diverse woonvormen en wooncomplexen die het mogelijk maken dat iedere burger er kan wonen, ook als er sprake is van een beperking. De wijk zit echter nog volledig in de startfase en dat brengt allerlei ongemakken met zich mee. Van de afwezigheid van een pinautomaat tot een supermarkt. Kortom het voorzieningenpeil blijft achter bij de snelheid waarmee de woningen tot stand komen en de bewoners hun intrek nemen. Voor mensen met vooral een lichamelijke beperking reduceert dat snel en makkelijk bewegen in de wijk. Het opheffen van scheidslijnen is vanaf het begin ook het leidend concept voor de samenwerking van aanbieders van diensten op het terrein van zorg, welzijn wonen, de overheid, de woningcorporaties onderwijs en de bewoners. Stichting Voorportaal heeft in het afstemmen van diensten, het signaleren van knelpunten en behoeften en het informeren van wijkbewoners een interveniërende rol. De projectleidster (tevens projectleider Buurtzorg)is in dienst bij het Voorportaal en beschikt door deze opzet over een breed netwerk. Op heel IJburg komen 900 aangepaste woningen voor specifieke doelgroepen die chronisch afhankelijk zijn van zorg. Dit is 5% van het totaal aantal woningen. Deze woningen zijn direct bij oplevering geschikt voor rolstoelgebruikers. Het kan gaan om een zelfstandige - of een groepswoning, dichtbij winkels, voorzieningen, plein of park. De medische voorzieningen zijn ondergebracht in de 4 gezondheidscentra op IJburg die dagelijks contact met de 13 buurtsteunpunten onderhouden. Door zorgvuldige coördinatie en toepassing van elektronica garanderen zorg- en hulpverleners een volledige 24-uurs zorgprogramma op IJburg. Afgezien van de 900 aangepaste woningen is nog eens 60% van de woningen op IJburg aanpasbaar. Dit betekent dat de woning met eenvoudige ingrepen en tegen lage kosten naar wens kan worden aangepast. Toekomst IJburg moet een wijk worden voor iedereen. Ook voor mensen met een beperking (een lichamelijke of verstandelijke handicap, een psychische stoornis, oud of jong, in gezinsverband of alleenstaand). De ambitie voor IJburg, een wijk zonder Scheidslijnen is om wonen, zorg, welzijn en onderwijs voor iedereen mogelijk te maken en op elkaar af te stemmen. Dit betekent geen aparte voorziening voor bijzondere groepen, maar zoveel mogelijk gezamenlijk gebruik creëren. Hierdoor ontstaat een goede woon- en leefsituatie, waarbij noodzakelijke zorg en dienstverlening In IJburg worden van de te bouwen woningen 5% aangepaste en 55% aanpasbaar gebouwd.
20
Er komen verschillende vormen van wonen, zorgsteunpunten voor zorg aan huis en zorgcentra voor de basiszorg (zoals huisarts, verloskundige, apotheek, consultatiebureau). Agis Zorgverzekeringen heeft het concept in IJburg opgezet. Dit hebben zij gedaan in samenwerking met het Projectbureau IJburg (PBIJ), de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) en stadsdeel Zeeburg. De eerste fase is nu afgerond. De primaire verantwoordelijkheid voor de verankering van ‘IJburg zonder scheidslijnen’ in de toekomst is door Agis Zorgverzekeringen en de gemeente Amsterdam nu overgedragen aan Stadsdeel Zeeburg. ‘Wijk zonder Scheidslijnen is een mooi en inspirerend concept. Er liggen volop kansen om IJburg fysiek en sociaal toegankelijk te maken voor iedereen. Agis Zorgverzekeringen en DMO hebben een stevige basis gelegd. Dat is onder andere zichtbaar in het eerste centrum met verschillende voorzieningen. De implementatiefase is gestart. De bouwconsortia brengen versneld nieuwe woningprojecten op de markt. In een verhoogd tempo worden resterende delen van het Haveneiland- West en de westelijke Rieteilanden in aanbouw genomen. In de tweede helft 2005 start de bouw van de eerste woningen van het Haveneiland- Oost. Volgens planning zullen de consortia de komende 12 maanden ca. 1.000 nieuwe koopwoningen op de markt brengen en ca. 500 huurwoningen in de vrije sector. Het grootste eiland van Amsterdam- IJburg, het Haveneiland, en de Rieteilanden gaan in totaal 6.000 woningen tellen. Dertig procent daarvan is bestemd voor de sociale huursector, veertig procent voor startende kopers (AMH- woningen) en het middensegment koop en midden segment vrije sectorhuur, en dertig procent voor koop- en huurwoningen in de hogere prijsklassen. Er is door de gemeenteraad vastgesteld dat 30% van het woningaanbod op IJburg sociale huur zal zijn, 40% middensegment en 30% vrije sector.
4.3. Deelnemende organisaties De partners en initiatiefnemende organisaties in dit project zijn: • De stichting Voorportaal, in de persoon van kwartiermaakster Nynke Ypinga, is initiatiefnemer van het project. Zij wordt gefinancierd door het Stadsdeel en legt aan hen verantwoording af. Voorportaal kent een aantal samenwerkingsrelaties die voor het project van belang zijn • Humanitas (vrijwilligers voor huisbezoek en incidentele inzet) • Convenant vrijwilligers, waar Markant, de Regenboog, de Schorerstichting, Kunia en de Amsterdamse vriendendiensten samenwerken • Vrijwilligerscentrale (coaching voor kwartiermaakster) • Kerken en de stichting Buurman (potentiële samenwerkingspartners) De stichting Voorportaal richt zich op het geven van onafhankelijk advies en het verwijzen van mensen. Hun aanpak is erg vraag gestuurd.
4.4. De keuze voor de buurt en de doelgroep Het woonzorgcomplex het Sanne Sanneshofje is gekozen als locatie voor het project Buurtzorg. Het Sanne Sanneshofje bestaat alleen uit huurwoningen. Hier wonen mensen met lichamelijke en psychosociale beperkingen. Zoals blijkt uit de benaming, is het Sanne Sanneshofje qua karakteristiek een hofje. Het is gelegen vlak naast het zorgcentrum Haveneiland. Diverse zorgaanbieders zijn in dit zorgcentrum aanwezig, zodat de dienstverlening fysiek dicht bij de bewoners gesitueerd is. De drempel naar het zorgcentrum laag. Men gaat er gemakkelijk naar toe om advies in te winnen of om hulp te halen.
21
4.5. Resultaten inventariserend onderzoek De eerste bewoners van het Sanne Sanneshofje zijn hier vanaf november 2004 komen wonen. In het eerste jaar van Buurtzorg (2005) is er een inventariserend onderzoek uitgevoerd onder een eerste groep bewoners van het Sanne Sanneshofje. Er woonden toen 35 tal mensen. In 2006 vond een tweede interviewronde plaats, waarbij ook een aantal nieuwe bewoners gesproken werden, waaronder mensen met psychiatrische beperkingen. Er zijn in de eerste ronde (algemeen behoefteonderzoek) totaal 15 interviews afgenomen. 87% van de respondenten is vrouw en 13% man. De leeftijd is tussen 70 – 80 jaar. Redenen voor verhuizing naar IJburg zijn vooral omdat er een aangepaste woning beschikbaar kwam en de ruimte en rust. Zo kunnen ze met hun veelal lichamelijke beperking langer zelfstandig wonen. Het concept "wijk zonder scheidslijnen" levert hen een goed zorgaanbod. De rust van IJburg vindt men ook prettig. 40 % woont samen met de partner, 33 % is alleenstaand. Het merendeel woont er nu een jaar. Het huishouden is de voornaamste bezigheid voor een klein deel zijn dat hobby's. De lichamelijke beperking levert voor 53 % een beperking op en 20 % heeft dat door een combinatie van lichamelijke en psychische beperking.13 % wordt niet beperkt. Beperkingen van buiten zijn de weinige voorzieningen, werkeloos zijn en geldgebrek. De behoefte aan contact is groot. In de tweede ronde (doelgroeponderzoek, waarin dieper werd ingegaan op behoeftes) zijn 22 bewoners geïnterviewd; 68% is vrouw en 32% man. De ondervraagde vrouwen zijn veelal weduwe. 14% is tussen 50 en 59 jaar, 36% is tussen de 60 en 69 jaar, 36 % tussen de 70 en 79 jaar. 59% is medio 2005 in IJburg komen wonen, 53% eind 2004. 45% van de ondervraagden is alleenstaand, 41% procent woont met een partner en 9% met partner en kinderen. 83% van hen is van Nederlandse afkomst, 9% van Surinaamse afkomst. 57% heeft een lichamelijke beperking,11% is slecht ter been vanwege ouderdom. De andere vormen van beperking konden moeilijker in kaart gebracht worden. Men bleek makkelijker over de lichamelijke beperking te praten dan over andere beperkingen. 64% ondervindt geen belemmeringen van de beperking in het contact met anderen, 23% wel. Het viel op dat ondervraagden met een lichamelijke beperking vaker binnen doorbrachten, deels vanwege het niet hebben van hulpmiddelen als een rolstoel of rollator. Dat belemmert het contact met anderen. 41% wordt door de beperking belemmerd in de deelname aan activiteiten en 23% heeft daar gedeeltelijk last van. De meeste bewoners van dit hofje hebben een indicatiestelling vanwege lichamelijke en/ of psychische beperkingen. De eerste resultaten van de behoeftepeiling onder deze bewoners maakt een aantal zaken duidelijk: • Er is behoefte aan activiteiten; • Er is behoefte aan een praatje buitenshuis, maar liever niet binnen uit angst voor verplichtingen; • Familie of vrienden wonen nauwelijks in IJburg; • Er is bewust gekozen voor een nieuwbouwwijk, vanwege het pionierskarakter; • De opbouwfase neemt men vanwege een avontuurlijke inslag op de koop toe; • Men wil graag op de hoogte gehouden en betrokken worden bij activiteiten; • Er is veel behoefte aan praktische hulp op administratief gebied en bij kleine huishoudelijke zaken; • Hulp vragen op dit gebied wordt moeilijk gewonden en zo lang mogelijk uitgesteld; • Activiteiten met een bewegingskarakter vallen op als voorkeur, waarbij het bewegen voorop staat en dan de gezelligheid; • Men wil ook zelf een rol vervullen bij de uitvoering; • Begeleiding bij activiteiten wordt op prijs gesteld. Men wil geen standaard activiteiten.
22
Woonomgeving en voorzieningen De woonomgeving wordt gemiddeld gewaardeerd men met een 7. Bewoners zijn er tevreden over. Het water en de kade worden hoog gewaardeerd. De woning zelf scoort een 8 (veel licht, ruimte en uitzicht). Voorlopig wil men niet verhuizen. Degenen die dat wel willen geven als reden een grotere woning te willen. Er heerste een groot gevoel van veiligheid. Zowel binnenshuis en in de directe leefomgeving. Teleurgesteld is men over het voorzieningenpeil. Men wil graag winkels, sociëteiten, een zwembad, banken en cafés. Ook verenigingen en hobbyclubjes zou men willen. Dit zou naar hun idee ook bijdragen aan het opdoen van nieuwe contacten. De voorzieningen die men het meest mist zijn: 1. Postkantoor/pinautomaat 2. Club 3. Bibliotheek 4. Horeca 5. Park/ speeltuin De behoefte aan voorzieningen op het gebied van welzijn blijken veel belangrijker dan zorg. Welzijn is opgevat als participatie en contact. Ondanks de veelheid aan beperkingen worden geen behoeftes op het terrein van zorg geformuleerd. Of men weet die niet aan te geven of ze zijn reeds vervuld. De verwachtingen richting welzijn zijn sterk aanwezig. Men is optimistisch en denkt dat dit wel gaat komen. Vrije tijd- hobby's 36% brengt de vrije tijd binnenshuis door met computeren, lezen spelletjes en muziek luisteren. Huishoudelijke maken daar ook deel van uit. 32% besteedt de vrije tijd buitenshuis. Winkelen, wandelen. Vissen, bezoek van strand en markten zijn favoriet. 27% onderhoudt hierin de sociale contacten. Daaronder vallen vrijwilligerwerk en familie en vrienden. Ook hier lopen vrijetijdsactiviteiten en hobby's door elkaar. 23% doet aan actieve sportbeoefening. Kwaliteit van leven Het merendeel ervaart die als goed tot uitstekend. 18% ervaart het als slecht. De beperkingen hebben op deze waardering een grote invloed. Een slechte financiële situatie versterkt dat nog eens. Ondanks het feit dat de voorzieningen er nog niet zijn, ervaart 36% plezier in het leven als goed 41% als uitstekend. Het merendeel geeft een hoge waardering voor de contacten met de familie evenals die met vrienden. Vindt men het contact matig dan is tijdsgebrek een reden en de verhuizing. De gezondheid ervaart men echter als behoorlijk matig. Dit heeft behoorlijk invloed op de kwaliteit van leven. Het gros wil niet verhuizen. Men is tevreden met het huis heeft gekozen voor IJburg en voelt zich thuis. De ruimte en de mogelijkheid tot aanpassen (levensloopbestendig) waardeert men. Vanwege hun beperkingen vinden ze het prettig dat het zorgaanbod op maat is en in de buurt. Gedeelde waarden en normen Bewoners mogen geen overlast bezorgen, ouders dienen hun kinderen daarop aan te spreken. Heterogeniteit lijkt men prettig te vinden, (men heeft zelf ook sterk uiteenlopende levensstijlen) maar een teveel aan verschillen waardeert men weer niet. Je dient je aan te passen aan de woonomgeving. Groetcontact is gewoon en een praatje maken komt daar uit voort. Uit de levenshouding en sociale vaardigheden blijken de bewoners behoorlijk vol zelfvertrouwen te zitten sociale vaardigheden te hebben en probleemoplossend vermogen. Willen en durven liggen dicht bij elkaar.
23
Tevens is werken voor je geld een gedeelde waarde, dienen kinderen hun ouders te gehoorzamen en durft de helft er niet van uit gaan dat anderen hen zullen helpen. De meesten vinden dat je wat voor een ander over moet hebben. Er is een gedeeld pessimisme over deze samenleving; die egoïstisch en onverschillig is. Prettige contacten worden veelal gekenmerkt door eenzelfde leeftijd, zowel ouderen noemen dat als jonge moeders. Gelijkwaardig zijn is een belangrijke waarde evenals vriendschappelijkheid, acceptatie van elkaar en respect. Tijdsbesteding en interne activiteiten Veel bewoners brengen hun tijd binnenshuis door. Samenzijn met anderen is van grote betekenis, dat stimuleert op zowel geestelijk als sociaal niveau. Vanwege beperkingen is er de wens met lotgenoten contact te willen, zijn er geen beperking dan is leeftijd de verbindende schakel. Bij elkaar horen is echter voor de meesten nog geen gedeeld gevoel. Men weet nog niet of men op elkaar kan rekenen. Het merendeel heeft geen familie in de buurt. Heeft men weinig contact met familie en vrienden dan heeft men überhaupt weinig contact. Het merendeel onderneemt geen activiteiten samen met andere bewoners. Er zijn wel activiteiten gepland maar nog niet uitgevoerd. Koffie drinken is wel populair. Een ritje naar het bos of samen wandelen zijn uitzonderingen. 67% helpt elkaar over en weer. Het gaat dan om planten water geven, boodschappen doen en uitwisselen van sleutels. Men ervaart dit als wederkerig. De bereidheid tot hulp over en weer valt ook sterk op. Elkaar nodig hebben is ook een manier om elkaar beter te leren kennen. De kookclub en de koffieochtend zijn het meest bekend. Zij vinden beide plaats in de locatie Sanne Sanneshofje en fysiek dicht bij is, maar ook zichtbaar voor bewoners. Vijf konden helemaal niets noemen. De meest ondervraagden doen mee aan de kookclub. Daarna komt de koffieochtend en de bijeenkomsten van het Voorportaal. Niet meedoen kent zoveel redenen dat hier geen gemeenschappelijke noemers uit halen zijn. Het merendeel wil aan meer activiteiten deelnemen. 26% niet. Voorwaarden voor deelname zijn bereikbaarheid en het tijdstip. Tevens wil men graag enige steun bij de activiteiten. 77% is bereid mee te helpen. Voorwaarde is weer bereikbaarheid en interesses. 1/3 wil niet mee helpen. Volgens de typologie van Hortulanus (2003) zou men kunnen zeggen dat de meerderheid valt onder de sociaal weerbaren. Toch geven de ondervraagden aan ondanks dat zij die positieve waarderingen geven behoefte te hebben aan nieuwe contacten. 45 % heeft geen behoefte aan nieuwe contacten. Zij zouden volgens Hortulanus de contactarmen zijn. Mensen die weinig contacten hebben en daar wel tevreden mee zijn. Dit is de grootste groep. 14% is als eenzaam te beschouwen. En een enkeling als sociaal geïsoleerd. Maar daar is onvoldoende zicht op. Kijken we nader naar de groep die geen behoefte heeft aan nieuwe contacten dan is de verhuisdatum naar IJburg daar mogelijk een reden voor. De groep die het laatst in IJburg komen wonen heeft de meeste behoefte aan nieuwe contacten. Geen behoefte aan nieuwe contacten kan ook gelegen zijn in het idee niet aan de rolverwachtingen van de buurt te kunnen voldoen. Wat goed contact voor de een is verschilt van de subjectieve beleving van de ander. Het doelgroeponderzoek geeft daar geen antwoord op. Sociale integratie en participatie Het merendeel ervaart het contact met de buurtbewoners als goed en is er ook tevreden over. De waarderingen van tevredenheid trof men het meest aan, is men ontevreden dan is ook alles negatief. 45 % wil meer contacten. De aard daarvan is al eerder genoemd. De behoefte aan een ontmoetingsplek is groot. Alle ondervraagden hebben contact in de buurt. 23% heeft weinig contact. Deze personen kiezen daar ook voor.
24
Er is altijd groetcontact maar het merendeel heeft meer dan dat. 40% geeft aan wel eens een praatje te maken, als een eerste stap. 40% houdt bij het groeten van anderen. Bij 13% is contact ontstaan door bezoek aan de ouderensoos. Een enkeling kreeg dat op een verjaardag. Uitlenen van spullen, een kopje koffie en buurtproblemen bespreken activeren dit. 87% heeft behoefte aan meer contact, voor anderen is het al genoeg. Het contact wat er is wordt als goed gewaardeerd vooral de naaste buren scoren positief. Redenen voor een negatief oordeel zijn overlast en dat het niet klikt. Huidige deelname aan activiteiten in de buurt Voor activiteiten buitenshuis leent de omgeving van IJburg zich goed en sluit aan bij behoeftes zoals vissen, wandelen, fietsen en het strand. Ondanks de aanwezigheid van veel lichamelijke beperkingen houdt 23 % van lichamelijke activiteiten. De betrokkenheid van de doelgroep om kwaliteiten in te zetten in de buurt is groot. Je zou kunnen zeggen dat ze niet afhankelijk willen zijn en anderen willen helpen. 60% neemt geen deel aan activiteiten in de buurt maar weet er wel van. Financiën en tijdgebrek zijn hiervoor nu redenen, Men wil het wel. Ook zijn er in directe omgeving niet die activiteiten die men wil en wel in een ander stadsdeel. De reden voor deelnemen is gezelligheid er ontstaan daardoor nieuwe contacten. In de praktijk gebeurt dit ook.13% noemt de koffieochtend. Een reden om niet mee te doen is het idee te oud te zijn. 7% heeft een kennismakingsavond bijgewoond. 53% zegt in de toekomst wel te willen participeren en ook mee te willen doen. Ideeën zijn dagje uit, internetcursus of spelletjes. 33% zou eventueel wel willen. De zorg over het eigen welzijn speelt een rol bij de aarzeling. Tevens zou men over meer informatie willen beschikken. 13% wil niet. Voorwaarde tot deelname is in eerste instantie gezelligheid en opbouw van sociale contacten, de voorkeur voor leeftijdsgenoten en het tijdstip (vooral overdag). 20% geeft aan dat het aan moet sluiten bij de persoonlijke interesses en een enkeling noemt de keuze voor fysieke activiteiten als voorwaarde. Opvallend is dat er nauwelijks belangstelling is om lid te zijn van een (buurt)vereniging. 80% wil dit niet. Een ouderensociëteit is wel een wens. Een enkeling is lid van de yogaclub of zou wel lid willen worden van een hobbyclub. Wensen Meer dan de helft wil betrokken zijn bij het organiseren van activiteiten, bijv. een club voor senioren, helpen met de koffieochtend of begeleiding van spelletjes. 33% wil dit niet. Onder vrijetijdsbesteding wordt verstaan: Buiten zijn, wandelen, fietsen en tuinieren scoren hoog. Binnenshuis is dat lezen, spelletjes, huishouden en tv kijken. Vrijetijdsbesteding en hobby's komen veelal overeen. Creatieve activiteiten scoren hoog: schilderen, borduren, muziek maken, aquarelleren en kaarten maken. Gym, yoga en dansen doet men ook veel. 40% geeft die aan te hebben op het terrein van bloemschikken, naaien, borduren, breien, zingen en gedichten maken. 33% heeft sociale vaardigheden die ze inzetten op het gebied van kinderen, ouderen en hulpvragende buurtbewoners.13% zegt ondernemende kwaliteiten te hebben en ook bijvoorbeeld een buurthuis te willen opzetten Kwaliteiten op het terrein van sociale vaardigheden zijn er in ruime mate. Men verstaat eronder; goed kunnen luisteren, inlevingsvermogen en behulpzaam zijn voor de medemens. 26% heeft kwaliteiten in de creatieve hoek, elektrotechniek, schilderen, houtbewerken en naaien. Bijna een zelfde deel bezit kwaliteiten op beleidsmatig terrein en organisatievermogen. Men wil dat wel inzetten voor anderen alleen waaneer dat met eigen interesses combineert. De factor tijd is ook een voorwaarde. Met de mate van beperking en ouderdom neemt de interesse om die kwaliteiten in te zetten af.
25
Bewoners willen activiteiten die aan de volgende voorwaarden voldoen: zo goedkoop mogelijk, te bereiken, vrijwillige inzet om de prijs te drukken, niet al te frequent (lichte bindingen), vanuit een persoonlijke uitnodiging, aansluitend bij hun interesses, en in groepsverband.
4.6. Procesbeschrijving De projectcoördinator, die werkzaam is als kwartiermaakster voor de Stichting Voorportaal, is tevens bewoonster van de wijk. Er worden diverse werkwijzen gehanteerd, zoals het vormen van informele netwerken via het verspreiden van folders en informatie via www.ijburg.nl. Er is een vacaturekrant voor vrijwilligers tot stand gekomen. Door het leggen van veel contacten wordt het nog kleine vrijwilligersbestand uitgebreid. Op basis van het behoefteonderzoek werden activiteiten opgezet gericht op de doelgroep. Er werd een kennismakingsbijeenkomst met zorgverleners georganiseerd. De bewoners waren hier zo enthousiast over dat door de stichting Voorportaal besloten is de bijeenkomst onder naam "koffieochtend" wekelijks voort te zetten. Het startsein hiervoor werd 2 mei 2005 gegeven. De koffieochtend vindt nu iedere maandag plaats op het Centrum Haveneiland. De bedoeling is elkaar te ontmoeten en bij te praten. De bedoeling is dat de koffieochtend selfsupporting zal worden. Zelf koffie zetten, afwassen en de bijeenkomst vormgeven. Het trekken van een breder publiek is nog een wens. Een wens van een van de bewoners om met een wandelgroep te starten is opgepikt. Zij wilde zich zelf hiervoor inzetten om andere bewoners enthousiast te maken. De wandelgroep is daadwerkelijk van start gegaan. Een gepensioneerde fysiotherapeut voorziet de groep als vrijwilliger van advies. Daarnaast is het plan opgevat maaltijden te verzorgen voor geïnteresseerde bewoners van het hofje. Ook dit initiatief is voortgekomen uit een wens van de bewoners omdat de voorziening die ze hadden niet helemaal naar wens waren. Hieruit is het idee gekomen een wijkrestaurant te starten. Meerdere bewoners hebben aangegeven mee te willen werken aan een dergelijk project. Voor het versterken van de vrijwillige inzet worden er door de kwartiermaakster verschillende mensen benaderd. Het gaat om vrijwilligers voor klussen, naaiwerk, de opzet van een soort “klussenruilproject” en een gids voor bewoners die wegwijs willen worden in het openbaar vervoer van IJburg, maar ook bekend willen raken met de loop en fietsroutes die er zijn. Er zijn in IJburg nog geen geijkte patronen en veel vragen zijn nog praktisch van aard. Waar de bewoners met inrichten bezig zijn geldt dit eveneens voor de voorzieningen. De projectleidster is dienstverlenend op zowel het praktische niveau (van pinautomaat huren tot straatbordjes maken) als actief in het werven van vrijwilligers en het opzetten van activiteiten. Omdat er nog geen routines en procedures zijn is het realiseren van die activiteiten (zoals het huren van ruimte en het benaderen van de doelgroep) een terugkerende cyclus. Een informele manier van werken is kenmerkend. Veel vrijwilligers komen bij toeval, via informele netwerken, bij Voorportaal terecht. Er is er een vacaturekrant voor vrijwilligers van de grond gekomen. De twee aanpakken trekken nu gelijk op. De samenwerking met de vrijwilligerscentrale speelt hierbij een belangrijke rol. Nu er meer vrijwilligers actief worden zijn de contacten gericht op vast houden en motiveren. In het kader van het project kwam de vraag van de projectleidster om het concept empowerment nader te bekijken op zijn bruikbaarheid voor het stimuleren van eigen initiatieven van bewonersgroepen. Hier is door enkele studenten een vooronderzoek naar verricht en een prototype van een spel voor ontwikkeld (zie kader).
26
Zomer 2006 zijn de resultaten van twee jaar Buurtzorg IJburg met de bewoners besproken en zijn ideeën en actiepunten voor de toekomst besproken. Hieruit kwamen de volgende zaken naar voren: 11 • Om activiteiten te organiseren is ruimte nodig. Er is een zaaltje bij de Wibo woningen , waarvoor echter moet worden betaald. Dat laatste is een drempel, die moet worden weggenomen. • Verkeersveiligheid in de buurt is een issue. Op sommige kruispunten is slecht overzicht en ook de uitritten van parkeergarages zijn soms niet veilig. • Er is behoefte aan een bibliotheekvoorziening in de wijk. Er is een bibliotheek gepland, maar 12 deze is niet op korte termijn te realiseren. In het Blauwe Huis is een kinderbibliotheek als vrijwilligersinitiatief. Zoiets zou, bijvoorbeeld met inzameling van oude boeken, ook voor volwassenen gedaan kunnen worden. • Er is behoefte aan mobiele verkoop, bijvoorbeeld een bloemenkraam of een viskraam. Op dit moment blijkt dit nog niet te kunnen, omdat de winkeliers in de huidige omvang van de wijk daar teveel concurrentie van zouden hebben. Zij bevinden zich in een situatie dat ze net zelf het hoofd boven water kunnen houden. • Er is behoefte aan een postkantoor/postagentschap. • De laagdrempeligheid van de wijk is ook letterlijk een punt van aandacht. De wijk moet voor iedereen, ook voor mensen die minder mobiel zijn, optimaal toegankelijk zijn. • Er is behoefte aan een blokaanduiding op de woonblokken. Het is nu niet altijd voor iedereen helder wat welk blok is, hetgeen verwarring oproept. Het idee is natuurlijk dat men de straatnamen gebruikt, maar in praktijk wordt vaak gesproken over blokken. Dan is het wel handig te weten welk blok waar staat. Ook een actuele kaart (die regelmatig wordt bijgewerkt) is wenselijk. Daar zou je dan ook weer de bloknummers in kunnen opnemen. • Als gewenste activiteit is koersbal genoemd. Dat is al eerder ter sprake geweest, maar nog niet omgezet in een actie. De welzijnsaanbieder zou daarin iets kunnen betekenen.
4.7. Beschouwing Het concept "wijk zonder scheidslijnen" biedt een belangrijk richtinggevend kader voor buurtzorgactiviteiten. Het geeft een gezamenlijke visie weer, waarmee ook een gemeenschappelijke buurtidentiteit ontstaat. Het buurtzorg concept valt samen met het realiseren van een actieve buurt voor alle bewoners, waar meer zorg voor elkaar en door elkaar geleverd wordt en pas later de professionele zorgverleners in beeld komen. Het concept "wijk zonder scheidslijnen" is ook strategisch in te zetten als een terugkerend onderhandelingspunt waar het gaat om het realiseren van voorzieningen voor bewoners. Het ontstaan van een breed multidisciplinair platform biedt de mogelijkheid voor signalering, afstemming en inhoudelijke verdieping, en om de professionele ondersteuning op een adequate manier vorm te geven. Samenwerking gaat ook hier echter niet vanzelf, maar moet in de praktijk groeien door gezamenlijke ervaringen op te doen. Het feit dat de doelgroep fysiek dichtbij zorgcentrum Haveneiland (het concentratiepunt van zorg en dienstverlening) woont, maakt een snelle koppeling tussen vraag en aanbod mogelijk. Het feit dat de wijk in opbouw is, maakt het gemakkelijker om van meet af aan een goede sociale infrastructuur op te bouwen.
11
Een WIBO woning betekent letterlijk wonen in beschermde omgeving. Het gaat om woningen voor senioren die zelfstandig willen(blijven)wonen. Deze woningen liggen vaak dicht bij elkaar met een dienstencentrum in de buurt. 12 Het Blauwe Huis is het cultuurhuis in IJburg. Het is de thuishaven voor kunstenaars en een ontmoetingsplek voor bewoners.
27
De (nieuwe) bewoners hebben een gemeenschappelijke drijfveer, en dat is dat IJburg een wijk wordt waar het goed toeven is. Iedereen heeft er dus belang bij dat goede voorzieningen gerealiseerd worden. Deze gezamenlijke motivatie is een belangrijke kracht voor buurtzorg. Een probleem was dat de gemeente beperkte middelen ter beschikking gesteld had om welzijnsvoorzieningen te ontwikkelen. Een wijk in opbouw vraagt om een andere toewijzingsystematiek van financiële middelen dan bestaande wijken. Het was belangrijk de gemeente te overtuigen om niet pas gelden voor welzijn toe te zeggen als er een bepaald inwonerstal bereikt was. Juist in de opbouwfase moet flink geïnvesteerd worden in een welzijnsstructuur. Hier kunnen jarenlang de vruchten van geplukt worden. Nieuwe bewoners kunnen dan profiteren van een basisstructuur, en kunnen tevens uitgenodigd worden deze in stand te houden en te verstevigen. Een andere succesfactor voor buurtzorg is een enthousiaste en actieve trekker. Bij IJburg is een voordeel dat de projectleidster zelf woont in de wijk, makkelijk toegankelijk is en deel uit maakt van het netwerk in de wijk. De projectleidster weet goed te schakelen tussen diverse niveaus (systeem en leefwereld) en pleegt daarbij passende interventies. Een belangrijk onderdeel van het werk is het voeren van overleg op al die niveaus. Regel je een pinautomaat, dan win je vertrouwen van buurtbewoners. Verwerf je gelden voor welzijn dan kunnen behoeften van buurtbewoners om elkaar te ontmoeten van de grond komen. Het vraagt veelzijdige competenties. De benadering van de doelgroep is in de loop van het project niet gewijzigd. De persoonlijke benadering voert de boventoon, ondersteund door vormen van informatie zoals het informeren via flyers in de activiteitenruimte. Veel ideeën en initiatieven zijn op gang gekomen, maar ze daadwerkelijk realiseren en borgen kost tijd. Kijken we naar het aantal activiteiten dan is de koffieochtend een vast terugkerend punt in de week. Daarnaast is de vaste kookgroep eveneens een constante. Belangrijk is dat deze door bewoners zelf gerund wordt. Sinds voorjaar 2006 wordt er ook deelgenomen door bewoners van de net geopende woonvoorziening voor mensen met een psychiatrische beperking. Het is nog diffuus wat mensen zelf kunnen en wat ze kunnen betekenen voor anderen. Het zelf draaien van activiteiten lijkt nog teveel gevraagd en vraagt om een aanpak waarbij mensen die competenties ook kunnen verwerven. Het verkrijgen van een rol als vrijwilliger voor kwetsbare burgers bij sportverenigingen dient nader onderzocht te worden. Ook op het terrein van administreren zou een vrijwilliger een cursus kunnen geven, alles om de zelfstandigheid van deze groep kwetsbare burgers te vergoten. De schriftelijke informatievoorziening over alles wat er in IJburg te doen is, komt bij deze doelgroep niet goed aan. Een maandelijkse bijeenkomst rond het thema; ‘Wat is er voor mij te doen?’ zou in die behoefte kunnen voorzien. Een actieve rol van buurtbewoners, dat een van de uitgangspunten is van Buurtzorg, is niet vanzelfsprekend. Het actief participeren en zelf zorg dragen voor de kwaliteit van het leefmilieu vergt een leerproces. Bewoners hebben ondersteuning nodig om bij activiteiten zelf de regie te nemen en hulp te bieden bij conflicten en stagnatie. Kortom het helpen bij daadwerkelijk invloed uitoefenen en zoeken naar creatieve oplossingen. Als dan het voorzieningen niveau niet is wat ze dachten aan te treffen is dat een voedingsbodem voor het uiten van onvrede en het aannemen van een passieve houding. Het gaat echter om een empowerende aanpak. Die houding en uitgangspunten dienen echter bij alle dienstverleners als leidraad te gelden. In de tweede fase van het project (2005-2006) zijn initiatieven genomen om professionals meer vanuit de ideeën van empowerment te laten werken en bewoners te stimuleren zelf in beweging te komen (zie kader).
28
Via de Hogeschool Utrecht is een bijeenkomst georganiseerd voor professionals waar een deskundige uit Finland over empowerment verteld heeft en voorbeelden heeft gegeven van andere (internationale) praktijken. Tevens is een concept ontwikkeld van een spel dat bewoners op gang kan helpen zelf meer actief te worden en het realiseren van zorg en steun in eigen buurt.
Empowerment als werkwijze voor IJburg Een deelproject in samenwerking met de Hogeschool Utrecht was het onderzoeken van het concept van ‘empowerment’ op zijn bruikbaarheid voor Buurtzorg. In het kader van een internationaal vergelijkende studie is zowel in Finland als in IJburg gezocht naar werkzame bestanddelen. In Finland is dit gebeurd door bronnen te ontsluiten, en met sociale professionals te praten. In IJburg door daar werkende hulp- en dienstverleners te bevragen over hun werkconcepten. Professionals in IJburg blijken redelijk op de hoogte van de term, maar een goede beschrijving geven lukt minder goed. Men vindt het belangrijk, maar toch zit er een discrepantie tussen belangrijk vinden en in de praktijk gebruiken. De professionals definiëren het niet echt als een proces. Het vergroten van zelfredzaamheid wordt het meest genoemd en ook het ontdekken van de eigen kracht van de cliënt. Vraagsturing en vraaggericht werken zijn veel besproken onderwerpen. Het lijkt of medewerkers empowerment zien als een werkwijze en minder als een houding. Dat laatste wordt echter als een zeer belangrijk kenmerk genoemd in literatuur en de praktijk in Finland. Het niet werken volgens dit concept komt volgens hen door gebrek aan geld. Men legt de prioriteit bij het organiseren van activiteiten voor bewoners, eerder dan activiteiten als middel te gebruiken om mensen het heft in eigen hand te laten nemen. Empowerment is een proces en ontstaat in een buurt wanneer mensen met elkaar in dialoog gaan, elkaar leren kennen en gemeenschappelijke doelen ontdekken. Tijdens bijvoorbeeld een voorlichtingbijeenkomst is het belangrijk te zoeken naar gemeenschappelijke belevingen, zowel positieve als negatief beleefde aspecten binnen de buurt. Dit vanuit het idee dat er zowel een gemeenschappelijk als een individueel belang is om met elkaar te bouwen aan een goede buurt. Vervolgens gaat het om het gebruiken van de aanwezige motivatie en het onderlinge contact wat is ontstaan Dit vraagt van professionals een gelijkwaardige positie in te nemen ten opzichte van buurtbewoners. Een gelijke uitgangspositie als burger ontstaat door zelf woonachtig te zijn in de buurt. Je hebt dan ook persoonlijke belangen. Werk vraaggericht en vraag gestuurd. Zet in op het vergroten van zelfvertrouwen en zelfredzaamheid vanuit de eigen kracht van de cliënt. Benadruk de kwaliteiten die bewoners hebben, laat initiatieven uit de groep komen en zoek samen naar 13 hulpbronnen om gedachte blokkades te helpen oplossen.
13
Literatuur over empowerment: o.a. Adams, R. (2003). Social Work and Empowerment, Basingstoke: Palgrave Macmillan; Braye, S. & Preston-Shoot, M. (1995). Empowering Practice in Social Care. Open University Press, Buckingham, Philadelphia; Eklund, L. (1999). From Citizen Participation Towards Community Empowerment. Acta Universitatis Tamperensis; Penninx, K. (2005). Werken aan maatschappelijke ondersteuning, een handreiking voor Sociale Professionals. NIZW / Lemma Utrecht; Regenmortel, T, van (2002). Empowerment en Maatzorg, een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Uitgeverij Acco Leuven / Leusden; Servian, R., (1996). Theorising Empowermnt, Individuel Power and Community Care. The Policy Press; Trevillion, S. (1992). Caring in the Community, a networking approach to community partnership. Longman.
29
Terugblik op twee jaar Buurtzorg IJburg IJburg, een wijk zonder scheidslijnen. Dit optimistische concept is de voedingsbodem om Buurtzorg kansen te bieden. Tevens is IJburg een wijk in opbouw waar het voor alle bewoners, jong, oud, met een variëteit aan etnische achtergronden, mogelijkheden en beperkingen, prettig wonen en toeven moet worden. 14 "Omdat alles nieuw is op IJburg, is er een groot idee van maakbaarheid" (Lupi, 2006 ). De projectleidster van Buurtzorg heeft de functie van kwartiermaakster. Een functie die een sterke verwantschap kent met het aloude opbouwwerk, maar meer werk maakt van persoonlijke contacten op zoek naar kwaliteiten die buurtbewoners in te brengen hebben in hun kwaliteit van samenleven. Daadwerkelijk wordt het zelforganiserend en oplossend vermogen geprikkeld. De projectleidster 15 voelt zich hierbij gesteund door het concept van de ABCD methode en die van Empowerment . De een versterkt de aanwezige krachten op community niveau, de ander meer op persoonlijk niveau. Tevens behelst haar functie het creëren van voorwaarden om andere professionals te betrekken bij deze ontwikkeling en hun werk goed op elkaar af te stemmen. De aanwezigheid van een multidisciplinair team is hiervoor het gespreksforum. Inhoudelijk geeft buurtzorg deze professionals, door het deelonderzoek Empowerment in het tweede jaar van Buurtzorg, een impuls om bewuster vanuit dit concept bewoners te ondersteunen. De interventies zijn een vragenlijst afgenomen bij de zorg en dienstverleners, als ook gezamenlijke scholing. De langzamere toestroom van bewoners naar IJburg maakt het moeilijk de aandacht van beleidmakers vast te houden alsmede de onevenredige toewijzingsystematiek voor welzijn bij dit type wijken. Bij haar bestuur en stadsdeelraad Zeeburg behartigt de kwartiermaakster annex projectleider Buurtzorg de belangen om middelen te verkrijgen met name voor welzijn. Ondanks dat veel voorwaarden gunstig zijn, zoals levensloopbestendig wonen, wonen en zorg dicht bij elkaar, de zorg van professionals die korte lijnen hebben, gaat veel tijd zitten in het verwerven van middelen. Ook hier gaat het om het opbouwen van het noodzakelijke voorzieningenniveau gedurende de eerste twee jaren buurtzorg, waarbij de afwezigheid van welzijnsmiddelen een remmende factor betekenden. Buurtzorg kan dit proces versterken. De projectleidster zette eerst in op buurtbinding, vooral middels de koffieochtenden. Daarna is buurtzorg een volgende stap. Iets voor elkaar betekenen vanuit wederkerigheid ontwikkelt zich pas in de loop van een sociaal-cultureel ontwikkelingsproces. Respondenten geven aan dat het bij elkaar horen nog geen gedeeld gevoel is omdat dat men nog weet of men onvoorwaardelijk op elkaar kan rekenen. De activiteiten die op basis van de wensen ontplooid worden maken het mogelijk dat bewoners elkaar ontmoeten en leren kennen. Vooral het wekelijkse karakter daarvan, blijkt belangrijk. De kwartiermaakster kan informatie verstrekken, en weet gelijk wat er leeft. De fysieke ontmoetingsruimte ligt om de hoek bij de bewoners. Je bent vrij om te komen. Uit de bewoners komt het initiatief voor een eetgroep. In hun midden blijkt een goede kok. Tineke Lupi heeft als stadssociologe in IJburg onderzoek gedaan naar sociale cohesie. Sociale cohesie is een mythe zegt zij, omdat het een macro begrip is en niet meetbaar. Zij introduceert het begrip territoriale binding. Die componenten zijn beter te ontrafelen. Het type bindingen wat mensen anno 2006 met elkaar willen hebben zijn lichter en vaker van korte duur, maar wel vanuit het gevoel van gevoelde gezamenlijkheid. De bewoners van het Sanne Sanneshofje en blok 30 hebben een groot aantal overeenkomsten en voelen dat als een belangrijke binding. Identificatie met elkaar en met het blok is een schaal waarop buurtzorg kan gedijen. Ook geven zij aan dat een teveel aan verschillen minder prettig is. Leeftijd en nu en op termijn gemeenschappelijke belemmeringen ervaren schept een band.
14 In Tijdschrift Facta (Sociale Wetenschappen UvA), maart 2006-Interview met Tineke Lupi over Buurtbinding en sociale cohesie. 15
Wijken voor bewoners; ABCD methode Mc Knight. Kenniscentrum Grote Steden.
30
Men wil zich graag hechten en er zijn nauwelijks verhuiswensen. Samen nieuwbouw betrekken waar ook nog wel het een ander mee mis is eveneens. Gedoe bindt. Buurtzorg IJburg versterkt door haar aanpak territoriale bindingen. Het Sanne Sanneshofje en blok 30 zijn daarvan een voorbeeld. Bewoners wonen fysiek bij elkaar, er zijn terugkerende activiteiten, en zelfinitiatieven worden beloond.
31
5. Nijmegen: Hunnerberg 5.1. Beschrijving van de buurt Nijmegen Oud-Oost is een historisch karakteristieke wijk die in Nijmegen bekend staat als een aangename woonomgeving. De wijk is gelegen boven op de stuwwal, waardoor geringe reliëfverschillen zijn ontstaan. De wijk is niet planmatig opgezet, ondanks haar indeling in vijf subwijken: Bottendaal, Galgenveld, Altrade, Hengstdal en de Hunnerberg. Het project concentreert zich op een deel van de Hunnerberg. De Hunnerberg kent wederom een natuurlijke splitsing in: Een noordelijk deel dat bestaat uit riante bebouwing daterend uit de 19e eeuw waarvan een aantal woningen in gebruik zijn als bedrijfsgebouw. Een midden deel dat bestaat uit een dichter bebouwd oppervlak, waarin veelal kleinere huurwoningen gevestigd zijn. Een zuidelijk deel dat bestaat uit ruimer ingedeeld oppervlak met veel (vrijstaande) koopwoningen en een gering deel nieuwbouw. Opvallend is dat de Hunnerberg, ondanks haar levendige karakter, geen eigen winkelvoorzieningen heeft. Bewoners maken gebruik van voorzieningen in het aangrenzende centrum. Het percentage ouderen in de wijk is bovengemiddeld. De populatie van de dertien straten bestaat voor een groot deel uit oudere bewoners, maar er wonen ook jonge gezinnen en studenten. Met name in het noordelijk deel van Hunnerberg wonen veel jongeren op kamers, enerzijds in grote panden, anderzijds in boven- en benedenwoningen.
5.2. Uitgangssituatie Het project Buurtzorg te Nijmegen kende een looptijd van april 2005 tot juni 2006. De betrokken organisaties bij het project zijn de Vrijwilligerscentrale Nijmegen en het Verpleeghuis Margriet. Verpleeghuis Margriet valt onder de Stichting Arcus welke ressorteert onder de Zorggroep Zuid Gelderland (ZZG groep). Daarnaast participeerde welzijnsorganisatie Tandem in het project. Verpleeghuis Margriet wilde de contacten met de buurt verbeteren, en daarmee o.a. de maatschappelijke participatie van de bewoners van het verpleeghuis. Daarnaast wilde men de relatie met de buurt verbeteren, gezien de weerstanden die er in de buurt waren gerezen rond nieuwbouwplannen. Margriet is sinds geruim tien jaar voornemens een woonservice zone te realiseren op de plaats waar nu de oudbouw van het verpleeghuis is gevestigd. Door financiële drempels en weerstand vanuit de buurt (o.a. het wijkcomité) is dit nog altijd niet gelukt. De plannen voor de nieuwbouw zijn meerdere malen herzien en liggen ook op dit moment nog bij de Gemeente voor bijstelling. Bij de bouw van de woonservice zone beoogt rekening te houden met de wensen van de buurtbewoners. In 2001 is gesproken over een mogelijke verandering van locatie bij de herbouw van het verpleeghuis. De buurt gaf aan dat de aangewezen (huidige) locatie geen geschikte is. Het verpleeghuis wilde namelijk een groter gebied in beslag nemen dan nu het geval is. Veel omwonenden vreesden dat de komst van een vijftigtal servicewoningen en daarbij horende wijkvoorzieningen ten koste zou gaan van de verkeersveiligheid, het milieu en het groen. Nadat eerdere bezwaren voor het overgrote deel van de hand waren gewezen door de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland, gingen ze in beroep bij de Raad van State (2006).
32
Volgens de gemeente en de provincie vallen de gevolgen voor de verkeerssituatie en het groen alleszins mee. Er zou zoveel mogelijk rekening zijn gehouden met de wensen en kritiek uit de buurt, en het karakter van de wijk wordt geen geweld aangedaan. In meer algemene zin wijst de gemeente op de grote behoefte aan levensloopbestendige woningen en zorgvoorzieningen in Nijmegen- Oost. De meest recente bijstellingen die de directie van het verpleeghuis communiceerde, geven aan dat men voornemens is de het zorgcomplex kleiner te houden dan eigenlijk bedoeld. De afdeling revalidatie verdwijnt in zijn geheel uit Nijmegen- Oost. Zo wil men zich meer toeleggen op de verpleeghuiszorg.
5.3. De keuze voor de buurt en de doelgroep Bij aanvang van het project Buurtzorg richtte de projectgroep zich op de wijk Nijmegen Oost. Nadat was geconstateerd dat dit een te groot gebied was om gerichte activiteiten te ontwikkelen, werd een afbakening gemaakt binnen de buurt Hunnerberg. Er werden dertien straten in de buurt betrokken bij het project, gelegen rond het verpleeghuis Margriet. Er is gekeken naar de gevoelsmatige binding tussen de straten en de drukkere wegen waar de subwijk door wordt ingesloten. Het project heeft zich toegespitst op de contacten tussen ouderen onderling en tussen ouderen en andere buurtbewoners in zowel het Verpleeghuis Margriet als de buurt daarom heen. De populatie van het verpleeghuis revalideert of woont voor kortere of langere tijd in het Verpleeghuis, omdat zij aangewezen zijn op de zorg die daar geboden wordt. Doordat de ouderen uit hun vroegere leefomgeving zijn, ervaren zij de Hunnerberg niet per definitie als hun ‘thuis’. In het onderzoek is gekeken hoe het project kon aansluiten bij de wensen en behoeften van ouderen die in het verpleeghuis verblijven.
5.4. Resultaten inventariserend onderzoek Van eind 2005 tot en met voorjaar 2006 liep het doelgroeponderzoek onder ouderen met een kwetsbaarheid in de buurt. Het onderzoek werd gedeeltelijk uitgevoerd onder ouderen in het verpleeghuis en deels onder oudere buurtbewoners daarbuiten. De ouderen in het verpleeghuis hebben een kwetsbaarheid door hun ouderdom en daarmee gepaard gaande psychische en/of lichamelijke condities. Toch werd door de projectgroep te allen tijde bepleit het begrip ‘kwetsbaarheid’ niet in enge zin te gebruiken. Zoveel als mogelijk is deze term vermeden, gezien het feit dat ook (alleenstaande) ouderen die (semi-)zelfstandig in de buurt wonen kwetsbaar kunnen zijn. Daarbij is ook de kwetsbaarheid van gezinnen en andere buurtbewoners ter sprake gebracht. Er werd een voorselectie gemaakt, op basis van de vooronderstelde handicaps. Criterium hierbij was een vermeend gebrek aan sociale contacten en andere beperkingen door fysieke, communicatieve en/of psychische belemmeringen. Centrale vraagstelling van het onderzoek, is in hoeverre de bewoners tevreden zijn over de sociale contacten in de buurt en in hoeverre zij behoefte hebben aan meer sociale contacten in de buurt . De onderzoekspopulatie bestond uit 10 personen. Aan het onderzoek hebben overwegend bewoners van het verpleeghuis deelgenomen (6) tegenover een kleiner deel bewoners die zelfstandig in de omgeving woonachtig zijn (4). Een meerderheid van de bewoners heeft een leeftijd tussen 80-89 jaar (8). 8 van de 10 respondenten heeft een lichamelijke handicap.
33
Tevredenheid woonsituatie Alle bewoners op 1 na zijn tevreden over de woonsituatie. 4 zijn zeer tevreden. De beleving ten aanzien van veiligheid in de buurt wordt voldoende tot goed ingeschat. Een meerderheid geeft een rapportcijfer van 7 of hoger. Uit het onderzoek blijkt dat weinig bewoners in het verpleeghuis een werkelijke binding met de buurt hebben. Zij beschouwen zichzelf dus niet als ‘buurtbewoner’. Uit het onderzoek blijkt vervolgens wel dat 80% tevreden is over de contacten in de Hunnerberg en een even groot aantal ook daadwerkelijk buurtcontacten heeft. Een persoon geeft aan niet tevreden te zijn over de contacten, en een andere persoon geeft aan gedeeltelijk tevreden te zijn. 7 van de 10 bewoners geven aan dat een aanwezige beperking geen rol speelt in het vormgeven van contacten. Levenskwaliteit De huidige levenskwaliteit wordt relatief hoog ingeschaald. De helft van alle respondenten beoordeelt het leven met rapportcijfer ‘7’, drie mensen een 8 en een persoon zelfs een 10. De financiële situatie, die zonder meer van invloed kan zijn op de sociale participatie van (oude) bewoners, is eveneens als gunstig bestempeld. Een meerderheid van 60% van de bewoners geeft een 7 als rapportcijfer, twee personen scoren resp. een 8 en een 10. Een grote meerderheid (90%) van de respondenten heeft veel plezier in het leven. Behoefte aan sociale contacten in de buurt Uit het onderzoek blijkt ten slotte dat 70% van de ondervraagden geen behoefte heeft aan stimulering van de sociale contacten binnen de buurt. Twee personen zouden het plezierig vinden als er meer gegroet zou worden. Het onderzoek bevestigt de resultaten van de wijkmonitor van de Gemeente Nijmegen uit 2005 waaruit bleek dat er in de Hunnerberg nauwelijks behoefte is aan activiteiten die de sociale cohesie binnen de buurt stimuleren. Samenvattend lijken zowel de ouderen in het verpleeghuis, als de ouderen daarbuiten tevreden te zijn met de kwaliteit van leven, bezien vanuit de situatie waar zij in verkeren. Er is geconstateerd dat de ouderen in het verpleeghuis moeite hebben om zichzelf als buurtbewoner te zien, omdat daarmee het perspectief op een terugkeer naar zelfstandig wonen in de wijk van afkomst, afneemt (het betreft hier niet de ouderen die binding hebben met de Hunnerberg). Een langerdurend verblijf in de zorginstelling is voor veel ouderen inherent aan een – naar verwachting- verminderd vermogen om wederom zelfstandig te wonen. Dit betekent niet dat zij zich ongelukkig voelen in de huidige situatie. Er zijn geen aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat de ouderen ontevreden zijn over de buurt(contacten). Opvallend is dat een eventuele handicap niet als belemmering wordt ervaren in het aangaan en behouden van contacten. Beide groepen ouderen hebben aangegeven geen directe behoefte aan intensivering van contacten in de buurt.
5.5. Procesbeschrijving In april 2005 is het project officieel gestart, met de installatie van een projectgroep en een stuurgroep. De projectgroep bestond uit één projectleider (Stichting Arcus, Verpleeghuis Margriet), één uitvoerende projectleider (Stichting Arcus, Verpleeghuis Margriet), één inhoudelijk deskundige (Vrijwilligerscentrale Nijmegen), één adviseur (MOVISIE), één onderzoeker en drie studentonderzoekers (Hogeschool Utrecht). In een later stadium voegde één stagiaire in van de Vrijwilligerscentrale Nijmegen, als ook een vertegenwoordiger van de welzijnsorganisatie Tandem zich bij de projectgroep.
34
Speciaal voor dit project werd een stuurgroep ingesteld die de voortgang van het project en het proces in grote lijnen volgde en aanstuurde. In de stuurgroep zaten stafleden van Zorggroep Zuid Gelderland, de directeur van de Vrijwilligerscentrale Nijmegen en enkele andere medewerkers van de Stichting Arcus. Alle beslissingen die effect zouden kunnen hebben op het verloop van het project, werden voorgelegd aan de stuurgroep. Een voordeel hiervan was dat er een stevige achterban was. Een nadeel was dat het vrij lang duurde voordat er concrete activiteiten uitgevoerd werden. Van juni tot augustus 2006 hebben voorbereidende activiteiten plaatsgevonden onder het toezicht van een stuurgroep. Gedurende de loop van het project is met diverse betrokken partijen gecommuniceerd over zowel de inhoud als de vorm van het project. Ruime aandacht ging uit naar de mogelijkheden en beperkingen van de doelgroep ouderen. Hier kwam een visieverschil naar voren. De zorgmedewerkers namen een beschermende houding aan ten aanzien van de cliënten van het verpleeghuis en de ouderen in de buurt, en aarzelden hen rechtstreeks te betrekken bij het project. De adviseur van MOVISIE pleitte er voor om zowel de bewoners van het verpleeghuis als de buurtbewoners actief te benaderen. Ook is uitgebreid gesproken over de onderlinge samenwerkingsverbanden. Vragen hierbij waren: welke organisaties worden benaderd? Met welk belang nemen deze organisatie deel? Hoe kan het wijkcomité er bij worden betrokken? De rolverdeling en verantwoordelijkheden kwamen veelvuldig ter sprake. Bij de start van het project is veelvuldig uitgewisseld vanuit welke belangen en perspectieven organisaties deelnamen aan het project. Er is relatief veel tijd genomen om dit helder te krijgen. Ook de belangen van de verschillende organisaties in verhouding tot de belangen van het Verpleeghuis zijn aan de orde gekomen. Een nevendoelstelling van het verpleeghuis was om de buurt positief te stemmen voor de toekomstige nieuwbouw van het verpleeghuis. De stuurgroep heeft via het project getracht te investeren in relatiebeheer met de buurt. In een eerste notitie (Plan van Aanpak, april 2005) wordt de aanleiding en oriëntatie ten aanzien van de buurt beschreven. “Gekozen is voor de wijk Nijmegen Oost. Deze wijk wordt een woonservicegebied. Het betreft een oudere wijk, waar op dit moment veel gaande is qua renovatie, nieuwbouw etc. Bij deze zaken wil de organisatie uitgaan van de wensen van de wijkbewoners daarin.” Er is met name gezocht naar contacten en samenwerking met overige partijen die maatschappelijke relevantie in de buurt hebben (de Parochie Maria Geboortekerk en Basisschool de Buut) en als mede-facilitator kunnen optreden. De effecten hiervan zijn, een toename in contacten met de genoemde instanties, waarbij voor alle partijen sprake is van een win-win situatie. Bijvoorbeeld: Het verpleeghuis heeft op zondagen weinig activiteiten, terwijl de Parochie dan volloopt en ruimte te kort komt. De kerkgangers kunnen gebruik maken van het verpleeghuis als korte opvangplek voor hun kinderen tijdens de dienst. Het verpleeghuis verkrijgt op haar beurt toegang tot de parochie voor het uitzetten van de kunstroute ten behoeve van de buurtmanifestatie. In de praktijk ontstond een taakverdeling waarbij de projectleider de praktische uitvoering van het project heeft neergelegd bij haar collega, de coördinator Vrijwilligerswerk. De functie van projectleider is in vele opzichten vervuld door deze persoon, waarbij de formele projectleider meer zorgde voor de organisatorische en financiële waarborging van het project. De adviseur van MOVISIE heeft de vergaderingen met de projectgroep voorgezeten. Zij was tevens betrokken bij de buurt, omdat ze daar zelf woonde. In de beginfase van het project zijn de mensen in het verpleeghuis ingelicht over de start van het project. Hierbij is niet gekozen voor een brede voorlichting maar richtte men zich vooral op ouderen die ‘een band’ hadden met de buurt, of op ouderen die bij de afdeling Activiteiten in beeld waren.
35
Overige buurtbewoners zijn niet direct ingelicht over de start van de pilot. Een eerste voorlichting vond feitelijk plaats via het onderzoek naar de leefbaarheid in de buurt en de informatieve, uitnodigende folder die door de projectgroep in september 2005 is verspreid. In een later stadium is er voor gekozen om buurtbewoners de kans te geven hun wensen kenbaar te maken tijdens een specifieke samenkomst bij Margriet op een doordeweekse avond. Op 14 mei vond ’s avonds in het verpleeghuis een bijeenkomst plaats waarvoor buurtbewoners uitgenodigd waren. Op die avond verschenen echter enkel medewerkers vanuit organisaties (Verpleeghuis Margriet (2 afgevaardigden), Vrijwilligerscentrale Nijmegen (2), Tandem Welzijnsorganisatie (1), Parochie Maria geboorte Kerk (3), Centrum Ouderen en Levensvragen (1), Basisschool de Buut (1). Naast buurtbewoners ontbraken afgevaardigden vanuit het wijkcomité Nijmegen Oost, ondanks dat zij uitgenodigd waren voor deze avond. Er is vervolgens ingegaan op de voorbereidingen voor de buurtmanifestatie. Ook is er tussen de organisaties (Parochie en Verpleeghuis) gesproken over verdergaande mogelijkheden tot samenwerking, zoals het uitwisselen van vrijwilligers voor huisbezoeken vanuit de Parochie. Na de zomer van 2005 zijn de concrete onderzoeksactiviteiten gestart, met een buurtanalyse, een onderzoek naar de leefbaarheid en een doelgroeponderzoek. Een eerst geplande activiteit (MADD-dag in najaar 2005) vond geen doorgang wegens gebrek aan tijd en planningsproblemen. Vervolgens heeft de projectgroep een nieuwe start gemaakt waarin de projectleden hebben kennisgemaakt met verschillende maatschappelijk relevante organisaties die reeds in de buurt actief zijn, zoals de basisschool de Buurt, de parochie van de Maria Geboortekerk en Café Trianon. De nadruk lag hier op een versteviging van onderlinge samenwerkingsbanden. In deze fase ging ook de welzijnsorganisatie Tandem participeren. De opbouwwerker van welzijnsorganisatie Tandem ging zich met name richten op de communicatie naar buurtbewoners en PR naar organisaties. Er werd een communicatieplan opgesteld. Voor elke geplande activiteit is de buurt ingelicht middels flyers/folders en posters. Hoewel de buurt betrokken werd bij het project, bleven eigen initiatieven uit. In het overzicht hieronder wordt weergegeven welke activiteiten en initiatieven er zijn ontplooid. In het tijdskader van het project zijn drie activiteiten georganiseerd. Bij de eerste activiteit is gekozen voor het betrekken van kinderen, onder schooltijd. Er waren geen overige buurtbewoners aanwezig en slechts één oudere van het verpleeghuis. Tijdens de tweede en derde activiteit is er echter wél opkomst vanuit de buurt. Er heeft een zichtbare interactie plaatsgevonden tussen de buurtbewoners. De buurtbewoners schilderen samen, zitten bij elkaar aan tafel, maken een praatje met elkaar. De creatieve insteek lijkt op verbindende wijze bewoners met elkaar in contact te brengen. De georganiseerde activiteiten zijn echter door een gering aantal buurtbewoners bezocht.
36
Activiteiten/initiatieven Onderzoek naar leefbaarheid (in het kader van Buurtanalyse) Hart voor de Buurt (schilderen bij de basisschool)
Datum Zomer 2005
Schilderen in de kerk
10 maart 2006 20 mei 2006
Buurtmanifestatie en kunstveiling
Doelgroeponderzoek
14 februari 2006
Najaar 2005 – zomer 2006
Vorm Schriftelijk en online verspreid Zeer Informeel met kinderen
Informeel Semi-formeel, semi-informeel
Face to face
Respons N = 27% 3 klassen, 4 begeleiders van het verpleeghuis, 1 oudere uit het verpleeghuis. Geen overige buurtbewoners 10 ouderen uit het verpleeghuis; 7 buurtbewoners Onbekend aantal ouderen uit het verpleeghuis (flexibele inloop), wethouder, diverse welzijns en zorgorganisaties, enkele buurtbewoners (onbekend aantal door flexibele inloop) 10 ouderen waarvan 4 uit de buurt en 6 uit verpleeghuis
Door de activiteitenafdeling van het verpleeghuis werd op creatieve wijze het concept van een ‘mobiel atelier’ vormgegeven. Middels schilderactiviteiten in de basisschool slaagt men er in kinderen van de basisschool, ouders, verzorgenden uit het verpleeghuis en één bewoner van het verpleeghuis te laten deelnemen. Na de eerste activiteit is geconstateerd dat een (pro-)actievere deelname door buurtbewoners wenselijk is. Bewoners werd gevraagd deel te nemen aan een overleg voor de voortzetting en invulling van volgende activiteiten. Dit werd in de tweede activiteit (schilderen in de kerk) deels gerealiseerd. Er kwamen enkele buurtbewoners af op de uitnodiging die zij door de bus hadden ontvangen. Voor de projectgroep was dit aantal echter (te) gering. Ook bij de laatste activiteit (buurtmanifestatie met kunstveiling) waren de buurtbewoners ondervertegenwoordigd, in relatie tot de organisaties die elk een eigen stand hadden en de aanwezige ouderen van het verpleeghuis. In het voorjaar van 2006 werd een PR-plan opgesteld. Het wijkcomité werd benaderd en buurtbewoners werden opgeroepen om deel te nemen aan de vergaderingen van de projectgroep. Het wijkcomité had een kritische houding en stelde de behoefte aan buurtzorg en de aanpak van de pilot ter discussie. Bewoners uit de buurt gaven gering gehoor aan de oproep deel te nemen aan de georganiseerde activiteiten.. Voor de totstandkoming van concrete initiatieven heeft Margriet vanaf het najaar van 2005 tot en met de afsluiting van het onderzoek medio 2006 samengewerkt met de welzijnsorganisatie Tandem en overige bestaande lokale netwerken (buurtcafé Trianon, Basisschool de Buut, Parochie Maria Geboortekerk, Gemeente Nijmegen, SWON, Stichting Maat en woningbouwcoöperatie Standvast), De projectleiders hebben een groot aantal taken zelf uitgevoerd (zoals het initiëren van de activiteiten, het werven van gelden, het netwerken met organisaties), maar ook een aantal van de taken (rondom de uitvoering van de activiteiten) uitbesteed aan projectleden, vrijwilligers en begeleiders van het verpleeghuis.
37
De aansturing werd afgestemd op de mogelijkheden en kwaliteiten van de betrokkenen. Zo werd tijdens de activiteiten ruimte gemaakt voor de inzet van een vrijwilliger met een beperkte belastbaarheid. De projectleiders hebben taakverdelingen opgesteld voor zowel de projectgroep als voor de medewerkers en vrijwilligers van het verpleeghuis. De medewerkers en vrijwilligers die vanuit het verpleeghuis participeerden in het project maakten geen deel uit van de projectorganisatie. Ook heeft eenmaal een beraad met buurtbewoners plaatsgevonden.
5.6. Beschouwing Men is er in Nijmegen in beperkte mate in geslaagd door middel van activiteiten een basis te leggen voor buurtzorg. In de Hunnerberg stond het samenspel tussen een zorginstelling, een vrijwilligersorganisatie en de bewoners van verpleeghuis en buurt centraal. Er is ook van deze pilot veel te leren. Participatie van de (buurt) bewoners in de georganiseerde activiteiten bleek gering. • Er zouden verschillende factoren kunnen meespelen: • Gebrek aan communicatie met de buurt. • Onvoldoende betrokkenheid hebben weten te creëren. • Ontbreken aan overeenstemming met het wijkcomité. • Bij de keuze van het project Buurtzorg te Nijmegen, is gekozen voor dertien straten rondom het verpleeghuis. Het blijkt geen buurt met een eigen gezicht. De samenstelling van de buurt is erg divers (verdeeldheid tussen ouderen, gezinnen, studenten en ondernemers). In het gebied zijn veel bedrijven gevestigd. • De associatie die het verpleeghuis (zorginstelling) oproept als trekker van het project, heeft niet direct geleid tot een brede inzet van bewoners. De associatie met het verpleeghuis waarbij ouderen in de buurt geconfronteerd worden met de mogelijke gebreken die het ouder worden met zich meebrengt. Het verpleeghuis wordt geassocieerd met een instituut dat waar je liever niet terecht komt. Gezien de problemen rond de nieuwbouwplannen en de agenda van het verpleeghuis, was het verpleeghuis als trekker voor Buurtzorg eerder een nadeel dan een voordeel. • Doordat zowel de formele als de informele projectleider afkomstig waren uit het verpleeghuis, is in eerste instantie voornamelijk rekening gehouden met de belangen van de bewoners van het verpleeghuis. Er was een enigszins beschermende houding ten aanzien van de oudere bewoners, waardoor zij niet actief betrokken werden bij ideeënvorming. Ondanks de geringe participatie is er wel veel ervaring opgedaan met wat werkt en wat belemmerende factoren zijn waaraan gewerkt moet worden. Zo is het concept van een ‘mobiel atelier’ innovatief. Zo’n atelier kan zich verplaatsen in de buurt en zowel in het verpleeghuis, de school, de kerk, het buurthuis als op straat gehouden worden. Bij de pilot in Nijmegen valt op dat de kwaliteit van de samenwerking tussen de betrokken organisaties sterk beïnvloed is geweest door enerzijds verschillen in uitgangspunten en anderzijds door een geschiedenis waarbij sprake was van animositeit tussen het verpleeghuis en de buurt. Het verpleeghuis heeft al sinds lange tijd een verbouwing op het oog, wat één van de redenen was om te participeren in het project. Men wilde de binding met de buurt verstevigen door verschillende vormen van buurtparticipatie te ontwikkelen.
38
Het wijkcomité koos er voor om niet actief te participeren. Als argumenten werden aangegeven: er gebeurt al veel tussen buurtbewoners onderling, gehandicapt of niet, dus we zien de meerwaarde niet echt het project past niet in onze doelstelling we willen geen vrijwilligers inzetten voor een project dat door professionals opgezet wordt. Daarnaast werd deze keuze ingegeven door het feit dat men de renovatieplannen van Margriet niet zo zag zitten. Het feit dat Margriet de trekker was van het project speelde zeker mee bij de afhoudende reactie van het wijkcomité. De projectgroep is er onvoldoende er in geslaagd goed met het wijkcomité en de bewoners in de buurt te communiceren en het doel en de uitgangspunten van het buurtzorg project goed over het voetlicht te brengen. De projectgroep is in beperkte mate in contact getreden met buurtbewoners of vertegenwoordigers van hen. Het wijkcomité is, ondanks zijn sterke positie in de wijk, pas in een laat stadium benaderd. Het comité heeft zich toen niet meer kunnen verbinden met het project. Het in een laat stadium benaderen staat in contrast met de van te voren geformuleerde taakstelling in een startnotitie van de projectgroep: “De kracht van het project ligt er juist in om in samenspraak met buurtbewoners en organisaties te bepalen wat nodig en wat mogelijk is. Gewerkt wordt vanuit behoeften en vanuit kansen die zich voordoen. Het uitvoeren van activiteiten is dan ook niet het exclusieve domein van de initiatiefnemers van het project.” In de enquête die gehouden is onder de buurtbewoners heeft een aantal aangegeven actief te willen worden betrokken bij het project. Er is echter niet actief gereageerd op de mensen die in de enquête aangegeven hadden iets te willen betekenen. Na de eerste activiteit is heeft eenmaal een informele samenkomst met buurtgenoten plaatsgevonden. De projectleiders hebben pas in een later stadium (maart 2006) meer aandacht besteed aan het benaderen van individuele buurtbewoners, in de hoop hen mede-eigenaar van het project te kunnen maken. Dit gebeurde door het persoonlijk benaderen van mantelzorgers, actieve buurtgenoten en respondenten die belangstelling toonden. Het is vanaf het organiseren van de eerste activiteit wel goed gelukt de basisschool de Buut, de Parochie van de Maria Geboortekerk en het Centrum voor Ouderen en Levensvragen te betrekken bij de projectuitvoering. Er is voor activiteiten gebruik gemaakt van aanwezige voorzieningen en faciliteiten van de school en de kerk. Buurtbewoners die hun gezicht lieten zien bij de activiteiten, zijn in veel van de gevallen ouders en kinderen van de Basisschool, waar de eerste activiteit gehouden werd. Ook was er een enkele oudere aanwezig, wiens partner in het verpleeghuis verblijft (mantelzorgers). Omdat de welzijnsorganisatie Tandem nog niet gewend was buurtgericht te werken, konden zij aanvankelijk zich niet goed invoegen bij de uitvoering van het project. In de laatste fase van het project werd zij echter steeds actiever. In het onderzoek werden bestaande netwerken van ouderen die elkaar opzoeken, in kaart gebracht. In het inventariserende onderzoek blijken redelijk veel ouderen reeds bestaande contacten te hebben met buurtbewoners.De verwachtingen van de buurtbewoners blijken nog te verschillen van de uitgangspunten van het buurtzorgconcept. Anno 2006 lijken buurtbewoners in mindere mate uit te gaan van en te rekenen op elkaars hulp. Zij zoeken hun steun voornamelijk in het eigen sociale netwerk, dat meer familiegebonden dan buurtgebonden is. Hier lijken oudere bewoners elkaar te vinden en te ondersteunen.
39
Jongere buurtbewoners kiezen dikwijls voor een netwerk buiten de buurt, zoals ook blijkt uit de 16 analyse van Linders (2004) . Het gaat dan om netwerken die o.a. gevormd worden rond werk en opleiding. Of de sociaal geïsoleerde oudere hiermee bereikt wordt is hier twijfelachtig. Hier ontbreken immers vaak de sociale netwerken, en zou buurtzorg een nieuw en fysiek nabij netwerk kunnen opleveren, waarmee in sociale en andere behoeftes voorzien kan worden. Een aantal ouderen geeft aan juist door hun handicap niet eenvoudig uit huis te gaan en af te haken bij buurtactiviteiten, hoewel de wens deel te nemen er is. Belangrijk lijkt dus te investeren in mogelijkheden om mensen te helpen het huis uit te komen. Vrijwilligers kunnen hier bij uitstek een rol in vervullen. In samenspraak met de Vrijwilligerscentrale, Verpleeghuis Margriet en Tandem zijn aan het eind van de pilot bij een vervolg van Buurtzorg de volgende voorwaarden opgesteld: • Er zal ingestoken moeten worden op een groter gebied dan het huidige pilot gebied. De buurten Hunnerberg en Hengstdal (scheidslijn Groesbeekseweg) komen hiervoor in aanmerking. De bedoeling is om het bestaande netwerk en de activiteiten die zich daarvoor lenen te benutten voor het in contact brengen van vraag en aanbod van de buurtbewoners. Het buurtzorg aspect zal daarbij specifiek belicht moeten worden bij een aantal activiteiten en buurtinitiatieven die zich daar voor lenen. • Het is nodig om het bestaande netwerk in Nijmegen Oost en de mogelijkheden die deze kan bieden in kaart te brengen. • Een minimale organisatie lijkt belangrijk, waarbij geënt wordt op bestaande buurtorganisaties. De contacten tussen buurtbewoners met en zonder handicaps komen niet als vanzelfsprekend tot stand. Een en ander zal gecoördineerd en geregisseerd moeten worden. De organisatievorm die daaraan ten grondslag ligt, zal echter zo informeel mogelijk moeten zijn, zoals bedoeld in het Buurtzorgconcept. • Het is van belang te onderzoeken of bestaande wijk- en buurtorganisaties de ondersteuning naar vragers/aanbieders willen en kunnen bieden. Voor Nijmegen -Oost wordt daarbij gedacht aan de (online) Wijkkrant voor Nijmegen en de wijkwinkel van Oost. • Het buurtzorg concept wordt door alle actoren gezien als schakel, of een deelaspect in de ontwikkeling naar servicewijken en/of woonzorgzones. Aan de discussie rond deze ontwikkelingen nemen organisaties en instellingen op het gebied van zorg en welzijn, wonen deel. Het voorstel is om buurtzorg structureel in de discussies mee te nemen. Het project Buurtzorg was een aanzet tot het in contact brengen van mensen in de buurt. De mensen die ermee bereikt zijn waren erg positief. Zij hebben of andere mensen leren kennen, of hebben zich aangesloten bij een activiteit die door een van de organisaties wordt gedaan waarvan zij niet op de hoogte waren. Er waren positieve reacties van de lagere school en de kerk die bij de activiteiten betrokken waren. Zij willen dit ook graag voortzetten. Daarbij kwam naar voren dat er bij allerlei initiatieven in de buurt een tekort is aan vrijwilligers. Dit had niet direct met de georganiseerde activiteiten te maken, maar kwam daar uit voor. Hiermee is de Vrijwilligerscentrale aan de slag gegaan. Voor het vervolg zijn de plannen in de toekomst de wijkwinkel beter te benutten als centraal punt in de wijk. Indien mogelijk het instellen van een soort spreekuur voor vrijwilligers(werk). Verder is de ervaring opgedaan dat er sprake moet zijn van een outreachende werkwijze. Er leeft veel, er is veel behoefte aan ondersteuning als het gaat om vrijwilligers(werk), maar mensen komen hier niet zelf mee aan; hebben geen tijd, weten de weg niet etc.
16
Uit Eenzaamheid in de digitale stad (Linders, L. 2004): “Plaatsgebonden sociale netwerken worden steeds minder belangrijk, maar tegelijkertijd ontstaat een netwerksamenleving waarin relaties gaan lopen langs lijnen als opleiding, inkomen en werk. Mensen kunnen meer dan ooit kiezen voor contacten met anderen en zijn niet meer gedwongen hun sociale leven te beperken tot letterlijk de nabije omgeving.”
40
De vrijwilligerscentrale is naar aanleiding van het statische vraag en aanbod gedeelte van de wijkwebsite een interactieve digitale module aan het ontwikkelen genoemd “dienst-wederdienst” die door iedere wijk of buurt te gebruiken zou moeten zijn. Er zijn plannen om Buurtzorg voort te zetten na de pilot. Twee organisaties zijn met elkaar in gesprek over het vervolg en een eventuele opdracht daarvoor. Het blijkt moeilijk om voor het vervolg de organisaties bij elkaar te houden en als samenwerkingspartners daarin verder te gaan. De Vrijwilligerscentrale wacht dit niet af en heeft voor haar eigen deel een projectplan geschreven en hiervoor een subsidieaanvraag gedaan. De conclusie is dat de ontwikkelde werkwijze na verdere uitwerking in iedere wijk uit te zetten is. Dit vraagt echter extra inzet en de benodigde (financiële) middelen.
“Les uit Buurzorg: Ga niets nieuws organiseren met allerlei extra overleggen die daarbij horen maar sluit aan op de overlegorganen (buurtcomite), communicatiestructuur (wijkblad en wijkwebsite) en de initiatieven die al in de wijk genomen worden. Zoek samenwerking met de aanwezige instellingen zoals de school of kerk. En probeer activiteiten aan te laten sluiten met bijvoorbeeld de lesprogramma’s of open dagen / feestdagen. Werk vraaggericht en probeer een stimulerende factor te zijn. Besef tot slot wel dat er genoeg inzet moet kunnen zijn voor het van de grond tillen van een dergelijk project en doe het niet even tussendoor.” Mirjam Kaptein, Directeur Vrijwilligerscentrale Nijmegen
41
6. Utrecht: Leidsche Rijn / Parkwijk 6.1. Beschrijving van de buurt Project Buurtzorg Utrecht werd opgezet in de subwijk Parkwijk Zuid te Leidsche Rijn. De wijk 17 Leidsche Rijn is in 1994 officieel aangewezen als één van de Vinex-locaties in Nederland. Deze locatie vormt een uitbreidingsgebied waar tot 2015 nieuwbouw wordt opgezet, aan de rand van de nabijgelegen stad Utrecht. Het gebied ‘Leidsche Rijn’ kent echter een geschiedenis van 3000 jaar. Er zijn vondsten opgespoord die duiden op dunbevolkte leef- en woonomgevingen, voorafgaand aan de Romeinse tijd. Vanaf het midden van de 19e eeuw wordt steeds meer gericht gebouwd aan een infrastructuur waardoor het gebied een verkeerscorridor vormt tussen Utrecht en de stedelijke gebieden (Amsterdam, Rotterdam, Merwedekanaal). De eerste plannen voor de nieuwbouwlocatie komen tot stand in 1995 en worden uitgewerkt in het opgestelde Masterplan (1996). Leidsche Rijn beoogt geen reguliere nieuwbouwlocatie te worden, maar profileert zich als een divers gebied waarin bestaande dorpskernen, infrastructuur en archeologische opgravingen worden gecombineerd met nieuwbouw. Het geplande aantal inwoners is 80.000 in de eindsituatie (2015). Ook wordt er rekening gehouden met 40.000 werknemers die in de nieuwbouwwijk arbeid verrichten. Er wordt ruimte voor kantoren en bedrijventerreinen gereserveerd. Ongeveer 390 hectare van de in totaal 2100 hectare gebied, is bestemd voor groen/parken. Parkwijk vormt samen met Langerak de eerst ontwikkelde subwijk van Leidsche Rijn en bestaat uit een noordelijk en zuidelijk gedeelte. Het zuidelijke deel verwelkomde als haar eerste bewoners in mei 2000. Het merendeel van de 1300 woningen in deze subwijk is medio 2005 opgeleverd. Er is relatief veel hoogbouw en sociale woningbouw. Het inwonertal van de wijk Leidsche Rijn, bestaat eind 2005 uit 30.000 inwoners. Het aantal inwoners van de subwijken Parkwijk en ’t Zand samen bedraagt 6295 (peildatum januari 2005). Kenmerkend voor Leidsche Rijn, is het aandeel huishoudens met (jonge) kinderen. De bevolking bestaat uit een relatief groot deel uit kinderen onder de 14 jaar (25%) en ook de leeftijdsgroep 3044 jarigen is sterk vertegenwoordigd (39%). 33% van de subwijk Parkwijk en ’t Zand is van allochtone afkomst. 72% van de bewoners behoort tot de potentiële beroepsbevolking. Het aantal werklozen is 4,9%. In Parkwijk bevindt zich een winkelcentrum. Daarnaast bevindt zich op steenworpafstand het woon- en werkerf van ‘t Groene Sticht met een horecavoorziening, een vrijwilligersbalie en een kringloopwinkel. De Verlengde Houtrakgracht grenst aan een ronde hoofdweg waarlangs de subwijk bereikbaar is via auto/fiets en openbaar vervoer. Er worden activiteiten aangeboden voor kinderen en jeugdigen door de welzijnsorganisatie Doenja. Opvallend zijn tevens de initiatieven georganiseerd vanuit ’t Groene Sticht (zoals de woonwerkvoorziening voor dak en thuislozen van Emmaus). De professionele zorg is geordend in twee vormen van clusters die elk een eigen programma van eisen hanteren. Er zijn zorgclusters waar de gezondheidszorg in de eerste lijn is opgenomen. Ook zijn hier plaatsen voor tijdelijke opvang en medische ingrepen.
17 Deze locaties zijn in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra eind 1993 door de minister van VROM als gewenste uitbreidingslocaties van de steden aangewezen
42
Daarnaast zijn er levensloopbestendige woonvormen die op verblijfsgerichte zorg gericht zijn. Bovendien worden er vier bijzondere woonvormen ontwikkeld: • 188 wooneenheden voor ouderen (in zes projecten, variërend van verpleeghuiszorg tot zelfstandig wonen); • 92 wooneenheden voor verstandelijk gehandicapten (in vier projecten, van groepswonen tot eenpersoons appartementen); • 8 wooneenheden voor lichamelijk gehandicapten (in twee projecten van 4 woningen); • 53 wooneenheden als onderdeel van een project voor ongeveer honderd bewoners met een woon/werkkarakter (opvang van ex-daklozen en ex-psychiatrische cliënten). Voor het opzetten van welzijnsactiviteiten worden in de nabije toekomst aan beide clusters ruimten toegevoegd. De opvang van bijvoorbeeld gehandicapten en verslaafden valt ook onder de functies van zorg/welzijn. In het zorgcluster Parkwijk, wordt een volwaardig gezondheidscentrum ondergebracht, waarin negen aanbieders hun diensten huisvesten. Ondergebracht zijn: huisartsen, fysiotherapeuten, algemeen maatschappelijk werkers, psychologen, consultatiebureau, jeugdgezondheidszorg, diëtiste, praktijkverpleegkundigen, thuiszorgteam, oefentherapie, verloskundigen, kraamzorg, logopedie en een apotheek. Tevens zijn ondergebracht een tandartspraktijk, activiteitencentrum voor ouderen, informatiewinkel, openbare basisschool, gymzaal en commerciële functies. Er zijn tevens kinderclusters waar basisschoolvoorzieningen met een functie-uitbreiding naar buiten- en naschoolse opvang zijn geregeld. In het kindercluster Voorn, worden twee basisscholen, een vrijetijdscentrum, kinderopvang voor vier groepen (waarvan één voor kinderen met een beperking), een bouwspeeltuin, een sportzaal en sportvelden ondergebracht.
6.2. Uitgangssituatie In juni 2005 is het project van start gegaan in de wijk Leidsche Rijn, op initiatief van de Vrijwilligerscentrale Utrecht. Relevant voor de Vrijwilligerscentrale is, dat het project innovatief is en potentie heeft. Voor een locatie als Leidsche Rijn, waar burgers vrij kort gevestigd zijn en qua sociale cohesie nog relatief weinig opgebouwd is, is dit project zonder meer vernieuwend. De Vrijwilligerscentrale wilde inspelen op behoeften die de buurt heeft of zal krijgen en zag Buurtzorg als een van de mogelijkheden om activiteiten te ontplooien. In één van de subwijken van Leidsche Rijn, Parkwijk Zuid, is vervolgens contact gezocht met de zorgvoorziening van ’s Heerenloo, die operationeel is sinds 2005 . Deze organisatie is benaderd omdat zij zorg draagt voor een groep kwetsbare burgers (in dit geval mensen met een nietaangeboren hersenletsel). Uiteraard zijn er nog andere zorginstanties gevestigd in Leidsche Rijn, die in potentie ook benaderd hadden kunnen worden voor dit project. De reden waarom gekozen is voor deze zorginstelling, is gelegen in het feit dat er reeds contacten waren met ’s Heerenloo (weliswaar op andere locaties). In het najaar van 2005 zijn voorbereidingen getroffen tussen de projectleider en de betrokken organisatie ’s Heerenloo. Het procesvolgend onderzoek is in een parallelproces gedurende de start en de looptijd van het project uitgevoerd. Er is bij aanvang weinig tot geen documentatie vastgelegd door de projectleider aangaande de opzet en doelstelling van het project. De communicatie is veelal mondeling verlopen. Op deze wijze hebben ontwikkelingen en wendingen bij aanvang veelal via mondelinge afspraken plaatsgevonden.
43
Er is gemiddeld een keer per twee a drie weken overleg geweest met het projectteam. Het projectteam bestond uit een uitvoerend projectleider vanuit de Vrijwilligerscentrale Utrecht, een medewerker vanuit ’s Heerenloo, een adviseur vanuit MOVISIE en de onderzoeker van de Hogeschool Utrecht. In een later stadium zijn doelstellingen en belangrijke aanbevelingen vanuit MOVISIE op schrift gezet door de adviseur en de projectleider. Ook werd hieraan direct een tijdspad gekoppeld, waardoor een helderder tijdsperspectief ontstond. De afstemming met betrokkenen verbeterde hierdoor.
6.3. De keuze voor de buurt Bij de start werd gekozen voor een deel van Leidsche Rijn, namelijk Parkwijk Zuid. Het bleek dat op het vlak van vrijwillige inzet hier weinig initiatieven plaatsvonden, ondanks het groeiend inwonertal en de reeds daar gevestigde zorgvoorzieningen. In een deel van Parkwijk is sinds enkele maanden een pilot “Zorgstation Parkwijk” van start gegaan. Hier wordt de zorg voor mensen met een AWBZindicatie, thuiszorg gecoördineerd en uitgevoerd. Er is sprake van 24-uurs zorg vanuit een centraal gelegen locatie. Vanuit de gemeente wordt geïnvesteerd en dus gestimuleerd om meer welzijnsactiviteiten in Leidsche Rijn te ontwikkelen. De Vrijwilligerscentrale is een van de organisaties die gevraagd is activiteiten op te zetten. Buurtzorg in Leidsche Rijn richtte zich op de bewoners aan de Verlengde Houtrakgracht. Deze straat bestaat uit een winkelcentrum met bovengelegen appartementencomplexen. Deze appartementencomplexen vormen samen de totale Verlengde Houtrakgracht. Niet alle woningen waren ten tijde van de start van dit project bewoond.
6.4. Resultaten inventariserend onderzoek Het inventariserend onderzoek ten behoeve van Project Buurtzorg te Leidsche Rijn kende een verloop in twee fasen: de eerste onderzoeksronde ging van start in januari 2006. De tweede ronde vond 3 maanden later plaats, in april 2006. Het onderzoek is uitgevoerd onder bewoners van de woonvoorziening ’s Heerenloo die kwetsbaar zijn vanwege Niet Aangeboren Hersenletsel. Er is de keuze gemaakt om het onderzoek te richten op de ‘benedengroep’, omdat deze groep ruime communicatieve mogelijkheden heeft en mobieler is. Een complicerende factor bij het peilen van de behoeften van de bewoners, speelt de aard van de beperkingen en de heterogeniteit van deze groep. Sommigen kunnen zich niet of nauwelijks verbaal uiten, anderen zijn geheel niet mobiel en weer anderen hebben mentale beperkingen. Er zijn in totaal 10 bewoners woonachtig op de benedenverdieping, waarvan er 7 zijn die mee hebben gewerkt aan het onderzoek. De respons bedraagt aldus 70%. De andere 3 hadden simpelweg geen behoefte aan meer contacten in de buurt, of vonden het niet prettig om in aanraking met onbekende mensen te komen. Hoewel de respons hoog is, gaat het eigenlijk slechts om een beperkt aantal mensen. Eveneens is het van belang te vermelden dat de tweede ronde van het doelgroeponderzoek plaatsvond ná de start van de eerste activiteit. Dit betekent dat de resultaten van het onderzoek beïnvloed kunnen zijn door de effecten van deelname aan de activiteiten. In het onderzoek stond de volgende vraagstelling centraal: Hoe ziet de belevingswereld van de bewoners er uit, op het gebied van sociale participatie, in relatie tot de buurt? Allereerst hebben de meeste bewoners aangegeven zich bewust te zijn van hun beperkingen en de helft van de geïnterviewden ziet/zijn haar handicap als iets wat het contact maken met andere mensen bemoeilijkt.
44
Ook geeft meer dan de helft van de geïnterviewden bij voorbaat aan niet mee te kunnen doen aan bepaalde activiteiten. De drempel die om deze redenen voor deze mensen ontstaat om andere mensen te ontmoeten en deel te gaan nemen aan activiteiten wordt hierdoor hoog. Het lijkt van belang om teleurstelling bij deze mensen te voorkomen door te zorgen voor aansluiting bij de mogelijkheden en talenten van de geïnterviewden, opdat zij ervaren dat ze ‘gewoon’ mee kunnen doen. Op basis van de interviews die gehouden zijn, is geconstateerd dat de meeste mensen uit de doelgroep nauwelijks tot geen sociale contacten hebben met de andere buurtbewoners. Een aantal mensen doet zelfstandig of met begeleiding boodschappen in het winkelcentrum maar treedt hier nauwelijks in contact met andere buurtbewoners. De geïnterviewden beoefenen geen sporten of andere activiteiten die hen in contact brengen met andere buurtbewoners. Aangezien bijna de helft van de geïnterviewden geen gebruik maakt van recreatieve voorzieningen in de buurt, zal er op deze manier ook geen mogelijkheid zijn om in contact te treden met buurtbewoners. Geen van de geïnterviewden weet wat er momenteel georganiseerd wordt in de buurt. Aangezien er ook op andere gebieden geen contact is met buurtbewoners, is duidelijk dat het huidige contact tussen buurtbewoners en de doelgroep nihil aanwezig is en naar verwachting niet eenvoudig zal ontstaan wanneer dit niet gestimuleerd wordt. De belevingswereld van de doelgroep is erg klein. Mensen zijn beperkt in het maken van contact omdat ze bijvoorbeeld niet goed kunnen praten of lopen. In eerste instantie lijkt het dat de geïnterviewden niet direct iets zouden willen veranderen aan het contact in de buurt. Maar gevraagd naar wensen blijkt dat een aantal van hen wel graag in de toekomst activiteiten willen ondernemen met buurtbewoners. Er wordt vermoed, dat een aantal geïnterviewden angstig zijn voor te veel verandering. Mensen met NAH hebben veel behoefte aan structuur en verandering is hierdoor onveilig. Wanneer er voorbeelden gegeven worden van te ondernemen activiteiten, spreken deze tot de verbeelding en komt naar voren dat er wel degelijk behoefte is om in samenspel met anderen iets te ondernemen. Het maken van dit contact lijkt voor hen echter erg eng/spannend, waardoor een eerste drempel voelbaar is. Uit een eerder inventariserend onderzoek naar leefbaarheid (juli 2005) is eveneens gebleken dat deze kwetsbare doelgroep weinig/beperkt contact heeft met de andere bewoners uit de buurt. Het onderzoek naar leefbaarheid maakte deel uit van de buurtscan en is verspreid onder alle bewoners van de verlengde Houtrakgracht. Een groot gedeelte van bewoners bij de zorggroep ‘s Heerenloo komt niet zelfstandig buiten, waardoor er ook geen contacten in de buurt ontstaan. Ook het woonplezier is onder de kwetsbare doelgroep in veel mindere mate aanwezig (16% geeft aan woonplezier te ervaren, tegenover 69% van de overige buurtbewoners). In het doelgroeponderzoek worden deze bevindingen bevestigd. Door de beperkingen van de kwetsbare doelgroep wordt het contact maken met andere buurtbewoners bemoeilijkt. Sommige bewoners van de instelling hebben een lichamelijke beperking, waardoor ze beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid en mobiliteit. Anderen hebben cognitieve beperkingen, waardoor de communicatie bemoeilijkt wordt. Door het hersenletsel kunnen mensen onvoorspelbaar reageren. Ook kunnen ze last hebben van geheugenstoornissen. Een voor- maar ook nadeel, is dat de omgeving hier in eerste instantie geen rekening mee houdt. Mensen kunnen daardoor onder of overschat worden in hun mogelijkheden.
6.5. Procesbeschrijving Na de zomer van 2005 zijn de concrete onderzoeksactiviteiten gestart, met een buurtanalyse, onderzoek naar leefbaarheid, een doelgroeponderzoek en een behoefteonderzoek. Er zijn eerste contacten gelegd met buurtbewoners van de Verlengde Houtrakgracht, via face to face interviews en enquêtes. In het beginstadium is de buurt niet ingelicht over de totstandkoming van het project. In een later stadium is er voor gekozen om de nieuw geopende balie van de Vrijwilligerscentrale als ingangspoort te gebruiken als ingang voor het project. Deze balie is op steenworpafstand van de pilotlocatie gepositioneerd (aan het Ab Harrewijnplein).
45
De projectleider heeft de doelgroep in de woonvoorziening via de begeleiders en leidinggevende van de ’s Heerenloo zorggroep benaderd. Deze benadering is voorzichtig en gestaag verlopen, mede door de afhoudende houding van de begeleiders. De projectleider heeft daarbij wel gebruik gemaakt van een hulpbron in de omgeving van de bewoners van de voorziening. Zo heeft zij de vertegenwoordiger van een startende activiteitencommissie benaderd die opkomt voor de belangen van de mensen (een moeder van een jonge vrouw met NAH). Daarnaast heeft de projectleider in het voorjaar van 2006 via vrijwilligers en begeleiders de buurt weten te benaderen om de aandacht te vestigen op de eerste activiteit (informele buurtborrel). Er werden aankondigingen verspreid via vrijwilligers en begeleiders. Waar mogelijk werden zij persoonlijk uitgenodigd. De correspondentie met de buurtbewoners kan als ‘uitnodigend’, ‘laagdrempelig’ en ‘hartelijk’ worden bestempeld. Door meerdere malen een brief te verspreiden werden de buurtbewoners herinnerd aan het projectinitiatief. De projectleider koos voor een gescheiden benadering: de communicatiekanalen richting de bewoners met NAH verschilden met die richting de buurt. Bij de start van het project is veelvuldig uitgewisseld hoe de projectdefiniëring luidt en wat de betrokken partijen, elk vanuit een eigen perspectief, wilden proberen te bereiken. Er is veel ruimte genomen om dit helder te krijgen. Ook de belangen van de verschillende buurtbewoners en de mogelijke uiteenlopende behoeften zijn aan de orde gekomen om afstemming te bereiken over de te varen koers. Bij de start van het project bleek het moeilijk afstemming te krijgen met aanwezige partijen. De belangrijkste reden was dat deze VINEX-locatie nog volop in opbouw is. Zo waren veel voorzieningen nog in aanbouw. Daardoor werd het accent gelegd op de integratie en samenhang voor de bewoners van de woonvoorziening. Voor de totstandkoming van concrete initiatieven heeft de projectleider met name gedurende de periode januari 2006 tot heden intensief samengewerkt met de begeleider vanuit ’s Heerenloo. Daarnaast heeft de projectleider op de ‘piekmomenten’ gebruik gemaakt van de aanwezige bronnen in haar werkomgeving (Vrijwilligerscentrale) waar zij een beroep kon doen op de inspanningen van een aantal vrijwilligers. Er is met de vrijwilligersachterban gecommuniceerd over het project. Ook zijn er communicatielijnen opgezet tussen de projectleider, de adviseur vanuit MOVISIE en het team van ’s Heerenloo voor de voortgang van het project. In een later stadium (mei 2006) is in grotere mate gezocht naar het aandeel van de buurt. Er zijn organisaties benaderd die gelijksoortige belangen hebben. Zo is het Groene Sticht benaderd voor deelname aan het project (werkgemeenschap Emmaus voor oorspronkelijk daklozen en verslaafden). Ook is het Zorgstation Parkwijk18 betrokken bij de samenwerking. In het voorjaar van 2006 zijn zij gebundeld onder de naam Cadene. Om zicht te krijgen op de bewoners die aan de Eerste Oosterparklaan woonachtig zijn en gebruik maken van de diensten van het Zorgstation, is vervolgens een nieuw behoefteonderzoek uitgevoerd. Het nieuwe behoefteonderzoek is uitgevoerd onder bewoners die (tijdelijk) in het zorgstation verblijven. De resultaten van dit onderzoek zijn vergelijkbaar met de resultaten die naar voren kwamen bij het inventariserend onderzoek onder de mensen met NAH. De respondenten lijken geïnteresseerd te zijn en open te staan voor (een vorm van) Buurtzorg ondanks dat zij, net als alle inwoners relatief kort in deze nieuwbouwwijk woonachtig zijn en weinig binding met de buurt voelen. 18
Vanuit Zorgstation Parkwijk leveren zes verschillende organisaties zorg in het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn. Deelnemende organisaties zijn: Abrona, s’Heerenloo, Reinaerde Weidesticht / Zuwe, Aveant en SBWU. Zorgstation Parkwijk bestrijkt Parkwijk, Langerak en ’t Zand. Zorgstation Parkwijk is gelegen aan de eerste Oosterparklaan.
46
De ervaringen die door de bewoners van de Eerste Oosterparklaan in hun buurt zijn opgedaan, zijn summier maar hebben gezorgd voor een neutrale tot positieve indruk van de buurt. De opgedane ervaringen lijken voornamelijk te hebben plaatsgevonden op functioneel niveau en basaal levensvlak, dagelijkse boodschappen en het aanspraak maken op zorgbehoeften. Over het algemeen geven bewoners aan, weinig handvaten te hebben om een initiatief met buren van de grond te tillen, ondanks dat ze wel concrete suggesties hebben over wat hen zelf aanspreekt. Beelden van een sterk geïndividualiseerde samenleving lijken ten grondslag te liggen aan een gevoel van handelingsverlegenheid (niet weten hóe contact te verkrijgen is met medebewoners die allen zeer sterk op zichzelf geconcentreerd zijn). Enerzijds lijkt deze mentaliteit de bewoners te blokkeren in hun enthousiasme. Anderzijds kunnen handicaps de bewoners belemmeren in het benaderen van de buurt. Hierbij speelt ook de attitude van de zorg- en dienstverleners een rol. Een (over) beschermende houding kan een contact met de buurt in de weg staan. Het handhaven van een empowerende houding lijkt meer aanknopingspunten te bieden. Een enkele bewoner heeft contacten in de buurt, maar eigenlijk hebben de meeste bewoners connecties met familieleden of professionele hulpverleners. Dit in tegenstelling tot het gegeven dat de meeste bewoners wel aangeven hier behoefte aan te hebben. Een complicerende factor in de betrouwbare weergave van de behoeften van de bewoners, speelt de heterogeniteit van deze groep. Sommigen kunnen zich niet/nauwelijks verbaal uiten, anderen zijn geheel niet mobiel en weer anderen hebben mentale beperkingen. Deze diversiteit biedt echter ook aanknopingspunten voor contacten binnen de gemeenschap die ook kleurrijk is. Hobby’s en vrijetijdsbesteding die de bewoners aangeven, kennen naast verschillen ook een aantal overlappen. Er zijn gelijkenissen van voorkeuren gevonden in het doen van spelletjes, het maken van een wandeling en het schrijven. Het delen van een specifieke voorkeur, kan als ingang worden gebruikt in het matchen en kennis laten maken van bewoners met elkaar. Om de buurt als ‘eigenaar’ van het project te laten fungeren, is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de buurt-in-opbouw. De insteek is gevonden in het ‘elkaar leren kennen’. ‘Ontmoeten’ vormde het sleutelwoord voor alle instroom op deze nieuwbouwlocatie. De projectleider heeft ervoor gekozen de buurt op informele wijze in contact met elkaar te laten brengen. De gekozen interventies die de projectleider tijdens het proces heeft gepleegd, vonden plaats in de vorm van activiteiten. Hierbij werden twee vertegenwoordigers van de woonvoorziening betrokken (begeleider en leidinggevende) om de mensen met NAH te ondersteunen in hun deelname.
47
De volgende activiteiten werden ondernomen: Activiteiten/initiatieven
Datum
Vorm
Onderzoek naar leefbaarheid (in het kader van Buurtanalyse)
Juni 2006
Schriftelijk en deur aan deur verspreiding
Hart voor de Buurt (informatieve buurtborrel)
31 maart 2006
Semiinformatief, semi-informeel
Koffie Ontmoetingsavond WK Oranje Supporters Straatfeest
30 mei 2006 31 mei 2006 24 juni
Informeel Informeel Informeel
Respons N=36% (Respons van NAHdoelgroep: 6 bewoners vanuit ’s Heerenloo en 13 overige buurtbewoners) 6 buurtbewoners en 4 bewoners vanuit ’s Heerenloo 30 personen (veelal uit ’s Heerenloo) 40 personen (veelal uit buurt en subwijk) Naar schatting 5 bewoners met NAH en 10 overige 19 buurtbewoners
Voor het realiseren van concrete activiteiten heeft de projectleider veelvuldig overleg gehad met de medewerkers van ’s Heerenloo. Middels een financiële bijdrage van het Oranjefonds kon een aantal activiteiten worden gerealiseerd. De projectleider heeft aan de hand van een draaiboek activiteiten ontworpen en taken gedelegeerd. De projectleider had een aanloop van enkele maanden nodig (juni t/m augustus 2005) om dit te bewerkstelligen, waarna zij het project steeds krachtiger profileerde. De doelstellingen zijn naarmate het project vorderde, in haalbaarheid bijgesteld. Er is meer ingezet op participatie van individuele bewoners en contacten in kleiner verband (op straatniveau) in plaats van grootschalige activiteiten op buurtniveau. De projectleider wist passender aan te sluiten bij de behoeften van de doelgroep. Er is grotendeels ingespeeld op het realiseren van ‘begroetingen’, met elkaar ‘een praatje maken’ (de doorbloeding van de buurt werd gestimuleerd door een overdrachtschrift en het doorgeven van een kussen in de vorm van een hart). Dit voorbeeld van de doorbloeding werd als volgt vormgegeven: tijdens de eerste activiteit (Hart voor de Buurt, informatie buurtborrel) is een kussen in de vorm van een hart afgegeven aan één van de aanwezige bewoners. Bij dit kussen hoort een schrift waarin de bewoner zichzelf voorstelt en zijn/haar perceptie van een aangename woonomgeving omschrijft.
19
Deze inschatting is gebaseerd op participerende observatie van de onderzoeker tijdens de activiteit. Het straatfeest werd gekenmerkt door een vrije deelname aan verschillende korte spelletjes (korte contactmomenten). Ook werden een dansact en een theatersportvoorstelling gehouden. Het is niet exact bekend hoeveel buurtbewoners aanhaakten deze middag.
48
De bewoners worden in het schrift uitgenodigd iets te schrijven over: 1. ‘Hart voor de buurt’, waar denkt u aan? 2. Werk/ hobby’s; 3. Wonen (voelt u zich betrokken in de buurt?); 4. Een dag uit het leven van; 5. Uw lievelingseten; 6. Contacten in de buurt; 7. Wat zou u voor de buurt willen doen?; 8. Zou u het prettig vinden als iemand in de buurt u af en toe komt helpen met een kleinigheid?; 9. Hoe vond u het om dit hart in huis te hebben, door te geven en heeft het u iets op geleverd?; 10. Extra aandachtpunten of opmerkingen. Het schrift en het hart zouden vervolgens doorgegeven worden aan een volgende buurtbewoner. Van begin af aan is door de adviseur binnen het projectteam gestimuleerd om bewoners in de buurt te betrekken bij het proces. Naar aanleiding van het onderzoek naar leefbaarheid in de buurt heeft een handjevol mensen aangegeven wat te willen betekenen. Door de projectleider is hier niet direct op ingespeeld. We kunnen concluderen dat er een aantal redelijk succesvolle activiteiten plaatsgevonden. Aan het betrekken van de buurt bij het organiseren en medeverantwoordelijk voelen voor Buurtzorg is in het laatste stadium (maart 2006 tot heden) nadrukkelijk aandacht besteed maar dit leverde ondanks de inspanningen vooralsnog betrekkelijk weinig op. De Vrijwilligerscentrale vervolgt het project. Met de samenwerking met Cadene kan verder gebouwd worden aan buurtzorg.
6.6. Beschouwing Uit de behoeftepeiling blijkt dat er voldoende mensen (zowel met kwetsbaarheid als zonder direct zichtbare kwetsbaarheid) behoefte hebben aan meer onderling contact. Tegelijkertijd lijkt het van groot belang dat de bewoners de mogelijkheid hebben om een aandeel te hebben in het sociale verkeer in de buurt. Buurtzorg beoogt een aandeel te leveren in de wederkerigheid van groepen mensen die in eerste instantie een achterstandspositie lijken te hebben. Het project schept kansen voor het (her)vinden van wederkerigheid in contacten tussen buurtbewoners onderling. De behoeften hiertoe lijken op basis van het inventariserend onderzoek in grote mate aanwezig. De bewoners die benaderd zijn, lijken allen open te staan voor (een vorm van) Buurtzorg ondanks dat zij, net als alle andere inwoners, relatief kort in deze nieuwbouwwijk woonachtig zijn en (nog) weinig binding met de buurt voelen. Met name in nieuwbouwwijken, waar feitelijk alle contacten als ook voorzieningen en niches in de samenleving van de grond dienen te worden opgebouwd is het aannemelijk dat bewoners ‘zoekende’ zijn. Voorzieningen groeien pas ná de vestiging van nieuwe mensen in een gebied. De ervaringen die door de bewoners van de Eerste Oosterparklaan in hun buurt zijn opgedaan, zijn summier maar hebben gezorgd voor een neutrale tot positieve indruk van de buurt. De opgedane ervaringen lijken voornamelijk te hebben plaatsgevonden op functioneel niveau en basaal levensvlak, dagelijkse boodschappen en het aanspraak maken op zorgbehoeften. Over het algemeen geven bewoners aan weinig handvatten te hebben om een initiatief met buren van de grond te tillen, ondanks dat ze wel concrete suggesties hebben over wat hen zelf aanspreekt.
49
Het is voor de ontwikkeling van buurtzorg dus van belang deze handvatten aan te reiken. Beelden van een sterk geïndividualiseerde samenleving lijken ten grondslag te liggen aan een gevoel van handelingsverlegenheid (niet weten hóe contact te verkrijgen is met medebewoners die allen zeer sterk op zichzelf geconcentreerd zijn). Enerzijds lijkt deze mentaliteit de bewoners te blokkeren in hun enthousiasme. Anderzijds kunnen handicaps de bewoners belemmeren in het benaderen van de buurt. Hierbij speelt ook de attitude van de zorg- en dienstverleners een rol. Een (over)beschermende houding kan een contact met de buurt in de weg staan. Het hanteren van een empowerende houding lijkt meer aanknopingspunten te bieden. Een enkele bewoner heeft contacten in de buurt, maar eigenlijk hebben de meeste bewoners connecties met familieleden of professionele hulpverleners. Dit in tegenstelling tot het gegeven dat de meeste bewoners wel aangeven hier behoefte aan te hebben. Mulders & Peters (2003) constateren dat de formele sociale infrastructuur op het terrein van de sectoren wonen, zorg en welzijn steeds meer gericht is op het voorkomen van sociaal isolement van cliënten uit de zorg die in de nieuwbouwwijken gaan wonen, maar dat daarbij de informele infrastructuur vanuit de gemeenschap (het zogenoemde Community Care principe) zelf buiten beschouwing wordt gelaten. Dit lijkt ook in de pilot in Leidsche Rijn het geval. De aandacht van zorginstellingen gaat uit naar het toerusten van cliënten, familieleden en eigen medewerkers op de overgang van wonen in een instelling, naar het leven in een wijk. De meeste netwerken van cliënten blijven zo bestaan uit hun ouders, een enkel ander familielid en professionals. Deze diversiteit biedt echter ook aanknopingspunten voor contacten binnen de gemeenschap die ook kleurrijk is. Hobby’s en vrijetijdsbesteding die de bewoners aangeven, kennen naast verschillen ook een aantal overlappen. Er zijn gelijkenissen van voorkeuren gevonden in het doen van spelletjes, het maken van een wandeling en het schrijven. Het delen van een specifieke voorkeur, kan als ingang worden gebruikt in het matchen en kennis laten maken van bewoners met elkaar. Afsluitend is gebleken dat het merendeel van de bewoners met een zorgbehoefte, óók behoefte heeft aan contacten in de buurt ondanks dat zij niet allen blijvend woonachtig zijn in de Eerste Oosterparklaan. Ten tijde van dit rapport is het project te Leidsche Rijn nog gaande, doordat de projectstart later was dan bij de andere pilots. In het voorjaar van 2006 is duidelijk geworden dat ’s Heerenloo zich terugtrekt uit het project. De organisatie geeft aan dat de inzet van professionals vooral gericht is op de individuele zorgvraag van elke cliënt en er geen menskracht ingezet kan worden voor sociale participatie in de buurt. Achteraf gezien waren er van meet af aan aanzienlijke visieverschillen tussen de vrijwilligersorganisatie en de zorginstelling. Daarnaast was het zo dat het plan voor buurtzorg enthousiast ontvangen was door het management, maar er weinig motivatie en draagkracht bij het team aanwezig was, dat het project in Parkwijk samen met de vrijwilligerscentrale zou uitvoeren Een terugblik toont dat de pilot moeizaam op gang is gekomen. Enerzijds is de inzet van de samenwerkingspartner niet tegemoet gekomen aan de verwachtingen. De visie van de zorginstelling bleek gericht te zijn op individuele zorg en het bieden van veiligheid, en niet zozeer op maatschappelijke participatie. De buurt bleek niet eenvoudig te mobiliseren. Ondanks de spin-off met activiteiten, georganiseerd door de projectleider en vrijwilligers, blijkt de buurt nauwelijks het heft in eigen handen te nemen.
50
Het blijkt tot nu toe lastig mensen in de buurt te bewegen iets te betekenen voor de mensen met Niet Aangeboren Hersenletsel, maar ook voor elkaar in het algemeen. Dit kan verschillende oorzaken hebben: • Een nieuwe wijk in wording lijkt door de opbouw van sociale infrastructuren vanaf de grond, het voordeel te hebben de buurtzorg van meet af aan te kunnen introduceren. Echter, uit de pilot in Leidsche Rijn blijkt dat de bewoners in de buurt hiervoor niet erg ontvankelijk te zijn. Waarschijnlijk dient er zoveel energie gestoken te worden in alles wat er bij komt kijken om jezelf te vestigen in een nieuw huis, in een nieuwe buurt, dat men nog niet ‘toe’ is aan het ontplooien van sociale buurtcontacten. Er is in deze buurt nog sprake van een gering ‘buurtgevoel’. Kortom, ook in algemene zin dient er veel geïnvesteerd te worden in het opbouwen van een sociale infrastructuur. Dit zal het ook gemakkelijker maken voor mensen met psychosociale beperkingen, om hun weg te vinden. • De projectleider is wellicht te weinig ‘empowerend’ te werk gegaan en heeft de bewoners niet direct gestimuleerd in het zelf organiseren van buurtinitiatieven. Zij heeft echter wel vrijwilligers weten te stimuleren om de mee te werken aan de activiteiten in het kader van buurtzorg. Door overeenkomsten in belevingswerelden en leefritmes, wordt duidelijk dat mensen van dezelfde leeftijd en/of leefsituatie elkaar wel opzoeken (zoals ouders met kinderen, senioren, mensen met NAH). In sommige gevallen zijn vooroordelen ten opzichte van andere groeperingen geconstateerd en is het lastig om buurtbewoners en daarbij behorende subculturen in contact te brengen met elkaar. Wat wel zichtbaar is, is hoe mensen van dezelfde leeftijd elkaar in toenemende mate weten te vinden (ouders met kinderen, senioren). Vraag blijft echter hoe deze groepen onderling meer met elkaar contact kunnen hebben.
51
7. Woerden: Schilderkwartier 7.1. Beschrijving van de buurt Het Schilderskwartier in Woerden is een naoorlogse wijk, waar veel renovatiewerkzaamheden plaatsvinden. Naast onderhoud en renovatie wordt de wijk geherstructureerd. Op de plaats waar een groot aantal flats zijn gesloopt wordt een woonservicegebied gerealiseerd. Door renovatie en nieuwbouw van duurdere en goedkopere woningen wil de gemeente onder meer realiseren dat er een gevarieerd woningaanbod in de wijk ontstaat waardoor de sociale interactie tussen de bewoners verbetert. Bijna de helft van de woningen in Schilderskwartier is sociale woningbouw, met een grote concentratie goedkope huurwoningen. Er zijn te weinig geschikte huurwoningen voor senioren. Het Schilderskwartier is een zeer divers samengestelde wijk. In de wijk wonen relatief veel ouderen (41% van de bewoners is zestig jaar en ouder). Enerzijds is er sprake van vergrijzing, anderzijds is de wijk ook zeer geliefd bij gezinnen met kinderen en andere leeftijdsgroepen. Alle inkomensgroepen zijn in de wijk vertegenwoordigd. Uit een leefbaarheidonderzoek onder een aantal wijkbewoners bleek dat bijna alle geïnterviewden tevreden zijn over het voorzieningenniveau in de wijk en het aantal activiteiten dat er voor hen wordt georganiseerd. De meeste geënquêteerden nemen echter niet deel aan de activiteiten. Wel is men overwegend tevreden over de wijk, men woont er prettig en veilig en ondervindt voldoende sociale betrokkenheid in de eigen buurt. In de wijk zijn verschillende instellingen actief. Zo heeft Stichting Sociaal Kultureel Werk Woerden een buurthuis in de wijk waar verschillende activiteiten voor verschillende doelgroepen worden georganiseerd. Ook organiseert Stichting Welzijn Ouderen voor ouderen diverse activiteiten. De Vierstroom en Zuwe Weidesticht zijn beide organisaties die thuiszorg bieden. Bij beide organisaties zijn ook vrijwilligers actief. Hetzelfde geldt voor de Thuiszorgcentrale regio Utrecht, die door inzet van vrijwilligers (Handje helpen) actief is in Woerden (‘Handje Helpen’). Woerden heeft verder een eigen vrijwilligerscentrale, die niet wijkgebonden werkt. In het Schilderskwartier biedt Kwintes RIBW aan bewoners met psychiatrische problematiek persoonlijke ondersteuning. In de wijk is een wijkplatform actief dat bestaat uit meerdere werkgroepen. Een ander vrijwillig initiatief in de wijk is Stichting Graag Gedaan. Zij zijn evenals het Steunpunt Mantelzorg, gevestigd in het dienstencentrum van SWO. Ook zijn de kerken vrij actief in het vrijwilligerswerk; Helpende Handen is een vereniging van en voor mensen met een handicap en ouders met gehandicapte kinderen.
7.2. Uitgangssituatie De coördinatie van het project Buurtzorg is in handen van en beleidsmedewerker van Stichting Welzijn Ouderen (SWO). De SWO is gemotiveerd voor deelname aan dit project vanuit de opvatting dat de sectoren zorg en welzijn genoodzaakt zullen zijn meer gebruik te maken van de vrijwillige inzet van burgers. De inzet van buurtbewoners is een laagdrempelige vorm van vrijwilligerswerk en sluit daarmee aan bij de behoefte van buurtbewoners met een zorgvraag. Al vroeg in het project heeft de projectleider samenwerking gezocht met Stichting Kultureel Werk, aangezien deze organisaties beide actief zijn in de Schilderswijk en daarmee een bredere doelgroep kunnen bereiken. Uit een gezamenlijk projectplan blijkt dat beide organisaties nauw zullen samenwerken. De wijkconsulente die samenwerkt met het wijkplatform en de wijk goed kent, had zich ook bereid getoond haar medewerking te verlenen.
52
Andere potentiële samenwerkingspartners die bij de start genoemd werden zijn onder meer: Wijkplatform schilderskwartier, Buurthuis het Schildershonk, vrijwilligersorganisaties die in de buurt werkzaam zijn, het Servicepunt wonen, zorg en welzijn en het Steunpunt mantelzorg. Deze organisaties zijn overigens nog niet allemaal benaderd.
7.3. De keuze voor de buurt De motivatie om te kiezen voor het Schilderskwartier als wijk waar de pilot zal plaatsvinden heeft te maken met de eerder genoemde diversiteit. Tevens speelt hierbij het beleid van de gemeente, het creëren van een woonservicewijk (de combinatie van wonen, zorg en welzijn) een belangrijke rol. De doelstellingen van de woonservicewijk sluiten goed aan bij project Buurtzorg. Binnen de wijk is gekozen voor een natuurlijk begrensde buurt van vier straten. In de wijk zijn de volgende kwetsbare groepen te onderscheiden: ouderen, verstandelijk gehandicapten, allochtonen en mensen met een psychiatrische achtergrond. De definitieve doelgroep voor de pilot is nog niet bepaald. Elk van deze groepen zou in aanmerking kunnen komen als doelgroep voor de pilotlocatie. Er wordt nog nader onderzoek verricht naar de situatie van de hiervoor genoemde doelgroepen. Uit het behoefteonderzoek is gebleken dat een groep ouderen slecht ter been is, wat hen beperkt in hun bewegingsvrijheid. Aan de rand van de buurt is buurthuis het Schildershonk gevestigd welk in beheer is van Stichting Sociaal Kultureel Werk Woerden. In het buurthuis worden diverse activiteiten voor verschillende doelgroepen georganiseerd. Het accent ligt echter sterk op jeugd- en jongerenactiviteiten.
7.4. Resultaten behoefteonderzoek Doordat er geen specifieke doelgroep vastgesteld werd, heeft het behoefteonderzoek zich beperkt tot ouderen die deelnemen aan activiteiten bij SWO. Er is met vijftien ouderen gesproken. Gebleken is dat de meeste ouderen al vrij lang in deze buurt wonen, uitgezonderd enkele ouderen die nog niet zo lang geleden in een seniorenwoning zijn komen wonen. De bewoners voelen zich thuis in de buurt; men groet elkaar en maakt een praatje met andere buurtbewoners. Dit geldt ook voor de bewoners van de seniorenwoningen. De ondervraagden zijn allen tevreden met de contacten in de buurt. Omdat alle geënquêteerden meedoen aan activiteiten binnen de SWO, hebben ze over het algemeen weinig behoefte aan andere activiteiten. Dit geldt vooral voor ouderen die nog een partner hebben. Alleenstaande ouderen zouden wel wat meer contacten in de buurt willen hebben.
7.5. Procesbeschrijving Bij de start van het project, begin 2005, werd in een regulier directeurenoverleg van de Stichting Welzijn Ouderen (SWO) en Sociaal Kultureel Werk (SKW) besloten dat beide organisaties zich zullen inzetten voor het project. Hierbij was de SWO de trekker. De eerste tijd werden verschillende partijen op de hoogte gesteld en om medewerking gevraagd: intern binnen het SWO-team en extern met de wijkconsulente, waarop positief werd gereageerd. In februari 2005 maakten de SWO en SKJW een begin met het gezamenlijke schrijven van het projectplan voor Buurtzorg.
53
In maart werd door de pilotcoördinator besloten de verdere uitwerking van het projectplan uit te stellen totdat de gegevens van de buurtanalyse (door de onderzoekers uitgevoerd) bekend zouden zijn. In mei was het eerste conceptplan gereed. In dezelfde periode ontstond er oponthoud binnen het project omdat de coördinator van de pilot werd geconfronteerd met aangekondigde bezuinigingen voor de Stichting Welzijn Ouderen. Dit zorgde voor interne onrust binnen de organisatie en had tot gevolg dat de pilotcoördinator minder tijd kon besteden aan het project.
7.6. Beschouwing Na de moeizame start werden geen concrete buurtgerichte activiteiten ontwikkeld. Hier zijn een aantal oorzaken voor aan te geven, waaronder: • Verschil in verwachtingen over de rol van MOVISIE en de Hogeschool Utrecht. • Tekort aan middelen bij de pilotcoördinator (gebrek aan tijd en onvoldoende randvoorwaarden). • Verschil in visie op de strategie die naar buurtgerichte vrijwillige inzet kan leiden. De SWO koos er voor om eerst een brede alliantie van organisaties te vormen, en in dit netwerk het project in te bedden. Het werd duidelijk dat dit proces langere tijd vraagt dan de projectperiode besloeg.
54
8. Samenvatting en beschouwing 8.1. De buurten De pilots vonden plaats op 6 locaties in het land. Hoewel de gemeente en de wijk van te voren duidelijk waren, zijn de buurten niet van te voren geselecteerd. Deze keuze werd overgelaten aan de organisaties ter plekke. Het bleek dat er verschillende argumenten gehanteerd werden om een keuze voor een buurt te maken: • ontwikkelingen om in de wijk een woonzorgzone te realiseren (bijvoorbeeld in Woerden) • vermaatschappelijking: het leggen van verbindingen tussen zorginstellingen en de omgeving (bijvoorbeeld in Nijmegen) • aansluiten bij bestaande initiatieven (bijvoorbeeld IJburg) of juist kiezen voor een buurt waar nog weinig gebeurt (bijvoorbeeld Amersfoort). Bij twee buurten werd de keuze mede bepaald door het feit dat men daar al een specifieke doelgroep op het oog had (IJburg en Parkwijk/Leidsche Rijn). Hoewel het buurtzorgconcept op verschillende locaties in het land uitgezet is, zijn in de buurten vergelijkbare kenmerken aangetroffen. Zowel in de oude als nieuwe stadswijken, is een duidelijke kloof tussen jong en oud zichtbaar. De ouderen hebben de neiging elkaar op te zoeken en dit geldt evenzo voor de jongere buurtbewoners. Het lijkt alsof leeftijdsgenoten eenvoudiger in contact treden met elkaar. Ongeacht de variërende schaalgrootte, is dikwijls sprake van subtiele sociale netwerken. Hoewel niet altijd buurtzorg aan de orde is, kan men in sommige buurten zeker spreken van sociale netwerken. Deze komen natuurlijkerwijs tot stand, of middels comités, buurthuizen, basisscholen en andere verbanden waar mensen zich verzamelen en gezamenlijke belangen gedeeld worden. Er is een verschil tussen de oudere buurten (Almelo, Amersfoort, Nijmegen en Woerden) en de nieuwbouwwijken (IJburg en Leidsche Rijn). In de oudere buurten is er sprake van verschillende vormen van verbondenheid die dikwijls verbonden zijn met de geschiedenis van de buurt. De bewoners die al langere tijd in de buurt wonen hebben over het algemeen meer banden met elkaar dan de mensen die recenter in de buurt zijn komen wonen. In de nieuwbouwwijken is er geen geschiedenis, geen sociale infrastructuur. Dit biedt kansen om van meet af aan te werken aan community care. In IJburg lijkt men hier beter in te slagen dan in Leidsche Rijn. Er is daar gestart vanuit een duidelijke visie, een ‘wijk zonder scheidslijnen’, en er worden allerlei initiatieven ondernomen om bewoners met elkaar in contact te brengen en wat voor elkaar te laten betekenen. De meeste buurten uitten tevredenheid als het gaat om leefklimaat en buurtcohesie. Er bleken geen buurten aan het onderzoek deel te nemen waar sprake was van een slecht sociaal klimaat. Je zou kunnen zeggen dat de buurten waar de pilot uitgevoerd werd aan de ene kant een goede basis bieden om buurtzorg te ontwikkelen. Aan de andere kant bleken gevestigde structuren ook een nadeel, omdat er niet direct een noodzaak is aan verandering. Vooral in de oudere buurten werden signalen opgevangen van mensen die zich in sociaal geïsoleerde posities zouden bevinden. Sleutelfiguren in diverse buurten gaven te kennen dat er mensen wonen die zich eenzaam of verlaten voelen, terwijl deze mensen dikwijls niet of moeilijk bereikt konden worden. Dit is ook niet gelukt door de acties die in het kader van het project ontwikkeld werden. In de twee nieuwbouwbuurten was de situatie anders omdat daar van meet af aan een specifieke doelgroep in beeld was, gekoppeld aan een plaats waar deze woonde. Bij buurten in opbouw, zoals de Vinex-locaties IJburg en Leidsche Rijn, blijkt het mogelijk om systematisch van meet af aan een eigentijds samenspel tussen buurtbewoners met en zonder beperking te laten ontstaan en een buurtzorgklimaat te kunnen ontwikkelen.
55
8.2. Succesfactoren en knelpunten per pilot Er zijn factoren aan te duiden die bevorderend of juist belemmerend werken, wanneer het gaat om het stimuleren van buurtzorg. Hieronder noemen we eerst per locatie een aantal specifieke factoren. Daarna clusteren we belemmerende en faciliterende factoren. Almelo De projectcoördinator had de uitvoering gedelegeerd. Deze tweetrapsconstructie belemmerde in de praktijk de uitvoering van het project. Doelen en verwachtingen waren niet goed afgestemd. Goede ideeën zoals het elkaar laten uitnodigen van buurtbewoners kwamen niet tot uitvoering. Het kostte moeite om los te komen van de reeds bestaande klassieke buurtactiviteiten die voor de buurt georganiseerd worden, zoals de bingo voor de ouderen. Bezuinigingen hadden een negatieve invloed op het project. Amersfoort De uren die vanuit de vrijwilligersorganisatie ter beschikking waren voor de coördinator om het project ten uitvoer te brengen bleken een belangrijke voorwaarde om Buurtzorg van de grond te trekken. Daarnaast waren de persoonlijke kwaliteiten van de projectcoördinator een succesfactor. Laagdrempelige acties, zoals het verspreiden van huis-aan-huis informatie, koffieochtenden in het buurthuis en het huis-aan-huis ‘interviewen’ van en door buurtbewoners leidden tot bekendheid met buurtzorg. Een goede strategie bleek het vinden van sleutelfiguren in de buurt die zich voor buurtzorg actief willen inzetten. Een buurtcafé vervult een behoefte aan een vaste plek om elkaar te ontmoeten. Er was een realistisch ambitieniveau in het project. Zwaaicontact werd al als een positief resultaat gezien. Het bleek moeizaam om (behoeftes van) kwetsbare bewoners goed in beeld te krijgen. Er werd gezorgd voor een borging van het project in samenwerking met een lokale welzijnsorganisatie. Amsterdam Er was een goede aansluiting tussen de wijkontwikkeling in deze nieuwe wijk en het initiëren van buurtzorg. Voldoende uren bij de trekker bleken belangrijk. Deze uren werden in de beginfase van buurtzorg vooral ingezet om ‘kwartier te maken’, het organiseren van formele en informele netwerken. Een goed ‘management van verwachtingen’ bleek van belang. Verkeerde verwachtingen bij nieuwe (kwetsbare) buurtbewoners over het voorzieningenniveau in wijk en buurt hebben een negatieve invloed. Goede voorlichting en herhaalde ontmoetingen met de mensen met psychosociale beperkingen via laagdrempelige inloopbijeenkomsten zijn goede instrumenten om vraag en aanbod helder naast elkaar te zetten. De empowerment van mensen in de zorgsetting blijkt belangrijk om buurtzorg tot een wederkerig geheel te maken. Het is van belang een goede infrastructuur rond welzijn te creëren, om op buurt- en activiteiten niveau goed te ondersteunen en te faciliteren. Nijmegen In Nijmegen werd als primaire doelgroep de bewoners van het verpleeghuis genomen. Deze groep is vanwege de setting waarin zij woont zichtbaar in de buurt, maar heeft nauwelijks binding met de buurt. De keuze voor een activiteit die aansluit bij verschillende doelgroepen, een mobiel buurtatelier, bleek een succes. Er kwamen, hoewel op bescheiden schaal, ontmoetingen tot stand tussen de verpleeghuisbewoners, de kinderen en ouders en de kerkvrijwilligers. Het idee de producten uit de eerste buurtateliers te gebruiken om de buurt verder bij elkaar te brengen heeft geleid tot het organiseren van een buurtmanifestatie. Dit geeft ook andere kunstzinnige buurtbewoners de gelegenheid zich te presenteren. Veel mensen in deze buurt staan open voor dergelijke activiteiten.
56
Door teveel vanuit een intramurale setting te denken is er onvoldoende aandacht geweest voor het betrekken van buurtbewoners bij het organiseren van de activiteiten. De activiteiten werden een doel op zich, het aanspreken van het zelforganiserende vermogen van de buurt werden ondergeschikt. Vanwege de animositeit tussen verpleeghuis en de buurt rond renovatieplannen, ontstond er geen samenwerking tussen de buurt (het wijkcomité) en de projectgroep. Door de in de loop van het project ontstane samenwerking met de welzijnsorganisatie kan verbreding plaatsvinden van het draagvlak en de mogelijkheden nadere activiteiten te ontwikkelen. Utrecht In Utrecht werd gekozen voor een duidelijke en in de buurt zichtbare groep kwetsbare buurtbewoners met een duidelijke behoefte aan buurtcontact. Het betrof mensen met een niet aangeboren hersenletsel. De samenwerking tussen de vrijwilligerscentrale en de zorgaanbieder was moeizaam vanwege verschillen in benadering, inzet en verwachtingen. Het zoeken naar een goede afstemming kostte veel tijd en moeite. Een effectievere samenwerking met de partnerorganisatie zou wenselijk zijn geweest. Dit had o.a. tot gevolg dat de organisatie van activiteiten sterk op de schouders van de uitvoerend projectleider heeft gesteund. Het belang van de ontwikkeling van netwerken werd onderkend. Er werd goede verbindingen gelegd met andere welzijnsvoorzieningen. Het creëren van buurtzorg bleek niet eenvoudig. Een verklaring hiervoor was dat er in de buurt relatief een grote groep ‘tweeverdieners’ woont, die minder geneigd is te investeren in contacten in de buurt. Een andere verklaring is dat veel mensen in deze nieuwbouwwijk nog volop bezig zijn met zich te settelen, waardoor de aandacht naar veel dingen tegelijk moet uitgaan. Toch blijkt uit de evaluatie dat een aantal buurtbewoners de boodschap van buurtzorg heeft opgepikt. De creatieve insteek die als middel is ingezet, lijkt aan te slaan. De binding met deze specifieke doelgroep blijkt niet eenvoudig tot stand te kunnen komen. Het lijkt verstandiger de doelgroep te verbreden en niet te beperken tot één specifieke groep. Woerden In Woerden werd er voor gekozen om buurtzorg te gebruiken om een WMO-loket te gaan voorbereiden. De beleidsdoelstellingen van de initiërende organisatie waren bij de start niet goed afgestemd met het doel van buurtzorg. Daarnaast wilde men eerst op managementniveau samenwerking formaliseren met de samenwerkingspartner. Hier bleken aanzienlijke cultuurverschillen te bestaan, die moeilijk overbrugd konden worden. De projectleider had geen gewaarborgde uren voor het project. Door een bezuinigingsoperatie kwamen de activiteiten in het geding. Op basis van al deze factoren werd de pilot vroegtijdig beëindigd.
8.3. Ingrediënten van Buurtzorg Hieronder clusteren we een aantal belemmerende en bevorderende factoren. We onderscheiden respectievelijk: • factoren ten aanzien van de buurt • factoren ten aanzien van de interventies • organisatorische factoren • competenties van de ‘buurtzorgprofessional’ Deze analyse maakt duidelijk welke ingrediënten belangrijk zijn voor de ontwikkeling van Buurtzorg.
57
8.3.1. De buurt Belemmerende factoren ten aanzien van de buurt: Een overconcentratie aan buurt- of wijkgerichte organisaties kan leiden tot problemen met afstemming en coördinatie. Daarentegen kan een gebrek aan buurt- of wijkgerichte organisaties die zich (mede)verantwoordelijk achten voor het project leiden tot onvoldoende kader. Bij de pilots in de oudere wijken bleek uit het behoefteonderzoek dat er weinig uitgesproken behoeftes waren aan buurtzorginitiatieven. Het merendeel van de buurtbewoners was van mening dat dit niet veel zou toevoegen aan de reeds bestaande contacten en mogelijkheden. Een geringe mate van sociale cohesie in de buurt leidt er toe dat mogelijke behoeften aan contacten en activiteiten minder snel naar voren komen. Op een aantal locaties is de indruk verkregen dat mensen geen behoefte zouden hebben aan een ‘buurtzorg’ netwerk. Dit lijkt het geval bij buurten waar mensen in betrekkelijke anonimiteit (wensen te) leven. Het gevaar van sociaal isolement voor mensen die hier wel behoefte aan hebben, is hier echter groot. Bij gebrek aan ‘buurtzorg’ komen deze minder gemakkelijk in beeld. Het betreft wellicht de mensen die tijdens de initiatieven van het project geen respons gaven. Een geringe mate van zelforganiserend vermogen, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het ontbreken van buurtorganisaties, leidt vooral tot een afwachtende houding ten aanzien van een concept als buurtzorg. Succesfactoren ten aanzien van de buurt De keuze voor de buurt of straat dient zorgvuldig gemaakt te worden en gebaseerd te zijn op feitelijke kennis van het gebied en haar bewoners. Het is belangrijk een buurt af te bakenen die klein genoeg is dat mensen elkaar kunnen leren kennen en groot genoeg is, om een zelforganiserende draagkracht te kunnen ontwikkelen. Actuele kennis van de sociale kaart is belangrijk, inclusief die van organisaties die actief zijn op het terrein van zorg en welzijn mensen met een verstandelijke, lichamelijke en psychiatrische kwetsbaarheid. Het samenspel van een nieuwbouwwijk in ontwikkeling met een sociaal systeem in opbouw is een gunstige factor voor buurtzorg.
8.3.2. Organisatie Belemmerende factoren ten aanzien van de betrokken organisatie(s) binnen het project Uit het onderzoek blijken een aantal organisatorische factoren die belemmerend kunnen werken voor de ontwikkeling van buurtzorg. Deze factoren hebben deels te maken met randvoorwaarden, deels met prioriteiten binnen een organisatie, en deels met de samenwerking tussen organisaties. Om Buurtzorg te ontwikkelen zijn, zeker in het begin, stevige impulsen nodig. Bij de pilots was het de functie van de projectcoördinator om deze impulsen te geven. Dat betekent dat er voldoende middelen vrijgemaakt dienen te worden, zodat de de projectcoördinator zijn werk kan doen. Bij enkele projecten leidden tussentijdse bezuinigingen tot het verminderen of wegvallen van de inzet van de projectcoördinator, hetgeen een belemmering bleek voor de ontwikkeling. Als een organisatie vooral gericht is op de verwezenlijking van interne doelen en bijvoorbeeld geen visie heeft op vermaatschappelijking, dan komt de verbinding met het idee van buurtzorg niet op gang. Zo merkten we dat zorginstellingen nogal vasthouden aan een beschermende houding ten opzichte van cliënten, en voorrang gaven aan een visie die vooral op de ondersteuning van het individu door middel van zorg gericht is. Bij buurtzorg staat maatschappelijke participatie centraal. Pas als dit in de visie van de zorgaanbieder belangrijk gevonden wordt, ontstaat een basis om je voor community care in te zetten.
58
Onze bevindingen sluiten aan bij die van Mulders & Peters (2003) die constateren dat de formele sociale infrastructuur op het terrein van de sectoren wonen, zorg en welzijn wel steeds meer gericht is op het voorkomen van sociaal isolement van cliënten uit de zorg die in de nieuwbouwwijken gaan wonen, maar dat daarbij de informele infrastructuur vanuit de gemeenschap (het community care principe) zelf vreemd genoeg vaak buiten beschouwing wordt gelaten. Bij het ontwikkelen van buurtgerichte samenwerking kan een probleem zijn dat organisaties vanuit verschillende belangen insteken, en onvoldoende gemeenschappelijke belangen vinden. Er ontstaat dan onvoldoende overeenstemming in uitgangspunten en doelstellingen. In één pilot was er sprake van een geschiedenis van animositeit tussen organisaties die werkzaam zijn in de buurt, met als gevolg onvoldoende vertrouwen in elkaar. Een andere belemmerende factor in de samenwerking kunnen problemen in de communicatie zijn. Dit punt speelt meer naarmate er meer organisaties bij betrokken zijn en het project via veel schakels verloopt (bijv. stuurgroep – projectgroep – projectleider – uitvoerenden). Problemen met afstemming kunnen ontstaan als er geen duidelijke trekker of aanspreekpunt is. Een zorginstelling als trekker blijkt minder effectief dan een wijkorganisatie, een vrijwilligersorganisatie of welzijnsinstelling. Succesfactoren ten aanzien van de betrokken organisatie(s) binnen het project. Er is ook een aantal factoren te noemen die bij kunnen dragen aan het succesvol ontwikkelen van Buurtzorg. Een goed ‘plan van aanpak’ is belangrijk. Hier dient een voorbereidende fase aan vooraf te gaan waarbij onderzoek verricht wordt, zoals het maken van een buurtscan, en het creëren van een samenwerkingsverband dat passend is bij de buurt. De basis is de samenwerking met andere organisaties ten behoeve van een sociaal netwerk in de buurt. De deelnemende organisaties dienen het eens te zijn over de doelstellingen van buurtzorg en het ‘plan van aanpak’ gemeenschappelijk te dragen en actief te ondersteunen. Hiervoor dient een goede afstemming bereikt te worden met lokale samenwerkingspartners. Het gaat dus om het formuleren van gemeenschappelijke doelstellingen, van inspanningen, en het maken van goede afspraken over taken en coördinatie. Er dienen goede communicatiekanalen ontwikkeld te worden, zowel binnen iedere organisatie zelf als binnen het samenwerkingsverband. Zoals eerder opgemerkt is het belangrijk een aantal randvoorwaarden te borgen, zoals de urenbesteding van betrokkenen, de communicatie binnen de eigen organisatie (zoals het inlichten van alle betrokken medewerkers en het verkrijgen van commitment). Het creëren van draagkracht voor het project is van belang, zowel binnen de organisatie als in het samenwerkingsverband. Naast een coördinator/trekker als duidelijk gezicht voor het project, is het handig per deelnemende organisatie een vaste contactpersoon te hebben. Deze mensen kunnen met elkaar een vast overleg vormen, een platform van waaruit acties ondernomen worden. Uit de pilots bleek dat voor het opstarten van buurtzorg 4-8 uur per week beschikbaarheid van de coördinator - trekker noodzakelijk is. Het gaat echter niet alleen om het aantal in te zetten uren, maar vooral om de wijze waarop de trekker opereert (zie hieronder bij ‘buurtzorgprofessional’). Kortom, de beschikbare tijd moet efficiënt en effectief ingezet kunnen worden. Een samenwerkingsverband van welzijn en zorg kan gebruikt worden om doelgroepen te traceren en te benaderen. Faciliteiten van de betrokken organisaties, zoals een gebouw, kunnen opengesteld worden voor de mensen in de buurt en ingezet worden voor activiteiten.
59
8.3.3. De buurtzorgprofessional Onder buurtzorgprofessional verstaan we de professional die optreedt als katalysator en organisator. Deze persoon heeft als taak om de juiste voorwaarden te scheppen om buurtzorg tot bloei te brengen. Het is een echte kwartiermaker. Iemand die een brugfunctie kan vervullen, tussen buurtbewoners onderling, tussen buurtinitiatieven en tussen professionele organisaties. Hij/zij is een kei in het stimuleren van onderlinge contacten, in het bemiddelen, in het tot stand brengen van netwerken. Het is iemand met ‘trekkracht’. De buurtzorgprofessional is goed in staat kwaliteiten van buurtbewoners op te merken. Dit stelt hoge eisen aan waarnemingsvermogen en aan relationele kwaliteiten. Om als buurtzorgprofessional goed te kunnen functioneren is het nodig dat er voldoende bekendheid en binding is met de buurt. Aanwezigheid in de buurt en veelvuldige contacten met buurtbewoners en organisatie is van belang om een netwerk op te bouwen waarin buurtzorg kan gedijen. Hij/zij spreekt de taal van de bewoners en kent de mentaliteit. De buurtzorgprofessional werkt ‘outreachend’. Naast persoonlijke contacten kunnen allerlei vormen van communicatie gehanteerd worden, zoals huis aan huis brieven, folders, nieuwsbrieven en via digitale middelen. Specifiek in relatie tot kwetsbare doelgroepen is kennis nodig van sociale processen, van processen van in- en uitsluiting in buurten. Daarnaast is een competentie van de buurtzorgprofessional om procesmatig te kunnen werken. Het gaat enerzijds om een lange termijn visie en anderzijds om het stellen van reële en haalbare doelstellingen. Hierbij wordt gestreefd naar het aanboren van de eigen kwaliteiten en krachten van de buurt. Het streven is om de buurt sociaal steeds competenter te laten worden. Een bijzondere missie van buurtzorg is om de mensen die sociaal het minst in beeld zijn in toenemende mate te laten participeren. Hierbij kunnen allerlei middelen ingezet worden (zie de eerder genoemde voorbeelden). Vaak gaat het om het creëren van randvoorwaarden en faciliteiten, of het wijzen van wegen die bewandeld kunnen worden om deze te bereiken. Om organisaties goed in te kunnen zetten bij buurtzorg dient de buurtzorgprofessional ook op beleidsniveau te kunnen opereren. Hij/zij moet kunnen schakelen tussen uitvoerend niveau en beleidsniveau, zowel de taal van de burger als van instituties te kunnen spreken. De buurtzorgwerker is met recht een veelzijdige, ‘intermediaire’ professional. In de loop van het proces van empowerment dient een balans gevonden te worden tussen actieve bemoeienis en steun op afstand. Het gaat daarnaast om het vinden en handhaven van de balans tussen de bijdrage van professionals / professionele organisaties en het aandeel van de buurt(bewoners) zelf. Een valkuil is dat te lang vast gehouden wordt aan de regiefunctie. Het streven is zichzelf onmisbaar te maken. Het eigenaarschap blijft in/bij de buurt en de buurtbewoners dienen ondersteund te worden in hun (potentiële competenties). De ‘buurtzorgprofessional’ dient over de volgende competenties te beschikken: Segment 1: Praktisch zijn Communicatieve vaardigheden hebben De buurtzorgvisie kunnen uitdragen. Aansluiten bij de motivatie/beleving van buurtbewoners. Kunnen hanteren van methoden van kwartiermaken. Kunnen hanteren van methoden voor empowerment. Buurtbewoners kunnen helpen bij- en aanspreken op hun zelforganiserend vermogen.
60
-
Segment 2 Kunnen schakelen tussen het bestuurlijke en praktische niveau. Beleids- en planmatig kunnen denken Procesmatig kunnen werken Organisatorische vaardigheden hebben In- en extern kunnen samenwerken Bestaande netwerken kunnen aanboren of nieuwe netwerken kunnen ontwikkelen
-
Segment 3 Openstaan voor vernieuwing Een lerende opstelling hebben. Het op de hoogte zijn van nieuwe ontwikkelingen (w.o. regelgeving, financiering) Kansen kunnen zien en benutten
-
Competenties van vrijwilligers Sociale vaardigheden: kan goed naar bewoners luisteren, maakt gemakkelijk contact en is zich ervan bewust hoe hij/zij overkomt op anderen • Is op de hoogte van wat er in de buurt speelt • Is goed op de hoogte van de doelstellingen van buurtzorg • Is gemotiveerd voor het project buurtzorg
8.3.4. Interventies In de Buurtzorgprojecten werden veel verschillende interventies ingezet. Voorbeelden hiervan zijn: • het organiseren van bijeenkomsten op een centrale plaats in de buurt, bijvoorbeeld in de vorm van koffieochtenden; • schilderactiviteiten, in de vorm van een ‘mobiel atelier’ • het werven en ‘benoemen’ van contactpersonen voor een straat • het huis aan huis houden van een enquête, waarin bijv. vragen opgenomen zijn naar de mening over de leefbaarheid in de buurt, over sociale contacten, over behoeften aan contacten en activiteiten, over (mensen met) beperkingen en over wat men zou kunnen aanbieden (talenten, activiteiten), dan wel zou willen ontvangen (groetcontact, hulp met klussen, vervoer enz.). • De vorming van een buurtgericht samenwerkingsverband tussen organisaties die in of ten behoeve van de wijk werkzaam zijn • aanbieden van hand- en spandiensten aan mensen die daar behoefte aan hebben • organiseren van een buurtbarbecue • opzetten van een databank van vraag en aanbod (klussendienst in de buurt) • Hart voor de Buurt: een schrift dat doorgegeven wordt van de ene buurtbewoner naar de ander en waarin men verschillende dingen kan opschrijven. • organiseren van een straatspeeldag • organiseren van buurtexcursies • opzetten van een buurtcafé • organiseren van een kookclub • opzetten van een wandelgroep • buurtborrel • organiseren van een buurtmanifestatie met bijv. culturele activiteiten • organiseren van buurtpreventie om de veiligheid te verhogen
61
Voorlichtings- en communicatieactiviteiten kunnen gezien worden als voorbereidende interventies. Voorbeelden hiervan zijn: • een huis aan huis enquête (waarbij uiteraard voorlichting gegeven wordt over aanleiding en doelstelling) • huis aan huis brief • brochure • poster • informatie op website • mondelinge voorlichting Een andere voorbereidende interventie is het maken van een buurtscan, waarbij een aantal kenmerken van de buurt in beeld gebracht worden, alsmede de formele en in formele netwerken. Ook kunnen in de scan vragen over leefbaarheid, knelpunten en behoeften in kaart gebracht worden. Belemmerende factoren ten aanzien van de gekozen interventies Er kunnen een aantal valkuilen zijn ten aanzien van interventies. Zo kunnen activiteiten een doel op zich worden, in plaats van een middel tot. Dus geen activiteiten omwille van de activiteiten. Het inzetten en terugkeren van dezelfde (soort) activiteiten kan leiden tot uitsluiting van mensen die hiervoor geen interesse hebben. Als activiteiten onvoldoende aansluiten bij de behoeften van de doelgroep dan wel de behoeften van de buurt in het algemeen, bloedt het initiatief dood. Beelden van een sterk geïndividualiseerde samenleving lijken ten grondslag te liggen aan een gevoel van handelingsverlegenheid (niet weten hóe contact te verkrijgen met medebewoners). Het gaat er vaak niet om dat mensen niet willen, er blijkt wel degelijk behoefte en enthousiasme, maar vooral een kwestie van niet weten hoe. Ook de attitude van de zorg- en dienstverleners speelt een rol. Een (over)beschermende houding kan een contact met de buurt in de weg staan. Het hanteren van een empowerende houding lijkt meer aanknopingspunten te bieden. Succesfactoren ten aanzien van de gekozen interventies Interventies zijn succesvoller als zij aansluiten bij een wijk- of buurtvisie, en aanhaken bij de plannen die er al zijn om deze handen en voeten te geven. Het inhaken op bestaande gemeenschappelijke interesses, leeftijd, belangen en banden (bv. de binding met de historie van de buurt onder oudere bewoners) geeft meer kans op succes. Een voorbeeld hiervan is het organiseren van koersbal in Almelo. Het organiseren van ontmoetingen tussen nieuwkomers in de wijk, waarbij mensen welkom geheten worden in de wijk en informatie krijgen over de wijk en haar mogelijkheden, is een goede actie. In nieuwbouwwijken heeft iedereen gemeenschappelijk dat men nieuw is in de buurt. Elkaar leren kennen, samen ontdekken en improviseren in het vinden van een weg (bv. elkaar opzoeken onder de noemer ‘leer je buur kennen’). Buurtzorg begint al met het stimuleren van minimale initiatieven, zoals zwaaien en groeten naar elkaar. Een voorbeeld is de papieren hand die men in Amersfoort had gemaakt om uit te delen, met de tekst: “bij mij in de straat heten we allemaal buren” en “groeten mag”. Buurtzorg is gebaat bij een ‘buurtetiquette’. Een andere goede interventie is het inzetten van sleutelfiguren die samen een kerngroep vormen in de buurt. Zij activeren, stimuleren en enthousiasmeren buurtbewoners in (het nemen van) initiatieven. Het is belangrijk (bestaande) netwerken te benutten. Het gaat hier bij voorkeur om het netwerk van de burgers zelf of het netwerk van organisaties die burgers vertegenwoordigen. Het via een buurtscan de verschillende initiatieven en organisaties in de buurt inventariseren creëert overzicht en maakt het mogelijk krachten te bundelen.
62
Het is handig de kennis en de contacten van professionals die in de buurt werkzaam zijn of cliënten hebben te benutten. Er zijn meestal voldoende professionals in het gebied actief die goed contact hebben met bewoners, weten wat er leeft en een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van vernieuwende vormen van werken. De buurt kan beschouwd worden als een rijke verzameling aan talenten en hulpbronnen. Het is belangrijk aan te sluiten bij de kwaliteiten van de buurtbewoners. De kunst is deze te leren kennen en te kunnen inzetten. Het is belangrijk initiatieven van mensen uit de buurt zelf te ondersteunen en niet de regie over te laten nemen door professionals. In het algemeen is dus een bottom-up benadering succesvoller dan een top-down benadering. Het inzetten van activiteiten die laagdrempelig en in een terugkerend verband plaatsvinden, blijkt een succesfactor. Het gaat hier bijvoorbeeld om een inloopochtend, een buurtcafé, een spelmiddag, een atelier. Activiteiten op een vast tijdstip en een vaste plaats geven gelegenheid tot een wekelijks ontmoetingspunt. Door middel van activiteiten en/of het mee helpen organiseren ervan kan er vertrouwen ontstaan in elkaar. Door middel van het inzetten van uiteenlopende activiteiten kan gezocht worden naar de passende aansluiting bij de buurt en tussen de buurtbewoners onderling. Een voorbeeld is het organiseren van activiteiten waar oud en jong elkaar ontmoeten, zoals in Nijmegen gebeurd is bij het schilderen in de school. Het is handig om fysiek nabije ruimtes te gebruiken om activiteiten te houden, zoals een buurtcafé, een school, een wijkgezondheidscentrum, een buurthuis of een wijkcentrum. Een voordeel is dat deze ruimtes al bekend zijn bij de meeste buurtbewoners. Het inzetten van creatieve middelen, iets samen creëren tot "producten", kan iets unieks toevoegen aan de wijk, en creëert saamhorigheid. Fasering Als we op een methodische wijze naar Buurtzorg kijken, dan kunnen we een aantal fasen onderscheiden: een voorbereidende fase, een uitvoerende fase, en een borgende fase. Iedere fase kent zijn eigen activiteiten en interventies. Uit de pilots blijkt dat er eerst sprake moet zijn van 10 voldoende buurtbinding (verg. Lupi, 2006 ). Bindingen in de buurt kunnen bestaan op basis van een gemeenschappelijke buurtidentiteit, maar worden pas geëxpliciteerd als er daadwerkelijk contact is tussen buurtbewoners. In de pilots waar deze contacten er niet of beperkt waren, moest eerst geïnvesteerd worden in het leggen van buurtcontacten. Daarna gaat het om mensen bereid te vinden zich open te stellen voor anderen in de buurt, en vervolgens de bereidheid om zich in te zetten (bijvoorbeeld door anderen te groeten, een praatje te maken, deel te nemen aan activiteiten of deze mee te helpen organiseren, of een concrete dienst aan te bieden). Pas dan kan buurtzorg ontstaan. Activiteiten en interventies kunnen geplaatst worden in het teken van deze stappen. Iets voor elkaar betekenen vanuit wederkerigheid ontstaat pas in de loop van een sociaal-cultureel ontwikkelingsproces.
8.4. Conclusies en aanbevelingen Het project Buurtzorg heeft ons veel geleerd over wat er nodig is om community care op gang te brengen. Op een aantal plaatsen zijn mensen en organisaties enthousiast aan de gang gegaan. De idealen van buurtzorg bleken niet zo maar te realiseren. De praktijk blijkt weerbarstiger dan de theorie.
63
Als we op een methodische wijze naar Buurtzorg kijken, dan kunnen we een aantal fasen onderscheiden: een voorbereidende fase, een uitvoerende fase, en een borgende fase. In de periode van ons onderzoek hebben we vooral veel geleerd over de voorbereidende fase. Deze blijkt veel tijd in beslag te nemen, bij de meeste pilots 1 tot 1½ jaar. We denken echter dat de voorbereidende fase verkort kan worden nu we weten welke factoren belangrijk zijn om buurtzorg op gang te brengen. Kort samengevat gaat het om: • het creëren van de juiste randvoorwaarden, zoals de inzet van een goede trekker en organisator; • het nauw aansluiten op bestaande initiatieven en netwerken; • het creëren van een goed samenwerkingsverband, dat ‘passend’ is bij de buurt. Het gaat hier om een club van buurtbewoners die zich vrijwillig willen inzetten voor dit initiatief, en die zich daarbij actief gesteund weten door een buurtprofessional; • het planmatig werken op basis van een vooronderzoek waarbij relevante begininformatie verzameld wordt. Activiteiten en interventies kunnen gekoppeld worden aan resp. ontwikkelen van contacten, binding, bereidheid, en concrete inzet. Een erg belangrijke factor in de ontwikkeling van buurtzorg is degene die we aangeduid hebben als de buurtzorgprofessional. Het onderzoek heeft ons geleerd dat dit een persoon dient te zijn met veelzijdige competenties. Bij buurtzorgprojecten is het van belang professionals in te zetten die deze competenties bezitten, en zich met hart en ziel aan buurtzorg willen wijden. De buurtzorgprofessional moet zich gesteund weten door een achterban van samenwerkende organisaties, die gemeenschappelijk hebben dat ze buurtgericht willen werken en een bijdrage willen leveren aan zorg en welzijn van de buurtbewoners, met een speciale aandacht voor mensen in een kwetsbare positie. Uit het onderzoek is gebleken dat er in buurten tal van veelal informele netwerken bestaan, soms verbonden met formele kaders zoals een school, een zorginstelling, een kerk en een sportvereniging. In deze netwerken vinden vermoedelijk al veel buurtzorgachtige activiteiten plaats. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek, zoals o.a. verricht door Hortulanus e.a.¹, dat ondanks deze netwerken 6% van de bevolking zich in risicovol sociaal isolement bevindt. Hoewel we in ons onderzoek dit percentage niet kunnen bevestigen, was wel duidelijk dat er mensen buiten beeld zijn. In ons huis-aan-huis onderzoek waren er mensen die de deur niet opendeden, of contact vermeden door ons slechts kort te woord te staan door een kiertje tussen de ketting en de voordeur. Andere mensen in de straat, die wel vragen wilden beantwoorden, signaleerden dat er mensen in de straat woonden waarmee nauwelijks contact (mogelijk) was, en waarvan men de indruk had dat zij slechts een klein of zelfs geen sociaal netwerk hadden. In de pilots ging zoals gezegd de meeste tijd op aan de voorbereidende fase. Deels liep deze fase parallel met de uitvoerende fase. Dat wil zeggen: er werden activiteiten uitgevoerd, maar die stonden voor een groot deel nog in het teken van het creëren van een netwerk en draagvlak voor Buurtzorg. Activiteiten blijken ook een goed middel om behoeftes boven tafel te krijgen, en daarop te kunnen anticiperen. Alleen bij de twee pilots waar van meet af aan een duidelijk zichtbare doelgroep in beeld was, is er sprake geweest van uitvoering van buurtzorgactiviteiten die direct de mensen in een kwetsbare positie bereikten. Aan het eind van de onderzoeksperiode bleek dat deze effecten begonnen te sorteren. Vooral in IJburg werd duidelijk dat mensen met beperkingen steeds actiever gingen participeren in activiteiten die een bijdrage leverden aan hun welzijn, en die tevens leidden tot meer participatie in de buurt. Het gebruik van empowermentstrategieën lijkt belangrijk om mensen uit een afhankelijke positie te halen, en ze te ondersteunen bij het realiseren van volwaardig actief burgerschap. Vervolgonderzoek is echter nodig om deze interventies en de effecten er van nader te onderzoeken. Hiervoor was de onderzoeksperiode niet toereikend. Ook over de derde fase van het initiëren van Buurtzorg, de borgingsfase, is nog onvoldoende bekend.
64
Daarnaast hebben we onvoldoende kennis verworven van wat het vraagt van buurtbewoners die vrijwillig willen inzetten voor medebewoners met een beperking, en willen we meer weten over het samenspel tussen deze mensen en de professionele ondersteuning, zowel in de uitvoeringsfase als de borgingsfase. Buurtzorg blijkt een concept dat enthousiasme oproept. Voor de pilots hadden zich uit heel het land organisaties gemeld die mee wilden doen. Een aantal pilots gaan na de experimentele fase verder met Buurtzorg. Inmiddels ontwikkelen zich ook elders in het land buurtzorgachtige initiatieven. MOVISIE en de Hogeschool Utrecht zijn voornemens verder te gaan met het project. De bedoeling is om, op basis van de resultaten van dit onderzoek, op een aantal plaatsen best practices te ontwikkelen.
65
Literatuur Adams, R. (2003). Social Work and Empowerment, Basingstoke: Palgrave Macmillan; Beenackers M., W. Swildens & S. van Rooijen (2001). Naar een maatschappelijk steunsysteem in Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut; Braye, S. & Preston-Shoot, M. (1995). Empowering Practice in Social Care. Open University Press, Buckingham, Philadelphia; Eklund, L. (1999). From Citizen Participation Towards Community Empowerment. Acta Universitatis Tamperensis; Brettschneider E. & Visser H. (2003). De maatschappij in… Eerste ervaringen van vier projecten in het kader van vermaatschappelijking. Utrecht: Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg & Sociaal Beleid Hogeschool van Utrecht; B & W- nota Gemeente Amersfoort (2006). Vitaal seniorenbeleid heeft de toekomst. Vervolgaanpak seniorenbeleid 2006-2007. Amersfoort: Gemeente Amersfoort; Dankers T., P. Wijntuin & J.P. Wilken (2005). Op weg naar ‘Buurtzorg’, een overzicht van inspirerende initiatieven. Utrecht: MOVISIE/HvU; Engbersen R. (2002): Sociaal Kapitaal. In: Open Deuren. Utrecht: NIZW/Verwey-Jonker Instituut; Gemeente Almelo (2001). Wijkontwikkelingsplan Sluiterveld. Uitgave Gemeente Almelo; Gorp, J. van, M. Mulders & I. Pool (2002). Nieuwe Combinaties. Nieuwe combinaties van vrijwilligerswerk in de zorg. Utrecht: sVM; Jehoel-Gijsbers G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland. Den Haag: SCP; Hortulanus R., A. Machielse en L. Meeuwesen (2003). Sociaal isolement. Den Haag: Elsevier Overheid; Kal, D. (2001): Kwartiermaken: werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Amsterdam/Baarn, Boom; Meijer, L. (2002), Een eigen huis en altijd iemand in de buurt; welzijn voor zorgafhankelijke wijkbewoners, Innovatieprogramma Wonen en Zorg, Rotterdam; Penninx, K. (2005). Werken aan maatschappelijke ondersteuning, een handreiking voor Sociale Professionals. NIZW / Lemma Utrecht; Peters A., M. Mulders & J.P. Wilken (2003). Buurtzorg; vrijwillige inzet op het snijvlak van welzijn en zorg; Utrecht: MOVISIE/HvU; Peters A. & N. Verdonschot (2003). Buurtzorg. Vrijwillige zorg in de wijk door buurtparticipatie. Vooronderzoek naar vrijwillige inzet voor patiënten en cliënten uit de zorgsector die in woonwijken (gaan) wonen. Utrecht: MOVISIE; PON (2001). Voor elkaar zorgen in de moderne samenleving. Jaarboek PON, Tilburg; Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling (2003), De handicap van de samenleving: Over mogelijkheden en beperkingen van community care, RMO, Den Haag;
66
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2002): Samen leven in de samenleving; Community care en community living. Advies uitgebracht door de aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoetermeer; Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2001): Kwetsbaar in kwadraat; Krachtige steun aan kwetsbare mensen. RMO, Den Haag; Regenmortel, T, van (2002). Empowerment en Maatzorg, een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Uitgeverij Acco Leuven / Leusden; Servian, R., (1996). Theorising Empowermnt, Individuel Power and Community Care. The Policy Press; Singelenburg J. & D. Harkes (2002), Woonzorgzone IJburg: een wijk zonder scheidslijnen, AedesArcares Kenniscentrum Wonen-Zorg; Trevillion, S. (1992). Caring in the Community, a networking approach to community partnership. Longman; Wilken J.P. (2002): Tussen illusie en werkelijkheid, over de maakbaarheid van maatschappelijke reïntegratie. Utrecht: LS Reeks, HvU/FSAO.
67