Claire BATAILLE In the course of our careers, Paul ibens and I have carried out a wide range of projects, ranging from architecture and interior design to the design of objects such as tables and even light switches. But architecture is our main passion: more than anything, we’re excited by projects in which we can develop a total concept, where everything relates to everything else. But of course this is a job in which you have to reach compromises. As an architect or designer, you have to think yourself lucky if you can realise one project every year that you consider a success. Whether we are designing a chair or a house, we always work in exactly the same way. Our first consideration is functionality: you have to be able to sit on a chair; you have to be able to find your way around a house. I don’t think that we have a pronounced style – and we also haven’t ever resorted to pr to develop a particular image or raise our profile. But all of our projects share certain common elements: we always give a great deal of attention to the structure and the proportions, the way the daylight falls, and the perspectives that are created. We also study the way that a building, a
room, or an object is integrated into the environment. Over the years, we have always done exactly the same thing – we have never in any case followed trends.
I have worked as an architect, interior architect and designer for more than forty years, and in that time I have naturally gained a considerable amount of experience. I should be cutting my workload at this stage in my career, but I’m a little bit addicted to my work as a designer. All the additional stuff that you have to deal with is not so straightforward: our profession certainly hasn’t become any easier, and there are a huge number of regulations that really limit the scope of what you can do. A lot of things have changed since the Sixties, when I enrolled at the Antwerp Academy – I was the only female and, moreover, I was French-speaking at the time. My teachers included Jules De Roover. At the time, there was a sense of freedom, an artistic atmosphere. Now it seems to me that the training is much more strict. My husband and I live in one of the oldest apartments in Antwerp; it was built soon after the end of World War One. The building was originally a town house dating from 1880. Our interior is timeless and, apart from one cupboard, doesn’t contain a single object designed by me – often I can’t even track down my own designs or buy them in the shops. But I do have a lot of works of art, both by young talented artists and by more established names such as Yves Klein (p. 135) or Craigie Horsfield (p. 139). In most cases, I’ve been given these works, or acquired them via contacts. I’ve met a huge number of interesting people in the course of my career, including a lot of artists, such as Jef Verheyen. From an early age, I’ve been interested in and passionate about art.
Als designer kun je op een bepaalde manier binnendringen in de dagelijkse levens van mensen. Dat maakt dit beroep voor mij zo boeiend: om via objecten dichtbij het dagelijkse leven te staan. Dat ik lampen ontwerp, is eigenlijk spontaan zo gekomen, na mijn studies interieurarchitectuur. Ook al hou ik me nu meer bezig met objecten, ik ben toch nog altijd heel blij dat ik die studies heb gevolgd, omdat ik zo heb geleerd om na te denken over volumes en over de relatie tussen een object en de ruimte die het omgeeft. De notie ‘licht’ is onlosmakelijk verbonden met de ruimte. Of het nu om daglicht of kunstlicht gaat: je kunt een plaats transformeren dankzij het licht, een interieur bepalen, een sfeer veranderen. Mijn ontwerpen worden omschreven als eenvoudig, minimalistisch, zuinig. In de eerste plaats heeft die esthetiek voor mij alles te maken met de logica van het object, met hoe materialen, productietechnieken en functionaliteit in elkaar passen. De vorm vloeit daar als het goed is vanzelf uit voort. Een object wordt volgens mij gedefinieerd door de manier waarop het wordt gemaakt. Het productieproces en de esthetiek van het afgewerkte product moeten complementair zijn: op die manier kom je tot een inzichtelijk ontwerp, mooi in zijn eenvoud. Een naam vestigen als designer vraagt veel tijd. Ik ben tien jaar afgestudeerd, en nu pas begin ik een zekere stabiliteit te vinden. Sowieso verloopt het proces om een ontwerp uiteindelijk in de winkel te krijgen langzaam; er gaan gemakkelijk verschillende jaren overheen. Ik ontwerp onder andere lampen op maat voor specifieke projecten, zoals de C-mine in Genk of het restaurant Wet89 in Brussel, maar ook voor de grootschalige producties van interieurmerken. Ik vind het jammer als ik zie dat die merken soms hoge prijzen vragen voor mijn ontwerpen: dat is absoluut niet mijn bedoeling. Design moet betaalbaar zijn, en niet per se exclusief, of uniek. Ik vind het geen probleem om objecten in huis te hebben waar miljoenen exemplaren van verkocht zijn, zolang er voor mij een verhaal aan verbonden is. In mijn interieur heb ik meubels en objecten verzameld die me aan iets of iemand doen denken: familiestukken, zoals de bank en de stoelen uit het huis van mijn grootvader, of cadeaus. Veel objecten zijn vertrouwd voor mij, ze herinneren me aan een bepaalde gebeurtenis of een bepaald universum uit mijn jeugd. Dat maakt ze uniek.
D’une certaine façon, en tant que designer, on entre dans le quotidien: c’est ce que j’aime dans ce métier, l’approche du quotidien à travers les objets. Je crée principalement des luminaires, c’est venu assez spontanément après mes études d’architecture d’Intérieur. Aujourd’hui, même si je me suis plus concentrée sur l’objet, je suis ravie d’avoir fait ces études-là, cela m’a appris à considérer les volumes, la relation de l’objet à l’espace qui l’entoure. La notion de lumière est de toute façon indéniablement liée à l’espace, lumière du jour ou artificielle, on peut transformer un lieu grâce à la lumière, façonner un intérieur, changer son atmosphère. Mes réalisations sont décrites comme simples, minimalistes, économes. Pour moi, cette esthétique a d’abord à voir avec la logique de fabrication de l’objet, avec la façon dont les matériaux, les techniques de production et la fonctionnalité s’adaptent entre eux. Si cette logique fonctionne, la forme en résulte automatiquement. Selon moi, un objet est entre autre
défini par la manière dont il est fabriqué. Le processus de production et l’esthétique du produit fini doivent être complémentaires: c’est de cette façon qu’on arrive à créer un objet compréhensible, beau dans sa simplicité. Arriver à gagner sa vie comme designer demande du temps. J’ai terminé mes études il y a dix ans, et je commence seulement à arriver à une certaine stabilité. Il faut dire que le processus pour qu’un objet arrive en magasin est long ; facilement plusieurs années. Je dessine entre autre des luminaires sur mesure pour des projets spécifiques, comme celui du C-mine à Genk ou pour le restaurant Wet89 à Bruxelles, mais aussi pour des productions à plus grande échelle de marques d’objets contemporains. Il est dommage de voir que, parfois, ces labels demandent des prix très élevés pour mes réalisations: ce n’est absolument pas mon but. Le Design
doit rester abordable, et pas forcément exclusif, ou unique. Je n’ai pas de souci à avoir chez soi des objets vendus à des millions d’exemplaires, aussi longtemps que je peux y accrocher un récit personnel. Dans mon intérieur, j’ai rassemblé des meubles et des objets qui me font penser à quelqu’un ou quelque-chose: des pièces de famille, comme le canapé et les chaises de la maison de mon grand-père, ou des cadeaux. Beaucoup de ces objets me sont familiers, ils me rappellent certains événements ou un certain univers qui me sont proches. C’est cela qui les rend uniques.
Secondhand chairs are given a new lease of life; each work is unique. (Chaise Pelote, 2009 – p. 34, 42)
Tweedehands stoelen krijgen een nieuw leven; elk stuk is uniek. (Chaise Pelote, 2009 – p. 34, 42) Des chaises de seconde main s’offrent une nouvelle vie; chaque pièce est unique. (Chaise Pelote, 2009 – p. 34, 42)
Jean-François D’Or, born 1974 Loudordesign studio Biography
1998 1999 2001 2003 2009
diploma in industrial design, Ensav La Cambre, Brussels works for Caroline Ray’s design team (textiles), New York study office design manager (lighting), works with Maarten Van Severen, Hans De Pelsmacker and Jos De Vriendt creates Loudordesign studio Henry van de Velde label
Projects — a selection
Lamp T, library Centre Pompidou, Paris, with JF Bodin & Techno (2000) Inout, collection of pots and benches, for Domani & The Conran shop (2004) Bonbonne, collection of lamps and vases, for Ligne Roset (2005) Mehari, door mat and umbrella stand in coconut fibre, prototype for Droog Design (2005)
Jean-François D’Or, °1974 Loudordesign studio biografie
1998 1999 2001 2003 2009
diploma industriële vormgeving, Ensav La Cambre, Brussel bij het design team van Caroline Ray (textiel), New York study office design manager (verlichting), samenwerking met Maarten Van Severen, Hans De Pelsmacker en Jos De Vriendt oprichting Loudordesign studio Henry van de Velde label
Projecten — een SELECTIe
Lamp T, bibliotheek Centre Pompidou, Parijs, i.s.m. JF Bodin & Techno (2000) Inout, collectie potten en banken, voor Domani & The Conran shop (2004) Bonbonne, collectie lampen en vasen, voor Ligne Roset (2005) Mehari, deurmat en paraplusteun in kokosvezel, prototype for Droog Design (2005)
Jean-François D’Or, ° 1974 Loudordesign studio
Biographie 1998
diplôme en design industriel, Ensav La Cambre, Bruxelles
1999
chez le design team de Caroline Ray (textiles) New York
2001
study office design manager (lumières), collaboration avec Maarten Van Severen, Hans De Persmacker et Jos De Vriendt
2003
création du Loudordesign studio
2009
Henry van de Velde label
Sélection de projets Lamp T, biobliothèque du Centre Pompidou, Parijs, avec JF Bodin & Techno (2000) Inout, collection de pots et bancs, pour Domani & The Conran shop (2004) Bonbonne, collections de lampes et vase, pour Ligne Roset (2005) Mehari, tapis et support pour un parapluie, prototype pour Droog Design (2005)