Onderzoeksrapport Hogeschool Utrecht
Burgerparticipatie en sociale media bij de vermissingszaak Ruben en Julian Mei 2013 #The Next Level @crisis via Crossmedia
Erwin Grasmeijer 1584394
[email protected] Hogeschool Utrecht Integrale Veiligheidskunde Begeleider: Jan Eberg Onderzoeksrapport afstudeerproject AIV-AFSTUD-12
Datum: 05-06-2015
Voorwoord Nog nooit eerder tijdens mijn studie Integrale Veiligheidskunde kwam een onderzoek zo dicht bij huis als mijn afstudeeronderzoek (m.u.v. Veilig wonen). In 2013 heb ik mij zeer betrokken gevoeld bij deze vermissing. Toen Jeroen werd gevonden in het Doornse Gat tussen Doorn en Leersum ben ik er toevallig langsgereden toen ik terug kwam van het sporten. Zelf woon ik al vanaf jongs af aan in Leersum. Ook heb ik in Zeist op school gezeten en heb ik al een paar jaar een bijbaan in Zeist. Ik ken de omgeving zeer goed. Ik had niet kunnen bedenken dat dit ooit relevant zou zijn voor mijn afstudeeronderzoek. Na een paar dagen het nieuws op de voet gevolgd te hebben vroeg een vriend aan mij of ik mee ging zoeken naar Ruben en Julian bij de Uilentoren in Leersum. Ik had er zelf eigenlijk niet eens aan gedacht om te gaan zoeken. Maar toch ben ik gelijk op de fiets gesprongen want het verzamelen begon al over vijf minuten. Pas toen we aankwamen en naar de briefing luisterde drong het tot mij door wat we aan het doen waren. We waren op zoek naar kleine dode jongetjes. Dat had ik voor mezelf al wel bedacht. Ik vroeg me af wie nog de hoop had Ruben en Julian levend terug te vinden. De zoektocht was na een paar uur voorbij en we gingen onverrichte zaken weer terug. Toch met het gevoel dat we iets goeds hadden gedaan. Een paar dagen later kwam het nieuws waar we wel en niet op gehoopt hadden. De broertjes waren gevonden. Op het moment dat ik de email van Jan Eberg voorbij zag komen met onderzoeksonderwerpen wist ik gelijk dat dit onderzoek mij op het lijf geschreven was. De hele zaak vond ik sowieso interessant maar zeker de focus op de burgerinitiatieven vond ik een mooie combinatie. Graag wil ik Jan Eberg bedanken voor het toekennen van dit onderwerp en de permanente ondersteuning tijdens het schrijven van dit onderzoek. Ook wil ik Wanda van de Bovenkamp bedanken voor het fijne gesprek waarin je jouw persoonlijke verhaal aan mij verteld hebt. Marc Satijn wil ik ook bedanken voor het beantwoorden van mijn vragen, zijn tijd en het meedenken over interessante personen voor mijn onderzoek, waaronder Tim Verhoef. Tim Verhoef wil ik ook bedanken voor zijn inzichten en investering van tijd en moeite. Als laatste wil ik ook Willem van de Vliert bedanken voor mijn laatste interview op de valreep en jouw moderne kijk op burgerparticipatie. Op de terugweg van een van mijn interviews ben ik over Cothen gereden om langs te gaan bij de vindplaats van Ruben en Julian. Daar heb ik deze foto genomen.
2
Samenvatting In crisismanagement hebben verschillende partijen een rol om de gevolgen van een crisis of ramp zo veel mogelijk te beperken. De meeste van deze partijen zijn overheidsinstanties of hulpdiensten. De burger is hierin ook een partij maar die heeft een vrij kleine rol. Nu blijkt uit de theorie en vele praktijkvoorbeelden dat burgers een veel grotere rol kunnen vervullen in crisisbeheersing dan ze tot nu deden. Een van die praktijkvoorbeelden is de vermissingszaak Ruben en Julian uit Zeist. Op 6 mei 2013 werden de broertjes Ruben en Julian uit Zeist voor het laatst gezien in het gezelschap van hun vader. De vader wordt de volgende ochtend in het recreatiegebied “Doornse Gat” gevonden door een wandelaar. Het blijkt dan dat de vader zelfmoord heeft gepleegd. Van de 9-jarige Ruben en de 7jarige Julian die op dat moment bij de vader zouden moeten zijn, ontbreekt elk spoor. De politie start een grote zoekactie in het omliggende bos met hulp van de marinierskazerne in Doorn. Die avond roept de moeder van de jongetjes via Facebook op, om uit te kijken naar haar kinderen. Door betrokken burgers worden er burgerinitiatieven opgezet met behulp van sociale media, om te gaan zoeken in de omliggende bossen naar de vermiste broertjes. Hier komen de eerste dagen gelijk tientallen mensen op af en het worden er per dag meer. De politie maakt zich zorgen dat de aanwezigheid van grote aantallen mensen in het bos zal leiden tot het verlies van mogelijk sporen. Toch gaan de burgerzoekacties door en komt het bestuur voor een dilemma te staan. In dit onderzoek is er gekeken naar de context en dilemma’s bij de burgerinitiatieven in deze zaak. De doelstelling luidde daarom als volgt: Inzicht krijgen in de context en dilemma’s die een rol speelden rondom burgerinitiatieven bij de vermissingzaak Ruben en Julian en welke lessen hieruit geleerd kunnen worden voor burgerparticipatie bij crisismanagement. Doormiddel van deskresearch en interviews als voornaamste onderzoeksmethoden is dit een praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Relevante literatuur is onderzocht en nauw betrokken personen zijn geïnterviewd. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is een conclusie geschreven en zijn er aanbevelingen geformuleerd als tools in crisismanagement voor crisisbeheersingsorganisaties kunnen dienen. Het opvallende in deze zaak is dat de burgemeester en politie beiden hebben aangegeven dat er ondanks de grote rol van burgerparticipatie totaal geen parate kennis was over hoe er het beste kon worden omgegaan met burgerinitiatieven. Ondanks dit hebben beide partijen precies de juiste keuzes gemaakt om de burgerzoektochten een efficiënt onderdeel te maken. Uiteindelijk is er een samenwerking ontstaan waarin de organisators van het burgerinitiatief zelf konden beslissen waar ze wilden zoeken, ze hier de vrijheid voor kregen van de loco burgemeester en de sturing en begeleiding kregen van de politie. Dit zijn precies de ingrediënten van een succesvol burgerinitiatief. Na weken zoeken zijn de broertjes per toeval gevonden in een duiker in Cothen. De burgerinitiatieven hebben misschien niet direct geleid tot het aantreffen van de broertjes maar hebben zeker geholpen in het uitsluiten van een zeer groot gebied. Een duidelijk beeld is ontstaan hoe burgerinitiatieven in de toekomst kunnen bijdragen aan crisismanagement mits er op de juiste manier mee om wordt gegaan.
3
Inhoud Voorwoord ............................................................................................................................................. 2 Samenvatting ......................................................................................................................................... 3 1. Probleemschets .................................................................................................................................. 5 1.1 Rampen en (mini)crises in Nederland ....................................................................................... 5 1.2 Aanleiding tot onderzoek ......................................................................................................... 8 2. Doelstelling......................................................................................................................................... 9 3. Onderzoeksvraag en deelvragen ...................................................................................................... 10 3.1 Hoofdvraag ............................................................................................................................. 10 3.2 Deelvragen ............................................................................................................................. 10 4. Operationalisering ............................................................................................................................ 11 4.1 Conceptueel model ................................................................................................................ 11 4.2 Definiëring begrippen ............................................................................................................. 12 4.3 Meetbaar maken begrippen ................................................................................................... 13 5. Onderzoeksopzet ............................................................................................................................. 15 5.1 Verantwoording type onderzoek ............................................................................................ 15 5.2 Verantwoording onderzoeksmethoden en analysekader ....................................................... 15 6. Onderzoeksresultaten ...................................................................................................................... 17 6.1 Inleiding .................................................................................................................................. 17 6.2 Rol burgerparticipatie in crisismanagement? ......................................................................... 18 6.3 Crisiscontext en burgerinitiatieven bij vermissingszaak Ruben en Julian ............................... 22 6.4 Dilemma’s en afwegingen voor de betrokken actoren rond de burgerzoektochten .............. 28 6.5 Rol burgerparticipatie bij de vermissingszaak Ruben en Julian .............................................. 33 7. Conclusie .......................................................................................................................................... 36 8. Aanbevelingen .................................................................................................................................. 38 9. Literatuurlijst .................................................................................................................................... 39 Bijlage 1. Uitwerking interviews ........................................................................................................... 41
4
1. Probleemschets 1.1 Rampen en (mini)crises in Nederland Echte rampen doen zich in Nederland gelukkig niet vaak voor. De consequentie hiervan is uiteraard wel dat de mogelijkheid om van dit soort situaties te leren, beperkt is. Van de in omvang kleinere gebeurtenissen die zich in ons land met enige regelmaat voordoen, kan echter evenzeer worden geleerd. Ook in dergelijke situaties doen zich namelijk processen voor die zich bij ‘echte’ rampen en crises doen gelden, zoals ontreddering onder de bevolking, informatiebehoefte en afstemming. De in omvang kleinere gebeurtenissen verschillen met name van rampen en crises in het volgende: Rampen en crises hebben altijd een fysiek en een sociaal aspect. Er is sprake van een groot aantal slachtoffers en/of omvangrijke materiele schade waardoor de maatschappij (gedeeltelijk) ontwricht is geraakt. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 11) Een minicrisis kan zich voordoen ook zonder dat sprake is van dodelijke slachtoffers of dat materiele schade is geleden. Net als ‘echte’ rampen en crises gaan echter ook minicrises gepaard met maatschappelijke reuring. Vaak spelen de (sociale) media daarbij een rol, maar een kleine gebeurtenis kan ook zonder grote inmenging van de media een buitengewone maatschappelijke impact hebben en daarmee een minicrisis zijn. De kern is dat sommige minicrises beperkt in omvang zijn maar desondanks de aandacht vragen van de autoriteiten en/of hulpverleningsdiensten vanwege de meer dan gemiddelde impact van de gebeurtenis op de lokale (en soms zelfs gehele) samenleving. Cruciaal voor minicrises is dus dat ze een zekere impact hadden op een sociale gemeenschap. Op het eerste gezicht lijken (mini)crises vaak overzichtelijk, maar als dieper op de kwestie wordt ingegaan, blijken sommige (mini)crises feitelijk zo gecompliceerd, dat het nauwelijks meer mogelijk is deze eenvoudig en eenduidig weer te geven. Niet alleen zijn er vaak vele partijen bij betrokken die elk hun eigen beleving en interpretatie van de situatie hebben. Ook de aard van de problemen, de rol van de betrokken actoren en de veranderingen en ontwikkelingen in de tijd maken transparantie en eenduidige communicatie over de casus soms lastig. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 20)
1.1.1 Crisismanagement Tijdens een (mini)crisis wordt er gebruik gemaakt van crisismanagement. Het crisismanagement neemt in deze dreigende situaties tijdig besluiten en geeft leiding aan het personeel en de eenheden die de maatregelen uitvoeren. Hierbij moeten slagvaardige besluiten genomen worden en adequaat leiding gegeven worden. Slagvaardig besluiten nemen en adequaat leiding geven kan alleen wanneer het crisismanagement zich goed op de taken heeft voorbereid, opgeleid is en geoefend is om met de crisisorganisatie op de onderkende risico's en gevaren te reageren. Crisismanagement geeft leiding aan het proces van de crisisbeheersing. Dit houdt in dat het crisismanagement informatie inwint; de crisissituatie voortdurend scherp beoordeelt; afwegingen maakt over hulpvraag en hulpaanbod; besluiten neemt over maatregelen en opschaling; leiding geeft aan de hulpverleners en verantwoordelijk is voor de in- en externe coördinatie en communicatie van de crisisorganisatie. Crisisbeheersing heeft betrekking op het geheeld van maatregelen en voorzieningen (inclusief voorbereidingen) dat de overheid in een crisis treft om deze te beheersen, in samenhang met wettelijke crisisbevoegdheden. (Veiligheid, 2015)
5
1.1.2 Vermissingszaak Ruben en Julian De vermissingszaak van de broertjes Ruben en Julian uit Zeist had ook ook aanzienlijke impact op de sociale gemeenschap en kan als zodanig als minicrisis worden aangemerkt. Op 6 mei 2013 werden de broertjes Ruben en Julian uit Zeist voor het laatst gezien in het gezelschap van hun vader. De vader wordt de volgende ochtend in het recreatiegebied “Doornse Gat” gevonden door een wandelaar. Het blijkt dan dat de vader zichzelf daar heeft opgehangen. Van de 9-jarige Ruben en de 7-jarige Julian die op dat moment bij de vader zouden moeten zijn, ontbreekt elk spoor. De politie start een grote zoekactie in het omliggende bos met hulp van de marinierskazerne in Doorn. Die avond roept de moeder van de jongetjes via Facebook op, om uit te kijken naar haar kinderen(zie 6.3.1) Vele duizenden mensen hebben dit Facebook bericht en alle hierop volgende Facebook berichten gedeeld en op de voet gevolgd. Niet alleen op Facebook maar ook op Twitter en andere sociale media gaat het bericht snel rond. De politie voert zoektochten uit en verzamelt informatie. Snachts wordt een Amber Alert uitgegeven. Het nachtelijke Amber Alert bracht de vermissing breder onder de aandacht. Het zorgde ervoor dat de reguliere media de vermissing de volgende ochtend in de journaals meenamen. Daarmee werden ook de mensen bereikt die niet op sociale media actief zijn of het nieuws de avond ervoor hadden gemist. Op 8 mei 2013 blijkt uit camerabeelden dat de vader op maandagavond, de avond voordat hij wordt gevonden in het Doornse Gat, nog getankt heeft in Neerbeek in Limburg. Het is onduidelijk of de jongetjes op dat moment nog in de auto zitten. Dit betekent voor het politieonderzoek dat het zoekgebied van het bos rondom het Doornse Gat wordt vergroot naar de volledige route tussen Doorn en Neerbeek. Daarmee kwam de casus voor veel mensen letterlijk ‘heel dichtbij’. Want mogelijk was de vader langs hun huis gereden of waren de kinderen als gevolg daarvan in hun omgeving te vinden. Het voedde als het ware op grote schaal een gevoel van betrokkenheid. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 158) Er wordt tijdens de zoektochten door de politie niets gevonden, maar burgers laten via sociale media weten mee te willen helpen. Op internet ontstaan accounts en online initiatieven om alle informatie te verzamelen en te filteren. Op 9 mei 2013 verschijnt, naast de oproep van de moeder, voor het eerst een oproep op Facebook om mee te helpen zoeken naar de vermiste jongens. Diezelfde avond verschijnen er al tientallen mensen om te helpen. De volgende dagen wordt er weer oproepen om te zoeken. De oproepen krijgen steeds meer aandacht en steeds meer mensen melden zich op de zoeklocaties. Nooit eerder brachten acties die via sociale media werden opgezet, zoveel mensen tegelijkertijd op de been (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 17). Deze casus toont de rol die de sociale media in dit soort zaken kunnen vervullen. Het enorme aanbod van burgerhulp stelde de politie niettemin voor de vraag, hoe deze in goede banen te leiden. Burgerhulp kan enerzijds bijdrage tot de oplossing betekenen, maar vergt anderzijds ook wel de nodige extra inzet. De politie, politievrijwilligers en boswachters begeleidden deze initiatieven om zo de zoektochten in de bossen te beheersen. Er worden op meerdere plekken zulke burgerzoektochten georganiseerd. Honderden mensen komen helpen zoeken in de, door de politie opengestelde, zoekgebieden. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 155)
6
1.1.3 Redzaamheid Deze burgerinitiatieven zijn een vorm van burgerparticipatie en zelfredzaamheid; tezamen goed te labelen als redzaamheid. Dit heeft betrekking op het verschijnsel dat mensen in bijzondere situaties in belangrijke mate in staat zijn zichzelf en degenen die hen nabij zijn (familie, vrienden, buren) uit de situatie te redden of te helpen. Deze redzaamheid vindt men zowel online als offline. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 26). Naast de burgerzoektochten speelt de online aandacht een grote rol. Nadat bekend is geworden dat twee jongens worden vermist, helpen diverse mensen om de zaak onder de aandacht te brengen. Betrokken burgers filteren en verzamelen informatie via het twitter-account @JulianRubenNL. De familie van de broertjes wordt over het initiatief geïnformeerd. Uiteindelijk groeit het initiatief uit tot een team van elf personen dat zich, de klok rond, online de informatievoorziening over de vermissing ter harte neemt. Ook beheren zij een Facebook-pagina en worden er als spin-off Duitse en Belgische twitter-accounts aangemaakt. De initiatiefnemers van de burgerzoekacties onderhielden rechtstreeks contact met bestuur en hulpdiensten; zij werden informele leiders die (inter)nationale media-aandacht kregen. De informele hulpbronnen en informele hulp volgden alleen uit een wat onconventionele mobilisatie. Niet een oproep op de radio, een telefoontje van een bekende of een spontane actie van iemand die ter plaatse zijn hulp aanbiedt, maar de sociale media lagen in deze casus aan de basis voor de mobilisatie van de hulp. Dat is anders en nieuw; de hulp als zodanig is van alle tijden. Er was sprake van een particulier initiatief. De politie had aanvankelijk haar bedenkingen (een dergelijke massale ‘sporenvernietigingsoperatie’ werd niet echt op prijs gesteld), maar men begreep ook wel dat meewerken en langs die lijn de zoekacties bijsturen uiteindelijk de enige verstandige oplossing was. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 26-27)
7
1.2 Aanleiding tot onderzoek Tijdens deze burgerinitiatieven kwam de politie voor een aantal dilemma’s te staan. Want de burgerinitiatieven kunnen zeer goed helpen bij het zoeken naar de broertjes maar de mogelijkheid bestaat ook dat de aanwezigheid van zoveel mensen in het gebied, het onderzoek alleen maar bemoeilijkt of zelfs verstoort. Bij de vermissing van de broertjes Ruben en Julian was de vermissing zelf natuurlijk het primaire probleem, maar de politie kreeg er met de massale zoektochten wel een probleem bij. Burgerhulp en redzaamheid geven een andere dynamiek aan een dergelijke casus. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 21) Ook andere partijen kwamen voor dilemma’s te staan. Bij het zoeken naar de vermiste broertjes bestond de kans dat de burgers als leken de broertjes eerder zouden kunnen vinden dan de professionals. Soms waren er zelfs gezinnen met kinderen op de burgerzoektochten afgekomen. Het vinden van de vermiste kinderen zou gevolgen met zich mee kunnen brengen voor de vinders. In hoeverre moet de overheid de burgers daartegen beschermen? Dit is een voorbeeld van één van de dilemma’s die speelden tijdens deze crisis. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014,p. 159) Er zitten dus wel de nodige afwegingen aan dergelijke burgerinitiatieven. Door de activiteit van de zoekacties in het bos, kunnen mogelijk belangrijke sporen gewist worden waardoor het onderzoek belemmerd wordt. Om deze reden werden de burgeracties begeleid door de politie zodat mensen ondanks hun goede bedoelingen, het onderzoek niet onnodig tegen zouden werken. Met onder meer de hulp van medewerkers, die zijn aangesloten bij de Landelijke Organisatie van Politie Vrijwilligers, worden de burgers begeleid en wordt bijvoorbeeld bepaald welke zoekgebieden voor hen worden opengesteld. De politie kwam dus voor een dilemma te staan omdat ze een aanpak moesten kiezen voor het beheersen van de burgerzoektochten. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 155) Het is duidelijk dat de sociale media een aanzienlijke impact hebben gehad op deze crisis zowel online als offline. De politie De politie speelt hier in eerste instantie ad hoc op in, maar onderkent al snel de noodzaak om de initiatieven te kanaliseren(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 155). Hier zijn geen duidelijke richtlijnen voor. Het is dus van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van redzaamheid op crises en dat de uitkomsten van het onderzoek worden geïmplementeerd in het crisismanagement. Op deze manier kan er efficiënt worden omgegaan met de hulp die vanuit de burgers geboden wordt. Het gevaar van het niet efficiënt omgaan met redzaamheid van burgers is dat het geen positieve gevolgen heeft maar mogelijk zelfs negatieve gevolgen kan hebben. Dit onderstreept de noodzaak naar kennis in de omgang van redzaamheid bij (minicrises). Mijn onderzoek kan hieraan bijdragen.
8
2. Doelstelling Professionals in de publieke sector zien veel kansen en nieuwe mogelijkheden in het gebruik van sociale media. Initiatieven voor burgerparticipatie via social media schieten daarom als paddenstoelen uit de grond. Maar tot op heden is kennis van de eisen aan en de daadwerkelijke opbrengsten van social media beperkt.(Boer, Gaastra en Lasthuizen, 2012, p. 2) Hier doet #the next level onderzoek naar. De doelstelling van dit onderzoek is zo geformuleerd dat het past binnen het onderzoeksgebied van #The next level @crisis via crossmedia. The Next Level is een tweejarig onderzoeksproject (SIA-RAAK) waarin Hogeschool Utrecht samenwerkt met communicatie-en veiligheidsadviseurs. Dit project speelt in op een sterke behoefte bij communicatieen veiligheidsadviseurs. Namelijk: hoe kan bij crises beïnvloed door sociale media effectief vorm worden gegeven aan crisiscommunicatie en crisismanagement op basis van wetenschappelijke inzichten? (Nextlevel, 2015) De doelstelling luidt daarom als volgt: Inzicht krijgen in de context en dilemma’s die een rol speelden rondom burgerinitiatieven bij de vermissingzaak Ruben en Julian en welke lessen hieruit geleerd kunnen worden voor burgerparticipatie bij crisismanagement.
9
3. Onderzoeksvraag en deelvragen Om sturing aan het onderzoek te geven zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. Deze onderzoeksvragen zullen in dit onderzoek de rode lijn vormen. Antwoord op de onderzoeksvragen zal leiden tot inzichten voor crisismanagement met betrekking tot invloeden en dynamieken op crises van sociale media en redzaamheid van burgers.
3.1 Hoofdvraag Wat is de context en wat zijn de dilemma’s die een rol speelden rondom burgerinitiatieven bij de vermissingszaak Ruben en Julian en welke lessen kunnen hieruit geleerd worden voor burgerparticipatie bij crisismanagement?
3.2 Deelvragen 1. Welke rol heeft burgerparticipatie in crisismanagement? 2. Welke burgerinitiatieven werden er opgezet bij de vermissingszaak Ruben en Julian? 3. Welke afwegingen en dilemma’s speelden er voor de betrokken actoren rond de burgerzoektochten? 4. In hoeverre is kennis over burgerparticipatie toegepast op de vermissingszaak Ruben en Julian? De deelvragen zijn zo opgesteld dat deze verschillende gebieden dekken om een zo volledig mogelijk antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Deelvraag 1. zoomt in op het theoretisch kader en analyseert de kennis en theorie over deze onderwerpen die al voor handen is. Deelvraag 2. gaat over de crisiscontext en geeft inzicht in de initiatieven die vanuit de burgers zijn opgezet, het effect en de rol van sociale media in deze initiatieven en welke gebeurtenissen hieraan voorafgingen en uit voortvloeiden. Deelvraag 3. geeft inzicht in de afwegingen en dilemma’s die de betrokken partijen hebben moeten maken. Ook geeft de deelvraag inzicht in voor welke dilemma’s deze partijen kwamen te staan en welke motieven partijen hadden voor hun acties. Deelvraag 4. koppelt de theorie aan de praktijk van de vermissingzaak van de broertjes Ruben en Julian uit Zeist.
10
4. Operationalisering 4.1 Conceptueel model In het conceptueel model hebben verschillende zaken een onderlinge relatie. Allereerst moesten de feiten van de crisis op een rij gezet worden: Crisiscontext. Hieronder vallen alle zaken die zijn verbonden met deze crisis. In deze crisiscontext staan centraal: de initiatieven die zijn ontstaan, de rol van sociale media en de gebeurtenissen ofwel de ontwikkelingen in de vermissingszaak. Tijdens deze crisis hebben verschillende partijen afwegingen en dilemma’s ervaren. Deze afwegingen en dilemma’s hingen af van motieven, ervaring en kennis. De afwegingen voor de verschillende partijen zijn onderzocht. Burgerparticipatie is geen nieuwe ontwikkeling bij crises maar de rol die sociale media hier tegenwoordig bij speelt wel. De lessen die uit deze crisis voortkomen moeten geïmplementeerd worden en hieruit worden ‘tools’ of handvaten gecreëerd voor crisismanagement. Deze tools zorgen ervoor dat crisismanagement efficiënter kan worden toegepast in de moderne samenleving waarin sociale media een rol speelt. Om de wisselwerking tussen zaken zo goed mogelijk weer te geven is dit conceptueel model ontwikkeld.
11
4.2 Definiëring begrippen In dit onderzoek verstaan wij onder: Crisiscontext: Om crisiscontext te definiëren moet het opgedeeld worden. Eerst moet duidelijk zijn wat er onder crisis verstaan wordt. Een crisis is een ernstige bedreiging van de basisstructuren of van de fundamentele waarden en normen van een sociaal systeem, welke bij een geringe beslissingtijd en bij hoge mate van onzekerheid noopt tot het nemen van kritieke beslissingen. (Rosenthal, 1984) De context van deze crisis is de vermissingszaak van de broertjes Ruben en Julian uit Zeist. Deze is te classificeren als een minicrisis. Een minicrisis kan zich voordoen ook zonder dat sprake is van dodelijke slachtoffers of materiele schade is geleden. Net als ‘echte’ rampen en crises gaan echter ook minicrises gepaard met maatschappelijke reuring. Vaak spelen de (sociale) media daarbij een rol, maar een kleine gebeurtenis kan ook zonder grote inmenging van de media een buitengewone maatschappelijke impact hebben en daarmee een minicrisis zijn. De kern is dat sommige minicrises beperkt in omvang zijn maar desondanks de aandacht vragen van de autoriteiten en/of hulpverleningsdiensten vanwege de meer dan gemiddelde impact van de gebeurtenis op de lokale (en soms zelfs gehele) samenleving. Cruciaal voor minicrises is dus dat ze een zekere impact hadden op een sociale gemeenschap. (Van Duin en Wijkhuijs, 2013, p. 12) Afwegingen en dilemma’s De grootschalige mobilisatie van de burgers plaatste de gemeente en hulpdiensten voor nieuwe uitdagingen. Want enerzijds kon de politie baat hebben bij de hulp van het publiek, anderzijds zouden ongecoördineerde zoektochten het opsporingsonderzoek juist kunnen verstoren en zelfs schaden. Daarnaast is er de fundamentele vraag over wederkerigheid, die vaker gesteld kan worden ten aanzien van burgerparticipatie en in de nasleep van deze gebeurtenis kwam nog een ander dilemma naar voren. De balans tussen de belangen van de directe nabestaanden en de collectieve vormen van rouw elders in het land. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 157) Burgerparticipatie: burgerparticipatie betreft alle handelingen van burgers op verzoek van hulpdiensten en overheden tijdens crisissituaties (VRAA, 2010a) Burgerparticipatie kent vele vormen en gradaties. Op de televisie zijn er programma’s als Opsporing verzocht en middels sociale media wordt er op grote schaal met burgers gecommuniceerd of naar informatie gevraagd. Twitter, Facebook, Burgernet, Amberalert en de site Politie.nl zijn inmiddels breed bekend. Kenmerkend voor deze vorm van burgerparticipatie is dat het voornamelijk om informatie gaat; de politie vraagt informatie en de burger levert deze aan. In veel gevallen is en werkt dit prima. De voordelen zijn voor iedereen duidelijk. Deze vorm is ook al zo oud als opsporing; de inzet van sociale media verschilt immers niet wezenlijk van het klassieke buurtonderzoek. (Kop, 2013, p.20) De andere vorm van burgerparticipatie waar bij deze minicrisis sprake van was, was burgerparticipatie die niet alleen bij informatievoorziening bleef maar fysieke vorm aannam door burgers op de been te brengen. Deze burgers verzamelden in grote getalen om mee te zoeken. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 159) Dit onderzoek onderzoekt welke rol burgerparticipatie speelt in crisismanagement. (Tools) Crisismanagement: Tools staan voor handvaten voor de verbetering van crisismanagement. Met de term crisismanagement wordt gedoeld op het management van uitzonderlijke situaties die een ernstige bedreiging vormen voor de (maatschappelijke) basisstructuren, waarin met geringe beslistijd en een hoge mate van onzekerheid kritieke beslissingen moeten worden genomen. Vindt er een incident plaats dat de mogelijkheden die het regulier veiligheidsmanagement biedt te boven gaan, dan is crisismanagement aan de orde. (Schaap, 2009, p. 136) 12
4.3 Meetbaar maken begrippen In dit onderzoek worden herhaaldelijk begrippen gebruikt die wellicht niet voor iedereen hetzelfde betekenen. In dit hoofdstuk worden de begrippen die een belangrijke rol spelen in het onderzoek verder verklaard aan de hand van wat we van het begrip willen weten zodat het tijdens het lezen van het onderzoek duidelijk is wat er bedoeld wordt. Voor het verklaren van deze onderzoeksbegrippen wordt gebruik gemaakt van literatuur die relevant is voor dit onderzoek. Sociale media Sociale media is een verzamelbegrip voor online platformen waar gebruikers de inhoud verzorgen. Er is sprake van interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling. Voorbeelden hiervan zijn onder andere weblogs, fora, sociale netwerken als Hyves, Facebook en LinkedIn en diensten als Twitter. (TNO, 2012a, p. 12) Met behulp van sociale media worden burgers op grotere schaal bereikt en kan burgerparticipatie sneller, breder en toegankelijker worden vormgegeven. Om te kunnen nadenken over de mogelijkheden die organisaties hebben met de inzet van sociale media, bijvoorbeeld voor het versterken van de rollen hierboven, is een raamwerk ontwikkeld dat hieronder is afgebeeld. Mogelijkheden sociale media: Kijken: inzicht te krijgen in wat er leeft in de samenleving door te observeren; Zenden: informatie verspreiden, zonder noodzakelijke wijs reacties te verwachten; Vragen: (gerichte) vragen stellen aan burgers om reacties en medewerking te krijgen; Interacteren: door middel van real-time communicatiemogelijkheden van sociale media werken aan binding en een duurzame dialoog met burgers. (TNO, 2012a, p. 13) Gebeurtenissen Een minicrisis bestaat uit een aantal gebeurtenissen. De gebeurtenissen waar op dit onderzoek op wordt gedoeld zijn gebeurtenissen die een rol hebben gespeeld in deze crisis. De omvang van gebeurtenissen kan verschillen, de ene gebeurtenis speelt een grotere rol dan de andere. Alle gebeurtenissen bij elkaar vormen de crisiscontext. Een opsomming van alle gebeurtenissen tijdens deze crisis is gemaakt door RTV Utrecht. (RTV Utrecht, 2013) Deze opsomming is echter te omvangrijk om op te nemen in dit onderzoek. Belangrijke gebeurtenissen of processen die wel zijn opgenomen in het onderzoek zijn vooral de veranderingen in de samenwerking tussen het bestuur en de burgerinitiatieven. Burgerparticipatie De overheid kan op verschillende manieren met Burgerparticipatie omgaan. Burgerparticipatie ontstaat vrijwel direct na een gebeurtenis. Burgers zijn vaak als eerste ter plaatste en bieden eerste hulp aan mensen waar dat lukt (van Caem, 2008, p. 23-24). Er zijn veel mythes over de manier waarop mensen reageren tijdens rampen en crises. Deze mythes stellen dat mensen in paniek raken en gaan plunderen. Dit komt mede door de berichtgeving in de media. In werkelijkheid blijkt dat mensen helemaal niet in paniek raken en zelfs in staat zijn om hulp te bieden aan familie, vrienden of andere burgers die hun hulp nodig hebben. Vaak wordt deze hulp geboden totdat de hulpdiensten arriveren en de zaak overnemen. In deze zaak van de vermissing van de broertjes Ruben en Julian is het echter andersom gegaan. De politie heeft de zaak opgenomen en is gaan zoeken met hulp van mariniers van de in Doorn gelegen Van Braam Houckgeestkazerne, de zogeheten combat-trackers. Toch wilden de burgers nog participeren en zijn er initiatieven ontstaan.
13
Burgerinitiatieven De burgerinitiatieven in deze crisis zijn vanuit de burgers ontstaan, dus zonder aansporen van de overheid. Er zijn verschillende burgerinitiatieven opgezet die elk een andere invloed heeft gehad op deze crisis. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 157) Dit onderzoek onderzoekt hoe de burgerinitiatieven zijn opgezet en met welk doel. Bij het onderzoek naar de burgerinitiatieven zal de onderzoeker gebruik maken van verschillende literatuur over dit thema zoals bijvoorbeeld: onderzoeksrapport Burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (Starmans, Oberijé, 2006), artikel Zelfredzaamheid in crisistijd gepubliceerd in: Openbaar Bestuur, tijdschrift voor beleid, bestuur en politiek (Dückers en Pröpper, 2011) en onderzoeksrapport De participerende, zelfredzame burger, van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV, 2006b). Wat gemeten wordt is de omvang van de burgerzoektochten en hoe hiermee om is gegaan. Het aantal berichten op sociale media is hierbij niet van belang en wordt ook niet geteld. Burgerzoektochten De burgerzoektochten zijn een onderdeel van burgerparticipatie en initiatieven. De burgerzoektochten zijn op sociale media als oproep ontstaan waarna mensen elkaar op een gezamenlijke plek ontmoeten om te zoeken naar de broertjes Ruben en Julian. De politie speelt hier in eerste instant ad hoc op in, maar onderkent al snel de noodzaak om de initiatieven te kanaliseren. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 165) Wat van belang is in dit onderzoek is de hoe de samenwerking tussen de burgerzoektochten/ initiatieven met de overheidsinstanties tot stand is gekomen en hoe deze is ontwikkeld. Er wordt gekeken hoe de praktijksituatie overeenkomt of verschilt met de situaties zoals die in de literatuur worden beschreven.
14
5. Onderzoeksopzet 5.1 Verantwoording type onderzoek Dit onderzoek is een praktijkgericht onderzoek naar verschillende aspecten van de vermissingzaak van de broertjes Ruben en Julian. Aan de hand van bestaande theorie en kennis uit de praktijk over burgerparticipatie zijn er aanbevelingen gemaakt ten behoeve voor de verbetering van crisismanagement ten aanzien van de omgang met burgerparticipatie. Om tot deze verbetering te komen is er gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. (Verhoeven, 2011, p. 30) Er zijn interviews gehouden worden met specialisten op het gebied van crisismanagement en burgerparticipatie. Vanuit deze interviews en de geanalyseerde theorie zal een conclusie gevormd worden over de tools voor het crisismanagement. Het onderzoek is grotendeels verklarend van aard. (Verhoeven, 2011, p. 30) Het onderdeel waarin crisiscontext aan de hand van de gebeurtenissen wordt omschreven is beschrijvend van aard. Dit heeft als doel de crisiscontext van de vermissingszaak te omschrijven en inzichtelijk te maken. (Verhoeven, 2011, p. 33) Er is gekeken naar de achtergrond van burgerparticipatie en andere zaken die hierbij horen. De theorie zal hierbij als meetlat worden gebruikt om de werkelijkheid mee te vergelijken. Hierin zijn potenties en obstakels bij burgerinitiatieven beschreven waardoor duidelijk wordt hoe waardevol burgerparticipatie kan zijn in crisismanagement maar ook hoe moeilijk het is om het te impliceren in crisisbeheersingsbeleid wat al tijden gekenmerkt wordt door het alleen maar toevoegen van nieuwe regels en richtlijnen waardoor er weinig tot geen ruimte overblijft voor operationele improvisatie en flexibiliteit.
5.2 Verantwoording onderzoeksmethoden en analysekader Bij praktijkgericht kwalitatief onderzoek horen verschillende onderzoeksmethoden. Kwalitatief onderzoek is niet gebonden aan het verzamelen van cijfermatige gegevens maar is interpretatief van aard.(Verhoeven, 2011, p. 141) In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van deskresearch en interviews. Deze methoden passen het beste bij kwalitatief onderzoek. Omdat dit onderzoek een kwalitatief onderzoek is in plaats van een kwantitatief onderzoek, is er geen gebruik gemaakt van enquêtes of andere grootschalige dataverzamelingsmethodes. (Verhoeven, 2011, p. 141) De onderzoeker is begonnen met deskresearch ook wel literatuuronderzoek genoemd. Hierbij zijn bestaande wetenschappelijke stukken over de verdwijningszaak van de broertjes Ruben en Julian geanalyseerd. Met deskresearch werd de crisiscontext duidelijk gemaakt door inzicht te geven in welke zaken er speelden en hoe hierop is gereageerd door de verschillende actoren. Met de resultaten hiervan is deelvraag 1. beantwoord. Voor deze literatuuranalyse is secundaire en grijze literatuur gebruikt. (Verhoeven, 2011, p. 152) Met deskresearch is ook de theorie over burgerparticipatie en crisismanagement geanalyseerd. Hierbij is gekeken naar welke rol burgerparticipatie momenteel al in crisismanagement vervult en hoe deze rol zich kan ontwikkelen in de toekomst. Met deze theoretische analyse is deelvraag 3 beantwoord. De volgende onderzoeksmethode was het houden van diepte interviews. Doormiddel van het houden van interviews is de onderzoeker achter de dilemma’s en afwegingen gekomen die de actoren ten tijde van de vermissingszaak ervaren hebben. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 154)
15
Op deze manier kreeg de onderzoeker een kwalitatief beeld. Tijdens de interviews is de halfgestructureerde interview-vorm gebruikt. Hierdoor was er een duidelijke richtlijn met onderwerpen en vragen maar was er ook ruimte om de diepte in te gaan en hierop in te spelen. (Verhoeven, 2011, p. 150) De uitkomsten van de interviews zijn verwerkt door de uitkomsten met elkaar te vergelijken en hier opvallende zaken in te herkennen. Aan de hand van deze resultaten zijn conclusies en aanbevelingen ten behoeve van crisismanagement gevormd. Aan de hand van de inhoud van de interviews zijn deelvraag 3. en 4. beantwoord. Tijdens de interviews kreeg de onderzoeker veel informatie van de respondenten. Hierbij moest om een aantal zaken gedacht worden. De objectiviteit moest behouden worde om de geïnterviewde niet een bepaalde kant uit te duwen of conclusies trekken die er niet zijn. Als er onduidelijkheid bestond werd om verduidelijking gevraagd.(Verhoeven, 2011, p. 149) Het kan ook een gevoelige of zaak zijn, de vermissing van kleine kinderen kan voor sommige personen vrij gevoelig liggen. Daarom moest de beleving van de respondent in acht worden genomen. Om deze reden werd er ook gebruik gemaakt van de half-gestructureerde interviews zodat hier rekening mee gehouden kon worden. Aan de hand hiervan is besloten om het gesprek met W. van de Bovenkamp niet uit te werken. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.1. Er zijn met de respondent afspraken gemaakt over de benoeming van de respondent. Indien gewenst konden gegevens worden geanonimiseerd worden of werd alleen de functie van de respondent genoemd. Wanneer de respondent toestemming heeft gegeven om zijn/haar informatie te gebruiken heeft de onderzoeker benadrukt dat de informatie vertrouwelijk wordt behandeld. (Verhoeven, 2011, p. 229)
16
6. Onderzoeksresultaten 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn de onderzoeksresultaten en uitkomsten van dit onderzoek opgenomen. De indeling van de hoofdvraag en deelvragen zijn daarbij leidend. In het hoofdstuk wordt een overzicht weergegeven van gebeurtenissen en processen. Deze gebeurtenissen zijn aangevuld met passages uit interviews met betrokken personen. Er is gesproken met 4 betrokken personen. Burgerinitiatief coördinator M. Satijn. Dit interview is uitgewerkt in Bijlage 1. Loco Burgemeester T. Verhoef. Dit interview is uitgewerkt in Bijlage 1. Politiechef W. van de Vliert. Dit interview is uitgewerkt in Bijlage 1. Initiatiefneemster burgerzoektochten W. van de Bovenkamp. Dit interview is bewust niet uitgewerkt. W. van de Bovenkamp heeft een zeer persoonlijk verhaal verteld waardoor de informatie niet objectief verwerkt kon worden in de resultaten. W. van de Bovenkamp en M. Satijn zijn ten tijde van de burgerzoektochten ‘’als een getrouwd stel’’ geweest waardoor de meeste informatie van M. Satijn overlapte met die van W. van de Bovenkamp. Daarom is ervoor gekozen om passages uit dit interview te gebruiken in de resultaten en het interview met W. van de Bovenkamp vooral voor de beeldvorming van de zaak heel nuttig is geweest. Doormiddel van uitgebreide interviews is er een duidelijk beeld geschept van de oorzaken en gevolgen van bepaalde gebeurtenissen en de manier dat hierop gereageerd werd. In het eerste onderdeel wordt ingezoomd op de relevante literatuur over burgerparticipatie bij rampen en crises. Hierin worden de potenties en obstakels van burgerparticipatie beschreven en geanalyseerd. Daarna wordt er ingegaan op de crisiscontext van deze vermissingszaak. De vermissingszaak van de broertjes Ruben en Julian is een zeer gecompliceerde zaak met vele kanten. Hier wordt voornamelijk ingezoomd op het ontstaan van burgerinitiatieven en de invloed die sociale media hierop heeft gehad. Vervolgens worden de afwegingen en dilemma’s die betrokken partijen hebben ervaren behandeld. De betrokken partijen zijn de initiatiefnemers, de loco burgemeester en de politiechef. Burgers die alleen zijn komen zoeken en niet bij de organisatie betrokken zijn geweest zijn buiten beschouwing gelaten. In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk zijn de onderzoeksresultaten opgenomen van het onderzoek in welke mate kennis over burgerparticipatie is toegepast op de vermissingszaak Ruben en Julian.
17
6.2 Rol burgerparticipatie in crisismanagement? De manier waarop de crisisbeheersingsorganisaties in de dagelijkse praktijk optreden bij rampen en crisis is ingegeven door beleidstheorie. Hierin staan veronderstellingen over de rol die betrokken actoren vervullen en de manier waarop voorgenomen maatregelen aansluiten op processen in de samenleving. Vaak blijkt dat de werkelijkheid anders in elkaar zit dan de beleidsmakers aannemen. Rampen en crises zijn omgeven door hardnekkige mythen. Een voorbeeld van een dergelijke mythe is dat er sprake zal zijn van plunderingen en/of paniek bij rampen en crises. In de praktijk treden burgers vaak doortastender op dan beleidsmatig wordt verwacht. Recente voorbeelden hiervan zijn de gebeurtenissen op de Koninginnedagen van 2006 en 2009. Op Koninginnedag in 2006 in Utrecht stortte een trap in aan de Oude Gracht. Omstanders hebben samen met hulpverleners geprobeerd mensen zo snel mogelijk te helpen. (NIFV, 2006a, p. 10) Op Koninginnedag in Apeldoorn in 2009 hebben burgers dranghekken verplaatst om toeschouwers op afstand te houden (Dückers en Pröpper, 2011, p. 26). De gegeven voorbeelden zijn slechts enkele van tal van voorbeelden waarbij burgers direct een actieve houding hebben ingenomen om de gevolgen van een crisis of ramp te beperken. De praktijk is dus, dat burgers rationeler handelen dan door de beleidmakers wordt aangenomen. De rol van de burger bij rampen en crisis wordt in de beleidstheorie consequent onderschat. (Dückers en Pröpper, 2011) Burgerparticipatie en redzaamheid bij rampen en crisis wordt een steeds belangrijker thema. Veiligheid wordt een verantwoordelijkheid van iedereen in plaats van dat het alleen maar een overheidstaak is. In de afgelopen jaren zijn er steeds meer voorbeelden bijgekomen waarbij de overheid de burger niet eens hoeft te vragen om in actie te komen. Bij veel rampen en crises komen burgers zelf als eerste in actie. De politie bekijkt inmiddels ook de mogelijkheden van een grotere rol van de burgerparticipatie bij rampen en crises. Het traditionele beeld van burgerparticipatie is dat de burger een passieve rol heeft en kan worden aangesproken op het verstrekken van informatie. Voorbeelden hiervan zijn tv programma’s als ‘Opsporing verzocht’ en sites als ‘Amber Alert’ en ‘Burgernet’. De politie vraagt en de burger levert aan. Maar zoals aangegeven bekijkt de politie nu ook de mogelijkheden om in deze samenwerking een volgende stap te nemen. Naast informatie inwinnen moet de politie ook investeren op interactieve samenwerkingsvormen tussen de politie en burgers. Interactieve samenwerking heeft als meerwaarde dat de rollen van de burger en politie elkaar aanvullen en versterken. Dit gebeurt nu alleen nog maar in beperkte mate. Burgers graag willen samenwerken met de politie dus daar ligt het niet aan. (Kop, 2013, p.20) De vorm van samenwerken waarin de politie om informatie vraagt en de burger dit geeft, spreekt de politie algemeen aan. Als het daarentegen om interactieve samenwerking gaat, zijn de meningen verdeeld. Er zijn maar een paar pioniers die daadwerkelijk de stap wagen om interactief met burgers samen te werken. In interactieve samenwerking wordt er daadwerkelijk een beroep gedaan op de deskundigheid en denkkracht van de burger. Zoals reeds is opgemerkt, is niet iedereen hierover onverdeeld enthousiast. (Kop, 2013, p.21)
18
Er zijn drie obstakels voor redzaamheid en burgerparticipatie die ervoor zorgen dat het integreren van burgerparticipatie en redzaamheid moeilijk verloopt. 1. De juridisering en vastleggen van crisisbeheersing 2. Het klassieke (gedateerde) idee van professionaliteit 3. Er is onvoldoende inzicht in hoe burgerparticipatie en redzaamheid geïntegreerd kunnen worden. (VRAA, 2010b) Obstakels burgerinitiatieven en redzaamheid Tijdens de vermissing van Ruben en Julian zijn er ook burgerinitiatieven ontstaan om mee te helpen zoeken naar de jongetjes om zo het leed van de familie en betrokkenen te beperken. Maar er moest wel ruimte voor deze initiatieven zijn. Het moest niet in strijd zijn met de werkzaamheden van de hulpdiensten of dat de initiatieven zelf onveilige situaties met zich zouden meebrengen. Het is al jaren bekend dat (zelf)redzaamheid en burgerparticipatie allerlei operationele kansen bieden. Toch lukt het bijna niet om deze kansen op systematische wijze te benutten. De inhoud van redzaamheid en burgerparticipatie is divers, veranderlijk en onzeker. Om er succesvol gebruik van te maken moeten de professionele hulpverleners en de crisisbeheersingsorganisatie flexibel zijn. Flexibiliteit wil zeggen dat de aanpak van een crisis steeds anders is en moet zijn. Als redzaamheid van burgers en bedrijven serieuzer wordt genomen kan de overheid een meer terughoudende rol innemen. De overheid hoeft dan minder taken op zich te nemen omdat een deel van deze taken door de burgers vervuld worden. (VRAA, 2010b) Deze gevolgen van redzaamheid druisen lijnrecht in tegen de huidige juridisering, protocollering en normering van de crisisbeheersing. Steeds vaker moeten overheden zich indekken voor aansprakelijkheden en schades. Daarom worden er steeds meer standaardiseringen van werkwijzen geïntroduceerd. Dit staat haaks op de benodigde operationele improvisatie-ruimte die nodig is om actief gebruik te maken van redzaamheid en burgerparticipatie. Vanaf het begin wordt professionals geleerd om burgers weg te houden bij een crisis zodat zij hun werk kunnen doen. In Nederland is de crisisbeheersing grotendeels gebaseerd op de militaire ‘command & control’ leer waarin burgers slechts de rol van slachtoffer, lastpost, of veroorzaker kunnen vervullen. Het benutten van redzaamheid en burgerparticipatie komt daarom niet voor in de cultuur van crisisbeheersingsorganisaties en taakopvattingen van professionals. Informatie over burgerinitiatieven dringt daarom niet door bij de crisisteams. Hulpverleners zien de potentie van redzame burgers niet in. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld zaken die al geregeld zijn door burgers ten tijde van een crisis worden genegeerd door de crisisteams. (VRAA, 2010b) Gebruik maken van redzaamheid en burgerparticipatie moet een onderdeel worden van de vakkennis en bekwaamheid van de professional die bezig is met crisisbeheersing. Hij moet het redzame gedrag van de burgers waar kunnen nemen, beoordelen en effectief kunnen stimuleren. Hierin moet de professional een gedegen inschatting kunnen maken, niet alle hulp is altijd welkom. In het huidige crisisbeheersingsbeleid, bij werkprocedures en planvorming is benutting van redzaamheid en burgerinitiatieven ernstig onderbelicht. Er zijn bijna geen concrete ideeën uitgewerkt over de manier waarop er gebruik gemaakt kan worden van burgerinitiatieven in noodsituaties. Flexibiliteit en improvisatie zijn hierin belangrijk maar dit sluit oefenen, procedures en plannen niet uit. Ook improvisatie kan je trainen en daar zijn richtlijnen en trainingen voor nodig. Hierbij worden dan geen sluitende procedures aangereikt maar praktische en wellicht creatieve tips die in het werk van pas komen. (VRAA, 2010b)
19
Ruimte initiatieven Bij veel literatuur over burgerparticipatie bij rampen en crises gaat het over een acute gebeurtenis waarbij burgers als eerste aanwezig zijn om te helpen. Dit is slechts één van de vele vormen van burgerparticipatie. Na een crisis, is het gebruikelijk dat de overheid het initiatief naar zich toe trekt. Hoe groter het domein dat autoriteiten en hulp-, zorg- en dienstverleners claimen, hoe minder gelegenheid overblijft voor de burgers. De initiatiefruimte neemt in de acute fase af zodra hulpdiensten arriveren op de ramp plek. De ruimte van autoriteiten en professionele organisaties krimpt naarmate de tijd verstrijkt en allerlei processen in de nafase worden afgesloten. (Dückers en Pröpper, 2011)
(Dückers en Pröpper, 2011) In het klassieke geval van burgerparticipatie werkt het zoals aangegeven in figuur 1. De burgers geven de eerste hulp, dan arriveren de autoriteiten en die nemen de zaak over. Hierbij is weinig ruimte voor participatie. In het geval van de crisis van vermissing van de broertjes Ruben en Julian verliep het proces anders. De vader werd gevonden in recreatiepark het Doornse Gat en de autoriteiten zijn het onderzoek gestart. Pas de volgende dag is het eerste burgerinitiatief ontstaan. Dit initiatief is pas later uitgegroeid tot georganiseerde zoekacties. Het burgerinitiatief in de zaak Ruben en Julian verliep parallel aan het opsporingsonderzoek van de recherche. Het bestaande model is in figuur 2. aangepast voor deze vermissingszaak om weer te geven hoe de ruimte voor burgerinitiatieven zich heeft ontwikkeld en hoe de burgerinitiatieven zijn gegroeid. Wenselijkheid van burgerinitiatieven Er zijn twee dimensies te onderscheiden waaraan de wenselijkheid van een burgerinitiatief beoordeeld kan worden. Ten eerste zijn verwachte consequenties voor ‘het algemeen belang’ bepalend voor de bestuurlijke standpuntbepaling. Hierbij moet gedacht worden aan het verloop van de georganiseerde crisisaanpak, openbare orde en veiligheid, publieke gezondheid, de toestand van bezittingen en andere (im)materiële zaken, of de vitale nationale belangen. Een tweede dimensie is de inschatting of het initiatief – en de voorziene gevolgen daarvan – in lijn zijn met relevante wet- en regelgeving. 20
Zodra bij beide dimensies op basis van beschikbare informatie een inschatting wordt gemaakt, levert dit zes mogelijke uitkomsten op. (Zie tabel wenselijkheid burgerinitiatief) De wenselijkheid van burgerinitiatieven is van belang omdat de reactie van het bestuur hierop verschilt. Initiatieven met een hoge wenselijkheid worden aangemoedigd en ondersteund. Neutrale initiatieven worden genegeerd of gedoogd en bij niet wenselijke initiatieven wordt er ontmoedigd, ingegrepen of gehandhaafd.
(Dückers en Pröpper, 2011) De steun voor een burgerinitiatief is het hoogst in de linker kolom (wenselijk). Zodra het initiatief duidelijk het algemeen belang dient, dan liggen aanmoediging en ondersteuning voor de hand. Bij strijdigheid met wet- en regelgeving moet het algemeen belang zwaarder wegen en is het raadzaam aan te geven waarom en onder welke voorwaarden een uitzondering is gemaakt. In het midden (neutraal) is de steun voor het initiatief onbepaald. Het bestuur is onverschillig omdat er geen duidelijke consequentie is voor de crisisaanpak in de acute fase of herstel en nazorg in de nafase. In de rechterkolom (niet wenselijk) is geen sprake van steun. Integendeel, bij bedreiging van algemene belangen is actieve ontmoediging geboden. Dat kan erop neerkomen dat burgers die afreizen om hulp te bieden het advies krijgen wegen of gebieden te mijden. Of dat bewoners, die hun huizen willen beschermen, worden gedwongen tot evacuatie. (Dückers en Pröpper, 2011) Burgerparticipatie speelt al een vrij grote rol bij rampen en crisies Het punt is dat hulpverleners dit niet herkennen en niet kunnen gebruiken. Dit wordt ook niet van ze verwacht en het druist in tegen de meeste beleidsdocumenten. Dus het logische gevolg is dat burgerparticipatie wordt weggedrukt totdat de hulpdiensten klaar zijn. De overheid zit muurvast in het klassieke beeld dat burgers verdachte, getuige of slachtoffer zijn in plaats van partners met potentie om mee samen te werken. Het zal per initiatief verschillen hoe de overheid hier mee om zal gaan, geen enkele ramp of crisis is hetzelfde.
21
6.3 Crisiscontext en burgerinitiatieven bij vermissingszaak Ruben en Julian 6.3.1 Ontstaan initiatieven Tijdens de vermissing van de broertjes Ruben en Julian zijn er verschillende burgerinitiatieven ontstaan. Zowel online acties als offline acties werden opgezet. Deze worden hieronder beschreven
Sociale media analyse De zaak is voor het publiek begonnen op sociale media. De moeder van Ruben en Julian plaatste een bericht op facebook:
(Duivestein, 2013) Dit bericht werd vele duizenden keren gedeeld. Op Twitter krijgt het bericht ook veel aandacht met behulp van de hashtag #vermistebroertjes. Hoe meer mensen het bericht zien, hoe groter de kans dat de broertjes ergens gezien worden. Om de zaak extra onder de aandacht te brengen, zette betrokken burger Hans Huizinga het twitteraccount @JulianRubenNL op. Dit account verzamelde en filterde informatie over de zaak. Hierop konden burgers precies nagaan wat voor nieuwe informatie er bekend was geworden en of deze informatie klopte. Het oorspronkelijke initiatief groeide uit tot een team van elf personen dat voortdurend met de zaak bezig was. Het team was ook beheerder van een Facebookpagina die aan de zaak gewijd was en er werden als spin-off ook Duitse en Belgische twitteraccounts aangemaakt. Dit was opvallend omdat er door Nu.nl en RTV Utrecht ook Liveblogs bij werden gehouden waar de laatste informatie op kwam. Toch groeide dit burgerinitiatief en kregen ze veel volgelingen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat mensen op Twitter en Facebook gemakkelijker een reactie konden achterlaten dan op Nu.nl of RTV Utrecht. De betrokkenheid van mensen was zeer groot, ook online, dus dit kan een bepalende factor zijn geweest.
22
De grootste burgerinitiatieven waren de burgerzoektochten in de bossen rondom de locatie waar Jeroen, de vader van Ruben en Julian, zelfmoord had gepleegd. Dit burgerinitiatief is opgestart door mevrouw W. van de Bovenkamp. Ten tijde van de vermissing woonde W. van de Bovenkamp op een steenworp afstand van de locatie waar Jeroen is gevonden. Toen bekend werd dat Ruben en Julian bij Jeroen hadden moeten zijn is de politie begonnen met het zoeken rondom de omgeving waar Jeroen was gevonden. Toen bleek dat ze daar niet waren gevonden gaf de politie aan te stoppen met zoeken. W. van de Bovenkamp liet het daar niet bij zitten. Als de overheid niet ging zoeken, dan ging ze het wel zelf doen. Op haar Facebook pagina ‘Wanda Inwoner Van De Utrechtse Heuvelrug’ plaatste ze de volgende oproep: ‘’De zoekactie naar de broertjes is gestaakt. Nieuwe aanwijzingen wijzen naar Rhenen. De overheden zijn gestopt met zoeken. Bij deze een oproep aan Inwoners van de Utrechtse Heuvelrug, degenen die zich willen inzetten om nogmaals het gebied rond het Doornse Gat te doorzoeken, zich hier aan te melden. Ook een oproep aan de VRU. Veiligheidsregio Utrecht: Kunnen jullie niet helpen? Inzetten vrijwillige brandweer in de gehele Utrechtse Heuvelrug? Het kan en mag niet zo zijn dat er nu een stop komt op het zoeken! Wie voelt zich betrokken en helpt?’’ Hier kwamen een aantal reacties op. Een van de reacties kwam van Marc Satijn. M. Satijn vertelde over zijn motivatie om mee te doen in een interview met de onderzoeker over het ontstaan van het initiatief: ‘’Omdat ik in Doorn woon hoorde ik helikopters vliegen, later heb ik het nieuws op RTV Utrecht gezien en omdat het zo dichtbij is wordt je getriggerd. Ik ben niet voor niets correspondent geworden, ik ben toch enigszins nieuwsgierig. Uiteindelijk werd er op Facebook een oproep gedaan door Wanda van de Bovenkamp. Toen ben ik de discussie met haar aangegaan over of ze wel over manier waarop ze gaat zoeken heeft nagedacht. Ook heb ik haar toen aangeraden de politie te waarschuwen. De politie was in eerste instantie niet blij met een zoektocht. We zijn toen met een klein groepje mensen gaan zoeken aan de andere kant van de weg dan waar de mariniers zochten. Dit is heel snel door de media opgepakt omdat ik onze actie op Twitter had gezet. Binnen no-time had ik het NOS Journaal aan de telefoon die mee wilden om te filmen. RTV Utrecht kwam ook met camera’s dus het werd heel snel onder de aandacht gebracht. We gingen dus met een klein groepje burgers zoeken. Ons grote voordeel was, dat mijn vader oud militair is. Die heeft destijds ook meegezocht naar Sybine Jansons, die heeft ons een beetje gecoacht in de manier waarop we moesten zoeken. Onze zoektocht heeft toen niets opgeleverd, maar het was een automatisch proces hoe dat zich heeft ontwikkeld. We zijn met kleine stappen steeds groter geworden zonder dat we daar zelf eigenlijk macht op hebben uitgevoerd. Het was niet ons doel om zo uit te groeien naar hoe het uiteindelijk is geworden. Het is begonnen op een kleine Facebook pagina en mede door de aandacht van de reguliere media is deze sociale media pagina heel snel gegroeid. De pagina groeide zelfs zo snel dat er een speciale pagina moest komen want er mochten niet zoveel volgers op de persoonlijke pagina van Wanda. Binnen notime had deze pagina zeer veel volgers gekregen. Omdat ik nog steeds gebeld werd door de media heb ik Wanda gevraagd wat ik hiermee moest, Wanda heeft mij toen gevraagd om het mediacontact te doen. Toen ben ik continu aan de telefoon geweest met de media en op een gegeven moment gaat dat lopen en dan wordt er op den duur ook wat van je verwacht. We waren een bepaalde hoop. Het politieonderzoek was ondertussen ook wel bezig, maar dat gebeurde niet op de voorgrond. Wat wij deden gebeurde wel op de voorgrond.‘’ Zoals vermeld heeft de zoektocht die avond niets opgeleverd. Maar de zoektocht heeft wel degelijk zaken in gang gezet. De volgende avond kwam er een nieuwe oproep op Facebook om te gaan zoeken. De opkomst voor de zoekacties werd steeds groter, mensen voelden zich betrokken en machteloos en wilden graag iets doen, alles beter dan afwachten. 23
De politie werd op de hoogte gehouden en zag al snel de noodzaak in om hierop te reageren. In contact met de burgemeester is bepaald dat er een overleg moest komen om te beslissen hoe deze zoektochten in goede banen zouden moeten worden geleid. De burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug F. Naafs is de dag voor de vondst van Jeroen net vertrokken voor een vakantie naar een verre bestemming. Wethouder en loco burgemeester T. Verhoef vervangt de burgemeester in de overleggen. Tim wordt per telefoon op de hoogte gehouden door de politie. Toen de overheid lucht kreeg van de burgerinitiatieven veranderde deze rol. T. Verhoef vertelt hierover in een interview: ‘’Normaal gesproken doet de politie het onderzoek en wordt de burgemeester op de hoogte gehouden. Mijn rol veranderde pas op het moment dat er burgerinitiatieven begonnen te ontstaan die via sociale media georganiseerd werden. Want toen kwam de vraag erbij wat dit ging betekenen voor verkeer en,- voor de openbare orde. Hoe gaan we dat in goede banen leiden? Toen zijn we met een aantal mensen vanuit de gemeente die normaal gesproken bij crisis bij elkaar komen zoals de crisiscoördinator, mensen van communicatie en politie. Met iemand van het OM zijn we op een gegeven moment in overleg gegaan over hoe we met deze zaak om moeten gaan. Wat betekent dit en wat kunnen de consequenties zijn? Nou is het al twee jaar geleden dus ik weet niet meer precies of het nou de tweede dag of de derde dag was maar toen zijn we dus bij elkaar gekomen in het gemeentehuis en daar was ook de burgemeester van de gemeente Rhenen bij. De burgemeester van Rhenen was op dat moment voorzitter van het Recreatieschap en het Doornse Gat viel onder het beheer van het Recreatieschap. Dat was de uitvalsbasis voor de zoekacties.’’ Er is weliswaar niet direct hulp geboden door de overheid aan de zoekacties maar ze hebben ze andere taken uitgevoerd om de zoekacties in goede banen te leiden. De vermissing speelde zich af in de maand mei. Deze periode kent veel vrije dagen en vakanties. Mede hierom zijn er veel mensen op de zoektochten afgekomen. Er zijn ook gevallen bekend van mensen die zelfs vrije dagen opnamen om mee te komen zoeken. Vanuit het hele land verschenen er mensen om hun persoonlijke bijdrage te leveren. Deze mensen arriveerden vaak ook per auto. De zaak heeft heel veel aandacht gehad op sociale media, maar doordat de traditionele media veel van de informatie van sociale media haalden en daar aandacht aan besteedden versterkte dit de aandacht nog eens. De grote opkomst was een zorg voor de gemeente en de politie. De auto’s moesten allemaal geparkeerd kunnen worden rondom de verzamelplek van de burgerzoektochten. Dit om te voorkomen dat er langs de provinciale weg gestopt zou worden. Dit zou gevaarlijke situaties met zich mee kunnen brengen. De provinciale weg loopt dwars door het zoekgebied heen, grote groepen mensen zouden hier moeten oversteken. Om deze reden heeft de loco burgemeester in overleg met de politie ervoor gekozen om hier snelheid beperkende maatregelen te treffen. Omdat W. van de Bovenkamp de eerste oproep op Facebook heeft gedaan om te gaan zoeken waren alle ogen op haar gericht om de volgende zoektochten te organiseren. Al snel bleek dat de zoektochten organiseren en coördineren een flinke klus was. Rondom W. van de Bovenkamp is een team ontstaan die haar steunden met het coördineren van de zoektochten. Dit team van betrokken burgers heeft de klok rond gewerkt om de burgerzoektochten veilig en gecoördineerd uit te laten voeren. M. Satijn heeft de communicatie voor zijn rekening genomen. M. Satijn had vanuit zijn studie, kennis en ervaring over communicatie waardoor hij hier uitstekend mee uit de voeten kon. Naast dat M. Satijn contact had met de media had hij korte lijntjes met de overheid. De recherche had aanvankelijk haar bedenkingen bij de burgerzoektochten. Hierdoor zouden mogelijke sporen uitgewist kunnen worden. Meer hierover in hoofdstuk 6.5. Toch heeft de politie uiteindelijk meegewerkt aan de zoekacties.
24
Toen uiteindelijk bleek dat niet voorkomen kon worden dat veel mensen zouden komen zoeken is de politie, mede in overleg met de loco burgemeester, een andere rol gaan innemen. Ondanks het feit dat de politie door de mei periode weinig extra personeel beschikbaar had, heeft de politie de zoektochten uiteindelijk toch begeleid. Met name door een groot beroep te doen op de vrijwillige politie is hier uiteindelijk overeenstemming over gekomen. Op sociale media is aangegeven dat mensen moesten denken aan het aantrekken van goede schoenen- en warme kleding ect. Maar inhoudelijk werd pas over zoektochten gecommuniceerd op het moment dat iedereen verzameld was op de verzamelpunten. Voorafgaand aan de zoektochten zijn er briefings gehouden met andere betrokken partijen . In deze briefings kon door verschillende partijen worden uitgelegd wat de bedoeling was en wat de gang van zaken was. Zo konden bijvoorbeeld boswachters, die ook betrokken raakten in het proces, aangeven wat de invloed van de zoektochten waren op het wild en hoe daar het beste mee om kon worden gegaan. In mei zijn er veel jonge dieren in het bos, deze moesten derhalve ook met rust gelaten worden. De coördinatoren (W. van de Bovenkamp, M Satijn c.q. een van de teamleden) gaven aan dat er tijdens de zoektochten geen gebruik van sociale media gemaakt mocht worden. Er mochten ook geen foto’s gemaakt worden en er mochten ook geen kinderen meezoeken. De eerste paar zoektochten hebben er nog wel kinderen meegelopen. Dit mocht, omdat toen nog de hoop bestond dat de kinderen levend gevonden konden worden. In overleg met de politie is naderhand besloten dat kinderen onder de 18 jaar niet meer mee mochten lopen in verband met de emotionele gevolgen in het geval de kinderen wel gevonden zouden worden. De (vrijwillige) politie kon bij de briefing aangeven dat er werd gezocht in lange linies van mensen, zij aan zij, met niet teveel ruimte er tussen. Zo zou er in een rechte lijn door de bossen getrokken worden. De politie zocht zelf niet mee, maar liep achter de linie aan. Mocht iemand iets aantreffen, dan zou deze persoon de politie erbij roepen zodat de politie kon beoordelen of het al dan niet van belang was voor het recherche onderzoek. Zo niet, kon de rij weer verder lopen; indien het wel mogelijk van belang was voor het onderzoek, maakte de politie een plaats delict op. Hier kon dan later door de recherche met forensisch opsporing naar gekeken worden. Door elke dag te communiceren en te evalueren met de politie werden er elke dag lessen geleerd. Deze lessen zijn toegepast bij de volgende zoektochten. Op deze manier verliepen de zoektochten steeds strakker en zorgvuldiger en is het uitgegroeid tot een goede nauwe samenwerking tussen het burgerinitiatief, de politie en andere betrokken partijen. Tijdens de zoektochten zijn er verschillende middelen ingezet om de zoektochten zo efficiënt mogelijk te maken. Verschillende partijen hebben hier een rol in gehad. Het Rode Kruis heeft veel hulp geboden door een tijdelijke post neer te zetten waarin de coördinatoren van de burgerzoektochten konden overleggen met de politie en boswachters. Ook werden er bijvoorbeeld dekens gebracht omdat het na zonsondergang snel afkoelde in de bossen. Er werd zelfs er soep gemaakt door dames van het Rode Kruis. Op die manier heeft het Rode Kruis veel steun geboden. Er zijn portofoons beschikbaar gesteld, waardoor de communicatie tussen de zoekende partijen gemakkelijker werd. De coördinerende partij kon op die manier in contact blijven met de zoekactie in het bos. Vanuit het Korps Mariniers in Doorn zijn combat-trackers ingezet. Deze konden van elk mogelijk spoor in de omgeving analyseren of het gekoppeld was aan de vermissing. Veel mariniers en andere overheidsdienaars hebben later ook nog als vrijwilliger meegezocht. Bosbrandkaarten van de brandweer zijn gebruikt om alle zoekgebieden in kaart te brengen. Deze kaarten waren zeer geschikt om een gedetailleerd beeld te krijgen van de omgeving. Vanuit België heeft een team met speurhonden aangeboden om mee te helpen zoeken. De politie heeft dit echter afgehouden en verzocht het team thuis te blijven. De politie heeft zelf wel gebruik gemaakt van speurhonden. Ook zijn er politiehelikopters ingezet toen bekend werd dat de jongetjes vermist waren. 25
Op de zondag dat de jongetjes toevallig gevonden zijn, is er met F16’s gevlogen om te kijken of dat aanknopingspunten gaf. Mensen vanuit het hele land en zelfs het buitenland wilden helpen. Mensen vanuit alle lagen van de bevolking voelden zich betrokken en wilden iets doen. Uit een interview van de onderzoeker met W. van de Bovenkamp bleek dat er honderden berichten naar de Facebook pagina van het zoekinitiatief zijn gestuurd met het aanbod van hulp op welke wijze dan ook. Wiskundigen, kaartentekenaars, mediums ect. Van de reacties op de sociale media is lang niet overal gebruik gemaakt, maar het getuigt wel van een enorme betrokkenheid van burgers die op elke mogelijke manier willen helpen. In navolging van het initiatief van W. van de Bovenkamp en M. Satijn zijn er in Austerlitz ook burgerzoektochten georganiseerd. De organisatoren van de zoektochten in Austerlitz baseerden de zoektocht op aanwijzingen van een paragnost. Voor deze zoektocht was E. de Jong initiatiefnemer. De politie houdt zich hierbij op de achtergrond. Ze doen niet mee maar willen wel in de buurt zijn. De briefing bestaat uit: we maken een linie en als je denkt dat je wat hebt gevonden, roep ons dan. Het zoeken verloopt traag en zijn na een half uur amper uit het zicht van de parkeerplaats. Rond 14:00 twittert een volger van de actie uit het bos: ‘OK we zijn verdwaald met de zoektocht.’(Algemeen Dagblad, 2013) M. Satijn en W. van de Bovenkamp zijn naar Austerlitz gegaan toen ze hoorden dat het misging. Zij hebben geprobeerd orde op zaken te stellen voor zover dat nog lukte. Dit bewijst dat niet iedereen uit het niets een burgerinitiatief kan opzetten en dat ook vooral niet moet doen. Er komt veel bij kijken en er is veel gebundelde kennis en samenwerking nodig.
6.3.2 Invloed (sociale)media op de burgerinitiatieven Sociale media en traditionele media hebben een grote rol gespeeld in deze zaak. Mede naar aanleiding van het Amber Alert stortten de reguliere media zich ook op de zaak. Het bericht was ook zeer mediageniek. De vermissing hield lang aan. Het was een raadselachtige verdwijning van twee kleine kinderen terwijl de vader zelfmoord had gepleegd. Dit was een voedingsbodem voor speculatie. Hierbij kwamen ook nog eens de radeloze berichten van moeder Iris op Facebook. Er werd al gauw bekend dat de ouders in een vechtscheiding lagen en ruzie maakten over het lot van de kinderen. Dit werd uitvoerig in de media besproken waardoor veel mensen nog meer betrokken raakten dan ze al waren. De geografische kenmerken van de vermissing spraken ook tot de verbeelding van mensen. Het speelde zich niet alleen maar af rondom de woonplaats van de jongens maar doorkruiste letterlijk het halve land. Doordat de route van Jeroen vanaf Utrecht naar Limburg en vervolgens terug naar Doorn onzeker was konden de kinderen zich in een groot gebied tussen Utrecht en Limburg bevinden. Daarom kwam de crisis voor veel mensen heel dichtbij en voedde het een gevoel van betrokkenheid op grote schaal. De vermissing hield lang aan waardoor het mysterie alleen maar kon groeien. Nieuwe informatie verscheen sporadisch; als die dan kwam, riep het alleen maar meer vragen op. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 158) In een interview sprak M. Satijn over de rol van de media in deze zaak. Als een van de betrokken initiatiefnemers onderhield M. Satijn het contact met de media en overheden. M. Satijn heeft de aankondiging van de eerste zoektocht op Twitter geplaatst en daaruit volgde veel media aandacht. Hiermee omschrijft M. Satijn direct een relatief nieuwe trend. ‘’Het politieonderzoek was ondertussen ook wel bezig, maar dat gebeurde niet op de voorgrond. Wat wij deden gebeurde wel op de voorgrond. Uiteindelijk denk ik dat als je een soort van structuur uit zou leggen het sociale media, media, mens is geweest. Vooral omdat de sociale media, werd opgepakt door de media.‘’ 26
Het politieonderzoek draaide op de achtergrond en daar dook weinig nieuwe informatie uit op voor de media om over te berichten. Omdat er veel op sociale media gebeurde en de zoektochten openlijk plaats vonden, hadden de traditionele media de kans om daar nieuwe informatie uit te genereren om over te berichten. De vermissing hield twee weken aan, het is uitgesloten voor media om twee weken lang elke dag hetzelfde verhaal te vertellen, maar ze wilden er toch genoeg aandacht aan besteden want de vermissing hield het hele land in zijn greep. Deze zoektochten waren een ideaal aanknopingspunt voor de media om over te blijven berichten. Zoals M. Satijn al aangeeft in zijn structuur: sociale media, media, mens. Mensen bleven betrokken bij de zaak op sociale media, mensen wilden niet het journaal afwachten voor nieuws over de zaak maar continue het laatste nieuws weten. Daarom waren de #vermistebroertjes en @JulianRubenNL waarschijnlijk ook zo populair. Mochten ze gevonden worden wilden mensen in hun grote betrokkenheid niet als laatste weten. Daarom werd het nieuws op de voet gevolgd op sociale media. De reguliere media namen dit weer over.
27
6.4 Dilemma’s en afwegingen voor de betrokken actoren rond de burgerzoektochten Vanuit de Politie/ recherche Toen bekend werd dat er burgerinitiatieven begonnen te ontstaan was de politie in eerste instantie daar niet over te spreken. De woordvoerder van de politie stelde: ‘’ de politie begrijpt heel goed dat mensen graag iets willen doen om dit drama op te lossen, maar het is zeer de vraag of dat nut heeft en of het wel handig is. Stel je voor dat burgerzoekers een ‘lucky shot’ doen en een spoor vinden, dan sturen wij toch alsnog onze eigen specialisten zo’n gebied in. Dan is het maar te hopen dat ondeskundige zoekers niet ongewild sporen hebben vernield.’’(Telegraaf, 2013) In een interview van de onderzoeker met politiemedewerker Willem van de Vliert, bleek dat er een spanningsveld ontstond tussen de burgerzoekacties en de recherche. ‘’In het begin was het lastig omdat de spanning erop zat. Dat merkte je vanuit de recherche, die wilden eigenlijk niet dat die mensen het gebied in gingen omdat zij zelf dat hele gebied nog uit wilden kammen met behulp van defensie. Die combat-trackers zijn in het gebied rondom de vindplaats van Jeroen begonnen en hebben uitgesloten dat de broertjes daar zijn. Om dat niet te dwarsbomen hebben we gebieden aangewezen waar we liever niet wilden dat er burgerzoekacties waren, maar met goede afstemming kon er wel in de andere gebieden worden gezocht door de burgers.’’ Hieruit blijkt dat de recherche niet zat te wachten op hulp van de burgers. De recherche was bang dat mogelijke sporen uitgewist konden worden door de aanwezigheid van de burgers in het gebied. Tijdens de bijeenkomsten met de driehoek (Burgemeester, politie en OM) op het gemeentehuis, is de afweging gemaakt tussen het op afstand houden van de burgers of het toestaan van de zoekacties. De afweging was: het verlies van sporen of de winst van een groot aantal mensen die mee konden zoeken. Op die manier zouden grote aantallen burgers in een veel kortere tijd dan de politie hele grote gebieden af kunnen zoeken. Politiechef W. van de Vliert zag na het afwegen van de voor en de nadelen, de potentie van het burgerinitiatief. W. van de Vliert heeft toen de uitdagende klus op zich genomen om de recherche en de rest van de politie ervan te overtuigen dat er kansen liggen bij de burgerzoektochten mits ze dit in goede banen leiden. W. van de Vliert zegt hierover in het interview: ‘’Er was veel strijd vanuit de recherche, die wilde niet dat ze gingen zoeken. Maar daar ben ik een soort mediator in geweest. Het kostte me heel veel overtuigingskracht om ze ervan te overtuigen om dat los te laten. Ik heb ze duidelijk gemaakt dat we maar één belang hebben en dat is het terugvinden van die mannetjes en de rest is op dit moment bijzaak. De vader was de verdachte, er waren geen directe aanwijzingen dat hij het niet alleen gedaan zou hebben. Daar is ook niets iets van gebleken. Dus op een gegeven moment heeft de recherche dat ook gewoon losgelaten en zijn ze meegegaan in het idee van de burgerzoekacties. Maar dat was in het begin wel een strijd, dat vonden ze eng om over te laten aan de burgers.’’ Zo heeft W. van de Vliert een grote invloed gehad op het steunen van de burgerinitiatieven. Maar toen liep de politie direct tegen de volgende kwestie aan: Hoe stuur je een burgerinitiatief? Hoe ver ga je in de coördinatie? Moet de politie of een andere overheidsorganisatie de coördinatie overnemen? De politie heeft ervoor gekozen om de coördinatie van de burgerzoektochten vooral bij de burgers zelf te laten. De politie heeft doormiddel van samenwerking een begeleidende rol gehad, waar nodig met behulp van vrijwillige politie om de zoektochten geordend en veilig te laten verlopen. De politie heeft verder geen inhoudelijke sturing op zich genomen over de locaties van de zoekacties. W. van de Vliert legde uit in het interview hoe de samenwerking verliep:
28
‘’We hebben vooral het initiatief bij de burgers gelaten. Dat zou ik de volgende keer zeker weer doen, want op het moment dat je je daarmee gaat bemoeien, dan trek je de regie naar je toe en dan wordt er naar de politie gewezen. Dat wilden we juist niet, wij deden ons eigen ding in de opsporing. Dat zoeken dat kun je nooit uitgebreid genoeg doen, omdat het gebied zo groot was en we wisten niet waar we moesten zoeken, dus dat kun je dat veel beter bij die burgers laten. Het is wel belangrijk dat je goede mensen daarvoor hebt en een goede terugkoppeling doet naar de politie. Ik heb er eigenlijk alleen maar positieve geluiden over.’’ De politie was dus zeer tevreden over hoe het contact verliep met de coördinatoren van het burgerinitiatief. Door dagelijks contact te hebben en goede afspraken te maken werd er duidelijkheid geschapen en kwamen partijen niet voor verassingen te staan. W. van de Vliert vertelde in het interview ook hoe dat contact verliep: ‘’We hebben echt elke dag contact gehad. Voorafgaand aan de zoektochten kwamen ze dan naar het bureau in Doorn om even afstemming te hebben hoe groot de groep is, waar gaat er gezocht worden, wanneer het zoeken stopt en wat er wordt aangetroffen. Zo hebben we dat gecoördineerd en elke dag heeft de politie vrijwilligers geleverd die het proces begeleid hebben. Dit was ook op verzoek vanuit de recherche om daar blauw bij aanwezig te hebben. Dat rendeert op een hele goede manier doordat je in hele korte tijd toch heel veel ogen en oren in het gebied hebt waardoor we konden zeggen dat het gebied in ieder geval doorzocht is en wij hebben het vermoeden dat ze daar niet zijn. Zelf konden wij dat niet altijd ophoesten bij al die acties dus dat hebben we vooral weg gecoördineerd bij de vrijwillige politie. Bij aanvang van de zoektochten hadden we altijd een briefing, daar was de politie ook bij aanwezig dus die konden eventueel nog aangeven waar mensen op moesten letten.’’ De politie heeft de regie opzettelijk niet naar zich toegetrokken maar heeft veel moeite gestopt in het begeleiden van de coördinatoren van de zoekacties. Op deze manier heeft de politie bijgedragen tot de ontwikkeling van de zoekacties. De politie heeft aangegeven ook niet te weten waar de burgers moesten zoeken. De politie had wel vermoedens, maar die konden niet onderbouwd worden. De locaties van de zoekacties zijn door de burgers zelf bepaald. Dat heeft de politie bij de coördinators van het initiatief gelaten, daar wilde de politie zo min mogelijk op sturen. Op dat moment was de locatie van de jongetjes één groot vraagteken, dus daar kon de politie ook weinig op sturen. Dat bleek ook uit het interview met W. van de Vliert: ‘’We hebben dat vooral ook bij de burgers gelaten. Zoek vooral waar je denkt dat het kansrijk is, dat doen wij ook. Daar zijn we ook heel open en transparant in geweest. We hebben eerlijk gezegd: wij weten het ook niet. Want als we het wel wisten, gingen we daar nu direct zoeken.’’
Ook over de omgang met sociale media ontstond voor de politie een dilemma. De politie wist niet wat ze hiervan moesten verwachten. Na de oproep van W. van de Bovenkamp zijn het OM, de loco burgemeester en de politie bij elkaar gekomen in het driehoeksoverleg, om te kijken hoe dit in goede banen geleid moest worden en wie welke verantwoordelijkheid zou nemen. Toen het onderwerp begon aan te zwellen op de sociale media zagen de partijen in, dat het waarschijnlijk niet kon worden tegengehouden. Zo hebben de partijen beslist om er niet tegenin te gaan, maar het de vrije loop te geven. Dat was voor de burgemeester en de politie vrij spannend omdat er geen zicht was op de omvang van de situatie. Uiteindelijk is het meegevallen. De politie heeft het verloop op sociale media wel op de voet gevolgd en meegelezen om zo een inzicht te krijgen wat zich allemaal op de sociale media afspeelde.
29
Nog een dilemma dat W. van de Vliert aanhaalde in het interview was de informatievoorziening. Er was door de grote betrokkenheid in het land een enorme behoefte aan informatie. W. van de Vliert zei hierover: ‘’Er zat heel veel druk op om wat wij voor informatie aan de media gingen geven. Door deze tijdsdruk zijn slordigheidsfoutjes gemaakt en dat was voor ons weer een leermoment dat we onze eigen koers moesten varen en ons daar niet door moesten laten beïnvloeden. Soms was er ook gewoon niets nieuws te brengen, dan hebben we ook gewoon eerlijk gezegd dat er geen nieuws is, dat is ook nieuws. We hebben elke dag persmomenten gehad en daar onze informatie in verspreid. Dus alle geruchten op sociale media werden hierdoor ook ontkracht. Het is nog wel eens een spanningsveld voor de politie om naar buiten te treden met informatie, maar als je gewoon eerlijk verteld dat je sterk het vermoeden hebt dat iets zo is, doe je ook niets verkeerds als het later toch niet zo blijkt te zijn. Maar zo creëer je wel transparantie.’’ Dit illustreert waarom de politie soms huiverig is in het publiekelijk maken van informatie want de informatie blijkt soms foutief te zijn. Toch kan het delen van informatie essentieel zijn in een onderzoek. Door de manier van communicatie aan te passen en te zeggen dat er een sterk vermoeden bestaat over iets, kan de politie toch de informatie delen zonder te beweren dat deze informatie een vaststaand feit is en houdt men hier rekening mee. Wanneer achteraf blijkt dat de informatie onjuist was, heeft de politie ook geen fouten gemaakt. Vanuit de loco burgemeester Ook de loco burgemeester kwam voor dilemma’s te staan in de omgang met de burgerinitiatieven. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid. Hier vallen veel zaken onder. Enkele van deze zaken konden in het geding raken wanneer de burgerzoektochten uit de hand zouden lopen of niet adequaat georganiseerd werden. Maar er moest een afweging gemaakt worden op hoeveel maatregelen er getroffen moesten worden zonder te weten hoeveel mensen er uiteindelijk zouden komen. De overheid heeft in Haren (september 2012) gezien hoe groot de opkomst van een sociale media hype kan zijn. Hier is echter door de loco burgemeester nooit een vergelijking mee gemaakt. De loco burgemeester heeft juist een hele open insteek gehad richting de burgerinitiatieven. In het interview met de heer Verhoef, de toenmalig loco burgemeester verteld hij over de afwegingen die destijds zijn gemaakt: ‘’De afweging was dat wij als gemeente verantwoordelijk waren voor de openbare orde waar natuurlijk heel veel onder valt. De politie en de andere autoriteiten moesten ook hun werk kunnen doen. Maar aan de andere kant wilden we ook de ruimte geven aan de burgerinitiatieven. Dat is wel een dilemma waar we soms keuzes in hebben moeten maken. Er zijn geen momenten geweest dat het echt scherp botste dat we er niet uit zijn gekomen. Op een gegeven moment was er ook sprake dat er in de Zanderij(grote waterplas langs A12) gezocht zou worden. Dat wilden de mensen van de zoekactie op een gegeven moment. Ik ben nog wel nagegaan of het kon, maar het lag buiten de mogelijkheden. Dit heb ik toen uitgelegd en gelukkig hadden ze dat ook geaccepteerd. Maar als de politie er bijvoorbeeld voor had gekozen vanuit het onderzoek en met de kennis die zij hadden, dat zij de Zanderij wilden onderzoeken was het waarschijnlijk wel gebeurd. Dus er zijn wel dilemma’s af en toe dat vanuit de zoekacties vragen naar ons kwamen waar we niet in mee konden gaan. Dan moet je je elke keer de afweging maken van hoeveel ruimte geef je en hoe ver ga je daar in mee en waar ligt ergens de grens.’’ De loco burgemeester moest dus de afweging maken in hoeverre ze op de wensen van de burgerzoektochten in konden gaan. Bepaalde zaken waren voor de politie wel mogelijk en voor de burgerzoekacties niet. De loco burgemeester heeft een afweging moeten maken in hoeverre er ruimte er werd gegeven aan de initiatieven en waar daarin de grens lag, zonder dat de gemeente en de burgerinitiatieven tegenover elkaar kwamen te staan. 30
Het onderling vertrouwen is zo gespaard gebleven en daarenboven wist de loco burgemeester wat er gaande was bij de burgerzoektochten. Hierdoor heeft de loco burgemeester op de zoekacties kunnen anticiperen in plaats van reageren. De sociale media hebben voor de loco burgemeester ook een dilemma opgeworpen. Door de grote landelijke aandacht kwamen de overheidspartijen onder de loep te liggen. Elke uitspraak kwam voorbij in het nieuws. Dit kan bij misinterpretatie zorgen voor negatieve aandacht. Toenmalig loco burgemeester T. Verhoef zei hier het volgende over in een interview: ”Dat realiseer je je wel voortdurend. Dat je voortdurend moet nadenken over de effecten van de besluiten die je neemt op de mensen die met die acties bezig zijn. Daarom vond ik open communiceren ook zo belangrijk om van hun kant te horen wat zij wilden en de keuzes die wij maakten te onderbouwen. Op een gegeven moment was er iets vrij ongelukkig de pers ingekomen. Dat de zoekacties effecten zouden kunnen hebben op de natuur of het wild. Sommige mensen hebben dit toen opgevat als dat dit de grootste zorg van de gemeente was terwijl we naar vermiste kinderen aan het zoeken waren. Dit voorbeeld had als achtergrond dat je er rekening mee moet houden dat je het wild op kan jagen richting de provinciale weg wat ook weer gevaarlijke situaties kan meebrengen. Dus je moet je voortdurend bewust zijn van ervan zijn dat je heel zorgvuldig communiceert en dat je ook alert bent op het moment dat er iets naar buiten komt en dat zo nodig corrigeert.’’ Dit is een voorbeeld van een uitspraak die uit zijn context werd gehaald en zo een negatief beeld schetste over de rol van de gemeente terwijl de gemeente juist positief wilde bijdragen aan de veiligheid en efficiëntie van de zoektochten. Zo nemen op sociale media gedane uitingen, soms onverwachte wendingen. Omdat sociale media en media zo’n grote rol speelden moest de loco burgemeester in het driehoeksoverleg goed afwegen welke informatie naar buiten kon worden gebracht en welke informatie niet. Dit is in een onderzoek altijd een afweging. Wat weet de politie? Wat kan er gedeeld worden? Sommige informatie kan soms beter niet gedeeld worden omdat dat het onderzoek kan verstoren. Dit zijn altijd dilemma’s maar deze worden versterkt op het moment dat mensen op sociale media ook hun mening over de zaak uiten en informatie vragen. Vanuit de Initiatiefnemers Toen het burgerinitiatief van de zoekacties begon waren de reacties vrij negatief. De recherche vond het geen goed idee dat de burgers door het gebied gingen lopen om te zoeken en de politie wilde in eerste instantie geen personeel beschikbaar stellen om de zoektochten te begeleiden. Er was veel onzekerheid over de zaak en niemand wist de juiste aanpak, maar een warm onthaal kregen de burgerzoektochten niet. Toch hebben de initiatiefnemers ervoor gekozen om door te gaan met zoekacties. Pas toen de heer W. van de Vliert van de politie bij de recherche de neuzen de zelfde kant op had gekregen, ontvingen de zoektochten structuur en steun van de overheid. Maar tot die tijd was het een vraagstuk waarover de partijen in het driehoeksoverleg moesten beslissen. Het had dus ook heel anders kunnen lopen wanneer het driehoeksoverleg het nut van burgerparticipatie niet had ingezien, dan was er misschien nooit ruimte geweest voor burgerinitiatieven of sturing daaraan en was de zaak ook heel anders in het nieuws gekomen. Een ander dilemma wat door de initiatiefnemers is ervaren is ‘’de onmacht van sociale media’’. Zo noemde de heer Satijn het in het interview. Er bestond geen zekerheid over het aantal mensen wat op de zoektochten af zou komen. Na de aankondiging op sociale media, ging dit van persoon naar persoon maar werd het ook opgepikt door de reguliere media. Er kon dus geen pijl getrokken worden op hoeveel mensen er elke avond zouden arriveren. Hoe groter de groepen werden, hoe lastiger het werd voor de coördinatoren om dat in goede banen te leiden. Het kernteam van de coördinatoren heeft de grote groepen mensen nu goed opgevangen. 31
Daardoor was er meer grip op de groep te krijgen. Wanneer er een bericht wordt geplaatst op sociale media kan dit soms snel verspreiden. Dat betekent ook dat geruchten snel kunnen verspreiden. M. Satijn verteld hierover: ‘’Een ander dilemma waar we tegenaan zijn gelopen is de snelle werking van sociale media. We moesten heel erg oppassen met welke berichten we naar buiten communiceerden. We moesten de politie te vriend houden, maar er zijn verhalen de media ingegaan door burgers die zaken op Twitter hebben geplaatst waardoor uiteindelijk een bericht de wereld is ingestuurd dat de broertjes zijn gevonden. Dit was weer een belangrijke les voor ons waardoor we een verbod hebben gelegd op sociale media tijdens de zoekacties. Geen foto’s en sociale media meer.’’ Ondanks dat er dus geen aanleiding was tot het plaatsen van het bericht dat de broertjes zijn gevonden is het wel gebeurd. Dit bericht kan een groot maatschappelijk effect hebben. Waar de coördinatoren van de burgerzoekacties ook rekening mee moesten houden was de mogelijkheid dat de kinderen gevonden konden worden door de burgers die mee zochten. M. Satijn: ‘’Een andere afweging was dat toen we eerst begonnen met zoeken, waren we op zoek naar kleine kinderen. Na een paar dagen waren we aan het zoeken naar lijken. Dat is de afweging want niet alle mensen realiseerden zich waarnaar ze aan het zoeken waren. Je weet niet wat je kunt vinden.’’ De vondst van twee kinderlijkjes kan een behoorlijke emotionele impact hebben op iemand. Het is maar de vraag of alle burgers die meezoeken, zich dit realiseren. Volgens M. Satijn realiseert niet iedereen zich dit. In een gesprek met W. van de Bovenkamp vertelt ze dat een moeder met kind kwamen helpen met zoeken bij de Uilentoren in Leersum. W. van de Bovenkamp neemt de vrouw apart en vertelt haar dat kinderen onder de 18 niet mee mogen zoeken. De vrouw reageert verontwaardigd met de woorden: ‘’nu verpest je onze hele avond’’. Deze opmerking wringt aan zoveel kanten dat het duidelijk is dat niet iedereen zich in de zelfde mate realiseert wat de gevolgen kunnen zijn van het meedoen aan de zoekactie. Het Rode Kruis had overigens ook aangeboden om slachtofferhulp te verlenen, mocht het nodig zijn.
32
6.5 Rol burgerparticipatie bij de vermissingszaak Ruben en Julian In hoofdstuk 6.3 is beschreven welke rol burgerparticipatie op dit moment in crisisbeheersing heeft. Dit is beschreven aan de hand van literatuur en theorieën. In dit hoofdstuk wordt er bekeken of de theorie overeenkomt met de werkelijkheid in deze vermissingszaak. In de theorie is bekend dat efficiënt gebruik maken van burgerinitiatieven grote voordelen kan hebben voor het bestrijden van een crisis. Toch worden burgerinitiatieven nog vaak afgehouden. In een interview is politiechef W. van de Vliert gevraagd of er richtlijnen bekend waren over hoe er met burgerparticipatie moest worden omgegaan. Het antwoord hierop was: ‘’Totaal geen. Dit is eigenlijk iets wat met name in de opsporing wel eens naar voren is gekomen, dat het ook gevraagd werd aan burgers om mee te denken. Burgerparticipatie kennen we eigenlijk alleen van opsporing verzocht en dat soort vergelijkbare initiatieven. Dat is echt de vraagstelling: heeft u iets gezien? Een soort van getuigen oproep is het eigenlijk meer. Maar om echt mee te denken in het opsporingsproces zie je wel bij de recherche dat ze soms cold cases online zetten om mensen te vragen om mee te denken om deze cold case op te lossen. Dat vind ik heel slim, laat de burgers meedenken. Zeker in opsporingsprocessen, omdat daar soms nog de mooiste ideeën vandaan komen. En volgens mij doen we dat nog veel te weinig. Wij houden nog te veel vast, aan dat wij de professionals zijn en dat wij het weten. Maar als je ziet hoeveel slimme mensen er toch zijn in de landen als zij zich in zo’n zaak verdiepen en van een hele andere kant een zaak kunnen bekijken en belichten. Mensen met lokale kennis en specifieke kennis bijvoorbeeld. Als je tegenwoordig ziet hoe snel de techniek zich ontwikkeld, zeker op het gebied van sociale media, maar ook met computers. Het wordt steeds ingewikkelder allemaal. Je bent toch een sukkel als je van al deze kennis geen gebruik maakt, maar natuurlijk moet je dan wat prijsgeven. Je hoeft de daderwetenschap niet prijs te geven maar je kan wel vertellen wat we gevonden hebben. Je kan heel veel dingen aangeven. Burgers kunnen daar soms nieuwe ideeën op hebben. Geef het zou ik zeggen. Een zaak niet oplossen, is veel erger dan dat je wat meer geeft aan de burger. We vinden het nog eng. Ik moet zeggen dat wij eigenlijk geen enkele kennis hadden op het gebied van samenwerking met burgers. Want hoe ga je dat aanpakken? Hoe betrek je ze erbij? Wat geef je ze? Wat wil je graag terug hebben? Dat zijn allemaal dingen waar we over nagedacht hebben. Het was voor mijzelf maar ook binnen de politie een nieuwe ervaring om met zulke getallen burgers nauw samen te werken. Terwijl dat toch heel praktisch kan zijn.’’ W. van de Vliert geeft aan dat er totaal geen parate kennis was over het samenwerken met de burgerinitiatieven. De link met cold-cases wordt gelegd waarin burgers worden gevraagd om mee te denken over de zaak. Ook dit is maar weinig voorgekomen. De politie heeft weinig informatie gegeven aan de burgers terwijl er door deze informatie zoals W. van de Vliert zegt, misschien wel nieuwe inzichten naar boven waren gekomen. Anders dan wat de literatuur suggereert ziet W. van de Vliert wel de potentie van werken met burgerinitiatieven. Hij heeft zich er dan ook hard voor gemaakt om ervoor te zorgen dat de burgerinitiatieven worden benut. Zonder deze inspanningen was dit waarschijnlijk niet gelukt of zeer moeizaam. Dit geldt ook voor de loco burgemeester T. Verhoef. Als onderdeel van het driehoeksoverleg heeft hij ervoor gezorgd dat er ruimte is voor burgerinitiatieven. Er is van zijn kant nooit sprake geweest dat deze op enigerlei wijze tegengehouden moesten worden. Wel vond T. Verhoef het zaak, dat de zoektochten goed georganiseerd en veilig uitgevoerd moesten worden. Het goed structureren van de zoektochten was een punt van aandacht, opdat de zoektochten niet contraproductief werden en er zo nieuwe problemen zouden ontstaan.
33
Dezelfde vraag die aan W. van de Vliert is gesteld of er richtlijnen bekend waren over hoe er met burgerparticipatie moest worden omgegaan, is ook gesteld aan loco burgemeester T. Verhoef. Het antwoord was vergelijkbaar: ‘’Bij mij en andere medewerkers niet, of ze zijn heel zorgvuldig geheim gehouden. We hebben later wel een evaluatie gehad en hier lessen uit getrokken. Maar op dat moment hebben we gekeken naar wat ons op dat moment verstandig lijkt om te doen. We hadden hier geen draaiboeken of iets dergelijks voor.’’ Uit de antwoorden van T. Verhoef en W. van de Vliert blijkt dus dat er geen kennis over burgerparticipatie in hun organisatie beschikbaar was, waar ze iets aan zouden kunnen hebben. Dit betekent dat er een hoge mate van flexibiliteit nodig is om te kunnen improviseren. De literatuur over burgerparticipatie stelt dat dit zeer belangrijke factoren zijn voor burgerparticipatie om succesvol te laten zijn. Bij de vermissingszaak van Ruben en Julian is in eerste instantie weinig ruimte gegeven door de overheid voor een burgerinitiatief. Een burgerinitiatief was niet wenselijk in verband met het (onbedoeld) vernietigen van sporen. Als de jongetjes nog zouden leven en in de buurt waren dan hadden ze sporen achter gelaten. De combat-trackers deze moeten kunnen vinden en kunnen volgen totdat ze de jongetjes gevonden zouden hebben. Dit wordt bemoeilijkt/onmogelijk gemaakt wanneer grote groepen mensen het bos intrekken om de jongetjes te zoeken. Hierdoor worden de sporen uitgewist en is de kans op het vinden van een spoor verdwenen. Om deze reden waren de reacties op een burgerinitiatief vrij negatief. In het begin stadium toen deze overweging nog een rol speelde waren de burgerzoektochten nog kleinschalig en onprofessioneel. Naarmate de tijd verstreek begon de politie zich steeds meer te realiseren dat de kans dat de jongetjes nog zouden leven, vrij klein zou zijn. Er waren geen sporen gevonden door de combattrackers, maar als ze nog gevonden zouden worden was de kans vrij klein dat de jongetjes nog leefden. Op dit punt zou het dus ook minder grote gevolgen hebben wanneer sporen uitgewist zouden worden. Het argument van sporenvernietiging woog dus niet meer op tegen het voordeel van grote getalen mensen die in korte tijd grote gebieden af konden zoeken naar de broertjes. W. van de Vliert verteld hierover in het interview: ‘’Op een gegeven moment hebben wij gezegd, misschien moeten we dat wel gewoon loslaten, want er is maar één belang en dat is het terugvinden van de jongetjes, omdat wij eigenlijk in een heel vroeg stadium al het vermoeden hadden dat de mannetjes dood waren. Het enige wat we moesten proberen was de mannetjes zo snel mogelijk terugvinden, want er is voor de nabestaanden niets zo erg als dat ze nooit gevonden worden.’’ Het was belangrijk dat de broertjes zo snel mogelijk werden teruggevonden. De kans op het terug vinden van de broertjes met behulp van de burgerinitiatieven was groter door het grote aantal oren en ogen wat je in het gebied aanwezig hebt. De politie heeft aldus haar standpunt bijgesteld en is vervolgens gaan samenwerken met de burgerzoektochten. Zo kregen de betrokken partijen een gezamenlijke doelstelling: de broertjes zo snel mogelijk vinden. Kijkend naar figuur 3. in hoofdstuk 6.3 werd het burgerinitiatief steeds wenselijker. In eerste instantie was het niet wenselijk en ontmoedigde de overheid de initiatieven door te zeggen dat het er sporen uitgewist konden worden. Toen de politie dit standpunt heeft losgelaten en ruimte gaf aan het burgerinitiatief en probeerde de potentie van de initiatieven te benutten werd het burgerinitiatief wenselijk, waarin het bestuur een actieve rol innam om het initiatief te aanmoedigen en ondersteunen. 34
Er is een keerpunt gekomen in de samenwerking waardoor de waardering van de burgerinitiatieven ook is veranderd. Ondanks de samenwerking heeft de politie het initiatief niet naar zich toegetrokken maar begeleid en gecoacht op afstand. Het bestuur vond het belangrijk dat de regie bij de burgers bleef. De politie wist ook niet waar er gezocht moest worden dus hebben die verantwoordelijkheid bij de burgers gelaten. Uiteindelijk zijn de broertjes bij toeval gevonden door een voorbijganger. Ze lagen onder een duiker in een sloot. Het feit dat de broertjes niet zijn gevonden tijdens één van de burgerzoektochten wil niet zeggen dat de burgerzoektochten niet hebben gewerkt. De broertjes hadden overal kunnen zijn, de burgerzoektochten hebben in ieder geval uitgesloten dat ze niet waren op de plekken waar gezocht is. Daarnaast hebben de burgerinitiatieven laten zien op wat voor manier burgers te mobiliseren zijn om aan een gezamenlijk doel te werken. Dit betekend dat er in de toekomst vaker dit soort initiatieven kunnen ontstaan als de situatie hierom vraagt. Het verschil zal zijn dat er na deze vermissingszaak meer praktijkkennis over burgerparticipatie zal zijn waar bestuurders uit kunnen putten en inzien dat het een waardevolle toevoeging kan zijn voor crisismanagement. Toekomst voor rol Rode Kruis Het rode kruis heeft bij deze vermissingszaak een ondersteunende rol ingenomen. Er werd een tijdelijke coördinatiepost neergezet en er werden dekens en soep uitgedeeld. Deze rol op de achtergrond is echter binnenkort misschien verleden tijd. Het Rode Kruis heeft in 2014 het congres ‘Power to the People’ georganiseerd. Volgens de directeur van het Rode Kruis, Gijs de Vries, ziet het Rode Kruis een taak voor zichzelf weggelegd in de ondersteuning en facilitering van spontane burgerhulp ten tijde van een ramp. Volgens de Vries is dit een natuurlijke beweging ten gevolge van twee trends die anno 2014 bij elkaar komen: een overheid die zich verder terugtrekt uit de rampenhulpverlening en de burger die eenvoudig te mobiliseren is via sociale media. (Rode Kruis, 2014) Het Rode Kruis is wereldwijd nu al een grote speler in crisishulp en heeft veel ervaring met vrijwilligers. De organisatie is bekend met de andere hulporganisaties en heeft een betrouwbare status. Als voorbeeld van waardevolle participatie door burgers wordt de vermissing van Ruben en Julian genoemd. (Rode Kruis, 2014)
35
7. Conclusie Om te kijken welke rol burgerparticipatie heeft in crisismanagement, is gebruik gemaakt van diverse literatuur. In crisismanagement hebben verschillende partijen een rol om de gevolgen van een crisis of ramp zo veel mogelijk te beperken. De meeste van deze partijen zijn overheidsinstanties of hulpdiensten. De burger is hierin ook een partij maar heeft een vrij kleine rol. De burger is echter vaak de eerste partij aanwezig bij een crisis of ramp en begint vaak direct met het beperken van de gevolgen van de crisis of ramp. Dit duurt voort tot de hulpdiensten arriveren en de zaak overnemen. De taken van de burger worden uit handen genomen door de overheid. Nu blijkt uit de theorie en vele praktijkvoorbeelden dat burgers een veel grotere rol kunnen vervullen in crisisbeheersing dan ze tot nu toe nu doen. Zo is ook gebleken in mei 2013 toen honderden burgers in een burgerinitiatief hebben samengewerkt om de vermiste broertjes Ruben en Julian te zoeken. De sociale media hebben een grote rol gespeeld in het mobiliseren van al deze burgers. Online werden er informatiepunten opgezet die informatie verzamelden, checkten en verspreidden. Maar het bleef niet bij online initiatieven, mensen hielpen ook daadwerkelijk mee. De zoekacties werden georganiseerd door een paar betrokken burgers. Ze groeiden, door de sociale media aandacht en reguliere media aandacht, uit tot grote zoekacties op alle locaties waar Jeroen de kinderen mogelijk achtergelaten zou kunnen hebben. Deze zoekacties brachten voor alle betrokken partijen dilemma’s met zich mee. Doordat de zaak zoveel aandacht kreeg op de sociale media, kwamen alle betrokken partijen voor het dilemma te staan dat niemand met zekerheid kon zeggen hoeveel burgers er op de zoektochten af zouden komen. Wanneer de opkomst groter was dan verwacht en bijna iedereen was met de auto gekomen, had dit voor grote verkeersproblemen kunnen zorgen. Er moesten dus maatregelen getroffen worden terwijl onzeker was of het wel nodig was, of in het andere uiterste niet genoeg was. Door de aanwezigheid van zoveel mensen in het bos was de politie bang dat er sporen uitgewist konden worden en waren daarom aanvankelijk niet blij met de acties. Maar het politieonderzoek bracht ook geen aanknopingspunten dus veel keuze had de politie niet. Er was maar één belang en dat was het terugvinden van de broertjes. Om die reden is er een omslag geweest waarin de politie en een welwillende loco burgemeester nu een actievere rol aannamen om de burgerinitiatieven te ondersteunen zodat als ze gaan zoeken, het wel goed gebeurd. Zo werd er steeds meer ruimte gegeven aan burgerparticipatie en werden de zoektochten professioneler. Het opvallende in deze zaak is dat de burgemeester en politie beiden hebben aangegeven dat er totaal geen parate kennis was over hoe er het beste kon worden omgegaan met burgerinitiatieven. Desondanks hebben beide partijen precies de juiste keuzes gemaakt om de burgerzoektochten tot een efficiënt onderdeel van het onderzoeksproces te maken. In het driehoeksoverleg is besloten dat er ruimte moest komen voor het initiatief onder de voorwaarden dat het gestructureerd en veilig gebeurd. De politie wilde hier wel een sturende rol in hebben maar heeft bewust niet de volledige regie naar zich toe getrokken zodat de verantwoordelijkheid niet bij de politie lag. Zo is er een samenwerking ontstaan waarin de organisators van het burgerinitiatief zelf konden beslissen waar ze wilden zoeken, ze hier de vrijheid voor kregen van de loco burgemeester en de sturing en begeleiding kregen van de politie. Dit zijn precies de ingrediënten van een succesvol burgerinitiatief. 36
Uiteindelijk zijn de broertjes per toeval gevonden in een duiker in Cothen. De burgerinitiatieven hebben misschien niet direct geleid tot het aantreffen van de broertjes maar hebben zeker geholpen in het uitsluiten van een zeer groot gebied. Er is een duidelijk beeld is ontstaan over hoe burgerinitiatieven in de toekomst kunnen bijdragen aan crisismanagement mits er op de juiste manier mee om wordt gegaan.
37
8. Aanbevelingen Aan de hand van de onderzoeksresultaten van dit onderzoek, worden er in dit afsluitende hoofdstuk aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen dienen als tools voor burgerparticipatie bij crisismanagement. 1. De beleidstheorie van crisisbeheersingsorganisaties moet worden gemoderniseerd. In veel van deze beleidstheorie staan achterhaalde zienswijzen van burgerparticipatie en zijn omgeven door hardnekkige mythen en vooroordelen. Deze dienen vervangen te worden met een objectief beeld over de kansen en valkuilen van burgerparticipatie. Vernieuw de achterhaalde command & control leer waarin burgers alleen de rol van slachtoffer, lastpost of veroorzaker kunnen vervullen. Vul deze rollen aan met coördinators, organisators, regisseurs, communicators, ect. 2. Crisisbeheersingsorganisaties moeten meer leer trekken uit actuele crises. De sociale media zijn een relatief nieuw fenomeen en kunnen van invloed zijn bij rampen en crises zoals we in deze vermissingszaak hebben gezien. Crisisbeheersingsorganisaties moeten hiervan leren en dienen up-to-date te blijven en deze processen implementeren in hun aanpak. 3. Burgerparticipatie stopt niet bij het vragen van informatie. Investeer in interactieve samenwerkingsvormen waarin de rollen van de burger en crisisbeheersingsorganisaties elkaar aanvullen. 4. Train hulpverleners op het herkennen van competenties bij burgers die willen participeren. Dan kan een hulpverlener redzaam gedrag waarnemen, beoordelen en effectief stimuleren. Op die manier krijg je de juiste persoon voor de juiste klus. 5. Creëer operationele improvisatie-ruimte en flexibiliteit binnen de crisisbeheersingsorganisaties. Geen enkele crisis or ramp is hetzelfde, dus de aanpak kan dat ook niet zijn. Regels en richtlijnen zijn belangrijk, maar teveel regels en richtlijnen worden contraproductief in de uitvoering van de crisisbeheersing. Deze improvisatie-ruimte en flexibiliteit is nodig om burgerparticipatie succesvol te kunnen implementeren. 6. Zorg te allen tijde voor goede communicatie tussen alle betrokken partijen. Dit is essentieel voor een goede samenwerking en een goed verloop van een burgerinitiatief. 7. Maak een richtlijn burgerparticipatie. Deze richtlijn dient compact en eenduidig te zijn. Er is ten tijde van een ramp of crisis geen tijd om een document van 50 pagina’s te bestuderen over hoe om te gaan met burgerparticipatie. Hanteer een paar tools over do’s en don’ts bij burgerparticipatie. Door een paar tools op te stellen in plaats van een groot log document behoud je de improvisatie-ruimte en flexibiliteit die nodig is bij burgerparticipatie. 8. Crisisbeheersingsorganisaties moeten vooral sturen en adviseren bij burgerinitiatieven. Neem als hulpdienst niet alles uit handen van de burgers wanneer dit niet nodig is. Hiermee verliezen hulpdiensten betrokkenheid en begrip van redzame burgers en nemen ze onnodig veel werk op zich. 38
9. Literatuurlijst Boer, M. de, Gaastra, S., Lasthuizen, M. (2012) Visie op burgerparticipatie via social media. Algemeen Dagblad (2013). Zoektocht na tip paragnost strandt op amateurisme. AD/Amersfoortse Courant. Binnengehaald 25 mei 2015, van http://www.ad.nl/ad/nl/13304/Vermissingszaak-Rubenen-Julian/article/detail/3440313/2013/05/13/Zoektocht-na-tip-paragnost-strandt-opamateurisme.dhtml Caem, B. van (2008). Verborgen kracht. Burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Dynamics of Governance, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Vrije Universiteit, Amsterdam. Dückers, M., Pröpper, I. (2011). Zelfredzaamheid in crisistijd. Openbaar Bestuur, tijdschrift voor beleid, bestuur en politiek. Duin, M. van, Wijkhuis, V. (red.)(2014). Lessen uit crisis en mini-crises 2013.Onderzoeksreeks Politieacademie, Boom Lemma Uitgevers. Jong, W., Dückers, M., Holsappel, J. (2014). De vermissing van de broertjes Ruben en Julian. In: M. van Duin, V. Wijkhuis (red.). Lessen uit crisis en mini-crises 2013. Onderzoeksreeks Politieacademie, Boom Lemma Uitgevers. Kop, N. (2013). Burgerparticipatie; hoe houdt de politie de regie? Het tijdschrift voor de politie. NIFV (2006a). Burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen. Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid. Arnhem Nibra NIFV (2006b). De participerende, zelfredzame burger. Burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen. Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid. Arnhem Nibra Rode Kruis (2014) Rode Kruis wil rol spelen in burgerhulp. Binnengehaald 29 mei 2015, van http://www.rodekruis.nl/actueel/nieuws/rode-kruis-wil-rol-spelen-in-burgerhulp Rosenthal, U. (1984). Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming in Nederland. Amsterdam/Dieren: De Bataafse Leeuw RTV Utrecht, (2013). Liveblog: Broertjes Ruben en Julian. Binnengehaald 15 maart 2015, van http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/990021/liveblog-vermiste-broertjes-ruben-en-julian.html Duivestein, S. (2013). Over de #vermistebroertjes en de kracht van sociale media. Binnengehaald 20 mei 2015, van http://www.sanderduivestein.com/2013/05/15/vermistebroertjes-en-de-kracht-vansociale-media/ Schaap, S.D. (2009). Crisisbeheersing in bijzondere omstandigheden: evenementen. In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, E.R.G. van Dijkman (red.). Crisis: Studies over crisis en crisisbeheersing,(p. 113148). Deventer: Kluwer Starmans, I., Oberijé, N. (2006). Burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen. Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid. Arnhem Nibra
39
Telegraaf (2013). Eigen zoekactie begrijpelijk, maar onhandig. Binnengehaald 15 mei 2015, van http://www.telegraaf.nl/binnenland/21553200/___Burgeractie_onhandig___.html
The Next Level (2015). @Crisis via crossmedia. Hogeschool Utrecht. Binnengehaald 2 maart 2015, van http://husite.nl/nextlevel/ TNO, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (2012a). Activering van burgers. Tussenrapportage. TNO, Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (2012b). HALLO?! Over crisiscommunicatie en zelfredzaamheid van burgers. Veiligheid (2015). Crisismanagement. Binnengehaald 11 maart 2015, van http://www.veiligheid.org/crisismanagement.php VRAA, Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (2010a). Handbzoek (zelf)redzaamheid. Binnengehaald op 10 maart 2015, van http://www.slideshare.net/socialmediadna/tussen-hulp-enhype VRAA, Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (2010b). Flexibele hulpverlener ontmoet (zelf)redzame burger. Proefproject benutten en versterken van (zelf)redzaamheid – Een buurtgerichte aanpak. Amsterdam: Hekelman Grafische Producties Verhoeven, N. (2011) Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Vierde druk. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.
40
Bijlage 1. Uitwerking interviews Afstudeeronderzoek Erwin Grasmeijer ‘’Burgerparticipatie en sociale media bij de vermissingszaak Ruben en Julian.’’ Interviewvragen M. Satijn (coördinator burgerinitiatief burgerzoektochten) ‘’Kunt u vertellen hoe het burgerinitiatief is ontstaan?’’ ‘’Omdat ik in Doorn woon hoorde ik helikopters vliegen, later heb ik het nieuws op RTV Utrecht gezien, en omdat het zo dichtbij is wordt je getriggerd. Ik ben niet voor niets correspondent geworden, ik ben toch enigszins nieuwsgierig. Uiteindelijk werd er op Facebook opgeroepen door Wanda van de Bovenkamp: We moeten iets gaan doen, we gaan zoeken. Toen ben ik de discussie met haar aangegaan over of ze wel over manier waarop ze gaat zoeken heeft nagedacht. Ook heb ik haar toen aangeraden de politie te waarschuwen. De politie was daar in eerste instantie niet heel erg blij mee. We zijn toen met een klein groepje mensen gaan zoeken aan de andere kant van de weg van waar de mariniers zochten. Dit is heel snel door de media opgepakt omdat ik onze actie op Twitter had gezet. Binnen no-time had ik het NOS Journaal aan de telefoon die mee wilden om te filmen. RTV Utrecht kwam ook met camera’s dus het werd heel snel onder de aandacht gebracht. We gingen dus met een klein groepje burgers zoeken. Ons grote voordeel was, dat mijn vader oud militair is. Die heeft destijds ook meegezocht naar Sybine Jansons, en die heeft ons een beetje gecoacht in de manier waarop we moesten zoeken. Onze zoektocht heeft toen niets opgeleverd, maar het was een automatisch proces hoe dat zich heeft ontwikkeld. We zijn met kleine stappen steeds groter geworden zonder dat we daar zelf eigenlijk macht op hebben uitgevoerd. Het was niet ons doel om zo uit te groeien naar hoe het uiteindelijk is geworden. Het is begonnen op een kleine Facebook pagina, en mede door de aandacht van de reguliere media is deze sociale media pagina heel snel gegroeid. De pagina groeide zelfs zo snel dat er een speciale pagina moest komen want er mochten niet zoveel volgers op de persoonlijke pagina van Wanda. Binnen no-time had deze pagina zeer veel volgers gekregen. Omdat ik nog steeds gebeld werd door de media heb ik Wanda gevraagd wat ik hiermee moest, Wanda heeft mij toen gevraagd om het mediacontact te doen. Toen ben ik continu aan de telefoon geweest me de media, en op een gegeven moment gaat dat lopen en dan wordt er op den duur ook wat van je verwacht. We waren een bepaalde hoop. Het politieonderzoek was ondertussen ook wel bezig, maar dat gebeurde niet op de voorgrond. Wat wij deden gebeurde wel op de voorgrond.‘’ ‘’Wat waren de reacties op het initiatief en van welke personen kreeg u deze reacties?‘’ ‘’In eerste instantie waren de reacties heel negatief van bijna alle partijen. Het was een actie waarvan niemand precies wist hoe het moest gaan. Het was bij alle partijen, inclusief hulpdiensten onbekend hoe er met deze situatie omgegaan moest worden. Het grootste discussiepunt wat we hadden was dat we door een onderzoeksgebied heenliepen. We liepen met 50-60 man door een gebied heen waar nog niet gezocht was door de politie, ook niet met speurhonden ect. Op het moment dat je met zoveel mensen door een gebied loopt, raken alle sporen verloren. Dit was een dubio waarmee alle partijen te maken kregen. Het heeft heel lang geduurd voordat hier eenduidigheid over was.‘’ ‘’Welke partijen waren nog meer bij het initiatief betrokken?‘’ ‘’Bij zoekactie 1 in eerste instantie alleen de politie, maar al snel bleek dat we ook de boswachters nodig hadden. Want we hadden met een broedseizoen te maken, en dat wilden we ook niet verstoren. We zijn onderweg kleine beesten tegengekomen waar we dan met een grote boog omheen moesten lopen. De politie wilde in eerste instantie niet eens mensen beschikbaar 41
stellen, die vonden dat we het zelf maar moesten oplossen. Later is de politie hier pas op terug gekomen. Maar we hebben ze vanaf het eerste moment al op de hoogte gesteld met wat we aan het doen waren. De gemeente heeft ook een belangrijke rol gespeeld. Met name de burgemeester die de verantwoordelijkheid heeft en de contacten om de juiste partijen bij elkaar te brengen.‘’ ‘’Hoe was het contact met deze partijen?‘’ ‘’Na het stroeve begin is er een omslag geweest waarin de politie steeds meer begon te helpen en vanaf dat moment werd het contact steeds beter. Mede door Willem van de Vliert van de politie is het contact steeds beter geworden en hebben we regelmatig informatie uitgewisseld. Dus het werd steeds professioneler en werden we meer gewaardeerd dat we meezochten. De hulp die alle andere betrokken partijen aan de politie bood kregen wij nu ook, zoals boswachters en het rode kruis ect.‘’ ‘’Tegen welke afwegingen en dilemma’s liepen jullie aan en welke afwegingen en dilemma’s merkte u dat er speelden onder de zoekers? ‘’ ‘’De onmacht van sociale media was een groot dilemma voor ons. Want we hadden geen idee hoeveel mensen er steeds zouden komen. Hoe groter de groepen mensen waren, hoe lastiger het was om ze in goede banen te leiden. We hebben daarmee veel hulp gehad van ons team van ongeveer 10 vaste mensen. Een andere afweging was dat toen we eerst begonnen met zoeken, waren we op zoek naar kleine kinderen. Na een paar dagen waren we aan het zoeken naar lijken. Dat is de afweging, want niet alle mensen realiseerden zich niet waarnaar ze aan het zoeken waren. Je weet niet wat je kunt vinden. Mensen liepen te prikken met prikstokken waarvan ze geen idee hadden wat ze konden aanrichten. Op het moment dat er wel iets ligt, prik je er volledig doorheen. Dus er zijn wel bepaalde aspecten waar je rekening mee moet houden dat het wel op een zorgvuldige manier blijft gebeuren. Een ander dilemma waar we tegenaan zijn gelopen is de snelle werking van sociale media. We moesten heel erg oppassen met welke berichten we naar buiten communiceerden. We moesten de politie te vriend houden, maar er zijn verhalen de media ingegaan door burgers die zaken op Twitter hebben geplaatst waardoor uiteindelijk een bericht de wereld is ingestuurd dat de broertjes zijn gevonden. Dit was weer een belangrijke les voor ons waardoor we een verbod hebben gelegd op sociale media tijdens de zoekacties. Geen foto’s en sociale media meer, wanneer er iets gevonden zou worden zou dat eerst aan ons worden aangegeven en wij haalden dan de politie erbij.‘’ ‘’Wat voor type mensen kwamen meedoen met het burgerinitiatief?‘’ ‘’We hadden mensen met ervaring, zoals oud militairen of vrijwilligers met nuttige expertise zoals brandweerlieden, maar er kwamen ook mensen met hoge hakken op af. Sommige mensen kwamen ook de survivelaar uithangen. Op den duur hebben we wel de regel gesteld dat we geen kinderen mee willen hebben. In eerste instantie zijn er wel kinderen mee geweest om te zoeken, maar toen na een paar dagen de hoop om de broertjes levend terug te vinden af nam hebben we een minimum leeftijd van 18 jaar ingesteld.‘’ ‘’Welke rol heeft sociale media gespeeld bij het oprichten van het initiatief?‘’ ‘’De hele zaak is aan het rollen gegaan door een post van de moeder. De moeder plaatste een emotioneel bericht op Facebook, de media heeft dit opgepakt en heeft geleidt tot gigantische aandacht. Daar zijn de zoekacties uit voortgekomen. Zelf hebben we niets gedaan met de post van de moeder maar hebben ons eigen initiatief opgezet op de pagina van Wanda. 42
We hebben een aantal zaken op sociale media gezet over de inhoud van de zoekacties zoals: doe goede schoenen aan, trek warme kleding aan ect. De belangrijkste informatie gaven we tijdens de briefings voorafgaand aan de zoektochten. Dit hebben we ook gedaan omdat niet iedereen via sociale media mee kwam zoeken. Een groot deel kwam ook via via of via de reguliere media. Ik denk ook dat de media hier wel een grote rol in heeft gehad. Behalve dat we heel veel volgers hadden, maar uiteindelijk denk ik dat als je een soort van structuur uit zou leggen het sociale media, media, mens is geweest. Vooral omdat de sociale media, werd opgepakt door de media.‘’ ‘’Hoe bent u omgegaan met uw rol als informele leider? ‘’ Ik denk dat dat een natuurlijk verloop heeft. Je moet er een bepaald persoon voor zijn. Als ik terugdenk aan hoeveel tijd het heeft gekost denk ik: Hoe heb ik dat voor elkaar gekregen? Het grappige is dat je het niet door hebt. Je bent ermee bezig en op dat moment wijkt de rest. Ik weet ook niet of je het leiderschap kan noemen. Ik denk dat we meer de communicators waren van de groepen want uiteindelijk werd de leiding gegeven aan de mensen om ons heen. Wij waren meer de coördinators. We zorgden ervoor dat alle informatie goed overgegeven werd naar sociale media en media. Zorgen dat iedereen ervan op de hoogte was waar we gingen zoeken en de communicatie naar de overheden. Al onze beslissingen gingen in overleg. Ik denk ook niet dat het werkt als je jezelf als leider opwerpt. Mensen willen het idee hebben dat ze zelf ergens aan bijdragen en niet dat ze ergens onder vallen.‘’ ‘’Wat had u gedaan als de hulpdiensten hadden aangedrongen om te stoppen met de burgerzoektochten?‘’ ‘’Dan denk ik dat we toch hadden doorgezocht. Want er was ook een bepaalde druk vanuit de bevolking dat er gezocht bleef worden. Dat was voor ons ook de reden dat we begonnen met dit burgerinitiatief, omdat de politie stopte met zoeken, daarom gingen wij verder. Wij wilden niet hetzelfde signaal geven dat we ook ophielden met zoeken.‘’ ‘’Denkt u dat in de toekomst dat een burgerinitiatief weer natuurlijk moet ontstaan of dat het nodig is dat de overheid de burger vraagt om te participeren terwijl ze worden begeleid?’’ ‘’Op het moment dat je geen medewerking hebt van de overheid is het eigenlijk een verloren zaak… dan red je het niet. Dan krijg je te veel weerstand. Dus het moet wel een natuurlijk verloop krijgen, maar er zijn maar enkele voorbeelden te noemen waar ik van denk dat dit soort situaties bij gaan helpen. Bij andere zaken die een lagere aaibaarheidsfactor hebben trekken niet dezelfde aandacht als deze zaak. Maar je moet je afvragen of je dat wel continu wil hebben dat er massale burgerzoektochten worden opgezet voor elke vermissing. Vaak zijn de omstandigheden van vermissingen heel verschillend dan in deze zaak. Het moet wel gecoördineerd gebeuren. Er zijn heel veel goedwillende burgers maar niet iedereen kan zoiets opzetten. Zo zijn er bijvoorbeeld in Austerlitz zoektochten geweest die zo ongecoördineerd waren dat het bijna uit de hand liep. Zo blijkt dus dat het niet altijd goed gaat met burgerinitiatieven. Daarom denk ik dat dit vanuit de overheid moet gaan komen. Samenwerking is denk ik heel belangrijk.‘’ ‘’Waar denkt u dat er nog verbeterpunten liggen?‘’ ‘’Aan het eind waren onze zoektochten het eindresultaat van twee weken lang naar verbeterpunten zoeken. We hadden geen tot weinig informatie en uiteindelijk kregen we steeds meer informatie, hulpmiddelen en hulp waardoor we steeds georganiseerder en efficiënter werden.
43
Ik denk dat de kernwaarde is dat dit soort situaties maar heel enkel voorkomen. Dit was uniek, we zijn in Nederland altijd actie-reactie, het gebeurd dus wat gaan we hiermee doen? Dat is goed, maar het werd ook een discussie van waarom geven jullie zoveel aandacht aan deze vermiste kinderen want er zijn zoveel vermiste kinderen? Ja en nee, want dit is een uitzonderlijke situatie. Andere zaken hebben gewoon minder aandacht omdat de omstandigheden anders zijn. Nederland wil zich graag van zijn beste kant laten zien door nogmaals een vergelijkbare actie op te zetten bij vermissingen maar we moeten er niet in doorslaan.‘’ ‘’Bedankt voor dit gesprek’’
44
Afstudeeronderzoek Erwin Grasmeijer ‘’Burgerparticipatie en sociale media bij de vermissingszaak Ruben en Julian.’’ Interviewvragen Tim Verhoef (Loco burgemeester Gemeente Utrechtse Heuvelrug) ‘’Kunt u omschrijven hoe u betrokken bent geraakt bij deze zaak en wat hierin uw rol was?’’ ‘’Ik was tot vorig jaar wethouder in deze gemeente en in die periode ook loco burgemeester. Ik geloof dat onze echte burgemeester, om het zo maar even te zeggen, Frits Naafs net één dag met vakantie was. Die zat geloof ik in Amerika. Toen werd ik ’s ochtends gebeld dat er iemand was gevonden die zelfmoord had gepleegd in het Doornse Gat. Dat bleek niet iemand uit onze gemeente te zijn dus dat werd verder door de politie opgepakt, die zouden met de familie contact op nemen enzovoorts. Toen ben ik ‘s middags weer gebeld, want normaal gesproken was het bij één telefoontje gebleven want de burgemeester wordt altijd geïnformeerd als er zich zoiets voortdoet . Maar toen werd ik ’s middags opnieuw gebeld dat de twee kinderen van die man zoek waren. Dat was dus uit het contact met de familie gebleken. Dat betekende dus dat er gezocht werd door de politie en de recherche want waar zijn die kinderen gebleven? Dat wist de familie niet, dat wist niemand, dat was één groot vraagteken. Daar ben ik de eerste dag door de politie van op de hoogte gehouden. Maar dat duurde dus steeds langer dat ze niet werden teruggevonden. Op deze manier ben ik bij de zaak betrokken geraakt. Normaal gesproken doet de politie het onderzoek en wordt de burgemeester op de hoogte gehouden. Mijn rol veranderde pas op het moment dat er burgerinitiatieven begonnen te ontstaan die via sociale media georganiseerd werden. Want toen kwam de vraag erbij wat dit ging betekenen voor verkeer, voor openbare orde, hoe gaan we dat in goede banen leiden. Toen zijn we met een aantal mensen vanuit de gemeente die normaal gesproken bij crisis bij elkaar komen zoals de crisiscoördinator, mensen van communicatie, politie en op zeker moment ook niet iemand van het OM zijn we in overleg gegaan over hoe we met deze zaak om moeten gaan om te kijken hoe we met deze zaak omgaan, wat betekend dit en wat kunnen de consequenties zijn? Nou is het al twee jaar geleden dus ik weet niet meer precies of het nou de tweede dag of de derde dag was maar toen zijn we dus bij elkaar gekomen in het gemeentehuis en daarbij was ook de burgemeester van de gemeente Rhenen bij. De burgemeester van Rhenen was op dat moment voorzitter van het Recreatieschap en het Doornse Gat viel onder het beheer van het Recreatieschap. Dat was de uitvalsbasis voor de zoekacties.’’ ‘’Hoe dacht u over de opgezette burgerinitiatieven toen u hier voor het eerst over hoorde?’’ ‘’Ik vond het verassend, het gaf een onverwachte wending aan de zaak. Op zich snapte ik het wel, want het was natuurlijk een situatie waarin iedereen zich kon verplaatsen. Dus mensen vonden dat ze iets moesten doen, moesten helpen, dat is heel goed begrijpelijk. We hebben ook vanuit de gemeente vanaf het begin de positie ingenomen dat we daar ook ruimte aan moeten geven. Burgerhulp kan ook behulpzaam zijn in de zin dat je grote gebieden afgezocht moeten worden, je weet ook niet wat er gebeurd kan zijn, dus als daar hulp van komt kan het zijn dat het iets oplevert. De zorg zat er wel in van hoe we dat in goede banen moesten leiden want je weet natuurlijk niet hoe groot het wordt en hoeveel mensen er komen. Het goed structureren was een zorg zodat het niet contraproductief werd en dat er zo nieuwe problemen zouden ontstaan. Dat was op dat moment een grote zorg. Deze burgerzoekacties zijn ook onderwerp geweest tijdens de bijeenkomsten met de crisisteams in het gemeentehuis. Bijvoorbeeld het verkeer hoe we het verkeer gingen sturen, binnen no time waren er honderden mensen gemobiliseerd. Als die allemaal met de auto komen, die moeten wel ergens parkeren dus dat moest georganiseerd worden. Maar ook de vraag: hoe gaan die mensen dan het bos in? Hoe zorg je ervoor dat dat onder begeleiding is? Ook op het moment dat er wel wat gevonden wordt moet er natuurlijk professionele bijstand zijn op zo’n moment om ervoor te zorgen dat dat op een goede manier opgevangen wordt.’’ 45
‘’Is de houding richting burgerinitiatieven naarmate de tijd verstreek veranderd?’’ ‘’We hebben onmiddellijk contact gehad met de politie over de burgerzoektochten. Want het was voor de gemeente van belang om te weten dat de politie zijn werk kon doen en dat dat niet verstoord zou worden door burgerzoektochten. Want er zouden bij onzorgvuldigheid bijvoorbeeld toch sporen verloren kunnen gaan of dat mensen in de weg lopen. Dus we hebben daar met de politie vanaf meet af aan contact over gehad en ook samen gekeken van hoe kunnen we dit in goede banen kunnen leiden, maar er is eigenlijk geen moment geweest dat er is gezegd van: dit moeten we niet willen, of tegengaan, of mensen uit het hoofd praten of iets dergelijks. Dat is allemaal niet aan de orde geweest. Vanuit de gedachte dat dit iets is wat uit de emotie van mensen opkomt, mensen willen helpen dus hebben we geprobeerd dat in goede banen te leiden, en zo ervoor zorgen dat het op een gestructureerde manier gebeurd. Dat is van meet af aan onze houding geweest daarin. Ik heb vrij snel ook geprobeerd om met de organisators van de zoekacties contact te krijgen om in onderling overleg afspraken te maken over hoe het zal plaatsvinden zodat wij ook wisten waar we aan toe waren en wat we konden verwachten. We hebben het ook op zo’n manier afgesproken dat we daar als gemeente op een goede manier konden anticiperen. De organisators van de zoekacties hebben plannen gemaakt en bepaald hoe ze de grote groepen mensen gaan aansturen en hoe de zoekgebieden worden ingedeeld. De gemeente heeft dat helemaal overgelaten aan de initiatiefnemers, daar heeft de gemeente geen bemoeienis mee gehad. Wat de gemeente heeft gedaan is zorgen dat de verkeersstromen goed liepen en ervoor gezorgd dat er boa’s en politie aanwezig waren bij de zoektochten. Wij hebben vooral geprobeerd om het te faciliteren om te zorgen dat het op een goede manier en een ordelijke manier plaatsvind. Ik moet zeggen dat de contacten met de organisatoren goed waren en dat ze ook zeer coöperatief waren. Die wilden ook graag, en ze hadden er zelf ook geen ander belang dan zo snel mogelijk de jongetjes vinden dus wilden graag zo veel mogelijk hulp. Zo was de coöperatie heel prettig want je kunt je ook voorstellen bij wijze van spreken dat zij allerlei dingen willen en dat het op hun manier moet en dan kom je tegenover elkaar te staan. Dan ben je verder van huis want dan gaat daar energie in zitten en verlies je onderling het vertrouwen. In dat geval is mijn inschatting dat je als gemeente dan verder van huis bent omdat je niet weet wat er gaat gebeuren. Dan moet je gemeente reageren in plaats van dat je er op kan anticiperen. Zo is er met de organisatoren een relatie opgebouwd, je weet wat je aan elkaar hebt. De lijnen waren kort. Zij belden op het moment dat er iets was, ik kon hun bellen als er iets was. Over en weer informeerden we elkaar. Zij hebben ook regelmatig contact met ons opgenomen om te vragen wat kan en wat mogelijk is. Dat vond ik ook wel prettig dat we vanuit de gemeente en vanuit de politie konden adviseren op bepaalde keuzes.’’ ‘’Waren er binnen de gemeente of andere hulpdiensten richtlijnen bekend over hoe er met burgerparticipatie moest worden omgegaan?’’ ‘’Bij mij en andere medewerkers niet, of ze zijn heel zorgvuldig geheim gehouden. We hebben wel later een evaluatie gehad en hier lessen uit getrokken. Maar op dat moment hebben we gekeken naar wat ons op dat moment verstandig lijkt om te doen. We hadden hier geen draaiboeken of iets dergelijks voor.’’ ‘’Denkt u dat de burgerinitiatieven invloed hebben gehad op het verloop van deze zaak?’’ ‘’Je kunt zeggen dat het de context van de zoekactie heel erg heeft bepaald, in die zin heeft het verschil gemaakt. Door alle media aandacht was het natuurlijk al een grote zaak, vooral de provinciale en regionale pers had er heel veel aandacht voor, maar op het moment dat heel veel mensen zich daar ook persoonlijk bij betrokken gaan voelen en gaan inzetten draagt dat heel erg bij aan dat het een zaak in de media wordt. Daardoor is de zaak nog meer gaan leven dan het al deed. Dat is wel een verschil geweest. 46
Dat realiseer je je wel voortdurend. Dat je voortdurend moet nadenken over de effecten van de besluiten die je neemt op de mensen die met die acties bezig zijn. Daarom vond ik open communiceren ook zo belangrijk om van hun kant te horen wat zij wilden en de keuzes die wij maakten te onderbouwen. Op een gegeven moment was er iets vrij ongelukkig de pers ingekomen. Dat de zoekacties effecten zouden kunnen hebben op de natuur of het wild. Sommige mensen hebben dit toen opgevat als dat dit de grootste zorg van de gemeente was terwijl we naar vermiste kinderen aan het zoeken waren. Dit voorbeeld had als achtergrond dat je er rekening mee moet houden dat je het wild op kan jagen richting de provinciale weg wat ook weer gevaarlijke situaties kan meebrengen. Dus je moet je voortdurend bewust zijn van ervan zijn dat je heel zorgvuldig communiceert en dat je ook alert bent op het moment dat er iets naar buiten komt en dat zo nodig corrigeert.’’ ‘’Welke dilemma’s en afwegingen heeft u ervaren met betrekking tot de burgerinitiatieven?’’ ‘’Nou de afweging dat wij als gemeente verantwoordelijk zijn voor de openbare orde waar natuurlijk heel veel onder valt. De politie en de andere autoriteiten moesten ook hun werk kunnen doen. Maar aan de andere kant wilden we ook de ruimte geven aan de burgerinitiatieven. Dat is wel een dilemma waar we soms keuzes in hebben moeten maken. Er zijn geen momenten geweest dat het echt scherp botste dat we er niet uit zijn gekomen. Op een gegeven moment was er ook sprake dat er in de Zanderij gezocht zou worden. Dat wilden de mensen van de zoekactie op een gegeven moment. Ik ben nog wel nagegaan of het kon, maar het lag buiten de mogelijkheden. Dit heb ik toen uitgelegd en gelukkig hadden ze dat ook geaccepteerd. Maar als de politie er bijvoorbeeld voor had gekozen vanuit het onderzoek en met de kennis die zij hadden, dat zij de Zanderij wilden onderzoeken was het waarschijnlijk wel gebeurd. Dus er zijn wel dilemma’s af en toe dat vanuit de zoekacties vragen naar ons kwamen waar we niet in mee konden gaan. Dan moet je je elke keer de afweging maken van hoeveel ruimte geef je en hoe ver ga je daar in mee en waar ligt ergens de grens. En altijd is een dilemma natuurlijk in dit soort gevallen en extra in dit geval omdat hier sociale media ook nog in meespeelde, van welke informatie kun je wel naar buiten brengen en welke niet. Maar dat is altijd voor de gemeente natuurlijk een afweging. Wat weten we? Wat kunnen we delen? Want sommige informatie kan je soms beter niet delen omdat het het onderzoek kan verstoren. Dat zijn altijd dilemma’s en afwegingen die worden wat scherper op het moment dat mensen op sociale media ook hun mening geven en dingen vragen.’’ ‘’Hoe zou volgens u de omgang met burgerinitiatieven nog efficiënter kunnen worden?’’ Het belangrijkste vond ik dat ik korte communicatielijnen had met de organisatie en de politie. Plus een aantal andere medewerkers zoals de veiligheidscoördinator en de afdeling communicatie. Het is toch heel veel improviseren, daar moet je je organisatie goed op inrichten. Dat je flexibel bent en dat je de ruimte hebt om te improviseren, en dat je elkaar op het moment wanneer het nodig is kunt vinden. Want het is heel onvoorspelbaar wat voor dynamiek er ontstaat. Wat de afloop is, is ook onvoorspelbaar. Dat is volgens mij heel belangrijk dat je dat goed organiseert. Waar ik tegenaan liep was dat er in het beginstadium van de zoekacties vanuit de organisatie daarvan niet werd ingegaan op mijn verzoek om bij elkaar te komen. Ik snap natuurlijk wel dat zij ook in de stress zaten met het coördineren van de zoektochten, maar achteraf gezien had dat misschien een sterkere basis gecreëerd om met elkaar de periode door te gaan. ‘’Denkt u dat er in de toekomst een rol voor de overheid is weggelegd bij het coördineren van een burgerinitiatief?’’ ‘’Ik weet niet of je dat door de overheid moet laten doen. De kracht is juist dat het door betrokken burgers zelf is georganiseerd. Mensen doen het vanuit hun eigen motivatie en op het moment dat je het dat als overheid overneemt krijgt het iets formeels. Als mensen het gevoel krijgen dat ze voor de 47
overheid aan de slag gaan is dat anders dan wanneer je vanuit je eigen motivatie meehelpt of organiseert. Ik kan me voorstellen dat bijvoorbeeld het Rode Kruis, wat toch ook een meer private organisatie is en ervaring heeft om met vrijwilligers te werken, dat zo’n club zegt dat ze hier in de toekomst hun op kunnen voorbereiden of kunnen ondersteunen of kunnen begeleiden. Maar om dat over te nemen als overheid, los van de vraag of je daar de capaciteit voor hebt, is het maar de vraag of het daar beter van wordt en het draagvlak daardoor groter wordt. Dat is mijn persoonlijke kijk daar op.’’ ‘’Bedankt voor dit gesprek’’
48
Afstudeeronderzoek Erwin Grasmeijer ‘’Burgerparticipatie en sociale media bij de vermissingszaak Ruben en Julian.’’ Interviewvragen Willem van de Vliert (Politie) ‘’Kunt u omschrijven hoe de samenwerking van de politie met de initiatiefnemers van de burgerzoektochten is ontstaan?’’ ‘’Ik kan nog wel even teruggaan tot de dag van de vermissing. Dat was een woensdag morgen. In de vroege ochtend uren werd Jeroen gevonden en ’s avonds bleek dat de jongetjes vermist waren. Eigenlijk al in de loop van de volgende dag werden wij benaderd door Wanda van den Bovenkamp en Marc Satijn. Wanda en Marc heb ik veel contact mee gehad, eigenlijk wel dagelijks in die twee weken omdat zij op sociale media oproepen hebben gedaan om te komen zoeken. Dat was volgens Wanda ook in overleg met de moeder. Op die oproepen werd heel veel gereageerd, mede omdat het vakantie was. Het was precies in de vakantie periode waardoor veel mensen in de gelegenheid waren om aan de oproepen gehoor te geven. Dus er kwamen heel veel mensen naar de Utrechtse Heuvelrug om te komen zoeken. Dus we hebben gelijk in overleg met het OM en de gemeente gekeken wat dat ons aan publiek brengt en hoe we dat gaan managen. Waar gaan we bijvoorbeeld de voertuigen stallen? Hoe gaan we dat een beetje organiseren? Want als al die gasten het bos in gaan en ze komen ook langs de provinciale weg moeten we er wel voor zorgen dat dat veilig kan. Met Marc hebben wij toen eigenlijk continue contact gehad over hoe we dat in gezamenlijkheid gaan oplossen. We hadden natuurlijk ook te maken met recherche, die wilden liever niet dat al die mensen het bos in gingen vanwege het spooronderzoek en noem maar op. Op een gegeven moment hebben wij gezegd, misschien moeten we dat wel gewoon loslaten, want er is maar één belang en dat is het terugvinden van de jongetjes, omdat wij eigenlijk in een heel vroeg stadium al het vermoeden hadden dat de mannetjes dood waren. Het enige wat we moesten proberen was de mannetjes zo snel mogelijk terugvinden. Want er is voor de nabestaanden niets zo erg als dat ze nooit gevonden worden. Dat is waarschijnlijk wel de doelstelling van Jeroen geweest, maar dat is gelukkig niet gelukt. Maar we moesten wel goed kijken hoe we dat gingen managen zoveel mensen. Want het ging het om honderden mensen die op die zoekacties afkwamen. Dus ik heb veel afstemming gehad met Wanda, de loco burgemeester en ook met de recherche, zodat de recherche ook wist dat wij niet al die mensen uit het bos konden weren. Dus toen heb ik gezegd dat het handiger was om mee te werken, het te coachen en te begeleiden zodat ze op een geordende manier zoeken en de zoeklocaties ook netjes aan te geven bij ons op de kaart zodat wij weten dat daar is gezocht. Oppervlakkig dan wel heel secuur, maar er is gezocht. Niet door de politie maar door burgers. Dan kun je je altijd de vraag stellen: is dat dan grondig gedaan? Dat weet je niet. We hadden toen ook zo’n sectie van het leger die heel minutieus het hele gebied heeft doorzocht, daarvan weet je dat je het kan uitsluiten dat de kinderen daar zijn. Daar kan je dan op vertrouwen. Dus we hebben heel veel in de samenwerking aangegeven dat de organisators aan het einde van de dag aan ons moesten aangeven waar ze hebben gezocht zodat we dat ook in kaart konden brengen. Plus in overleg met grijs hebben wij aangegeven dat op het moment dat er gezocht wordt, ervoor wordt gezorgd dat er in ieder geval begeleiding bij is. Dat was voor ons lastig, omdat het ook bij ons vakantietijd was. Veel collega’s waren weg. Dus wij hebben een heel groot beroep gedaan op de vrijwillige politie. Die hebben met een paar mensen al die zoekacties begeleid en gecoacht op afstand. Ze hebben niet meegezocht maar wel meegelopen in de groep. Op het moment dat de groep dan ergens op stuitte konden zij daar een soort PD (plaats delict) van maken. Dan kon de recherche met forensisch opsporing onderzoeken wat er gevonden is. Dat hebben we eigenlijk twee weken lang gedaan met Wanda en Marc. Op die manier is dat toch wel uitgegroeid naar een hele goede nauwe samenwerking. Ik heb er ook van geleerd om gebruik te maken van burgers in plaats 49
van het tegen te werken. Want je kunt het tegenwerken maar dan krijg je toch een soort frustratie. Mensen in zulke getalen kun je niet weren uit dat hele grote gebied. Als mensen voornemend zijn om te zoeken, dan kun je dat beter goed afstemmen en in goed overleg met elkaar doen en zorgen dat je samenwerkt, in plaats van dat je elkaar tegenwerkt. Want het rendement is gewoon dat je enthousiaste mensen in het gebied krijgt en als je dat goed begeleid heb je daar toch allebei rendement van. Het botste eerst wel met grijs, maar dat heb ik kunnen doorbreken in die zin door te zeggen: we hebben eigenlijk geen keus. Ik heb gezegd: werk mee en laten we er gebruik van maken in een goede samenwerking. Dat rendeert dan ook nog eens een keer op een hele goede manier doordat je in hele korte tijd toch heel veel ogen en oren in het gebied hebt waardoor we konden zeggen dat het gebied in ieder geval doorzocht is en wij hebben het vermoeden dat ze daar niet zijn. Dus zo is dat eigenlijk een beetje van de grond gekomen. We hebben echt elke dag contact gehad. Voorafgaand aan de zoektochten kwamen ze dan naar het bureau in Doorn om even afstemming te hebben hoe groot de groep is, waar gaat er gezocht worden, geef even door wanneer het zoeken stopt en wat er wordt aangetroffen. Zo hebben we dat gecoördineerd en elke dag heeft de politie vrijwilligers geleverd die het proces begeleid hebben. Dit was ook op verzoek vanuit de recherche om daar blauw bij aanwezig te hebben. Zelf konden wij dat niet altijd ophoesten bij al die acties dus dat hebben we vooral weg gecoördineerd bij de vrijwillige politie. Bij aanvang van de zoektochten hadden we altijd een briefing, daar was de politie ook bij aanwezig dus die konden eventueel nog aangeven waar mensen op moesten letten.’’ ‘’Hoe heeft de samenwerking tussen de politie en de burgerinitiatieven zich ontwikkeld naarmate de situatie langer duurde?’’ ‘’Op het begin was het lastig omdat de spanning erop zat. Dat merkte je vanuit grijs, die wilden eigenlijk niet dat die mensen het gebied in gingen omdat zij zelf dat hele gebied nog uit wilden kammen met behulp van defensie. Die combat-trackers zijn in het gebied rondom de vindplaats van Jeroen begonnen en hebben gezegd uitgesloten dat de broertjes daar zijn. Om dat niet te dwarsbomen hebben we gebieden aangewezen waar we liever niet wilden dat er burgerzoekacties waren, maar met goede afstemming kon er wel in de andere gebieden worden gezocht door de burgers. Wij wisten ook niet waar we moesten zoeken. We hadden wel ideeën, maar we konden ze niet onderbouwen. Voor de rest zijn de zoekacties bepaald door de burgers zelf. Dat hebben we bij hen gelaten. Daar wilden we zo min mogelijk op sturen. Wij zeiden ook in alle eerlijkheid dat we het vermoeden hadden in eerste instantie dat het rond de vind plek van Jeroen zou kunnen zijn, maar die zekerheid hebben we niet omdat we niet alles in kaart hebben. Dus we hebben dat ook vooral bij hun gelaten, we hebben alleen gezegd dat ze niet in het zelfde gebied als de combat-trackers mogen zoeken, dan wordt dat onderzoek in ieder geval niet gedwarsboomd. Dat ging in heel goed overleg.’’ ‘’Welke afwegingen en dilemma’s heeft de politie ervaren in de samenwerking met de burgerinitiatieven?’’ ‘’Wat ik al noemde was vooral de samenwerking, zoeken en niet tegenwerken. We moesten er gezamenlijk winst uit halen. In het begin liep dat een beetje stroef, dat voelde je ook gewoon, omdat wij aangaven dat ze niet in dat gebied rondom de vindplaats mochten zoeken. Terwijl zij ook het gevoel hadden dat de kans om ze te vinden daar het grootst was. Dat bleek achteraf dus helemaal niet zo te zijn. Maar zij zijn zelf ook wel wat verder gaan uitdiepen waar hij de broertjes gelaten zou kunnen hebben. Hij kwam van oorsprong uit Wijk bij Duurstede. Dus zij hadden ook een aantal locaties in beeld gebracht van waar zij zouden kunnen gaan zoeken. Maar dat was het lastige, het is zo’n enorm gebied en dan is Nederland ineens wel heel erg groot. 50
Dus het is ook puur toeval geweest dat de jongetjes gevonden werden. Daar hadden wij en de burgers de zoektocht nog niet naar verplaatst. We hadden gaandeweg het onderzoek wel het idee gekregen dat ze ergens in het water moesten liggen en niet begraven zijn. Dat had vooral te maken met de loop van het onderzoek waardoor we er achter kwamen dat Jeroen waarschijnlijk toch ergens te water is gegaan. Toen zijn we ons ook gaan focussen op andere locaties. Toen kwam in Wijk bij Duurstede het recreatieterrein de Gravebol in beeld, dat zou ook een optie kunnen zijn omdat Jeroen daar ook graag kwam met de jongens. Maar je denkt niet aan een locatie waar ze nu uiteindelijk gevonden zijn. Dus het bleef lastig. We hebben dat vooral ook bij de burgers gelaten. Zoek vooral waar je denkt dat het kansrijk is, dat doen wij ook. Daar zijn we ook heel open en transparant in geweest. We hebben eerlijk gezegd: wij weten het ook niet. Want als we het wel wisten, gingen we daar nu direct zoeken. Uiteindelijk hebben we zelfs nog gevlogen met F16’s om te kijken of dat nog een aanknopingspunt gaf, die konden het verschil in temperatuur zien. De dag dat er gevlogen werd was een bewuste keuze want dat was het moment dat de lichamen als ze tot ontbinding waren gekomen de hoogste temperatuur af zouden geven. Dus dat hadden we dan kunnen meten op het moment dat er een locatie uit was gesprongen. Dat heeft uiteindelijk voor ons niet veel opgeleverd, maar de kinderen zijn bij toeval dezelfde dag gevonden.’’ ‘’Hoe is er vanuit de politie gekeken naar de kundigheid van mensen die meezochten in de burgerzoektochten?’’ ‘’Wanda kreeg aanbod van mensen die kwamen zoeken met zoekhonden. Dus ze hadden best wel specialisten erbij zitten. Daar hebben we ze ook alle ruimte in gelaten. Het maakte ons op een gegeven moment niet meer uit wij zij binnen haalde. Dat hebben we losgelaten omdat we daar geen invloed op wilden hebben. Want dan zouden mensen naar ons gaan wijzen. Dus dat hebben we bewust bij hen gelaten. Alles wat zich aanbiedt, maak er dankbaar gebruik van. Het Rode Kruis heeft ze bijvoorbeeld ondersteund. Speurhonden, duikploegen uit de gekste regio’s en landen. Dus ik heb tegen Wanda gezegd dat ze vooral gebruik moest maken van de dingen die werden aangeboden als zij denkt dat het een meerwaarde heeft. Dat hebben we bewust bij Marc en Wanda gelaten. De politie wist ook niet hoelang ze dit vol konden houden, maar we gingen het ook niet afblazen of verbieden. De kans dat ze gevonden werden is het grootste als je met een zo’n groot mogelijke club aan het zoeken bent. Maar in alle realiteit bleef het zoeken naar de bekende speld in de hooiberg. Dus het verwachtingspatroon dat ze gevonden zouden worden door die groep was bij ons eigenlijk ook vrij klein. Dat hebben we ook eerlijk aangegeven.’’ ‘’In hoeverre heeft de politie bestaande kennis over burgerparticipatie toegepast in de omgang met de ontstane burgerinitiatieven?’’ ‘’Totaal geen. Dit is eigenlijk iets wat met name in de opsporing wel eens naar voren is gekomen, dat het ook gevraagd werd aan burgers om mee te denken. Burgerparticipatie kennen we eigenlijk alleen van opsporing verzocht en dat soort vergelijkbare initiatieven. Dat is echt de vraagstelling: heeft u iets gezien? Een soort van getuigen oproep is het eigenlijk meer. Maar om echt mee te denken in het opsporingsproces zie je wel bij de recherche dat ze soms cold cases online zetten om mensen te vragen om mee te denken om deze cold case op te lossen. Dat vind ik heel slim, laat de burgers meedenken. Zeker in opsporingsprocessen, omdat daar soms nog de mooiste ideeën vandaan komen. En volgens mij doen we dat nog veel te weinig. Wij houden nog te veel vast, aan dat wij de professionals zijn en dat wij het weten. Maar als je ziet hoeveel slimme mensen er toch zijn in de landen als zij zich in zo’n zaak verdiepen en van een hele andere kant een zaak kunnen bekijken en belichten. Mensen met lokale kennis en specifieke kennis bijvoorbeeld. Als je tegenwoordig ziet hoe snel de techniek zich ontwikkeld, zeker op het gebied van sociale media, maar ook met computers. Het wordt steeds ingewikkelder allemaal. Je bent toch een sukkel als je van al deze kennis geen gebruik maakt, maar natuurlijk moet je dan wat prijsgeven. Je hoeft de daderwetenschap niet prijs te geven maar je kan wel vertellen wat we gevonden hebben. Je kan heel veel dingen aangeven. 51
Burgers kunnen daar soms nieuwe ideeën op hebben. Geef het zou ik zeggen. Een zaak niet oplossen, is veel erger dan dat je wat meer geeft aan de burger. We vinden het nog eng. Ik moet zeggen dat wij eigenlijk geen enkele kennis hadden op het gebied van samenwerking met burgers. Want hoe ga je dat aanpakken? Hoe betrek je ze erbij? Wat geef je ze? Wat wil je graag terug hebben? Dat zijn allemaal dingen waar we over nagedacht hebben. Het was voor mijzelf maar ook binnen de politie een nieuwe ervaring om met zulke getalen burgers nauw samen te werken. Terwijl dat toch heel praktisch kan zijn.’’ ‘’Terugkijkend op de zaak, welke aspecten van de samenwerking met de burgerparticipatie verliepen goed? Welke aspecten kunnen nog worden verbeterd?’’ ‘’Nou kijk wat lastig is, is het coördineren van grote getalen mensen. Dat hebben we bewust bij Wanda en Marc gelaten. Want daar wilden wij ons niet in gaan mengen. We hebben wel aangegeven dat ze het zorgvuldig en veilig moeten doen, dat is wel belangrijk. Als ze gaan verzamelen, zorg er dan voor dat je daar goed kan parkeren, dat ze niet langs de provinciale weg gaan staan, je moet er niet aan denken dat er straks eentje platgereden wordt. Dus dit soort dingen gaven we ze mee om aan te denken. Ik moet zeggen dat Wanda en Marc daar ook voor open stonden. Dat waren wel twee gasten die echt meedachten en bereid waren om samen te werken. Dus ze zaten er op die manier goed in. Dus ik kan niet zeggen dat ik op echt grote dilemma’s ben gestoten, vooral ook omdat we het initiatief bij de burgers hebben gelaten. Dat zou ik de volgende keer zeker weer doen, want op het moment dat je je daarmee gaat bemoeien, dan trek je de regie naar je toe en dan wordt er naar de politie gewezen. Dat wilden we juist niet, wij deden ons eigen ding in de opsporing. Dat zoeken dat kun je nooit uitgebreid genoeg doen, omdat het gebied zo groot was en we wisten niet waar we moesten zoeken, dus dat kun je dat veel beter bij die burgers laten. Het is wel belangrijk dat je goede mensen daarvoor hebt en een goede terugkoppeling doet naar de politie. Ik heb er eigenlijk alleen maar positieve geluiden over.’’ ‘’Er waren meer zoekacties vergelijkbaar met de zoekacties van Wanda en Marc. Hoe waren de ervaringen daarmee?’’ ‘’Ja, er was ook een zoektocht vanuit Zeist bijvoorbeeld. De organisator hiervan is later ook nog wel negatief in het nieuws gekomen in verband met de stichting RUJU. Dat verliep moeizamer, die was meer uit op persoonlijke belangstelling merkte je, dat was een andere insteek. Dan ga je dus iets creëren waar wij niet op uit zijn. Maar daar hebben wij ons niet mee bemoeid. We hebben dezelfde steun gegeven aan dat initiatief als aan de andere initiatieven. Maar voor de rest hebben wij ons erbuiten gehouden omdat er anders toch naar de politie gekeken wordt. Het zijn burgerinitiatieven, dus dan laten we het ook bij de burgers. We adviseren ze, we geven ze informatie, maar vooral het initiatief bij hun gelaten.’’ ‘’Is er strijd geweest tussen partijen om wie de broertjes als eerste zou vinden?’’ ‘’Dat speelde bij die organisator van de burgerzoektochten uit Zeist. Die maakte er een prestigestrijd van. Daar hebben wij ons dus niet mee bemoeid. Bij de recherche speelde dat op het begin ook een rol, maar in een later stadium niet meer. Er was veel strijd vanuit de recherche, die wilde niet dat ze gingen zoeken. Maar daar ben ik een soort mediator in geweest. Dat kostte me heel veel overtuigingskracht om ze ervan te overtuigen om dat los te laten. Ik heb ze duidelijk gemaakt dat we maar één belang hebben en dat is het terugvinden van die mannetjes en de rest is op dit moment bijzaak. De vader was de verdachte, er waren geen directe aanwijzingen dat hij het niet alleen gedaan zou hebben. Daar is ook niets iets van gebleken. Dus op een gegeven moment heeft de recherche dat ook gewoon losgelaten, en zijn ze meegegaan in het idee van de burgerzoekacties. Maar dat was in het begin wel een strijd, dat vonden ze eng om over te laten aan de burgers.’’ 52
‘’U heeft aangegeven dat de politie vooral het initiatief bij de burgers heeft gelaten. Welke rol denk u dat er in de toekomst is weggelegd voor de overheid bij burgerinitiatieven in geval van een crisis na de ervaringen uit de zaak Ruben en Julian?’’ ‘’Dat is denk ik afhankelijk van het soort onderzoek. Dat moet je per geval bekijken. Want uiteraard wil je de regie in handen hebben als politie en gebruik maken van burgers. Dat zou het mooiste zijn. Dus het is ook wisselend welke zaak zich aandient, wat zijn de kansen en wat zijn de mogelijkheden. Er zullen ongetwijfeld zaken komen waarbij er wel gebruik wordt gemaakt van burgerparticipatie maar dat de politie een coördinerende rol inneemt omdat deze zaak dit vereist. Ik denk dat je dat per zaak moet bekijken en inschatten. Maar ik ben er wel een voorstander zijn om te kijken, wat de kansen zijn en mogelijkheden zijn om gebruik te maken van burgerparticipatie. Dat zou ik in de volle breedte doen, niet alleen bij dit soort zaken zoals vermissingen, maar ook bij grote opsporingszaken. Ik zou nog wel wat meer naar buiten willen om burgers mee te laten denken in oplossingen omdat ik denk dat daar nog kansen liggen.’’ ‘’Als laatste wil ik u vragen hoe de politie de invloed van sociale media heeft ervaren?’’ ‘’Daar zijn wij met name op de tweede dag best wel van geschrokken als politie. Na die oproep van Wanda zijn we al heel snel bij elkaar gaan zitten met het OM, de burgemeester en de politie om te kijken hoe we dit in goede banen gingen leiden. Ook om te kijken wie waar verantwoordelijkheid voor nam. Toen zagen we al vrij snel dat we het waarschijnlijk niet tegen kunnen houden, maar de aantallen mensen zijn uiteindelijk ook nog wel weer meegevallen. Het zwol aardig aan op sociale media, daarom hebben we dat overleg gehouden. Toen hebben we besloten dat we het zo laten als het is, dat was voor ons best spannend. Maar uiteindelijk is het wel redelijk meegevallen. Op sociale media zelf hebben we vooral veel meegelezen en gevolgd. Er zat ook heel veel druk op om wat wij voor informatie aan de media gingen geven. Door deze tijdsdruk zijn slordigheidsfoutjes gemaakt en dat was voor ons weer een leermoment dat we onze eigen koers moesten varen en ons daar niet door moesten laten beïnvloeden. Soms was er ook gewoon niets nieuws te brengen, dan hebben we ook gewoon eerlijk gezegd dat er geen nieuws is, dat is ook nieuws. We hebben elke dag persmomenten gehad en daar onze informatie in verspreid. Dus alle geruchten op sociale media werden hierdoor ook ontkracht. Het is nog wel eens een spanningsveld voor de politie om naar buiten te treden met informatie, maar als je gewoon eerlijk verteld dat je sterk het vermoeden hebt dat iets zo is, doe je ook niets verkeerds als het later toch niet zo blijkt te zijn. Maar zo creëer je wel transparantie.’’ ‘’Bedankt voor dit gesprek’’
53