Buitenlandse tips voor werken met een meldcode Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling 16 juli 2013 Tijne Berg-le Clercq, Jodi Mak
Beroepskrachten in de jeugdsector zijn sinds 1 juli 2013 verplicht om bij signalen van geweld een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te gebruiken. Ervaringen in andere Europese landen leveren tips op voor het werken met de meldcode. Zo zijn irreële verwachtingen van ouders met betrekking tot hun kind een signaal van mogelijke emotionele mishandeling of verwaarlozing dat elke beroepskracht moet herkennen. En goede training is belangrijk, want zelfs in landen met een meldplicht weten beroepskrachten soms niet hoe, waar en wanneer ze met welke signalen terechtkunnen. De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling trad op 1 juli 2013 in werking. De wet verplicht organisaties in de jeugdgezondheidszorg, het onderwijs, de kinderopvang, de maatschappelijke ondersteuning, de jeugdzorg en justitie een eigen meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te hanteren. Zo’n meldcode beschrijft in vijf stappen wat beroepskrachten moeten doen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Door aan te geven hoe en door wie de vijf stappen worden doorlopen, maakt een instelling, organisatie of zelfstandige beroepsbeoefenaar de meldcode specifiek voor de eigen praktijk. Zo kan bijvoorbeeld een school afspreken dat de leerkracht signalen bespreekt met de vertrouwenspersoon (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2012b). De vijf stappen van de meldcode zijn: l
In kaart brengen van signalen;
l
Overleggen met een collega en eventueel raadplegen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of Steunpunt Huiselijk geweld;
l
Gesprek met de cliënt; Wegen van het geweld of de kindermishandeling;
l
Beslissen: hulp organiseren of melden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
l
2012a). Anders dan hun collega’s in diverse Europese landen zijn Nederlandse beroepskrachten niet verplicht om vermoedens van geweld te melden. Bij de Nederlandse meldcode neemt de beroepskracht zelf de beslissing om vermoedens al dan niet te melden; de meldcode geeft alleen aan welke stappen een beroepskracht moet zetten.
Melden in het buitenland In verschillende Europese landen bestaat een meldplicht. In Hongarije, Zweden en Portugal bijvoorbeeld moeten beroepskrachten hun vermoedens van geweld tegen kinderen melden bij een instantie (Berg-le Clercq, 2012). Terwijl in Zweden – net als in Nederland – alle burgers worden aangemoedigd om hun vermoedens te melden, geldt in Portugal voor hen zelfs een meldplicht. In het kader van het Europese Daphne-project Prevent and Combat Child Abuse: What works? is onderzoek gedaan naar het beleid en de praktijk van het melden van vermoedens van kindermishandeling in verschillende Europese landen. Het eindrapport van het Daphne-project is gebaseerd op informatie over het beleid en de voorzieningen voor de aanpak van kindermishandeling in Duitsland, Hongarije, Portugal, Zweden en Nederland, daar gevoerde gesprekken met ouders en beroepskrachten, gegevens van het VN-Kinderrechtencomité en relevante wettenschappelijke kennis (Berg-le Clercq, 2012; Mak en Steketee, 2013; Berg-le Clercq
en De Baat, 2012).
Melden in vijf stappen Het Daphne-eindrapport geeft, aangevuld met andere relevante literatuur, bruikbare tips uit binnen- en buitenland om de vijf stappen van de meldcode in de Nederlandse praktijk goed te doorlopen.
In kaart brengen van signalen Stap 1, het in kaart brengen van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling, vraagt deels om kennis waarover alle beroepskrachten moeten beschikken en deels om specifieke kennis voor beroepskrachten in bepaalde sectoren, zoals de kinderopvang of het onderwijs. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van de Engelse onderzoekers Carolyn Davies en Harriet Ward. Om bijvoorbeeld emotionele mishandeling en verwaarlozing van kinderen te herkennen en daarop te reageren, moeten volgens deze onderzoekers alle beroepskrachten de mogelijke signalen van kindermishandeling kennen (Davies en Ward, 2011). Mogelijke zorgpunten zijn slecht verzorgde kleding of voeding, ouders die irreële verwachtingen hebben van hun kind en gebrek aan communicatie tussen ouder en kind (Ten Berge en anderen, 2012). Ook moeten beroepskrachten op de hoogte zijn van de gevolgen van mishandeling en van het niet of niet tijdig in actie komen. Daarnaast hebben ze kennis nodig over welke acties ze alleen of gezamenlijk moeten ondernemen. Verder moeten beroepskrachten in specifieke jeugdsectoren specifieke signalen van kindermishandeling herkennen. Belangrijke signalen voor bijvoorbeeld beroepskrachten in de jeugdgezondheidszorg zijn het continu missen van vaccinatieafspraken en passiviteit of plotselinge gewichtsafname bij kinderen. Medewerkers van de kinderopvang moeten alert zijn als de prestaties van kinderen sterk afnemen of als zij zich terugtrekken of agressiever worden (Davies en Ward, 2011). Op de website van het Nederlands Jeugdinstituut staan signalenlijsten voor pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en de naschoolse opvang. Deze signaallijsten zijn onderdeel van de dertien maatregelen die kinderdagverblijven kunnen nemen om seksueel misbruik te voorkomen, te signaleren en te melden, maar ze zijn ook breder inzetbaar door beroepskrachten in andere sectoren.
Overleggen met een collega en eventueel raadplegen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of Steunpunt Huiselijk geweld Stap 2 van de meldcode omvat collegiale consultatie van het zorg- en adviesteam op school of de aandachtsfunctionaris kindermishandeling binnen een organisatie over het duiden van de signalen. Zo nodig kunnen beroepskrachten ook het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of het Steunpunt Huiselijk Geweld raadplegen. Het is belangrijk dat AMK-medewerkers zich realiseren dat verwaarlozing vaak als minder schadelijk wordt gezien dan fysieke mishandeling, omdat het minder zichtbaar is. Dat blijkt uit groepsgesprekken over fictieve casussen van verschillende soorten kindermishandeling met beroepskrachten in Duitsland, Hongarije, Portugal, Zweden en Nederland. Het rapport Prevent and Combat Child Abuse and Neglect adviseert om beroepskrachten beter te trainen in het maken van onderscheid tussen opvoedproblemen, verwaarlozing en ernstiger vormen van kindermishandeling (Mak en Steketee, 2013).
Gesprek met de cliënt Na het collegiaal overleg en eventueel het adviesgesprek met het AMK of het Steunpunt Huiselijk Geweld volgt in stap 3 van de meldcode een gesprek met de ouder of het kind over de signalen. Het is belangrijk dat zowel het verhaal van het kind als dat van de ouder gehoord wordt, omdat hun visies vaak verschillen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit recent onderzoek naar de visie van moeders en hun kinderen op partnergeweld. De erkenning van de cruciale rol van de inspraak van kinderen in screenings- en interventieprogramma’s kan resulteren in minder onderrapportage van geweld en meer zicht op het effect van geweld op het functioneren van kinderen. Dat heeft wellicht weer een efficiëntere aanpak tot gevolg (Mak en anderen, 2013). De manier waarop beroepskrachten reageren op onthullingen van kinderen over mishandeling of
misbruik is belangrijk voor de veiligheid van de kinderen en voor het herstellen van het trauma van de mishandeling. De Australische onderzoeker Cathryn Hunter beschrijft hoe beroepskrachten en ouders kinderen kunnen ondersteunen bij onthullingen: l
Luisteren naar het kind;
l
Zelf rustig blijven;
l
Niet bang zijn om de verkeerde dingen te zeggen;
l l
Het kind volledige aandacht geven; Het kind de tijd geven;
l
Het kind in eigen woorden over het misbruik laten vertellen, geen woorden in de mond leggen; Zeggen dat het goed is dat ze vertellen over het misbruik en de moed van het kind onderkennen
l
om over iets moeilijks te praten; Accepteren dat het kind alleen datgene vertelt waarover hij kan praten;
l
l
l
l
Het kind vertellen welke acties je zelf gaat ondernemen, bijvoorbeeld met wie je erover gaat praten; Geen beloftes doen die je niet kunt waarmaken. Dus niet zeggen: ‘ik vertel dit aan niemand’, maar wel: ‘ik vertel niet aan de dader dat je dit aan mij hebt verteld’; Niet de dader confronteren (Hunter, 2011).
Deze punten komen ook terug in de houdingsaspecten en gesprekstechnieken die hulpverleners volgens het boek Stoppen en helpen kunnen gebruiken in gesprekken met kinderen over veiligheid. Het boek beschrijft ook houdingsaspecten en gesprekstechnieken voor gesprekken met ouders en een stappenplan voor gesprekken met beide doelgroepen, zodat de hulpverlener geen belangrijke zaken over het hoofd ziet (Ten Berge en anderen, 2012).
Wegen van het geweld of de kindermishandeling Bij stap 4 van de meldcode weegt de beroepskracht de kindermishandeling of het huiselijk geweld: hij zorgt voor een inschatting van het risico op mishandeling en de aard en de ernst hiervan. Hierbij is ondersteuning belangrijk. Uit een overzichtsartikel in wetenschappelijk tijdschrift The Lancet blijkt namelijk dat beroepskrachten regelmatig verschillend denken over de vraag of er al dan niet sprake is van kindermishandeling (Gilbert en anderen, 2009). Om de kans op kindermishandeling in te schatten kunnen beroepskrachten in Nederland een aantal risicotaxatie-instrumenten gebruiken: l
California Family Risk Assessment (CFRA);
l
Child Abuse Potential Inventory (CAPI); Child Abuse Risk Evaluation – Nederland (CARE-NL);
l
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid – Jeugdzorg (LIRIK-JZ).
l
Deze instrumenten zijn geschikt voor de jeugdzorg; de CARE-NL en de CAPI zijn daarnaast ook bedoeld voor de jeugdgezondheidszorg (Ten Berge, 2008; Databank Instrumenten en Richtlijnen, Nederlands Jeugdinstituut). In de praktijk bepaalt de instelling welk instrument beroepskrachten kunnen gebruiken.
Beslissen: hulp organiseren of melden Bij stap 5 van de meldcode besluit de beroepskracht, zo nodig ondersteund door deskundigen, of hij zelf hulp organiseert of een melding doet. Na een melding over kindermishandeling is het AMK verantwoordelijk voor het onderzoek naar de gezinssituatie en voor het in gang zetten van hulp als dat nodig is. Het AMK meldt de kindermishandeling bij de Raad voor de Kinderbescherming als de ouders niet bereid zijn om hulp te accepteren of als hulpverlening niet voldoende wordt geacht om de situatie voor het kind te verbeteren. Wanneer de ernst van de gemelde feiten of het belang van het kind daartoe aanleiding geeft, doet het AMK aangifte bij de politie. In de praktijk worden niet alle vermoedens van kindermishandeling gemeld, zelfs niet in landen met een meldplicht. Dit blijkt zowel uit wetenschappelijke literatuur als uit het Daphne-project Prevent and Combat Child Abuse: What works? (Gilbert en anderen, 2009; Berg-le Clercq en De Baat,
2012). Daar zijn verschillende redenen voor. Zo blijkt uit het Daphne-project onder meer dat beroepskrachten in Portugal niet op de hoogte zijn van hun meldplicht, dat in Hongarije melden volgens beroepskrachten te veel tijd kost en dat in Zweden en Nederland beroepskrachten vertellen dat ze vaak niets terug horen op hun melding. Ook zijn beroepskrachten in de onderzochte landen bang, niet alleen voor de daders, maar ook voor het op het spel zetten van de vertrouwelijke relatie met hun cliënt of het gezin. Het feit dat een pleger uit een middenklassengezin komt kan in Portugal, Duitsland en Hongarije het meldingsproces vertragen, vertelden beroepskrachten in de groepsinterviews, doordat kindermishandeling daar vaak nog wordt gezien als iets wat niet voorkomt bij de middenklasse. Ook geven beroepskrachten in de onderzochte landen aan veelal niet te weten hoe, waar en wanneer ze met welke signalen terechtkunnen. Tot slot rust er vooral op het melden van seksuele mishandeling nog een groot taboe. (Berg-le Clercq, 2012; Mak en Steketee, 2013).
Peen, preek of zweep Om te stimuleren dat beroepskrachten hun vermoedens van kindermishandeling werkelijk melden, kunnen beleidsmakers gebruikmaken van drie soorten beleidsinstrumenten: de peen, de preek of de zweep. De peen staat voor een positieve prikkel, zoals subsidie. De preek bestaat uit informatieoverdracht, bijvoorbeeld voorlichting. En de zweep staat voor dwang, zoals voorschriften en wetten (Onderwijsraad, 2007). In Hongarije is onder andere de zweep in gebruik; daar kunnen gemeenten beroepskrachten die niet aan meldverplichtingen voldoen diverse sancties opleggen, zoals hen dwingen een cursus te volgen (Berg-le Clercq en De Baat, 2012). Hoogleraar Opvoedkunde Jo Hermanns lijkt meer een voorstander van de preek. Hij heeft 55 punten geformuleerd om te komen tot een zorgcontinuüm tegen kindermishandeling en roept daarin op tot een systematische en voortdurende voorlichting over het AMK aan beroepskrachten en het algemene publiek (Hermanns, 2009). De groepsgesprekken voor het Daphne-project pleiten voor het gebruik van de peen. Uit de gesprekken blijkt dat in de vijf onderzochte landen het merendeel van de beroepskrachten in de sociale sector overbelast is en dat hun werk doorgaans ondergewaardeerd wordt. Een te hoge caseload gecombineerd met een lage status van het werk belemmert volgens het onderzoek het doen van een melding. Het rapport Prevent and Combat Child Abuse and Neglect adviseert daarom de werkomstandigheden te verbeteren, het werk te herwaarderen en de werkdruk te verminderen. Bovendien kan het aantrekkelijker maken van het werk de vele personele wisselingen in de sociale sector beïnvloeden en zo continuïteit bevorderen in de vertrouwensrelatie van beroepskrachten met ouders en kinderen.
Ketenaanpak nodig Hoe belangrijk het ook is dat beroepskrachten kindermishandeling signaleren en melden, het is niet voldoende. Preventie van en hulp na kindermishandeling zijn volgens het VN-Kinderrechtencomité andere noodzakelijke onderdelen van een goede aanpak (Berg-le Clercq en De Baat, 2012). Een raamwerk daarvoor biedt het actieplan Kinderen Veilig, dat een ketenaanpak beschrijft van voorkomen, signaleren, stoppen, schade beperken en onderzoek (Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie, 2011).
Meldcode, signaallijsten en het AMK Informatie van de rijksoverheid over de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling: www.rijksoverheid.nl. Het Nederlands Jeugdinstituut stelde signaallijsten op voor het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang. De lijsten zijn ook in andere sectoren bruikbaar: www.nji.nl. Informatie over de werkwijze van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling: www.amknederland.nl.
Verder lezen
Berg-le Clercq, T. (2012), Combating child abuse and neglect in Germany, Hungary, Portugal, Sweden and The Netherlands. Final Report of Work Stream 1: Collecting and Comparing Strategies, Actions and Practice. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Berg-le Clercq, T. en Baat, M. de (2012), What works in tackling child abuse and neglect? A manual for policy makers, managers & professionals. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Berge, I. ten (2008), Instrumenten voor risicotaxatie in situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. Notitie op verzoek van de MOgroep jeugdzorg . Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Berge, I. ten en anderen. (2012), Stoppen en helpen. Een adequaat antwoord op kindermishandeling. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Davies, C. en Ward, H. (2011), Safeguarding Children Across Services: Messages from research on identifying and responding to child maltreatment. Executive Summary. London, Department of Education. Gilbert, R. en anderen (2009), ‘Child Maltreatment 2. Recognising and responding to child maltreatment’, in: The Lancet, jaargang 373, nummer 9658, pagina 167–180. Hermanns, J. (2009), Het bestrijden van kindermishandeling. Een aanpak die werkt. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Hunter, C. (2011), Responding to children and young people’s disclosures of abuse. NCPC Practice Brief. Melbourne, Australian Institute of Family Studies. Mak, J., Steketee, M. en Schuur, W. van der (2013), Moeders en hun kinderen over partnergeweld (Wmo Essay 12). Utrecht, Verwey-Jonker Instituut. Mak, J. en Steketee, M. (2013). Prevent and Combat Child Abuse and Neglect. International Report of Workstream 2. Experiences of Parents and Professionals: What Works? Utrecht, Verwey-Jonker Instituut. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Ministerie van Veiligheid en Justitie (2011). Kinderen Veilig. Actieplan aanpak kindermishandeling 2012-2016. Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Ministerie van Veiligheid en Justitie Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2012a), 5-Stappenkaart Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2012b), Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Den Haag, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nederlands Jeugdinstituut. Databank Instrumenten en Richtlijnen. Onderwijsraad (2007). Essays over beleidsinstrumenten in het onderwijs. Den Haag, Onderwijsraad.
Over de auteur(s) Tijne Berg-le Clercq (
[email protected]) is inhoudelijk medewerker van de programma’s Veilig opgroeien en Transitie en transformatie van het Nederlands Jeugdinstituut. Jodi Mak (
[email protected]) is onderzoeker Jeugd bij het Verwey-Jonker Instituut.
Colofon Jeugdkennis, jaargang 7, juli 2013 Jeugdkennis is een uitgave van het Nederlands Jeugdinstituut.
De redactie is bereikbaar via
[email protected], (030) 23 06 526. Voor meer informatie: www.jeugdkennis.nl.