BUA NIET IN STRIJD MET EU-RECHT Een Holding-BV kocht personenauto's. De bij aanschaf aan haar in rekening gebrachte BTW werd in aftrek gebracht. De Holding-BV hield de auto's telkens voor een beperkte periode aan en verkocht ze na verloop daarvan weer door. Daarbij voldeed de BV op aangifte de BTW. De fiscus corrigeerde de BTW-aftrek. Volgens het Gerechtshof Amsterdam had de Holding-BV de auto's voor zakelijke doeleinden gebruikt. De BV mocht daarom de auto's behandelen als goederen van de onderneming. Vervolgens besliste het Hof dat de auto's mede voor privédoeleinden van de voor de Holding-BV in dienstbetrekking werkzame directeur waren gebruikt en dat daarom de aftrek beperkt was op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA). In cassatie stelde de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie (HvJ). Onder andere was de vraag of de Nederlandse BUAregeling wel in overeenstemming was met de Zesde BTW-richtlijn. Dit voor wat betreft het gebruik van ondernemingsgoederen (auto's) door personeel voor privévervoer. In een andere procedure leverde Oracle Nederland BV databaseproducten. Op grond van het BUA paste ze correcties toe in haar BTW-aangifte, waar gelijk bezwaar tegen werd gemaakt. Volgens Oracle kwam de toepassing van het BUA voor het verstrekken van bepaalde goederen en diensten aan het personeel in strijd met de Zesde btw-richtlijn. Ook hierover werd aan het Europese Hof verzocht uitspraak te doen. Recent heeft het Hof van Justitie (HvJ) beslist. Het is een land toegestaan de BTW-aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde op de categorieën van uitgaven voor enerzijds, het verstrekken van ‘privé-vervoer’, ‘spijzen’, ‘dranken’, ‘huisvesting’ en ‘het geven van gelegenheid tot ontspanning’ aan personeelsleden en anderzijds, het verstrekken van ‘relatiegeschenken’ of ‘andere giften’, uit te sluiten. Verder besliste het HvJ ook nog dat een nationale regeling niet in strijd is met de Zesde Richtlijn wanneer de nationale regeling vóór de inwerkingtreding van die richtlijn is vastgesteld en op grond waarvan een belastingplichtige de BTW die is betaald bij de aanschaf van bepaalde goederen en diensten die gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, niet volledig doch slechts naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden in aftrek kan brengen. Door deze uitspraak blijft helaas onder meer de jaarlijkse correctie voor de BTW over de autobijtelling in stand.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
LIJFRENTEPREMIEAFTREK BIJ INBRENG IN BV EN UITZAKKEN ONDERNEMING Een notarispraktijk werd gedreven in de maatschap. De maatschapsaandelen werden fiscaal ruisend ingebracht in twee persoonlijke holdings. Voor het bedrag van de stakingswinst werd een lijfrente bedongen. Vervolgens richtten de holdings samen een werkmaatschappij op. Daaraan werd de onderneming overgedragen.De lijfrenteverplichtingen bleven achter in de persoonlijke holdings. De meerwaarde van de inbreng van de onderneming in de werkmaatschappij werd via rekening-courant gecrediteerd. De fiscus weigerde de lijfrente-aftrek. Dit omdat de lijfrente niet was bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming aan de persoonlijke holdings. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad hierover recent beslist. Onder een overdracht moest worden begrepen de overdracht van een onderneming onmiddellijk gevolgd door een tevoren overeengekomen overdracht aan een derde. Van een dooroverdracht aan een derde was volgens de Hoge Raad echter hier geen sprake. De gerechtigdheid tot de helft van een ondernemingsvermogen werd namelijk ingebracht in een dochtervennootschap die het gehele ondernemingsvermogen verkreeg. De inbrengende vennootschap behield door verwerving van aandelen in die dochtervennootschap een belang van 50% in het vermogen van de onderneming van die dochtervennootschap. In dit geval werd de holding middellijk volledig gerechtigd tot het vermogen en de winst van de onderneming. Er was dan geen reden om aan dat lichaam de hoedanigheid van overnemer van de onderneming te ontzeggen. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de dooroverdracht van de onderneming niet uitsluitend tegen uitreiking van aandelen/agio maar deels tegen creditering had plaatsgevonden, deed daaraan niet af. De lijfrente-aftrek was terecht. Door de uitkomst van deze procedure is duidelijk dat in dit soort gevallen, anders dan de Staatssecretaris meende, inbreng in een werk-BV met storting van agio niet (meer) nodig is om lijfrente-aftrek te kunnen claimen.
GEEN BIJTELLING VOOR BESTELAUTO MET DRIE ZITPLAATSEN Een ondernemer exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een vloerenleggersbedrijf. Tot het ondernemingsvermogen behoorde een bestelauto. Die bestelauto had een lengte van 5,5 meter en had een verhoogd dak. De laadruimte was ingericht met vaste stellages ten behoeve van de materialen en gereedschappen. In de bestuurderscabine bevonden zich drie zitplaatsen, één voor de bestuurder en twee voor de bijrijder en hulp bij het laden en lossen van rollen vloerbedekking. De fiscus nam 10% van de cataloguswaarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking. De rechter achtte dat niet terecht. De bestelauto moest worden aangemerkt als een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen. Dat in de cabine plaats was voor het vervoer van meer personen dan enkel de chauffeur deed daar volgens het de rechter niet aan af. Alweer een procedure waar de bestemming en gebruik van de auto doorslaggevend zijn voor het al dan niet moeten bijtellen.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
AANVANG TBS-REGELING MOGELIJK ÓÓR FEITELIJKE TERBESCHIKKINGSTELLING Een eigenaar van een pand had op 1 januari 2001 een deel daarvan verhuurd aan zijn BV. Het overige deel werd tot medio 2000 verhuurd aan derden. In de loop van 2001 werd het pand ingrijpend verbouwd en uitgebreid met het oog op het toekomstige gebruik door de BV. Op 8 augustus 2001 waren de verbouwing en nieuwbouw gereed. Per 1 september 2001 had de BV het gehele pand betrokken. Voor de rechter was uiteindelijk in geschil of het pand vanaf 1 januari 2001 dan wel vanaf 1 september 2001 aan de BV ter beschikking was gesteld in de zin van de tbsregeling en of daarmee de verbouwingskosten aftrekbaar waren. Het Gerechtshof Arnhem oordeelde dat moest worden uitgegaan van de feitelijke terbeschikkingstelling op 1 september 2001. De Hoge Raad oordeelde echter anders. In een geval als hier was sprake van terbeschikkingstelling vanaf het moment waarop de verhuur aan de derden eindigde wanneer: - op dat tijdstip bij de DGA en zijn BV de gezamenlijke bedoeling bestond dat de onroerende zaak gebruikt zou gaan worden door die BV, en - het pand voor dat gebruik gereedgemaakt werd, en - van dat moment af ook geen andere aanwending van het pand.
LENING ONZAKELIJK DOOR NIET BEDINGEN ZEKERHEDEN: GEEN AFWAARDERING Op 12 november 2002 kocht een BV een boerderij met aanhorigheden. Een andere BV, waarin de kopende BV een belang had verworven van 40%. had plannen om een chaletpark te realiseren. De BV nam daarvoor in 2003 de boerderij met aanhorigheden over. Van de koopsom werd € 450.000 schuldig gebleven. Er werden geen zekerheden gevaagd. Omdat de gemeente de projectontwikkeling liet stilleggen, kwam de BV in financiële moeilijkheden. De vordering werd in 2004 met € 300.000 afgewaardeerd en in 2005 met nog eens € 150.000. De fiscus stelde dat er sprake was van een onzakelijke lening en weigerde de afwaarderingen. De Rechtbank Arnhem besliste dat geen zekerheden waren bedongen bij de totstandkoming van de lening, zodat geen enkele garantie aanwezig was voor de terugbetaling van de verstrekte lening. Een zakelijk handelende geldverstrekker zou bij een lening van € 450.000 wél enige zekerheden hebben bedongen. Volgens de rechtbank had de fiscus dan ook aannemelijk gemaakt dat de geldlening niet onder zakelijke voorwaarden tot stand was gekomen. De rechtbank liet in haar oordeel ook nog meewegen dat de overeengekomen rente van aanvang af niet daadwerkelijk was betaald, maar was bijgeschreven bij de hoofdsom. Het verlies op de lening kon niet in aftrek kan worden gebracht. Er was bij het verstrekken van de lening een groot debiteurenrisico aanvaard, slechts met de bedoeling om het belang in die deelneming als aandeelhouder te dienen.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
BIJ GELIJKBLIJVENDE BEDRIJFSIDENTITEIT IS VERPLAATSING ONDERNEMING GEEN STAKING De Hoge Raad heeft onlangs in twee procedures geoordeeld over de vraag of de verplaatsing van een onderneming naar Duitsland tot een staking van de onderneming had geleid. In beide gevallen ging het om een melkveehouderij. Die werd deels verplaatst naar Duitsland. De belastingdienst had in beide zaken gesteld dat de ondernemers onterecht gebruik hadden gemaakt van fiscale faciliteiten. De Hoge Raad stelde voorop dat de verplaatsing door een ondernemer van zijn bedrijfsuitoefening niet leidde tot staking van zijn onderneming, indien de identiteit van de onderneming, ondanks de verplaatsing van die onderneming, wezenlijk dezelfde was gebleven. Dit moest worden beoordeeld aan de hand van factoren die samen en in onderling verband beschouwd de identiteit van de desbetreffende onderneming bepaalden, zoals de aard van de productie en de afnemers. Aan Hof Amsterdam werd de opdracht gegeven om aan de hand van deze relevante factoren te oordelen of de identiteit van de ondernemingen in de onderhavige zaken wezenlijk dezelfde was gebleven.
INHAAL TEN ONRECHTE NIET TOEGEPASTE AFSCHRIJVING Een BV kocht in 1986 een pand. Ze maakte dat pand geschikt voor de verhuur. In 1992 was het pand klaar om als bedrijfsverzamelgebouw te worden verhuurd. Tot en met 1991 werd afgeschreven op basis van 10% van de boekwaarde. In 1992 werd besloten om – met terugwerkende kracht – af te schrijven op basis van de aanschafwaarde. Op de gebouwen werd toen 3% afgeschreven en op de installaties 10%. Dit leidde in 1992 tot een incidentele bate. Vanaf 1993 werd de boekhouding van de BV door een nieuwe adviseur gedaan. Vanaf dat moment werd niet meer afgeschreven op het bedrijfsverzamelgebouw. In 2002 – bij de overgang naar weer een nieuwe adviseur – werd een extra afschrijving van ruim € 2 mio meegenomen in verband met het niet afschrijven op het bedrijfsverzamelgebouw. De fiscus accepteerde die extra afschrijving niet. De Rechtbank Arnhem besliste dat zowel de BV als de fiscus in 1992 bij het bepalen van de afschrijvingspercentages waren uitgegaan van een restwaarde van de gebouwen en installaties van nihil. De rechtbank was van mening dat de BV niet in overeenstemming met de wet en goed koopmansgebruik had gehandeld door in de jaren 1993-2001 niet op de onroerende zaak af te schrijven. Volgens de rechtbank was er sprake van een afschrijvingsfout zodat de foutenleer van toepassing was. De afschrijving kon dan alsnog ingehaald worden.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
UITGAVEN VOOR LIDMAATSCHAP GOLFCLUB REPRESENTATIEKOSTEN Een winkelier in luxe tweedehands kleding was van 2003 tot 2005 lid van een golfen countryclub. De kosten van het bedrijfslidmaatschap werden in aftrek gebracht op de winst. De fiscus gecorrigeerde dat en legde navorderingsaanslagen op. De recher vond aannemelijk dat de kosten van het lidmaatschap vooral waren gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Daarvoor achtte de rechtbank van belang dat de winkelier via de golf- en countryclub in contact kon komen met potentiële leveranciers van de soort kleding die zij verkocht. De onderneming verwierf door het lidmaatschap via het bedrijfsblad van de golfclub ook naamsbekendheid. Mede gelet op de geringe omvang van de kosten was geen sprake van standsuitgaven. Van aftrekbare sponsorkosten was echter gen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank moesten de uitgaven die zijn gedaan voor het bedrijfslidmaatschap worden aangemerkt als representatiekosten.
TWEEMAAL BIJTELLING VOOR ALLEENSTAANDE MET TWEE TER BESCHIKKING GESTELDE AUTO'S Aan een alleenstaande directeur enig aandeelhouder van een BV (DGA) waren twee personenauto's ter beschikking gesteld. Voor de rechter was in geschil of het privégebruik van één of van twee auto’s in aanmerking moest worden genomen. Het Hof Den Haag besliste dat het vaste rechtspraak is dat wanneer door een werkgever meerdere auto’s ter beschikking waren gesteld, in beginsel voor elk van die auto’s een bijtelling diende te worden toegepast. Het beroep op het zogenoemde Autodealerbesluit werd verworpen. Dat beleid had namelijk betrekking op ondernemers met tot de handelsvoorraden behorende auto’s of voor wie tot de bedrijfsmiddelen grote aantallen auto’s (wagenparken) behoorden. De BV behoorde niet tot die groep van ondernemers. Hier was dan geen sprake van gelijke gevallen.
FORS HOGER GEBRUIKELIJK LOON DOOR HOGE SALARISSTIJGING Het salaris van een opticiën (DGA) werd eind december 2002 met terugwerkende kracht voor 2002 verhoogd van € 45.638 naar € 160.000. Als motivering voor de sterke verhoging werd onder meer aangevoerd de belangrijk verbeterde winstgevendheid van de onderneming sinds 1999. De fiscus stelde dat het gebruikelijke salaris voor de DGA dan ook vóór 2001 aanmerkelijk hoger zou zijn dan het overeengekomen salaris. Aan de BV werd over het tijdvak 2000-2001 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd met boete en heffingsrente. De fiscus stelde het gebruikelijk loon op € 120.000. Daarbij baseerde de fiscus zich op een interne brief, gericht aan een voormalige compagnon van de DGA waarmee de zakenrelatie was beëindigd. De rechter was het met de fiscus eens. De rechter baseerde haar oordeel met name op de winstontwikkeling van de BV’s van het optiekbedrijf, omdat een vergelijking met andere dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang al dan niet aanwezig zou zijn en de CAO optiekbedrijven naar het oordeel van de rechter onvoldoende vergelijkbaar waren. (Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
CORRECTIE GEBRUIKELIJK LOON VERLAAGD OMDAT WERKZAAMHEDEN ZICH BEPERKTEN TOT VERMOGENSBEHEER Na een boekenonderzoek bracht de fiscus een aantal correcties aan bij een BV. Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de fiscus die in redelijkheid had kunnen aanbrengen, met uitzondering van de correcties van het loon. Het aan de DGA uitbetaalde loon was hem in guldens en niet in euro’s uitbetaald. Een gebruikelijk loon van € 38.118 was niet redelijk omdat de werkzaamheden van de DGA tot vermogensbeheer waren beperkt. De rechtbank reduceerde het loon daarom tot 1/8 deel van voornoemd loon.
ZONDER BIG-REGISTRATIE HAD PSYCHOTHERAPEUT RECHT OP BTWVRIJSTELLING Via een maatschap gaf een van de maten voornamelijk behandelingen op het gebied van psychotherapie. De ondernemer had geen BIG-registratie, maar was wel ingeschreven bij de Nederlandse Associatie voor Psychotherapie (NAP). De maatschap paste voor de diensten de medische BTW-vrijstelling toe. De fiscus corrigeerde dat en legde naheffingsaanslagen omzetbelasting met een boete op. Volgens de fiscus waren de behandelingen niet van een gelijkwaardig niveau als van een wel BIG-geregistreerde behandelaar. De Rechtbank Arnhem oordeelde dat voldoende aannemelijk was gemaakt dat het kwaliteitsniveau van de diensten niet onderdeden voor dat van de diensten van een gezondheidszorgpsycholoog. Volgens de rechtbank duidden de beroepskwalificaties en het opleidingsniveau op een gelijkwaardig kwaliteitsniveau. Dat er geen BIG-registratie was deed daar niet aan af. Ook hechtte de rechtbank eraan dat reguliere artsen patiënten doorverwezen en dat een grote zorgverzekeraar de verrichte behandelingen vergoedde.
BEPERKTE BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR INVORDERINGSRENTE EN KOSTEN Bestuurders kunnen ook aansprakelijk worden gesteld voor invorderingsrente en kosten. De Invorderingswet stelt daarbij als voorwaarde dat dit alleen het geval is wanneer het ontstaan daarvan aan de bestuurder is te wijten. De ontvanger heeft daartoe de bewijslast. In een feitelijke procedure voor Hof Den Bosch slaagde de ontvanger niet in zijn bewijslast voor zover het de invorderingsrente en kosten betrof na het opleggen van de naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting waarvoor de bestuurder op een later moment aansprakelijk werd gesteld. De aansprakelijkstelling werd in zoverre verminderd.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
EXPLOITATIE VAN WONINGEN NIET BELAST De eigenaar van een administratiekantoor hield zich bezig met ’Beheer, exploitatie en administratie van onroerende goederen’. De eigenaar van een aantal onroerende zaken had die panden nooit geactiveerd op de balans. Het onderhoud aan de panden verrichtte hij voor een deel zelf. Met de fiscus was in geschil of de boekwinst behaald bij de verkoop van een pand tot het inkomen uit werk en woning behoorde. De factor arbeid was zowel voor de kwalificatie winst uit onderneming als voor de kwalificatie resultaat uit overige werkzaamheid van belang. Als de arbeid die met betrekking tot de onroerende zaken niet meer was dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, dan is de boekwinst behaald bij verkoop noch als winst uit onderneming noch als resultaat uit overige werkzaamheid belastbaar. De fiscus had onvoldoende aangevoerd waarom de bij de verhuurde panden verrichte arbeid qua aard en omvang normaal vermogensbeheer te buiten zou gaan.
WERKZAAMHEDEN KAMERVERHUUR ONBELAST Een eigenaar van een vijftal eengezinswoningen, onverdeeld in 27 kamers, verhuurde die aan studenten. Hij hield zich niet bezig met het actief werven van huurders. De huursom was vastgesteld volgens een vast puntensysteem. In de huursom zat een opslag voor water, gas, elektriciteit en andere lasten. De contracten daarvan stonden op zijn naam. Jaarlijks vond er een verrekening van de kosten plaats. Het normale onderhoud werd door de huurders zelf gedaan. Voor de verwarmingsinstallaties liepen er afspraken met de Gaswacht, voor de brandbeveiliging en glasbreuk waren contracten met andere bedrijven gesloten. De eigenaar bezocht de woningen ongeveer een keer per jaar. Hij verzorgde zelf de verhuuradministratie. In geschil was de belastbaarheid van de huuropbrengsten. Volgens de Rechtbank Leeuwarden behoorden de inkomsten uit de kamerverhuur tot box 3 en niet tot box 1. De werkzaamheden in het kader van kamerverhuur gingen normaal vermogensbeheer niet te boven. Ook het Gerechtshof Leeuwarden was het daar mee eens. De verrichte arbeid had niet als doel om voordelen uit kamerverhuur te halen welke het bij normaal actief vermogensbeheer opkomende rendement te boven zouden gaan. De aard en omvang van de werkzaamheden die verricht waren en die in tijdsbeslag beperkt waren, gingen normaal actief vermogensbeheer niet te boven.
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])
VHP Accountants, mei/juni 2010 Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijk voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.
Bezoekadres: Van Grobbendoncklaan 85 5213 AV ’s-Hertogenbosch Postadres: Van Grobbendoncklaan 85 5213 AV ’s-Hertogenbosch Tel: 073-6122888 Fax: 073-6122705
[email protected]
(Geïnteresseerd en/of vragen, bel 073-6122888 of mail
[email protected])