budh Onderwerp: Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang Adviseur: Johanneke Kalverda, Atia Beg, Mario Weima, Jessica Rademaker en Betty Pols Datum: 2 april 2015
1. Waar gaat dit voorstel over? In verband met de verregaande harmonisatie in de kinderopvang gaan de peuterspeelzalen onder dezelfde bekostigingssystematiek vallen ais de kinderopvang. De peuterspeelzalen worden nu gesubsidieerd door de gemeente. Met de wijziging van de bekostigingssystematiek is het tijd om de huidige systematiek te heroverwegen. In het bestuurlijk overleg van 10 november 2014 is ditmet de betreffende portefeuillehouders in BUCH verband besproken. Dit advies is gebaseerd op dat gesprek. 1.1 Aanleiding Op het gebied van de ontwikkeling van kinderen van 2,5 tot 4 jaar vinden op dit moment allerlei herzieningen plaats. In de eerste instantie wil het Rijk dat alle kinderen van 2,5 tot 4 jaar gebruik kunnen maken van opvang. Dit vanuit de visie dat er een betere basis moet komen voor peuters. Daarnaast daalt het aantal kinderen dat gebruik maakt van de voorzieningen. Zowel voor de organisaties als de overheid een moment om de huidige systematiek onder de loep te nemen. 1.2 Waarom harmoniseren Het belangrijkste doel van de huidige veranderingen is het versterken van de pedagogische kwaliteit van voorschoolse voorzieningen en het wegnemen van knelpunten voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. In december 2013 heeft de staatssecretaris zijn plannen gepresenteerd. Uitgangspunt van de plannen is dat onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie meer op elkaar worden afgestemd. Ze borduren voort op de invoering van de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie {Wet OKE) ín 2010. Met de Wet OKE is er een landelijk kwaliteitskader gekomen voor peuterspeelzalen, waarmee een groot deel van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang ook van toepassing is geworden op het peuterspeelzaalwerk. De wet heeft de gemeenten de regie gegeven over de realisatie van een dekkend voorschools aanbod voor alle jonge kinderen met een risico op taalachterstand (hier ligt de primaire verantwoordelijkheid van de gemeente). De Wet OKE heeft ervoor gezorgd dat de kinderopvang en peuterspeelzalen meer naar elkaar toe zijn gegroeid, maar er zijn nog stappen te zetten. 1.3 Huidige situatie Peuterspeelzalen zijn welzijnsinstellingen en ontlenen hun financiële bestaansrecht met name aan subsidie van de gemeente en de ouderbijdrage. Die ouderbijdrage is voor alle ouders gelijk, maar verschilt per peuterspeelzaalorganisatie. Door het verstrekken van de subsidie heeft de gemeente invloed op het product dat de peuterspeelzaal levert. Kinderopvang ís een commerciële instelling. De inkomsten van de kinderopvang (voorschoolse opvang, maar ook buitenschoolse opvang) worden gefinancierd door de ouders. Die ouders hebben, afhankelijk van de hoogte van hun inkomen, recht op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst. De belastingdienst vergoedt een percentage van de uurprijs tot een voor 2014 maximale uurprijs van C 6,70. Wanneer een opvangorganisatie een uurprijs heeft van boven de
1
buch C 6,70 betalen de ouders de kosten boven de C 6,70 volledig. Doordat de kinderopvang een commerciële instelling is, heeft de gemeente geen directe invloed op het beleid ervan. Het huidige stelsel leidt tot een kunstmatige scheiding tussen groepen kinderen, aangezien vooren vroegschoolse educatie ( W E ) veelal alleen plaatsvindt in de peuterspeelzalen, omdat deze organisaties hiervoor vanuit de gemeente worden gefinancierd. Peuteropvang en WE bijdrage Wat verstaan we onder peuteropvang, peuterwerk genoemd in de nieuwe situatie. Gewoon peuterwerk bestaat uit: « twee dagdelen van totaal maximaal zes uren per week, verspreid over twee dagen per week; « voor maximaal veertig weken per jaar; » bedoeld voor peuters vanaf 2 jaar tot het moment dat ze met de basisschool starten. Peuterwerk met voorschoolse educatie (gericht op peuters met een (risico op) taalachterstand) bestaat uit: » vier dagdelen van minimaal tien en maximaal twaalf uren per week, verspreid over vier dagen per week; » voor maximaal veertig weken per jaar; » bedoeld voor peuters vanaf 2,5 jaar tot het moment dat ze met de basisschool starten. Deze peuters mogen vanaf 2 jaar tot 2,5 jaar wel al gebruikmaken van het reguliere peuterwerk voor twee dagdelen per week. 1.4 Wat betekenen de ontwikkelingen nu concreet Vanaf 1 januari 2017 is de harmonisatie wettelijk een feit. Op dat moment moet er via een nieuwe systematiek (kinderopvangtoeslag voor tweeverdieners en gemeentelijke verantwoordelijkheid voor overige ouders) worden gefinancierd. Organisaties mogen eerder harmoniseren. Streven voor de BUCH gemeenten is harmonisatie en dus nieuwe financiering per 1 januari 2016. Op die manier creëren we qua financiën een overgangsjaar. Binnen de harmonisatie zijn er drie belangrijke aandachtspunten: 1. Het versterken van de pedagogische kwaliteit door meer ontwikkelingsstimulering. Investeren op W E en doorgaande leerlijn om ervoor te zorgen dat peuters zonder achterstand kunnen starten op de basisschool (realisatie fase 3). Voor doelgroep-peuters (kinderen met een risico op een taalachterstand) blijven de huidige WE-kwaliteitseisen van kracht. 2. Het ontwikkelen van één kwaliteitskader. Het gaat dan met name om het hanteren van dezelfde beroepskracht-kindratio en de inzet van vrijwilligers (realisatie fase 1, per 1-12015). 3. Het hanteren van één financieringsstructuur. Het gaat dan om werkende ouders. Het rijk wordt verantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag voor de opvang (kdv dan wel psz) van kinderen van werkende ouders. Het organiseren/financieren van een aanbod voor kinderen van alleenverdieners of werkeloze ouders blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente (realisatie fase 2). Deze aandachtspunten betekenen het nodige voor de opvangorganisaties. Ook de gemeente moet haar positie bepalen in de uitwerking van de harmonisatie. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt.
2
buď» Als mogelijke uitgangspunten om het doel: "het versterken van de pedagogische kwaliteit van voorschoolse voorzieningen en overgebleven knelpunten voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zoveel mogelijk weg te nemen." te bereiken, kunnen de volgende drie worden benoemd: - maximaal bereik van alle kinderen met (taal)achterstanden, * geen segregatie, gezamenlijke voorzieningen voor peuters mét en peuters zonder achterstanden, * geen wachtlijsten voor peuteropvang.
1.4.1 Het versterken van de pedagogische kwaliteit Het belangrijkste doel van de harmonisatie is het verbeteren van de pedagogische kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen. Het doel hiervan is achterstanden in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en hierop actie te ondernemen. Dit met als doel dat de peuters met zo min mogelijk achterstand hun schoolloopbaan beginnen. Daarvoor is de doorgaande ontwikkelingslijn van groot belang. Acties die in de voorschoolse opvang zijn ingezet en methodes die worden gebruikt moeten zoveel mogelijk worden afgestemd met het basisonderwijs. Voor en vroegschooise
educatie
(WE)
W E is met name gericht op kinderen met (risico op) een taalachterstand. Gemeenten zijn sinds 2010 verplicht om te zorgen voor voldoende en een kwalitatief goed aanbod voor alle kinderen met (risico op) een taalachterstand. Grote gemeenten hadden al een WE-aanbod, voor kleine gemeenten was het nieuw. Bij het versterken van de pedagogische kwaliteit speelt het W E aanbod een grote rol. Tot nu toe werd door gemeenten de W E met name bij de peuterspeelzalen afgenomen, zij kregen hiervoor dan subsidie. Toch zijn veel kinderopvangorganisaties ook W E gecertificeerd en in staat peuters te begeleiden. Met de harmonisatie van de peuterspeelzalen moet de gemeente v.w.b. het aanbod van de W E haar beleid aanpassen. Actie gemeente De gemeente moet vaststellen welke prioriteit de ontwikkeling van kinderen van 2,5 tot 4 jaar heeft en op welke wijze het W E aanbod wordt geregeld. Binnen BUCH willen we gezamenlijke uitgangspunten en doelen formuleren voor het bereik van peuters in het algemeen en de doelgroep-peuters in het bijzonder. Dat dit van belang is blijkt uit het feit dat vroegtijdig signaleren en ingrijpen op achterstanden in een later stadium zwaardere zorg voorkomt. Daarnaast voldoen , de BUCH-gemeenten nu niet of nauwelijks aan een aantal basiseisen, van het WE-beleid van gemeenten In het WE-beleid moeten de minimale wettelijke eisen en het ambitieniveau van de BUCHgemeenten naar voren komen. Dit geeft richting aan uitvoeringszaken zoals: » »
« «
Het maken van afspraken met alle voorschoolse voorzieningen over het aanbod W E . Het ontwikkelen van een doorgaande leerlijn, zoals: (warme overdracht) tussen voorschoolse voorzieningen en scholen voor PO, het doorontwikkelen van een POA/Ooverleg en dergelijke. Het inrichten van een WE-werkgroep, bestaande uit medewerkers van het consultatiebureau, KO/PSZ, scholen PO en de gemeente. Het ontwikkelen van ouderbeleid om de ouderbetrokkenheid te vergroten door de voorschoolse voorzieningen (in ieder geval voor ouders van doelgroep-peuters).
3
buctì 1.4.2 Kwaliteitskader Met de Wet OKE is er een landelijk kwaliteitskader gekomen voor peuterspeelzalen, waarmee een groot deel van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang ook van toepassing zijn geworden op het peuterspeelzaalwerk. De komende jaren zal het verschil in de kwaliteitskaders verdwijnen. Per 1 januari 2015 geldt zowel voor de kinderopvang als de peuterspeelzaal: een groepsgrootte van 16 kinderen i.p.v. 14 kinderen; « het vier-ogen principe, oftewel altijd twee leid(st)ers op de groep; enkele pedagogische wijzigingen voor de peuterspeelzaal. #
Actie gemeente De gemeente kan op zaken waarvoor een bijdrage wordt verstrekt invloed uitoefenen, met name op het WE-beleid. Om te voorkomen dat ongewenste concurrentie ontstaat van aanbieders die peuteropvang tegen een lage prijs aanbieden maar onvoldoende kwaliteit bieden, bekostigt de gemeente alleen plaatsen op locaties die als "WE-locaties" zijn geregistreerd en erkend door het Landelijk Registratie Kinderopvang Ä peuterspeelzalen ( LRKP) » Aanbieders moeten niet alleen voldoen aan de eisen die aan W E vanuit de Wet OKE worden gesteld, maar ook aan de aanvullende eisen die in de bestuursafspraken met de minister zijn vastgesteld. Zo bevordert de gemeente dat er een kwalitatief goed ontwikkelingsgericht aanbod ontstaat. Dat is niet alleen goed voor doelgroep-peuters, maar ook voor peuters die formeel geen WE-aanbod nodig hebben. De kwaliteitseisen en voorwaarden die we aan de peuteropvang willen gaan stellen worden nader uitgewerkt wanneer u hiermee akkoord bent (besluitpunt 3).
1.4.3 Financieringsstructuur De manier waarop het peuterspeelzaalwerk wordt gefinancierd verandert: » het rijk wordt verantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag voor de opvang (kdv dan wel psz) van kinderen van werkende ouders; »
het organiseren/financieren van een aanbod voor kinderen van ouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente.
De gemeente moet keuzes maken over de wijze waarop zij in de toekomst financieel wil bijdragen aan de voorschoolse voorzieningen. In de bijlage 1 treft u tabellen aan met de huidige stand van zaken inzake: « de huidige verstrekte subsidie; » uitname uit het gemeentefonds per gemeente na de harmonisatie. Varianten in financiering
Grofweg zijn er drie varianten mogelijk: 1. Exploitatiefinanciering peuteropvang. De subsidiebijdrage van de gemeente voor de peuteropvang wordt berekend door van de totale exploitatielasten van het aanbod de ouderbijdrage voor zowel ouders met, als ouders zonder aanspraak op
4
buch kinderopvangtoeslag af te trekken. Het bedrag dat dat overblijft na de betaling van de ouderbijdrage betaalt de gemeente. 2. Vraagfinanciering peuteropvang zonder plus. Bij vraagfinanciering zonder plus wordt de subsidiebijdrage van de gemeente alleen ingezet voor peuters van ouders zonder aanspraak op kinderopvangtoeslag op basis van het aantal peuters of aantal geleverde uren. Werkende ouders financieren het totaal zelf. 3. Vraagfinanciering peuteropvang met plus. Nu wordt de subsidiebijdrage van de gemeente niet alleen gebaseerd op de opvang voor gezinnen zonder aanspraak op kinderopvangtoeslag, ook wordt het gebruik door ouders met aanspraak op kinderopvangtoeslag ondersteund. Voor de werkende ouders geldt een basissubsidie en de rest betalen zij zelf. Voor niet werkende ouders geldt een basissubsidie, een ouderbijdrage en de rest wordt ook aangevuld met subsidiegelden. Het verschil tussen optie 2 en optie 3 is dat dat bij optie 3 ook tweeverdienende ouders aanspraak kunnen maken op een subsidiabel deel. Aangezien het doel van de harmonisatie is de verschillen tussen kinderopvang en peuterspeelzaalwerk op te heffen verdient optie 3 niet de voorkeur. Tweeverdieners die gebruik maken van de peuteropvang kunnen gebruik maken van de kinderopvangtoeslag en worden daarmee gelijk gesteld aan ouders die gebruik maken van de kinderopvang. Optie 1 is een heel andere manier van financiering. Hierbij is het afhankelijk van de ouderbijdrage die een opvangorganisatie vraagt wat de bijdrage van de gemeente is. De exploitatiekosten min de ouderbijdrage bepaalt de subsidie. Deze financiering is arbeidsintensief omdat per opvangaanbieder moet worden berekend hoe hoog de subsidiebijdrage moet worden. Daarnaast fluctueert het aantal kinderen op de opvang en de inkomenssituatie van hun ouders waardoor achteraf een verantwoording- en verrekening systematiek moet worden afgesproken. Bij een budget per kind bevoordeel je niemand. Daarnaast is het helder wat de bijdrage per kind is. Acties
gemeente
Op basis van bovenstaande adviseren wij variant twee. Dat houdt in dat: Ouders die gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag niet worden gesubsidieerd. Deze ouders betalen een inkomensafhankelijke bijdrage voor dat deel dat de belastingdienst niet vergoedt. Wanneer er een hogere uurprijs wordt berekend dan C 6,70 dan zijn deze kosten voor de ouders. Deze systematiek is gelijk aan de huidige financieringssystematiek in de kinderopvang. Ouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag krijgen een bijdrage voor twee dagdelen opvangvoorziening. Daarnaast betalen zij een ouderbijdrage. Deze ouderbijdrage wordt door de opvangorganisatie vastgesteld. En zal het verschil bedragen tussen de gemeentelijk vergoeding en de werkelijke exploitatiekosten. Doelgroep-peuters hebben 'recht' op 4 dagdelen W E . Het voorstel is dat de gemeente het derde en vierde dagdeel peuteropvang, die voorwaarde zijn voor het volgen van een W E programma, betaalt De eerste twee dagdelen betalen de ouders zelf, volgens de geldende systematiek. In de toekomst worden gemeentelijke middelen uitsluitend ingezet voorfinanciering van peuterspeelzaalwerk en/of W E voor kinderen van ouders die geen gebruik kunnen maken van de kinderopvangtoeslag en voor werkende ouders met een kind dat een WE-programma volgt. Hierdoor vallen gemeentelijke subsidiemiddelen vrij.
5
buch Wijze van financieren De harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk en kinderopvang brengt een nieuwe bekostigingssystematiek met zich mee. Dit kan inhouden dat de gemeente een kindgebonden budget beschikbaar stelt voor een peuterpíaats en/of voorschoolse educatie ongeacht de opvangorganisatie die het kind bezoekt. De gemeente betaalt dan voor de werkelijke bezetting van plekken volgens het principe "geld volgt kind" in plaats van, zoals nu, volledige groepen te financieren. Deze systematiek is conform de uitrol van variant twee. Nu heeft de gemeente een relatie met de subsidieontvanger. Met de harmonisatie en daarmee het wegvallen van de scheiding tussen peuterspeelzaal en kinderopvang wordt de financieringsrelatie niet aangegaan met de opvangorganisatie, maar met de vraagouder. Hoogte budget peuterplaats De hoogte van de ouderbijdrage is mede afhankelijk van de uurtarieven die de aanbieders gaan rekenen en die zijn in deze fase nog niet bekend. De gemeente zal hoe dan ook een maximum budget vaststellen voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dat is nodig om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen. Mochten de ouderbijdragen {met name voor de lagere inkomens) hoger worden dan wenselijk is, dan zal de gemeente daar op dat moment een oplossing voor zoeken. Dit wordt meegenomen in de berekening van de bijdrage per kind voor een opvangvoorziening. In de bekostiging wordt een aanvullende regeling voorgesteld voor kinderen die recht hebben op W E . 1.5 Juridische aspecten Voor het wijzigingen van de huidige bekostigingssystematiek is het erg belangrijk dat we de peuterspeelzalen die subsidie ontvangen tijdig officieel informeren over wat de wijziging in financiering voor hen betekent, zodat zij daar tijdig op in kunnen spelen. Dit voorkomt een vertraging van het proces en onnodige frictiekosten. Er is geen concrete termijn te benoemen als het gaat om "redelijke" termijn of tijdigheid. Het gaat er in ieder geval om dat de instelling redelijkerwijs de tijd krijgt om in te spelen op de nieuwe bekostigingssystematiek. Daarvoor moet de organisatie weten wat de wijzigingen zijn en op welke wijze de bekostiging gaat plaats vinden. Hierover moeten we met elkaar in gesprek. 1.6 De rol van de raad en/of het college bij dit onderwerp? (kaderstellend, budgetrecht, volksvertegenwoordigend of controlerend) Het college moet haar positie bepalen in de uitwerking van de harmonisatie. Er moeten daarom keuzes worden gemaakt voor wat betreft financiering en het, naast de vaste kwaliteitseisen, stellen van WE-kwaliteitseisen aan aanbieders. De raad moet de financiële kaders aangeven waarbinnen het nieuwe beleid vorm krijgt. 2.
Wat besluiten de colleges/wat krijgen de colleges als zij "ja" zeggen? 1. De colleges geven opdracht variant 2 van de financieringsstructuur harmonisatie Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk nader te onderzoeken, waarbij ouders, die niet in aanmerking komen voor een kinderopvangtoeslag, worden gesubsidieerd via een vast budget volgens het geld volgt kind principe en daarmee de huidige subsidiëringsystematiek van peuterspeelzalen los te laten. 2. De colleges kiezen voor een open einde regeling (ieder kind dat voldoet aan de eisen kan aanspraak maken op de bijdrage voor een opvangvoorziening voor twee extra W E dagdelen).
6
buďt 3. De colleges besluiten om binnen BUCH één nader te ontwikkelen WE-beleid te hanteren, waarbij W E geïndiceerde peuters gebruik maken van een W E geregistreerde opvang voo rziening. 4. De colleges leggen dit advies ter kennisname voor aan de raden en raadscommissies. 3. Weike andere keuzes zijn overwogen om dit doel te bereiken? Het rijk heeft een koers gekozen. De keuzes voor de gemeenten bevinden zich met name op financieel gebied. Via de financiële bijdrage houdt de gemeente sturing op de kwaliteit. De verschillende vormen van financiering zijn in paragraaf 1.4.3 beschreven. 4.
Wie heeft er allemaal met de beslissing van de colleges van doen?
4.1 o R l van de gemeente De gemeente is verantwoordelijk om te zorgen voor een W E beleid. Daarnaast is preventie een speerpunt bíj de decentralisatie van de Jeugdhulp. Vroege signalering en interventie voorkomt later hogere kosten. 4.2 Gaat de gemeente hier alleen over Binnen de wettelijk kaders gaat de gemeente hier alleen over. 4.3 Maatschappelijke effecten Het voortbestaan van de opvangorganisaties en daarmee het aanbod en de kwaliteit daarvan voor de peuters is afhankelijk van de financiële situatie van de opvangorganisaties. Naast de financiën van het rijk (kinderopvangtoeslag) en de gemeente (kindgebonden budget) betalen ouders een ouderbijdrage. Wanneer deze onevenredig hoog wordt haken ouders mogelijk af en kiezen vormen van opvang in het informele circuit. Eventuele achterstanden bij peuters komen dan pas op de basisschool in beeld, zij lopen hierbij de voortijdige interventies mis. Wanneer de gemeente een te lage bijdrage vaststelt lopen we het gevaar dat aanbieders afhaken en zij geen kwaliteit of W E willen of kunnen aanbieden. Daardoor voldoen we niet aan onze verplichting om te zorgen voor W E aanbod. En kan er op termijn een tekort aan kwalitatief goede opvang ontstaan.
5.
Regi o nale samenwerking
(Kruis aan wat van toepassing is en geef daarbij een toelichting)
^ vindt plaats met gemeenten/via gemeenschappelijke regeling: ^ is onderwerp van onderzoek met gemeenten: l"" wordt nog niet onderzocht, biedt wel mogelijkheden omdat: komt hier niet voor in aanmerking omdat: Binnen BUCH willen wij een eensluidend beleid voor de opvangorganisaties na de harmonisatie. Nu loopt dat nog uiteen per gemeente.
6. Welke externe communicatiemiddelen worden ingezet? Op 17 november 2014 is er een bijeenkomst in het klooster geweest voor alle aanbieders van voorschoolse opvang bínnen BUCH. Een vertegenwoordiger van hun belangenorganisatie, de JVtOgroep, heeft daar informatie gegeven over de harmonisatie en de consequenties. Daarnaast zijn we met eikaar in gesprek gegaan over de randvoorwaarden van de harmonisatie.
7
buďi Op 10 september 2014 heeft er alleen voor de voorschoolse voorzieningen in Heiloo een bijeenkomst plaatsgevonden waarin een vertegenwoordiger van bureau Buitenhek heeft verteld wat de harmonisatie inhoudt en waar je rekening mee moet houden. Ook de directeuren van de basisscholen uit Heiloo waren daar aanwezig. Het doel was om met elkaar kennis te maken en een ieder op hetzelfde informatieniveau brengen. Uit iedere bijeenkomst blijkt dat het voor de aanbieders belangrijk is te weten hoe de financiering van de gemeente er uit gaat zien, zodat zij op basis daarvan hun beleid kunnen vaststellen. Ook blijkt dat samenwerking niet makkelijk is, ondanks dat door iedereen wordt benadrukt dat geen partij is gediend bij versnippering van het peuter(speelzaal)werk. De opvangorganisaties ontvangen naar aanleiding van uw besluit een brief waarin de voorlopige besluiten worden vastgelegd. Ook wordt een vervolgbijeenkomst georganiseerd waarbij organisaties van elkaar kunnen leren en waarbij de gevolgen van ingezet beleid worden besproken.
7.
Wanneer wordt de beslissing van de colleges uitgevoerd, gerealiseerd en wanneer wordt daarover aan de colleges gerapporteerd? Integratie tussen kinderopvangorganisaties en peuterspeelzalen is niet van vandaag op morgen geregeld. Een eerste aanzet is om alle partijen zich er van bewust te laten zijn dat het doorgaan onder de huidige condities geen bestaansrecht heeft. Het aantal kinderen loopt immers terug. De staatssecretaris wil dat de harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk per 1 januari 2017 is gerealiseerd. Dat houdt in dat het peuterspeelzaalwerk dan gedeeltelijk onder de Toesiagwet kinderopvang gaat vallen. De planning die nu door BUCH wordt nagestreefd is: Eerste kwartaal 2015: na instemming colleges ontwikkelen beleid harmonisatie en W E . We hebben twee werkgroepen geformeerd waarin enerzijds financiën en anderzijds (WE)beleid worden uitgewerkt. Tweede kwartaal 2015: Vervolgbijeenkomst met aanbieders en van daaruit doorontwikkelen van de financiën en het (WE)beleid. Het streven is om per 1 januari 2016 te gaan werken volgens de nieuwe systematiek. In het tweede kwartaal moet blijken of dit haalbaar en wenselijk is mede gezien de juridische aspecten (paragraaf 1.5). Het college wordt regelmatig via de betreffende portefeuillehouder geïnformeerd. In het tweede kwartaal zal er een advies komen met daarin de verdere uitwerking van beleid en financiën en een terugkoppeling van het overleg met de opvangaanbieders.
8. Welke middelen zijn met dit voorstel gemoeid? Op dit moment verstrekken de gemeenten subsidie aan de peuterspeelzalen, ongeacht het inkomen van de ouders. Met de harmonisatie zal naar verwachting 60Zo van de ouders die nu gebruik maken van het peuterspeelzaalwerk onder de wet kinderopvangtoeslag kunnen vallen. Dat houdt in dat de huidige subsidie met 60Zo kan worden verlaagd. Dit levert een besparing op voor de gemeente. o
o
8
buch Aan de andere kant wordt het gemeentefonds gekort. Hiermee bekostigt de minister de nieuwe regeling kinderopvangtoeslag . Zie ook bijlage 1. Aan de andere kant wordt een uitname uit het gemeentefonds gedaan, zodat het rijk daar de stijgende vraag aan kinderopvangtoeslag mee kan financieren. Onzekere factoren voor de gemeente is of de vraag naar peuterspeelplekken stijgt, en wat de te verwachten kosten van het WE-beleid zijn. Uitgangspunt is dat de gemeente niet bijdraagt in de frictiekosten. Eventuele noodzaak moet in de uitwerking blijken en worden aangetoond door de aanbieders. Er wordt een gesprek met de opvangaanbieders en de wethouders over dit onderwerp gepland. De berekening van de uurprijs moet zorgvuldig en in overleg met de aanbieders tot stand komen, om te voorkomen dat de eigen bijdrage voor ouders te hoog wordt, of aanbieders de exploitatie niet rond krijgen. Dit is belangrijk om het voorzieningenniveau en de kwaliteit in stand te houden zodat zoveel mogelijk peuters een vorm van voorschoolse voorzieningen kan bezoeken. Op dit moment is er daarom nog niet met zekerheid te zeggen welke financiële middelen er gemoeid zijn met de harmonisatie. Zeker is wel dat hoe ingewikkelder de financiering wordt ingericht, hoe meer administratie en hoe meer menskracht er voor de verwerking hiervan nodig zal zijn. De portefeuillehouders hebben aangegeven dat zij een systeem met zo min mogelijk administratieve rompslomp willen in verband met effectiviteit en efficiency. 9.
Welke bedrijfsvoeringaspecten spelen een rol?
(Kruis aan wat van toepassing is en geef daarbij een toelichting)
Intern ^ juridische gevolgen: met name ten aanzien van frictiekosten voor de gesubsidieerde peuterspelzalen. i~ p en o aspecten: r" interne communicatie/voorlichting: ^ overige aspecten/inhoudelijke gevolgen inrichten financieel systeem. ^ intern overleg gevoerd met: collega's BUCH.