Brussel, 250 keer beter 13 juni 2004 yyyy 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Inleiding Werk Wonen Mobiliteit Onderwijs Stedelijk beleid Milieu Welzijn Armoede Cultuur Monumenten en landschappen Jeugd(werk)beleid Sport en vrije tijd Economie en Wetenschappelijk Onderzoek Toerisme Internationaal Diversiteit Veiligheid Meer democratie voor de mensen Beter Bestuur
2 4 7 10 13 16 18 21 23 25 28 29 30 32 35 36 38 39 42 44
Brussel, 250 keer beter – 1/1
1. Inleiding Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaat 15 jaar. In die periode is Brussel veranderd, is haar bevolking veranderd, zijn haar straten en pleinen veranderd, is haar onderwijs veranderd… Sinds de Brusselaars hun eigen gewest besturen, is er veel ten goede veranderd. Ons hoor je niet zeggen dat het vroeger beter was. Maar dat betekent niet dat goed goed genoeg is. Brussel kan beter. Werken Een groot aantal stadskankers werden met investeringen in infrastructuur aangepakt, maar de grootste kanker, die van de werkloosheid, werd onvoldoende bestreden met investeringen in mensen… 16 % van de jobs in dit land vind je in Brussel, maar Brussel slaagt er slechts in werk te verschaffen aan de helft van haar eigen beroepsbevolking. Brussel doet het daarmee slechter dan alle andere Europese hoofdsteden, op Berlijn na. Op het vlak van werkloosheid willen we alvast van de titel van Europese hoofdstad afgeraken…In meer dan de helft van de Brusselse gemeenten ligt het gemiddelde inkomen per inwoner beneden het nationaal gemiddelde. Dertig jaar geleden was dat in geen enkele gemeente het geval. We kunnen niet volhouden dat Brussel er op vooruit gaat, als zoveel Brusselaars erop achteruit gaan… Werken is daarom voor ons de komende vijf jaar dé prioriteit. Werken bepaalt immers de kwaliteit van het wonen in Brussel, en van het wandelen… Wonen Brussel is minder lelijk geworden. De aanslagen uit de jaren 60 en 70 op het Brussels patrimonium werden bestreden met een doorgedreven bescherming van onze waardevolle gebouwen uit het verleden, maar Brussel verzuimde tegelijkertijd werk te maken van gebouwen voor de toekomst. Brussel kan dus nog mooier worden. De Brusselse bevolking blijft zich in een hoog tempo vernieuwen. Omdat de uitwijkelingen vaak van Belgische origine zijn, en de inwijkelingen van buitenlandse origine, wordt die bevolking steeds diverser. Bovendien nam de afgelopen 15 jaar het aantal inwoners niet toe, maar het aantal huishoudens wel: 63 % van de gezinnen zijn alleenstaanden of éénoudergezinnen. Wie de afgelopen 15 jaar in dezelfde straat is blijven wonen, woont vandaag dus in een andere straat, met andere buren, dan 15 jaar geleden. Een heleboel maatregelen om het wonen in Brussel te bevorderen konden niet verhinderen dat het hoe langer hoe moeilijker wordt in Brussel aan een betaalbare en kwaliteitsvolle woning te raken. In combinatie met een hoge werkloosheid, wordt hierdoor voor veel mensen het recht op een kwaliteitsvolle woning bedreigd. Wij willen dat iedereen in Brussel kan wonen: lage én middelgrote inkomens, alleenstaanden én gezinnen. Wandelen Brussel telt meer dan 6000 inwoners per vierkante km. Dat is drie keer zoveel als Antwerpen, vijftien keer zoveel als Vlaanderen en dertig keer zoveel als Wallonië… Daar komen dagelijks nog eens een kleine 2000 pendelaars per vierkante km bij. Hoe kleiner de ruimte, hoe beter ze benut moet worden. Het aanbod van openbaar vervoer in de stad breidde spectaculair uit, dat naar de stad sukkelde voort. Het autoverkeer in de stad nam met 40 % toe, de openbare ruimte raakt verzadigd en bewoners vinden geen plaats meer om hun auto te parkeren… De leefbaarheid – ook economisch – van de stad hangt voor ons af van de mate waarin we de openbare ruimte in de stad terug geven aan haar inwoners, aan kinderen, ouderen, personen met een beperkte mobiliteit, fietsers en… wandelaars. Een pleidooi voor wandelen, is een pleidooi voor traagheid, voor tijd, voor zorgzaamheid. Ruimte voor cultuur, voor sport, opvang voor kinderen en senioren… Brussel biedt een rijkdom aan cultuur, een rijkdom die te weinig gekend is. Brussel trekt jonge kunstenaar aan, die evenwel moeilijk een plek vinden om die kunst te beoefenen. Brussel is een stad met veel kinderen, die nog te weinig speelruimte in hun buurt hebben, Brussel wil gezinnen naar de stad halen, maar biedt te weinig kinderopvang, Rusthuizen voor Brussel zijn er genoeg, maar hun kwaliteit laat vaak te wensen over. En voor personen met een handicap is Brussel een permanent hindernissenparcours… De kwaliteit van het samenleven in Brussel hangt samen met voldoende kwaliteitsvolle en toegankelijke gemeenschapsvoorzieningen.
Brussel, 250 keer beter – 2/2
Onderwijs Het Brussel van morgen wordt in grote mate bepaald door het onderwijs van vandaag. De mate waarin dat onderwijs kansen voor ontmoeting, kansen voor zelfontplooiing, en kansen op werk creëert, zal voor een groot stuk de leefbaarheid van de stad op lange termijn bepalen. We willen daarom structurele maatregelen op korte termijn, niet om het Nederlandstalig onderwijs te beschermen, maar om de Brusselse kinderen te beschermen, tegen een onderwijs met twee snelheden… Pascal Smet joeg Brusselse politici de schaarse Brusselse bomen in toen hij zei dat ze al tevreden waren met 6 op 10. En dat was, naar hogeschoolnormen, nog voldoende om te slagen. Er is al een hele weg afgelegd, maar we willen met dit programma vooral vooruitkijken, naar het stuk weg dat nog af te leggen is. Agoria, de federatie van technologische industrieën, gaf deze regering onlangs een 5,5 op tien… (dat is nog net delibereerbaar). Ook zij willen dus beter. Overigens denken wij dat het mee de verantwoordelijkheid is van de werkgevers zelf om dat cijfer op te trekken, door bijvoorbeeld wat meer openheid voor allochtone werkzoekers, of door mee te investeren in een duurzame mobiliteit. Beleid in Brussel wordt immers niet alleen gemaakt door politici, maar door bedrijven, instellingen, scholen… door bewoners en pendelaars, door werkgevers en werknemers, door studenten en werkzoekenden, door ouderen, door mensen van Belgische én van vreemde origine… Sp.a Brussel verzamelde 250 ideeën, door rond te lopen in de stad, door onze ogen open te houden, en ons oor te luisteren te leggen bij wie in Brussel woont, werkt of wandelt… We bundelden hun ideeën in rubrieken, leidden ze in en vatten ze samen… De beste manier om de stad te kennen is te voet, zo zie je dingen en ontmoet je mensen, en het is gezond ook. Brussel gaf ons voedsel voor ideeën, wij willen Brussel een receptenboek teruggeven. Wij hopen dat veel Brusselaars met ons die recepten willen uitproberen, proeven, verbeteren… Om de vijf jaar staan wij voor nieuwe examens. Wij willen dat Brussel voor de volgende zittijd de ambitie heeft te streven naar de grootste onderscheiding. Wij willen Brussel 250 keer beter maken.
Brussel, 250 keer beter – 3/3
2. Werk Voor sp.a is werk een belangrijk thema. Werk geeft recht op een inkomen, maar werk is ook een belangrijk middel om zich in de maatschappij te ontplooien en er aanvaard te worden. Werk is bovendien een belangrijke factor om maatschappelijk isolement te vermijden. De paradox van de Brusselse arbeidsmarkt is dat de hoofdstad enerzijds de belangrijkste werkgelegenheidspool is in België, maar anderzijds al jaren kampt met een zeer hoge werkloosheid. Brussel is de derde rijkste regio van Europa. Nochtans is ze, op Berlijn na, de Europese hoofdstad met de hoogste werkloosheidsgraad. Met een werkzaamheidsgraad van 52% presteert Brussel ver onder het Europese gemiddelde van 64,2%. Het Europese streefdoel van 70% werkzaamheidsgraad in 2010 ligt dus nog veraf. Het verschil in werkloosheidsgraad tussen de hoofdstad en de rest van het land is nergens in Europa groter dan in België. De Regio leeft institutioneel gescheiden van haar economische hinterland, namelijk de regio HalleVilvoorde. Dit zorgt voor ongelofelijke discrepanties. Zo kampt Halle-Vilvoorde, en meer bepaald de streek rond Zaventem, met een gebrek aan arbeidskrachten, terwijl Brussel een werkloosheid kent rond de 21,3%. De Brusselse werkloosheid treft een aantal bevolkingsgroepen duidelijk harder dan anderen. In vergelijking met de rest van het land telt het Brussels Gewest meer werkzoekenden die jong, laaggeschoold en van buitenlandse origine zijn. Om een oplossing te vinden voor het werkloosheidsprobleem moet op verschillende domeinen worden opgetreden (economie, onderwijs, opleiding, begeleiding, mobiliteit). sp.a staat voor een beleid dat gericht is op een structurele aanpak van het probleem, op meer samenwerking om de werkzoekenden maximaal te begeleiden en op een innovatief arbeidsmarktbeleid dat gericht is op evenredige participatie. 1.
De verschillende overheden (gewesten, gemeenschappen, federale overheid, lokale overheden, Europese overheid) die in Brussel actief zijn moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. sp.a wil daarom een concreet en ambitieus plan “Brussel aan het werk” van de verschillende regeringen. Een interministeriële conferentie bij de aanvang van de nieuwe Brusselse regering is hiervoor het meest geschikte middel. Dat plan moet niet alleen ingrijpen op het vlak van de begeleiding van werkzoekenden, maar ook oog hebben voor aanpalende bevoegdheden zoals onderwijs, opleiding, mobiliteit, economie en infrastructuur. Over de Gemeenschaps- en gewestgrenzen heen moeten duidelijke afspraken worden gemaakt en zijn innoverende partnerschappen noodzakelijk.
2.
Vandaag ontbreekt een visie over welke sectoren in Brussel een werkgelegenheidspotentieel voor de Brusselaars bieden. Het economisch beleid moet nochtans gericht zijn op het realiseren van werkgelegenheidsdoelstellingen. Daarom wil sp.a een gewestelijke prospectiecel die voortdurend op zoek gaat naar tewerkstellingsmarkten en zo een pro-actief werkgelegenheidsbeleid op gang kan brengen. Deze cel wordt door de BGDA permanent geïnformeerd over onder meer het aantal en de aard van de openstaande vacatures. Naast het zoeken naar sectoren, moet de prospectiecel ook actieplannen ontwikkelen om de bestaande troeven en creativiteit van Brussel te laten uitgroeien tot aantrekkingspolen voor economische bedrijvigheid. De prospectiecel moet dus een economisch beleid uitstippelen dat rekening houdt met de grootstedelijke troeven van Brussel en gericht is op het scheppen van jobs. De troeven van Brussel bevinden zich onder meer in de aanwezigheid van allerlei culturen, subculturen en creatieve uitingen, de aanwezigheid van internationale instellingen die een belangrijke stimulans kunnen vormen voor de ontwikkeling van Brussel tot een congrescentrum, de groeimogelijkheden in de telecommunicatie- en informaticasector, de mogelijkheden op het vlak van logistiek en distributie,kennis en ervaring op het gebied van de spitstechnologieën,…
3.
Een echt economisch ondersteuningsbeleid betekent ook dat creativiteit beter gestimuleerd en ondersteund moet worden. Brusselaars die hun persoonlijk talent in een onderneming willen omzetten, moeten met kapitaal en begeleiding ondersteund worden. Concreet denkt sp.a aan een Talentenbank die niet alleen middelen vrijmaakt voor startende ondernemingen, maar ook dienst doet als databank van jonge, creatieve ondernemingen in Brussel. Zo zou Brussels talent en creativiteit sneller ontdekt worden en zou men hiervoor ook durfkapitaal kunnen vinden.
4.
sp.a streeft naar een tewerkstellingsbeleid gericht op alle werkzoekenden, met aangepaste trajecten in functie van de mogelijkheden van de Brusselaar. Een divers aanbod omvast naast duurzame tewerkstelling voor een beperkte groep moeilijk inzetbare werkzoekenden, ook een doorstromingsbeleid voor elke werkzoekende. Dat betekent meer investeren in de begeleiding en in de uitbouw van voldoende
Brussel, 250 keer beter – 4/4
werkervaringstrajecten, in samenwerking met nieuwe partners zoals vb. uitzendkantoren en projecten van sociale economie mits aan een aantal sociale voorwaarden is voldaan. 5.
sp.a wil van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA) een efficiënte, slagkrachtige en klantgerichte gemeenschapsvoorziening maken. In de nieuwe begeleidingstrajecten van de BGDA is voorzien dat alle werkzoekenden onder de 25 jaar die na zes maanden nog geen werk hebben gevonden, worden opgeroepen door de BGDA om een begeleidingsovereenkomst af te sluiten. sp.a wil verder gaan en hier een sollicitatietraining of opleiding op de werkvloer aan koppelen, alsook de doelgroep in tweede instantie uitbreiden tot werkzoekenden boven de 25 jaar.
6.
De werkgelegenheid voor de Brusselaars kan niet alleen binnen de grenzen van het eigen gewest gezocht worden. Om de werkgelegenheidskansen in de onmiddellijke omgeving maximaal te benutten, moet de interregionale mobiliteit uitgebouwd worden. De bedrijvencentra in de rand zijn moeilijk bereikbaar met het openbaar vervoer en daarom bepleit sp.a een intensere samenwerking tussen de MIVB, de Lijn, de NMBS, de TEC en de bedrijven zelf. Bedrijfsvervoerplannen moeten ervoor zorgen dat de bedrijvencentra zowel overdag als ’s nachts vlot bereikbaar zijn voor werknemers met en zonder auto. Daarnaast kan ook gedacht worden aan de ontwikkeling van ‘quasi’ collectief vervoer, waarbij sociale economiebedrijven werknemers met minibussen naar het werk brengen.
7.
Sociale economie en buurtdiensten hebben in Brussel nog een groot groeipotentieel. De dienstensector is dé sector bij uitstek om duurzame tewerkstelling te creëren voor kansengroepen. Sociale economieprojecten creëren ook een maatschappelijke meerwaarde die positieve effecten heeft op de leefbaarheid van de stad. Daarom wil sp.a een duidelijk kader voor de sociale economie dat de erkenning en subsidiëring op basis van concrete maatschappelijke projecten regelt. Dit moet gekoppeld worden aan duidelijke tewerkstellingsdoelstellingen en kwaliteitsverbintenissen voor de omkadering van de Brusselaars die er tewerkgesteld zijn.
8.
Recht op werk betekent ook recht op opleiding. Wie opgeleid is, heeft niet alleen meer kans op werk maar kan ook meer kiezen. Belangrijk is te streven naar een betere aansluiting tussen onderwijs en intrede op de arbeidsmarkt. Daarom is het noodzakelijk te investeren in het aanbod en de kwaliteit van het Nederlandstalig technisch en beroepsonderwijs in Brussel (o.a. wat betreft de alfabetisering), zodat het beter aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt. Samenwerking met de bedrijfssectoren is dan ook aangewezen. Door middel van de beroepsreferentiecentra moet het aanbod hoogwaardige en tweetalige opleidingen verhoogd worden.
9.
De sp.a pleit voor een snelle oprichting van de resterende centra voor beroepsreferenties, conform het akkoord van juni 2002, in de sectoren van ICT, garages, kleinhandel, gezondheidszorg en de bijstand aan gezinnen. Verder wenst de sp.a een jaarlijkse grondige evaluatie van de realisaties van deze centra om waar mogelijk snel de werking te kunnen bijsturen.
10.
Om de meertaligheid te stimuleren, moet het aanbod taalcursussen kwantitatief en kwalitatief verhoogd worden en het bestaande systeem van taalcheques uitgebreid worden zodat nieuwe werknemers een vreemde taal kunnen leren terwijl ze al aan het werk zijn. Naast de bestaande taalcheques kunnen ook gelijkaardige informatica-cheques worden ontwikkeld om werkgevers ertoe aan te zetten hun personeel informatica-opleidingen te laten volgen.
11.
Opleidingen zijn één middel om sterker te staan op de arbeidsmarkt. Ervaring is een ander. Sommige opleidingen worden gecertificeerd, waardoor werkgevers kunnen nagaan of een werkzoekende over bepaalde competenties beschikt. Ervaring brengt ook competenties mee, evenals niet gecertificeerde opleidingen. Die zijn echter moeilijker meetbaar, sp.a wil dat er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – i.s.m. de gemeenschappen – criteria, en centra om die te meten, worden ontwikkeld die competenties, verworven door opleiding of door ervaring, erkennen.
12.
Werkzoekenden moeten ook in Brussel terechtkunnen in werkwinkels, zodat ze dicht bij huis terechtkunnen voor informatie over trajectbegeleiding, werkaanbiedingen, het opleidingsaanbod, … Ook werkgevers kunnen in de werkwinkels terecht. Bedoeling is vraag en aanbod op elkaar af te stemmen in één loket. Ervaringsdeskundigen in de armoede moeten ook ingeschakeld worden in werkwinkels. Zij kunnen de brug slaan naar de ervaringswereld van kansengroepen en deze mee begeleiden in een traject naar duurzaam werk. Brussel, 250 keer beter – 5/5
13.
De werkloosheid bij mensen van buitenlandse origine overschrijdt vaak de 30%. Wie hier niets aan wil doen, kiest voor een samenleving waarin niet iedereen gelijke kansen krijgt en kiest dus voor een samenleving waarin mensen uitgesloten worden. De samenleving is intercultureel en dus moet het bedrijfsleven dat ook zijn. In plaats van dit als een probleem te benaderen, moet dit als een kans worden beschouwd: de diversiteit op de werkvloer moet aangemoedigd worden zodat ondernemingen een afspiegeling zijn van de samenleving (én dus ook van hun consumenten!). Het beleid inzake evenwaardige participatie moet versterkt worden verder gezet, niet alleen in het belang van de arbeidsmarkt maar ook in het belang van een democratische samenleving. Bedrijven, maar ook de overheidsinstellingen moeten gestimuleerd worden om diversiteitsplannen op te maken en diversiteitsmanagers aan te stellen zodat de werkvloer eindelijk de Brusselse samenleving weerspiegelt. De overheid moet hier een voorbeeldfunctie spelen, zowel in overheidsbedrijven als overheidsinstellingen moet diversiteit gepromoot en ondersteund worden. Ook de Europese instellingen hebben hierin een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
14.
De personeelsleden die in de administratieve diensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken, moeten worden aangemoedigd om in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te komen wonen. Gewestelijke personeelsleden die in Brussel wonen kennen beter de stad en voelen zich daardoor meer betrokken bij de taken van de gewestelijke administratie.
15.
Bedrijven en ondernemingen die van of via de overheid (bvb via de GOMB of van de Haven) een gebouw of terrein gebruiken aan gunstige prijs, dienen een engagement inzake extra tewerkstelling aan te gaan.
Brussel, 250 keer beter – 6/6
3. Wonen Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt bijna 470.000 gezinnen. Daarvan is 63 % alleenstaand of een eenoudergezin. In de sociale huisvesting staan 25.000 gezinnen op een wachtlijst. De huurprijzen en verkoopprijzen zijn de laatste jaren sterk gestegen. De verkoopprijzen van kleine en middelgrote woningen bvb zijn sinds 1990 gestegen met 68 % terwijl het Brussels gemiddeld inkomen slechts met 31 % is gestegen in dezelfde periode. Het creëren van betaalbare huisvesting blijft één van de belangrijkste prioriteiten van de volgende legislatuur. 16.
Om de stijgende huurprijzen tegen te gaan moet de huurprijs op Brussels niveau beter beheerst worden. Dit kan door referentiehuurprijzen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op objectieve en transparante criteria zoals ligging, grootte en comfort. Aan de hand van de referentiehuurprijzen kunnen kandidaat-huurders de gevraagde huurprijs beter beoordelen.
17.
sp.a wil dat de gewesten in samenwerking met de federale overheid werk maken van de oprichting van huurcommissies. Hierin zetelen vertegenwoordigers van huurders en verhuurders. Wanneer een huurder meent dat de huurprijs niet redelijk is omdat ze niet in verhouding staat met de kwaliteit, kan hij zich wenden tot de huurcommissie. De commissie geeft een advies over de redelijke prijs. Indien dit niet tijdig betwist wordt, is de geadviseerde huurprijs bindend. Zo wil sp.a geleidelijk de eerlijke bepaling van de huurprijzen bevorderen.
18.
Momenteel is de huur enkel gedurende de periode van het huurcontract geïndexeerd. Na de gebruikelijke 9 jaar is de eigenaar vrij om te vragen wat hij of zij wil. Ook worden momenteel veel contracten onder het excuus van persoonlijk gebruik opgezegd. Dan treedt de vrije marktwerking direct in. Derhalve dient de huurprijs, zoals reeds geheel of gedeeltelijk gebeurt in buurlanden, te worden geïndexeerd buiten en na het aflopen van huurcontracten.
19.
sp.a eist dat op vijf jaar tijd 5.000 nieuwe huurwoningen worden gecreëerd in publiek eigendom. Hiervan moeten 3.500 woningen worden bestemd als sociale woningen en 1.500 woningen moeten beschikbaar zijn voor middelgrote inkomens. Deze 5.000 bijkomende woningen moeten de bestaande wachtlijst voor een sociale woning verminderen en hebben een gunstig effect op de huurprijzen omdat het aanbod huurwoningen in Brussel wordt vergroot. Om de snelle realisatie te kunnen verzekeren, dient een uitzonderingsprocedure inzake stedenbouw te worden voorzien. Een gedeelte van deze woningen moet ook aangepast en voorbehouden worden voor personen met een handicap. De bouw van nieuwe huurwoningen door renovatie of nieuwbouw dient gepaard te gaan met de renovatie van bestaande huurwoningen in publiek eigendom die hieraan nood hebben.
20.
Om het aanbod betaalbare woningen voor grote gezinnen te verhogen, dienen aan het Woningfonds meer middelen te worden toegekend zodat méér leningen kunnen worden toegekend, de maximale aankoopbedragen per gezin verhoogd kunnen worden, de rente op lange termijn nog verder verlaagd kan worden en/of de looptijd van de lening verlengd kan worden tot 25 of 30 jaar.
21.
De bouw/renovatie met onmiddellijke verkoop van woningen door de GOMB is de voorbije jaren een succes gebleken. De vraag naar woningen overtreft immers ruim het aanbod en de initiatieven hebben steeds aanleiding gegeven tot een herwaardering van de wijk en het aantrekken van een zekere middenklasse in wijken die voordien eerder marginaal waren. De voorbije tien jaar heeft de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GOMB) gemiddeld 150 woningen per jaar gecreëerd. Dit aantal dient sterk te verhogen door de GOMB hiertoe meer middelen te geven. Deze projecten moeten meer aandacht besteden aan het tot stand brengen van een sociale mix door een bepaald percentage van het aantal woningen per project voor te behouden aan sociale koopappartementen. De toewijzing van woningen aan kandidaat-bewoners dient transparant en volgens objectieve criteria te verlopen. De relatie tussen de kandidaat-koper en de bouwheer moet duidelijk gecommuniceerd worden vermits de GOMB slechts minderheidsaandeelhouder is in de bouwvennootschappen. De GOMB moet ook worden ingeschakeld binnen de wijkcontracten.
22.
De woningen die door de overheid (GOMB, sociale huisvesting, …) worden gebouwd of van buiten worden gerenoveerd moeten bijdragen tot de aantrekkelijkheid van de wijk, erin passen en dus m.a.w. Brussel, 250 keer beter – 7/7
architecturaal verantwoord zijn. Bijgevolg vraagt sp.a dat de projecten bij een aanbesteding ook steeds door een onafhankelijke architectencommissie zouden worden beoordeeld, of beter nog via een wedstrijd worden toegekend. 23.
De verhuur van woningen via de sociale verhuurkantoren (SVK) moet verhoogd worden (o.a. wonen boven winkels). Het aantal SVK’s dient te stijgen en hun werking moet verder gestimuleerd worden door prefinanciering van hun renovatieprojecten mogelijk te maken. De SVK’s bieden als voordeel dat de woningkwaliteit van een verhuurde woning gegarandeerd is en vormen een factor in de prijsstabilisatie op de private huurmarkt. De SVK’s bieden aan de eigenaar een inkomensgarantie en ontlasten hem van het beheer van de verhuurde woning. De SVK zijn een win-win situatie voor huurder en verhuurder. De toewijzing moet zoals bij de sociale woningen transparant en volgens duidelijke criteria verlopen.
24.
De renovatie van bestaande woningen moet meer gestimuleerd worden door verschillende maatregelen te nemen naast de bestaande renovatiepremie. Het kadastraal inkomen moet bevroren worden gedurende een zekere periode (vb. 6 jaar) nadat een inwonende eigenaar in een zware renovatie heeft geïnvesteerd (vb. verlaten bedrijfsruimten ombouwen tot lofts). Daarnaast moeten renovatieleningen voor lagere inkomens worden ingevoerd; momenteel is de renovatiepremie voor deze inkomenscategorie niet haalbaar omdat het investeringsbedrag voorgeschoten moet worden.
25.
sp.a wil een kwaliteitslabel invoeren voor verhuurde woningen – eventueel met categorieën zoals het sterrensysteem bij hotels. Dit kwaliteitslabel kan de vorm aannemen van een identiteitskaart voor elke verhuurde woning. Deze ID-kaart bevat naast de kwantitatieve gegevens (oppervlakte, aantal kamers, voorzieningen,..) ook kwalitatieve gegevens (vb. richtprijs) over een verhuurde woning. Deze ID-kaart moet op termijn een verplichte bijlage worden bij de huurovereenkomst. Alle ID-kaarten worden gecentraliseerd in een ‘kruispuntbank’ bij het gewestelijk huisvestingsobservatorium. De ID-kaart geeft aan potentiële huurders de zekerheid van objectieve en transparante informatie en biedt de overheid een instrument om de woningkwaliteit te meten en te garanderen.
26.
In de (sociale) huisvesting moet, naast de noodzakelijke renovatie of restauratie, meer aandacht gaan naar initiatieven die de sociale samenhang in deze woonwijken verbetert. In de eerste plaats betreft dit sociale begeleiding bij het zoeken naar werk, vermits de werkloosheidsgraad in deze wijken enorm hoog is. Ook buurtdiensten zoals een wassalon, kapper, sociaal restaurant, klusjesdienst en kinderopvang verhogen de sociale cohesie en zijn een werkgelegenheidsinstrument. Projecten van sociale economie dienen bij voorrang in deze wijken te worden ontwikkeld. Specifieke aandacht moet besteed worden aan het overbruggen van de generatiekloof die sociale woonwijken kenmerkt. Deze woonwijken worden inderdaad gekenmerkt door een grotere groep senioren enerzijds en kinderrijke gezinnen anderzijds.
27.
Mensen moeten bij woonwinkels terechtkunnen voor allerlei advies in verband met (ver)bouwen en wonen. Zo moeten de woonwinkels informatie verstrekken over de beschikbare premies en fiscale voordelen voor milieuvriendelijke investeringen alsook over de meest geschikte restauratie en renovatieprocédés wat oude gebouwen betreft, en moeten ze beschikken over lijsten van erkende leveranciers van duurzame materialen en diensten. Iedere gemeente dient over een woonwinkel te beschikken voor alle vragen rond wonen. Deze woonwinkels geven informatie en advies over zowel de gemeentelijke als gewestelijke initiatieven inzake wonen.
28.
De 33 openbare vastgoedmaatschappijen die vandaag in Brussel de sociale huisvesting beheren, moeten tot grotere gehelen worden samengevoegd, vb. tot 1 maatschappij per gemeente.
29.
Ter bevordering van duurzaam wonen, moet het Brussels Gewest een raamcontract afsluiten met architecten. De bedoeling is dat elke Brusselaar gratis technisch advies en informatie krijgt over wat hij kan doen om duurzaam te wonen en energie te verbruiken. Bij renovatie en nieuwbouw van woningen door de overheid (GOMB, sociale huisvesting, …) dient geïnvesteerd te worden in energiezuinige en milieuvriendelijke woningen. Door het drukken van de energiekosten worden de huurlasten verminderd wat een sociaal, ecologisch en economisch voordeel oplevert.
30.
Een grond- en pandenbeleid, heffingen op braakliggende bouwpercelen en leegstandsheffing moeten het wonen in de stad aantrekkelijker en betaalbaar maken voor iedereen. Vastgoedspeculaties moeten kordaat tegengegaan worden. Leegstand moet gewestelijk aangepakt worden door middel van stimulerende maatregelen zoals premies voor het stimuleren van wonen boven winkels, het doen herleven van Brussel, 250 keer beter – 8/8
winkelstraten of het omvormen van vroegere winkelstraten tot woonstraten gecombineerd met afremmende maatregelen zoals het fiscaal bestraffen van leegstand die sociale onveiligheid en stadsverloedering met zich meebrengt. De geraamde 15.000 leegstaande woningen moeten via de SVK’s op de woonmarkt gegooid worden. Het wonen boven winkels moet verder worden aangemoedigd. De verplichting om een gescheiden ingang voor woning en winkel te hebben belemmert dit in vele gevallen. Deze verplichting moet eventueel herzien worden daar waar er geen tweede ingang via achterkant of steegjes mogelijk is. 31.
De sp.a wil dat de stedenbouwkundige lasten (gemeentelijke inkomsten) die voortvloeien uit grote bouwen renovatiewerken in de eerste plaats worden aangewend voor de bouw van woningen en buurtinfrastructuur. Ook de opbrengst van de leegstandsbelasting dient door de gemeenten te worden besteed aan de huisvestingspolitiek.
32.
Sinds 2003 is het voorkooprecht in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest juridisch mogelijk. De overheden moeten dit voorkooprecht positief gebruiken om het aantal woningen in publiek bezit te verhogen of op zijn minst een aantal speculatieve aankopen tegen te gaan. Aan dit voorkooprecht moet de plicht gekoppeld worden om de woning te renoveren.
Brussel, 250 keer beter – 9/9
4. Mobiliteit De toenemende verzadiging van de vervoersinfrastructuur waarmee Brussel wordt geconfronteerd, veroorzaakt nefaste gevolgen op sociaal, economisch en ecologisch vlak. Mobiliteit is meer dan je verplaatsen. Mobiliteit brengt mensen samen en draagt bij tot een leefbare stad, voor wie er woont en voor wie er naartoe komt. Daarom wil sp.a een gedurfd mobiliteitsbeleid. Het doel van dat beleid is de leefbaarheid en bereikbaarheid van de stad en van haar economische en culturele polen te vergroten. We moeten niet alleen investeren in de vervoersinfrastructuur, maar ook in verkeersveiligheid en in het economische en sociale leven in de wijken. Elke maatregel moet passen in een filosofie van optimale gebruiksbeleving. We moeten de openbare ruimte aantrekkelijker maken en de stad weer aan de mensen geven. Kortom, sp.a pleit voor een Brussel dat vooruitgaat. Een duurzaam mobiliteitsbeleid staat stil bij de kwaliteit van de beweging. Mobiliteit zit evenveel in het hoofd als in de benen. Een sturing ervan heeft dus evenveel te maken met verandering van omgeving, en dus met technische, fysieke ingrepen (aanleg fietspaden, beter openbaar vervoer, minder parkeerplaatsen, …) als met verandering van gedrag, dus met educatieve, psychische maartregelen ( opvoeding, campagnes, premies en boetes …). 33.
Ieder mens heeft ruimte nodig om te leven, te werken en te spelen. De uitwerking van een Totaalplan Voetgangers zal dan ook zijn nut bewijzen voor alle Brusselaars. Op maat van de zachte weggebruikers wil sp.a autoluwe en autoloze zones in wijken met een specifieke ontpannings- of woonfunctie. Voor voetgangers en fietsers moeten er groene corridors komen die verkeersluwe polen met elkaar verbinden. Hierin passen ook bruggen over het kanaal en de onbenutte bermen langs water- en spoorwegen. sp.a wil zo moderne stadspleinen uitbouwen tot ontmoetingsplaats. Dat betekent ook dat straten voor autoverkeer afgesloten moeten kunnen worden als de buurtbewoners dat wensen. Met bredere stoepen, goede verlichting en een betere bewegwijzering wordt de stad ook voor minder mobielen beter toegankelijk. En waarom geen ramblas te Brussel ?
34.
Om van Brussel een echte fietsstad te maken, is een Totaalplan Fiets met concrete maatregelen noodzakelijk. Met een rationele uitbreiding van het aantal zones 30 en woonerven kan de verkeersveiligheid voor kinderen en fietsers al aanzienlijk verbeterd worden. Het uitbreiden van begeleid ‘bikepoolen’ voor leerlingen moet aangemoedigd worden. Daarnaast moeten de fietspaden tijdig worden hersteld en duidelijk gescheiden worden van de rest van het verkeer en op drukke wegen duidelijk gescheiden worden van het verkeer, in de kernen moet de fietser deel uitmaken van het verkeer.
35.
De geplande fietsroutes moeten versneld aangelegd worden en nieuwe (educatieve) routes zijn nodig langs de Kleine Ring, het kanaal en van het stadscentrum naar de verschillende campussen. Studenten die in Brussel op kot zitten, moeten de kans krijgen om goedkoop een fiets te huren.
36.
Om het fietsgebruik aan te moedigen moeten er meer fietsstallingen komen in de straat en ook in openbare parkings en (metro)stations moeten fietsboxen of bewaakte fietsstallingen met douches komen. Behalve tijdens de piekuren moet de fiets meekunnen op tram, metro en bus, en dit mag niets kosten. Speciaal voor grote evenementen en festivals wil sp.a mobiele fietsstallingen ter beschikking stellen.
37.
sp.a wil ook een aankoopcheque voor een fiets ter beschikking stellen van Brusselaars die hun autonummerplaat inleveren.
38.
Voor heel Brussel (liefst voor heel België, maar als dit te lang duurt moeten we in Brussel beginnen) moet een eenvormig systeem komen van graveren van fietsen met bijhorend pasje en het registreren in een centrale databank.
39.
Fietsherstelplaatsen slaan twee vliegen in één klap: je kan er voor een schappelijke prijs je fiets laten herstellen en laaggeschoolden kunnen er aan de slag en ervaring opdoen. De veiligheid van de fiets verbetert er ook op als je goedkoop in klein onderhoud kan voorzien. Er moeten fietsherstelplaatsen bijkomen in samenwerking met universiteiten en hogescholen. Deze fietspunten zouden ook (opgelapte) fietsen kunnen verhuren voor langere periodes (academiejaar) voor studenten.
Brussel, 250 keer beter – 10/10
40.
sp.a gaat vastberaden voor een wettelijk verankerd recht op basismobiliteit. Elke Brusselaar heeft recht op een bus-, tram- of metrohalte binnen de 500 meter van zijn woning. Om de commerciële snelheid van het openbaar vervoer te verhogen, kiest sp.a resoluut voor eigen beddingen voor alle openbaar vervoer en voor verkeerslichtenbeïnvloeding.
41.
sp.a wil dat de dienstregeling van het openbaar vervoer wordt aangepast aan de huidige arbeidstijden en aan de behoeften van de Brusselaars. Zo zou er minstens één nachttrein per uur moeten vertrekken van en naar Brussel. Een volwaardig nachtbusnet met speciale nachtlijnen moet feestvierders veilig thuisbrengen. Ook moeten de dienstregeling, de trajecten, de informatie, de tarieven en de biljetten van de verschillende openbaar vervoermaatschappijen – MIVB, De Lijn, TEC, NMBS – beter op elkaar worden afgestemd. Een overkoepelend loket voor alle openbaar vervoermaatschappijen met één enkel telefoonnummer en één enkele website moet alle informatie bundelen.
42.
De Brusselse 65-plussers moeten ook vóór 9.00 uur van een gratis openbaar vervoer van de MIVB kunnen genieten.
43.
Voor sp.a is het prioritair dat de NMBS onderbenutte spoorweginfrastructuur inzet voor een snelle realisatie van het Gewestelijk Expresnet (GEN). Dit is ook dringend nodig voor een betere bediening van de bedrijventerreinen in de rand. Op een aantal bestaande lijnen kan het GEN nu al worden opgestart met een hogere frequentie. Het GEN mag evenwel niet tot gevolg hebben dat mensen opnieuw kiezen om de stad te ontvluchten omdat Brussel via het GEN beter bereikbaar wordt.
44.
Het autogebruik in de stad moet ontmoedigd worden en daarom moet het verkeer vlotter gekanaliseerd worden langs in- en uitvalswegen. In elk geval moet sluipverkeer in woonstraten vermeden worden. Dit kan door middel van verkeersgeleidingssystemen met digitale bewegwijzering. Complexe kruispunten moeten doordachter worden aangelegd zodat alle vervoersvormen er veilig gebruik van kunnen maken. Verplichte bedrijfs- en schoolvervoerplannen en de ontwikkeling van telewerkcentra zijn hier een nuttige aanvulling op.
45.
Evenementen die de mobiliteit verstoren zoals Europese topvergaderingen, belangrijke sportmanifestaties of grote salons vergen bijkomende maatregelen.
46.
sp.a ijvert voor meer verkeersopvoeding in het onderwijs. Voor de veiligheid van de kinderen moet in schoolomgevingen en woonwijken 30 km/uur de regel worden en elders in de stad moet de beperking tot 50 of 70 km/uur gelden, in functie van de weginrichting. Alleen een effectieve handhaving met flitscamera’s en een snelle bestraffing kunnen dit bewerkstelligen.
47.
Omwille van de verkeersveiligheid wil sp.a dat de overheid het goede voorbeeld geeft en dus de voertuigen van de Brusselse administraties voorziet van intelligente snelheidsaanpassers, naast het stimuleren van de installatie van deze snelheidsaanpassers bij voertuigen in privé-bezit.
48.
De enige manier om orde te scheppen in de huidige parkeerchaos is een coherent parkeerbeleid. Een gewestelijk parkeeragentschap moet dit beleid coördineren en uitvoeren. Voor buurtbewoners moeten er gratis parkeerplaatsen komen en stop & shop-stroken moeten voorzien worden in winkelbuurten. Ook bewoners van een straat zonder betalend parkeren hebben recht op een bewonerskaart. Parkeren in straten met een grote parkeerdruk en in het centrum moet duurder worden voor wie er niet woont. In aanvulling op het klassieke openbaar vervoer, kunnen minibussen een pendeldienst verzorgen tussen de parkeerterreinen aan de stadsrand en het centrum. De door de privé uitgebate publieke parkings moeten ruimere openingstijden kennen en de financiële drempel om er te parkeren moet worden verlaagd. Beëdigde stewards van het gewestelijk parkeeragentschap staan in voor de handhaving. De opbrengsten van het parkeren moeten via een mobiliteitsfonds geïnvesteerd worden in de bouw van nieuwe overdekte parkings.
49.
Taxi’s zijn een belangrijke aanvulling op het bestaande stedelijke openbaar vervoer. Tijdens de daluren kunnen ze dienst doen als volwaardig onderdeel van het openbaar vervoer. Een Brussels Taxiplan moet deze sector een nieuw elan geven. Een vernieuwde taxicode moet aanleiding geven tot kwaliteitslabels waarbij gelet wordt op de talenkennis van de chauffeur, de beschikbare informatie, het comfort, de netheid en de toegankelijkheid van de wagen. Brusselse taxi’s moeten beter herkenbaar worden door ze een aparte
Brussel, 250 keer beter – 11/11
kleur te geven. Voor specifieke doelgroepen moeten taxicheques en combinatietickets met het openbaar vervoer worden ontwikkeld. Bedrijven(zones) kunnen minibusjes inzetten als bedrijfstaxi. 50.
Het goederenverkeer over het water bespaart dagelijks een file vrachtwagens die zou reiken van Brussel tot Brugge. Daarom moet de containerterminal een maximaal aantal containers per binnenschip aantrekken. sp.a pleit ervoor dat het huishoudelijk afval uit het zuiden van het gewest per schip naar de verbrandingsoven in het noorden wordt vervoerd. Voor het afval dat naar het sorteercentrum in Vorst vervoerd wordt, moet het traject in omgekeerde richting worden afgelegd. Grote vrachtwagens moeten hun goederen buiten de piekuren leveren aan de stapelhuizen en het nieuwe logistieke centrum. Van daaruit kunnen de goederen met kleinere vervoermiddelen verder de stad in verspreid worden. Bij het verlenen van een concessie aan havenbedrijven, moet het gewest controleren hoeveel trafiek en werkgelegenheid ze te bieden hebben.
51.
De overheid moet de Brusselaars stimuleren om hun auto iets vaker in de garage te laten en zich op een andere manier te verplaatsen. Daarom moet de openbare ruimte aantrekkelijker worden en moeten er aantrekkelijke overstapplatforms komen in (metro)stations en bewaakte overstapparkings in de stadsrand, naast vlotte en betrouwbare overstapmogelijkheden met korte en duidelijke wandelroutes tussen de haltes.
52.
sp.a wil informatieborden waarop de afstand tot bepaalde stedelijke polen in minuten wordt weergegeven voor wandelaars, fietsers, openbaar vervoer en automobilisten.
53.
Aan metrostations die een eind uit het stadscentrum liggen moeten grotere overstapparkings komen. De stations, haltes en voertuigen moeten ook beter toegankelijk worden voor fietsers, ouders met een kinderwagen, winkelaars met een boodschappenkarretje en rolstoelgebruikers.
54.
sp.a wil het autodelen stimuleren. Dat kan door het aantal autodeel-stations verder uit te breiden, een gecombineerd abonnement MIVB-autodelen, een gratis abonnement voor autodelen voor wie de nummerplaat van zijn wagen inlevert en een strengere controle op foutparkeerders op autodeel-parkings.
55.
Dankzij sp.a is gratis openbaar vervoer de voorbije jaren een feit geworden voor jongeren tot 12 jaar en de 65-plussers. Het gratis openbaar vervoer moet in Brussel worden uitgebreid tot alle schoolgaande jeugd (tot 18 jaar) en tot alle gepensioneerden zonder onderscheid.
56.
Het openbaar vervoer moet de meest aantrekkelijke vorm van vervoer in Brussel worden. Daarom dient de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. sp.a pleit dan ook voor een tweede man of vrouw op elke tram en bus in Brussel. Die kan de reizigers begeleiden en de chauffeur verlossen van informatieve en commerciële taken. Met dit voorstel verbeteren we de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer, de sociale controle en de (verkeers)veiligheid in het openbaar vervoer en kunnen we mensen een uitdagende job geven.
57.
De mobiliteit van personen met een handicap moet bij de planning van elk project van openbare werken of openbaar vervoer een expliciet vraagstuk vormen. Vele projecten houden immers nog onvoldoende rekening met deze doelgroep.
58.
Inzake openbare werken op de gewestwegen dient, naast een betere coördinatie, de signalisatie van deze werken meer uniform te worden gemaakt en dient deze duidelijk leesbare informatie te geven over de verwachte einddatum en de kostprijs van deze werken. Iedereen kan regelmatig vaststellen dat de kwaliteit van de wegenwerken en de gebruikte initiatieven dikwijls te wensen overlaat gelet op het groot aantal herstellingen dat men ziet in het straatbeeld. Het gebruik van duurzame materialen en procédés moet voorrang krijgen en repetitieve herstellingen moeten het minst prioritair zijn.
59.
Een website “Brussels under construction” moet de inwoners en bezoekers van Brussel informeren over alle wegenwerken van het gewest en de gemeenten. Op basis van een wegenkaart wordt vermeld onder meer tot wanneer de werken plaatsvinden, waartoe ze dienen, wat ze kosten en welke alternatieve routes men best neemt ingeval van grote werken.
Brussel, 250 keer beter – 12/12
5. Onderwijs Onderwijs is de sleutel voor een duurzaam woon-, werk- en welzijnsbeleid én de belangrijkste deur voor anderstaligen naar de Nederlandstalige gemeenschap. De uitdagingen voor het Nederlandstalig onderwijs zijn meteen ook zijn troeven: zijn kwaliteit zorgde voor een groei, die op zijn beurt de kwaliteit onder druk zet. De afgelopen twee jaar kwam de groei zelf onder druk: voor het eerst verscheen het doembeeld van plaatsgebrek en wachtlijsten. De afgelopen legislatuur werden diverse vormen van extra omkadering op elkaar afgestemd, en werd gezorgd voor een goede begeleiding van de basisscholen door het Voorrangsbeleid Brussel. Deze inspanningen moeten verankerd worden door een aantal structurele maatregelen op het vlak van de financiering én organisatie van de scholen zelf. Tegelijkertijd streven we voor voldoende plaats voor iedereen, voor een openheid én duidelijke communicatie met anderstaligen. De Vlaamse Regering schreef in haar regeerakkoord in 1999 dat ze Brussel zouden beschouwen als een stad met 300.000 inwoners. De uitvoering van die intentie zou het basisonderwijs in Brussel 30 % meer ademruimte geven. 60.
Het leerplichtonderwijs moet gratis zijn, zonder subtiel onderscheid tussen ‘schoolgeld’ en ‘kostenvergoedingen’. Vooral het technisch en het beroepssecundair onderwijs zijn duur. Naast de verplaatsingen, het lesmateriaal en de schoolreizen, draaien de ouders ook op voor gereedschap en speciale kledij. Dat schrikt kandidaten af. Nochtans zijn het precies afgestudeerden uit deze richtingen die gevraagd worden op de arbeidsmarkt. Forfaitaire kosten zijn bovendien zwaarder voor lagere inkomsten, en dus niet sociaal. De gemeenschap moet borg staan voor alle kosten van onderwijs, via belastingen, zodat iedereen bijdraagt naar vermogen.
61.
Elk kind komt met een rugzakje naar school, het ene al voller dan het andere. Op school worden alle rugzakjes op één grote hoop gegooid en de inhoud ervan wordt ter beschikking gesteld van de school. Die kan daarmee bijkomende leerkrachten aantrekken, kleinere klassen maken, investeren in kwaliteit, bijkomende begeleiding voorzien, … Daar komt het financieringsmodel waar sp.a voor staat in grote lijnen op neer. Bij de financiering van het onderwijs moeten de verschillen tussen de netten weggewerkt worden, en alleen objectiveerbare verschillen tussen de scholen in rekening gebracht worden: het aanbieden van de verschillende erkende godsdiensten en niet confessionele zedenleer bijvoorbeeld. Of de grootte van de school: kleinere scholen zijn – per leerling – immers duurder dan grotere scholen, terwijl het soms belangrijk is om een kleine school open te houden omwille van de keuzevrijheid van de ouders of omdat ze unieke studierichtingen aanbiedt. Ook de sociale herkomst van kinderen is een objectiveerbaar verschil. Kinderen van laaggeschoolde ouders beginnen met schoolachterstand aan het lager onderwijs en deze achterstand wordt in de loop van de schoolcarrière alleen maar groter. Kinderen van hooggeschoolden worden hooggeschoold, van laaggeschoolden blijven laaggeschoold. Die vicieuze cirkel moet – met extra middelen – doorbroken worden. Ook kinderen van anderstaligen moeten zwaarder doorwegen in de financiering van het onderwijs. Voor Brussel betekent bovendien ook de overwegend anderstalige omgeving een objectief verschil. Het volledige onderwijsbudget moet in functie van gelijke onderwijskansen verdeeld worden over de scholen (nu wordt voor de realisatie van het Gelijke Onderwijskansendecreet slechts 1,3 % van het budget gebruikt). Elke leerling krijgt zo een “financierbaar gewicht”, waarbij leerlingen uit de genoemde ‘risicogroepen’ zwaarder doorwegen voor zowel de loonkosten als voor de werkings- en de investeringsmiddelen. Hierin moet voor Brussel ook de aangepaste Brussel-norm verrekend worden.
62.
Het aanbod Nederlandstalig onderwijs in Brussel moet uitgebreid worden waar er vraag is. Dit kan met een relatief beperkte kost en relatief snel, door de herinrichting van schoolgebouwen die in het verleden verlaten werden door een inkrimping van datzelfde aanbod. Wij pleiten voor een gezonde leerlingenmix die de Brusselse realiteit weerspiegelt, gekoppeld aan kwalitatief onderwijs. Voorrang geven aan Nederlandstaligen is niet wettelijk en ook niet wenselijk. 18,2% van alle Brusselse kinderen zit in het Brusselse Nederlandstalig basisonderwijs. Het gaat hier allicht om een oververtegenwoordiging, maar betekent dat een relatief klein deel van de anderstalige ouders het Nederlandstalige onderwijs opzoeken. We zijn hiermee nog een heel eind verwijderd van de norm van de Vlaamse Gemeenschap, die voor haar beleid streeft naar één derde van de Brusselse bevolking.
63.
Basisscholen moeten buurtscholen zijn. Dat is belangrijk voor het sociale weefsel van de stad, en vooral voor de kinderen: zo leren ze kinderen van de buurt kennen en kunnen ze een basisvertrouwen in hun eigen leefomgeving ontwikkelen. Bovendien is een school op loopafstand beter voor het milieu. Daarnaast Brussel, 250 keer beter – 13/13
moeten kinderen uit hetzelfde gezin naar dezelfde basisschool kunnen gaan. Om hieraan tegemoet te komen moet het gelijke onderwijskansendecreet worden aangepast. De beste garanties om inschrijvingsproblemen voor ouders te vermijden, is zorgen dat er genoeg plaats is. Dat gaat bovendien sneller. Daarom pleit sp.a voor plaatsen in plaats van decreten. De ontwikkeling van buurtscholen en het aangepaste financieringsmodel horen volgens sp.a samen. Het (inschrijvingsrecht uit het) GOK-decreet kan niet worden afgeschaft zonder de financiering van het onderwijs te veranderen. Pas als de financiering anders verloopt, kan het GOK-decreet worden afgeschaft met een betere kwaliteit als uiteindelijk beoogde resultaat. 64.
Het Brusselse secundair onderwijs kampt niet zozeer met een te klein dan wel met een fout aanbod. De structuur van het Nederlandstalig Brussels secundair onderwijs dateert uit de periode dat vele jongeren uit de rand naar Brussel kwamen om er school te lopen. Het gevolg hiervan is dat er hoofdzakelijk ASO wordt aangeboden en er een tekort is aan technisch en beroepsonderwijs. Het aanbod in het Brussels secundair onderwijs moet dus beter worden afgestemd op wat jongeren in Brussel kunnen en willen. Daarbij moet ook duidelijke informatie aan jongeren gegeven worden. De statistieken van de VDAB en BGDA tonen dat er geen werk is voor iemand die stopt na het zesde jaar van het algemeen vormend secundair onderwijs. Werk is er ook niet voor jongeren die kiezen voor bepaalde BSO-richtingen, maar wel voor jongeren die kiezen voor bv. metaal, hout of bouw. Aan de jongeren moet zeer duidelijk gezegd worden welke sectoren wel en geen kansen bieden op werk.
65.
Het huidige Decreet Gelijke onderwijskansen gaat er a priori van uit dat concentratiescholen slechte scholen zijn. Daarom zit in het huidige decreet een spreidingsmechanisme ingebouwd. Dat is niet alleen onjuist, het is ook een gebrek aan respect voor de inzet van de vele leerkrachten in die scholen. sp.a vindt dat de concentratiescholen van hun slecht imago afmoeten en wil er daarom ‘magneetscholen’ van maken. De magneetschool is een type school dat uitgetest werd in de Amerikaanse binnensteden: zeer ruime financiële mogelijkheden zorgen voor meer omkadering, hogere lonen om betere leerkrachten aan te trekken, middelen om klassen te splitsen en gedifferentieerd te werken. Dat zorgt voor betere opleidingen, die er na verloop van tijd voor zorgen dat ook hogergeschoolden hun kinderen naar daar sturen. De grote concentratie anderstalige leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel verantwoordt een hogere financiering. Daarnaast moet de inspectie uiteraard de kwaliteit handhaven in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. De eindtermen gelden ook in Brussel.
66.
Sommige leerkrachten moeten veel harder werken dan andere. Daarom vindt sp.a dat er moet nagedacht worden over een billijker verloning van alle leerkrachten. Dit hoeft niet noodzakelijk door extra loon, dat kan ook door de uren op een andere manier in te vullen, bv. minder lesuren voor de klas, meer uren voor begeleiding, … sp.a meent ook dat het niet langer vol te houden is gelijk loon uit te betalen voor ongelijk werk. Hierover moet er minstens een discussie komen met de vakorganisaties van leerkrachten. Brusselse scholen hebben het sowieso al moeilijk leerkrachten aan te trekken, en om ze te houden. Bovendien moeten we steeds voor ogen houden dat het loon en de arbeidsvoorwaarden een instrument kunnen zijn om de beste leerkrachten aan te trekken voor de moeilijkste leerlingengroepen.
67.
Het is het van het grootste belang dat leerkrachten tijdens hun opleiding leren omgaan met diversiteit. Het gaat hierbij niet alleen om etnische diversiteit maar wel om alle mogelijke verschillen tussen kinderen. Omgaan met die diversiteit is een sleutelvaardigheid voor iedereen in het onderwijs, niet alleen voor (toekomstige) Brusselse leerkrachten.
68.
Wettelijk is het onmogelijk kinderen te weigeren omdat ze onvoldoende Nederlands kennen en het is evenmin mogelijk een basiskennis van het Nederlands op te leggen. Daarom pleit sp.a voor het inbouwen van een taalvaardigheidstest in de schoolrijpheidstest. Aan kinderen die hier onvoldoende scoren kan aangeraden worden om toch voor het Franstalig onderwijs te kiezen – in de veronderstelling dat ze het Frans wel voldoende beheersen. Daarnaast moeten ‘taaljaren’ worden voorzien waarin kinderen voor ze naar het eerste leerjaar gaan een jaar lang op een plezierige manier worden ondergedompeld in de Nederlandse taal. Momenteel hebben alleen anderstalige nieuwkomers recht op dergelijk onthaalonderwijs. Daarnaast moet de Nederlandse taal ook in de buitenschoolse opvang en bij buitenschoolse activiteiten op een ludieke manier aan bod komen. Ook voor de ouders moeten er taalklassen komen zodat ze de schoolresultaten en –prestaties van hun kinderen kunnen volgen.
69.
Anderstaligen sturen hun kinderen iets minder vaak naar de kleuterschool waardoor ze in het lager onderwijs toekomen met taalachterstand. Het kleuteronderwijs is nochtans uitermate geschikt om het Brussel, 250 keer beter – 14/14
grootste deel van de taalachterstand weg te werken. sp.a pleit er daarom voor de leerplicht te laten starten bij het begin van het schooljaar waarin het kind vier jaar wordt. Daarnaast vindt sp.a dat de kleuterschool de meest geschikte omgeving is om jonge ouders te betrekken bij de school en ze zo meteen ook te stimuleren om de onderwijstaal van hun kinderen te leren. 70.
Sommige Frans- of anderstalige ouders sturen hun kind naar het Brussels Nederlandstalig onderwijs omdat ze beseffen dat de kwaliteit van de lessen Nederlands in het Franstalig onderwijs te wensen overlaat. Dat laatste is spijtig, maar het is ook spijtig dat ouders hun kinderen alleen om die reden naar het Brussels Nederlandstalig onderwijs sturen. Bijgevolg pleit sp.a voor een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap om het vreemde taalonderricht door 'native speakers' te bevorderen, zonder moeilijk taalexamen. Voorts zouden zowel in de Nederlandstalige als de Franstalige scholen een aantal algemene vakken in de andere taal (Nederlands/Frans) moeten kunnen worden gegeven. Beide initiatieven zouden ervoor zorgen dat én het Franstalige én het Nederlandstalige net goede tweetaligen voortbrengen. Meertalig onderwijs mag echter niet veralgemeend worden, elke ouder moet er bewust voor kunnen kiezen zijn kind al dan niet in het meertalig onderwijs in te schrijven. Momenteel is het aanbod meertalig onderwijs echter beperkt tot de Europese scholen, en dus enkel voor welgestelden weggelegd.
71.
Bovendien wil sp.a om de tweetaligheid te verhogen ook een betere samenwerking tussen de hogescholen en universiteiten in het Brusselse. Daardoor moet het niet alleen mogelijk worden voor studenten om voor een semester aan een anderstalige hogeschool of universiteit te studeren, maar daarnaast zouden ze ook de kans moeten krijgen om aparte modules of vakken binnen hun curriculum aan een anderstalige instelling af te leggen. Het Gewest moet hogescholen en universiteiten van beide taalgroepen rond te tafel brengen om flexibele uitwisselingsmogelijkheden te creëren.
72.
In principe is sp.a tegen huiswerk in het basisonderwijs omdat huiswerk in veel gevallen de reproductie van sociale ongelijkheid versterkt. Toch vindt sp.a niet dat het huiswerk in de basisschool radicaal verboden moet worden. Eén van de doelstellingen van huiswerk is zelfstandig leren werken en eventuele achterstand inhalen. Dit kan ook door in het lessenrooster af en toe een uurtje zelfstandig werk te voorzien. Het geven van huiswerk wordt best niet veralgemeend, maar ingepast in een individueel leertraject, zodat het de sociale ongelijkheid wegwerkt en niet versterkt.
73.
De onderwijscampagnes mogen niet louter wervend zijn, maar moeten kaderen in een algemene communicatiestrategie. Het moet duidelijk zijn voor iedereen, dat de vooropgestelde doelstelling van de jaarlijkse campagne – kwaliteitsonderwijs bieden – slechts haalbaar is als de keuze voor het Nederlandstalig onderwijs een bewuste keuze is waarvoor een engagement van school én van de ouders nodig is ook buiten de schooluren en –muren. Het schoolopbouwwerk kan hier communicatiebruggen bouwen.
74.
sp.a pleit voor een uitbreiding van de mogelijkheden om kinderverzorgenden in te schakelen in de peuterklassen. Per schoolvestiging met een kleuterafdeling is er nood aan minimum 1 halftijdse kinderverzorg(st)er. Bovendien zou het lager onderwijs, net als het kleuteronderwijs minimum 2 uren lichamelijke opvoeding moeten aanbieden, die buiten het gewone lespakket vallen. Zwaarlijvigheid blijkt immers een groter probleem voor stadskinderen, die kampen met een acuut gebrek aan beweging.
Brussel, 250 keer beter – 15/15
6. Stedelijk beleid Een goed stedenbeleid veronderstelt een transparant en planmatig gestuurd ruimtelijk ordeningsbeleid zodat de mensen in de stad komen of blijven wonen. Het resultaat moet een ambitieus en samenhangend stadsproject zijn met evenwicht tussen economische bedrijvigheid en wonen. Kleinschalige en niet-hinderlijke activiteiten kunnen zich verweven met het wonen, op voorwaarde dat de draagkracht van de buurt niet overschreden wordt. Daarom wil sp.a ondernemerschap en innovatie bevorderen, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen. Plaatselijke initiatieven voor de ontwikkeling van laaggeschoolden en het bedrijfsleven in de meest achtergebleven buurten, moeten extra ondersteund worden. Mede dankzij initiatieven vanuit het stedelijk beleid van de laatste jaren, zien we de eerste tekenen van kentering; de stadsvlucht lijkt gekeerd, de Brusselse bevolking stijgt weer in aantal. Tegelijk blijkt dat Brussel nog altijd armoede blijft aantrekken en dat achterstelling en sociale uitsluiting zich blijven doorzetten. De continue instroom van nieuwkomers (asielzoekers, illegalen, volgmigratie in het kader van gezinshereniging) met weinig of minder middelen en kansen blijft een groeiend en onderschat probleem. De uitgangspunten en concrete maatregelen om de stedelijke kwaliteit te versterken gelden voor het volledig verstedelijkt gebied: van de vijfhoek over de 19de eeuwse gordel en de gewestrand tot de Vlaamse rand. 75.
De gewestelijke planning moet het resultaat zijn van overleg en samenwerking, zowel met het lokale niveau (gemeenten, wijken, …) als met de bovenlokale niveaus (gemeenschapscommissies, structuurplannen van andere gewesten, …). sp.a pleit ervoor om de gemeenschapscommissies structureel te betrekken bij de opmaak van de gewestelijke plannen zoals het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (Gewop) en Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP).
76.
Op alle planniveaus moeten de bewoners en de verschillende actoren van de stad efficiënt kunnen participeren, rechtstreeks of onrechtstreeks (via vertegenwoordigers) in functie van de intensiteit en de schaal van het beslissingsniveau. In het kader van de wijkcontracten kunnen bewoners en verenigingen participeren via de Plaatselijke Commissie voor Geïntegreerde Ontwikkeling. Het is niet de bedoeling om met deze verhoogde bewonersparticipatie een tweede circuit van representatieve democratie te creëren, wel om zoveel mogelijk bewoners de kans te geven hun eigen kennis en mening tijdig in te brengen. Daarom moeten de bewoners al voor plannen worden opgesteld geraadpleegd worden. Daarnaast moet de momenteel korte planningsperiode verlengd worden en te lange uitvoeringsperiode van werken verkort worden.
77.
In de wijkcontracten moet een bepaald percentage van de middelen worden voorbehouden voor grondige en objectieve evaluatie. De resultaten en – al dan niet gewenste – effecten van de wijkcontracten binnen én buiten de wijken moeten worden nagegaan en de basis vormen van de nieuwe doelstellingen van nieuwe wijkcontracten.
78.
Wijkcontracten mogen niet alleen over stenen gaan, ze moeten ook over mensen gaan. Daarom moet het sociaal luik meer slagkracht krijgen. Voor de ontwikkeling van het programma van een wijkcontract moet een sociale diagnose van de wijk gemaakt worden, eventueel in samenwerking met het OCMW, en gepeild worden naar de belangrijkste noden en verzuchtingen van de wijkbewoners.
79.
Wijkcontracten zijn een ideaal instrument om transversale doelstellingen zoals duurzame ontwikkeling (lokale agenda 21) en aandacht voor de leefwereld van kinderen en jongeren te introduceren en dichter bij de mensen te brengen. Omdat de meest achtergestelde wijken een bijzondere hoge jeugddichtheid kennen, moet elk wijkcontract structureel rekening houden met kinderen en jongeren.
80.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) moet haar vertegenwoordiging via de gemeenschapscentra in de Plaatselijke Commissies voor Gewestelijke Ontwikkeling (PCGO)herzien. sp.a pleit voor het werken met netwerkcoördinatoren – eventueel vanuit het Steunpunt voor Sociale Stadsontwikkeling Stads² die een rugzakje financiële middelen meenemen naar de PCGO’s. Deze netwerkcoördinatoren coördineren het overleg met het Nederlandstalig verenigingsleven, werken samen met de leden van de PCGO’s en ontwikkelen met die partners projecten binnen het wijkcontract. Hierbij gebruiken ze hun rugzakje met middelen als hefboom. Tot slot koppelen ze systematisch terug naar het beleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie om tot een samenhangend beleid te komen.
Brussel, 250 keer beter – 16/16
81.
Het Stedenfonds van de Vlaamse Gemeenschap moet beter aansluiten op de stedelijke programma’s van de andere overheden (gemeenten, gewest, Europese fondsen). Er moet in Brussel veel meer gewerkt worden in de richting van complementariteit, cofinanciering, coproductie en geïntegreerde stadsontwikkeling. sp.a wil daarom een deel van het Stedenfonds expliciet afstemmen op de wijkcontracten (o.a. via de netwerkcoördinatoren) om zo meer kritische massa te creëren. Een deel van de Stedenfondsmiddelen moet, volgens een bepaalde en volgens de lokale noden gedefinieerde sleutel, verdeeld worden onder de negentien gemeenten. Via overeenkomsten, waarin de lokale Nederlandstalige schepenen of OCMW-voorzitters een coördinerende rol spelen, moeten de gemeenten die middelen inzetten voor initiatieven die aansluiten bij de (Vlaamse) gemeenschapsbevoegdheden waarvoor concrete behoeften bestaan.
82.
Het Stedenfonds moet in haar doelstellingen en projecten verder gaan dan de zuivere VGC-bevoegdheden. Het moet een bijdrage leveren aan de stedelijke ontwikkeling in al zijn aspecten: huisvesting, tewerkstelling, leefmilieu, … Het heeft ook geen zin dat de strategische doelstellingen van het Stedenfonds samenvallen met de grote bevoegdheidspakketten van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. In functie van een meer geïntegreerd beleid moeten de strategische doelstellingen bestaan uit transversale of horizontale beleidslijnen doorheen de verticale klassieke bevoegdheden van de VGC.
83.
sp.a wil de advieswerkgroep Stedenfonds herzien, zowel qua samenstelling als qua werking. Het moet een echt overlegplatform worden waar het Nederlandstalig stedelijk middenveld rond de tafel zit en advies uitbrengt over alle aspecten van het stadsontwikkelingsproject dat de VGC realiseert.
84.
Op gewestelijk niveau pleit sp.a voor de oprichting van een Raad voor Stedelijke Solidariteit met vertegenwoordigers van het stedelijk middenveld en lokale overheden, aan wie alle belangrijke ontwerpordonnanties en beleidsplannen inzake stedelijke ontwikkeling en sociale solidariteit ter advies worden voorgelegd.
85.
Het stedelijk beleid moet in haar planning expliciet aandacht besteden aan de problemen die personen met een handicap in een stad ondervinden. Zo zullen de wijkcontracten niet alleen met jongeren en kinderen rekening moeten houden, maar ook met kinderen met een handicap.
86.
De procedures voor het bekomen van stedenbouwkundige vergunningen voor renovatie, bouw en vernieuwbouw dienen te worden ingekort waarbij een onderscheid kan gemaakt worden tussen werken die een impact op de omgeving hebben en deze die er geen impact op hebben; voor deze laatste categorie dient een snelprocedure (bvb 1 maand) voor de stedenbouwkundige vergunningen te volstaan
87.
Verantwoordelijkheidszin moet bij de jeugd en de volwassenen worden aangekweekt. Het uitzicht van hun buurt, de verstandhouding hangt voor een deel van henzelf af: herrie zoeken, een leeg blikje op straat gooien, vandalisme plegen, agressief optreden of rijden, …. Veel kan worden vermeden, indien een “m’enfout-isme’ houding wordt vervangen door zin voor de eigen verantwoordelijkheid. Die kan op verschillende niveaus worden gestimuleerd.
Brussel, 250 keer beter – 17/17
7. Milieu Het milieubeleid moet gericht zijn op het behoud en herstel van een gezond leefmilieu en van de biodiversiteit. Tegen 2030 mogen de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (ouderen, kinderen) geen gezondheidseffecten van milieuvervuiling meer ondervinden. Tegen 2010 moet twee derden van deze doelstellingen 2010 gerealiseerd zijn. De manier waarop het Brusselse milieubeleid zijn doelstellingen nastreeft is vaak te complex, niet altijd uitvoerbaar en/of haalbaar en laat maar weinig ruimte voor creativiteit. Dit leidt tot plannenmakerij (afvalplan, geluidsplan, luchtplan, …) waarbij niemand nog overzicht heeft en er tijd noch middelen blijven om al de plannen uit te voeren. sp.a wil een milieubeleid met heldere regels, duidelijkheid over wie wat doet, het sluiten van achterpoortjes via allerlei uitzonderingen die moeilijk te controleren zijn en een minimum aan papierwerk. De Brusselaars zelf moeten maximaal bij het beleid betrokken worden. Alleen zo ontstaat een milieubeleid dat begrepen en gedragen wordt. 88.
Elke Brusselaar heeft recht op groen (park, grasveld, stadsbos) in de buurt. Brussel is relatief groen maar slechts 10% van de huidige groene ruimte bevindt zich in het stadscentrum en de 19de eeuwse gordel. Daarom wil sp.a meer groene ruimte in dichtbevolkte buurten van de stad. Elke Brusselaar moet binnen de 300 meter over groene ruimte beschikken. Dat kan door de binnenruimte van woonblokken te vergroenen, de uitvoering van het groene netwerk te versnellen (meer bomen en aanplanting op pleinen) en braakliggende kavels systematisch groen te maken.
89.
Brusselaars die vrijwillig bezig zijn met natuurbescherming en milieu moeten worden aangemoedigd. Naast de subsidiering van erkende natuur en milieuorganisaties, moeten meer Brusselaars en wijkverenigingen gestimuleerd worden door concrete natuur- en milieuprojecten in woonbuurten te ondersteunen (stadstuintjes, klimplanten als gevelgroen, tegeltuintjes, groendaken, broedgelegenheden voor vogels, huisvesting voor vleermuizen en gierzwaluwen, alternatieve verharding van parkings, mosvriendelijke mortel, …).
90.
Vooral kinderen en jongeren raken steeds vaker vervreemd van de natuur. Daarom wil sp.a investeren in een breed natuur- en milieueducatieprogramma en dit zowel in de schooltijd als in de vrije tijd via het jeugdwerk en de kinderboerderijen.
91.
Het Brussels gewest werkt met vijfjaarlijkse afvalstoffenplannen. Het plan 2003-2007 is in veel opzichten niet ambitieus genoeg en moet bijgestuurd worden. Groente-, fruit- en tuinafval (GFT) maakt meer dan de helft van het huishoudelijk afval uit. Daarom moet GFT-afval in aparte zakken worden opgehaald en gecomposteerd in grote compostinstallaties. Via een overeenkomst met het Vlaamse gewest kan Brussel de bestaande Vlaamse compostinstallaties gebruiken.
92.
sp.a bepleit het principe ‘de vervuiler betaalt’ en wil daarom af van de asociale forfaitaire gewestbelastingen. Die moet vervangen worden door een financiering gebaseerd op algemene middelen en op een retributie in functie van de hoeveelheid geproduceerd afval. Een eerste stap is een daling van de gewestbelasting en de invoering van betalende vuilniszakken waarvan de aankoopprijs niet té hoog mag liggen en met sociale bijsturing waar nodig.
93.
Naast preventie en bewustmaking is een goed handhavingsbeleid nodig zodat klachten worden opgevolgd en overtredingen worden bestraft. Naast de uitbouw van een doeltreffend handhavingsapparaat binnen de politie en het gerecht, zijn de inspectiediensten van het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM) essentieel voor de naleving van de milieuwetgeving. Ook de lokale politiediensten moeten beter worden uitgerust om efficiënt ten strijde te kunnen trekken tegen milieuovertredingen.
94.
Sluikstorten is in sommige wijken een ware plaag. De strijd tegen het sluikstorten moet worden opgevoerd door hiervoor meer geld en personeel in te zetten en de boetes te verhogen. Aanvullend moeten er ook meer lokale gewestelijke en gemeentelijke containerparken komen die ook buiten de kantooruren open zijn en gratis zijn voor de inwoners. Het is ook niet zinvol dat er tussen de gemeenten verschillen bestaan in de beschikbaarheid en de kostprijs voor de gebruikers van containerparken. Een lage drempel zorgt er immers voor dat de bewoners langs deze weg actief bijdragen tot sorteren en recycleren. sp.a meent dan ook dat het gewestelijk beleid hierop gericht moet zijn. Het aantal gewestelijke containerparken moet door de uitvoering van het
95.
Brussel, 250 keer beter – 18/18
afvalstoffenbeheersplan stijgen van twee naar vier. Ook in de ondersteuningsmaatregelen aan gemeentelijke initiatieven moet het streven naar een vergelijkbare beschikbaarheid en prijs voorop staan. 96.
Het afvalbeleid moet er één zijn van voorkomen in plaats van genzen. Preventie, bewustmaking en recyclage vormen daarom de belangrijkste schakels in een modern afvalbeleid. Toch telt Brussel nog steeds geen netwerk van toegankelijke en aantrekkelijke recyclagecentra. sp.a wil daarom in Brussel een netwerk van recyclagecentra ontwikkelen en tweedehandswinkels ondersteunen. Deze centra en winkels zijn bij uitstek ook geschikt om projecten van sociale economie met laagdrempelige tewerkstelling te starten.
97.
Het Brussels hoofdstedelijk gewest kampt met een groot aantal zwaar en zeer zwaar verontreinigde sites. Budgettair is het niet haalbaar om ze allemaal op korte termijn te saneren. Er moeten dus keuzes gemaakt worden. Maar om de beste keuzes te maken, moet er een volledig overzicht bestaan. Daarom pleit sp.a voor een gedetailleerd register van verontreinigde gronden. Op basis van dit register moeten de sites gelegen tegen woonzones en die een acuut gevaar vormen voor de volksgezondheid eerst worden aangepakt. Problematisch blijven oude industriële terreinen die omwille van bodemverontreiniging niet meer gebruikt worden. Omdat in Brussel zeer veel nood is aan ruimte, moet werk gemaakt worden van een collectief bodemsaneringsfonds, gefinancierd door privé en overheid.
98.
In de stad beletten daken, betonnen en geasfalteerde wegen en parkings dat het regenwater in de bodem dringt en door het aansluiten op een gemengde riolering wordt het water meestal versneld afgevoerd. Voor een waterzuiveringsstation heeft dit niets dan nadelen: de buizen moeten groter en duurder zijn, het zuiveringsproces verloopt niet optimaal en bij het transport treedt regelmatig overstorting van afvalwater in de waterlopen op. sp.a wil slim omgaan met regenwater via groendaken, regenwaterputten en de start van een gescheiden rioolstelsel bij de vernieuwing van oude riolen.
99.
Inzake waterbeheer is in Brussel nood aan een trendbreuk. Vandaag staan drie intercommunales in voor de productie, distributie, sanering en zuivering van water. sp.a pleit voor één gewestelijk wateragentschap dat zowel het beheer van de waterzuiveringsstations, de verkoop en de verdeling van drinkwater, het beheer van de distributieketen en het onderhoud en de vernieuwing van het rioolwerk op zich neemt.
100. In plaats van de voortdurende lineaire stijgingen van de waterprijs, wil sp.a een sociaal en ecologisch prijzenbeleid. Dit kan door een progressieve tarifering in te voeren. Zo kan de garantie op een goedkope basishoeveelheid water gecombineerd worden met het principe ‘hoe meer je verbruikt, hoe meer je betaalt’. 101.
Pesticiden blijven ook in Brussel een groot probleem. sp.a wil het pesticidengebruik halveren. Om dit te bereiken moet o.a. meer aandacht gaan naar het pesticidengebruik in (groente)tuinen, parken, woningen en gebouwen.
102. Het naleven van de Kyoto-norm door het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen is een morele plicht. Paradoxaal genoeg moet het Brussels gewest volgens het federale Kyoto-plan de uitstoot van de broeikasgassen niet doen dalen, maar mogen ze zelfs nog met 3,4% stijgen. Het zou een fout signaal zijn mocht het Brussels gewest daarom geen extra inspanningen leveren. De uitstoot van broeikasgassen is hoofdzakelijk afkomstig van het energieverbruik in gebouwen en van het autoverkeer. Dat laatste zorgt trouwens ook voor de slechte luchtkwaliteit in de stad. Daarom moet het autoverkeer toch worden teruggedrongen en moet het energieverbruik in de gebouwen naar omlaag. 103. Ten minste 6% van de totale elektriciteit moet uit hernieuwbare bronnen (warmtekrachtkoppeling, groene stroom, …) komen. De overheid heeft een niet te onderschatten voorbeeldfunctie, ook in rationeel energieverbruik. De talrijke overheidsgebouwen in Brussel moeten in versneld tempo milieuvriendelijk worden. Het streefdoel van sp.a is om tegen 2020 klimaatneutrale overheidsgebouwen te hebben, dat wil zeggen gebouwen die netto geen energie van buitenaf meer nodig hebben. Dat is mogelijk door allerlei vormen van energiebesparing in te voeren en zonne-energie of andere alternatieve energievormen te gebruiken. Daarom wil sp.a een slagvaardige promotie en een aantrekkelijk premiebeleid voor zonnepanelen en zonneboilers. 104. Het dierenwelzijn is een blijvende bekommernis. De bestaande wetgeving op dieren in circussen en veemarkten moet effectief worden gecontroleerd. De zwerfkattencampagne die in sommige Brusselse Brussel, 250 keer beter – 19/19
gemeenten wordt gevoerd moet veralgemeend worden naar alle Brusselse gemeenten. Rusthuizen moeten de mogelijkheid voorzien om een (instellings) dier in het rusthuis te houden wat vele ouderen graag willen. 105. Een leefmilieubeleid wordt door de mensen pas ten volle ervaren als zij ook in een propere stad leven. Dit is nog steeds een pijnpunt in Brussel voor zowel inwoners als bezoekers. Het beeld van de typische hondenpoep is gekend maar ook nog steeds realiteit. De acties om van Brussel een propere stad te maken, moeten worden versterkt. Een betere coördinatie of taakverdeling tussen gewest en gemeenten dringt zich op om de middelen doelmatiger aan te wenden. Ook de inwoner van de stad moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. Het “de vervuiler betaalt”-principe is ook hier geldig. Er moet repressiever worden opgetreden tegen iedereen die vervuilt.
Brussel, 250 keer beter – 20/20
8. Welzijn Het welzijnsbeleid richt zich in eerste instantie tot mensen die door de mazen van het net van voorzieningen in andere beleidsdomeinen vallen (gezondheidszorg, jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, alfabetisering, gehandicaptenzorg). sp.a pleit voor een geïntegreerd welzijnsbeleid dat zich niet beperkt tot de organisatie van een eigen, exclusief netwerk van welzijnsvoorzieningen. Het welzijnsbeleid moet ook de organisatie van andere beleidsdomeinen bijsturen en kwetsbare groepen er een gepaste plaats in geven. 106. Het welzijnsbeleid is in Brussel in handen van de Gemeenschappen en Gemeenschapscommissies. Tweetalige voorzieningen vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die in hoofdzaak werd opgericht voor de voogdij over de OCMW’s, maar intussen een eigen bescheiden welzijnsbeleid is gaan uitstippelen. Het beleid van al deze besturen wordt totnogtoe vooral gekenmerkt door een concurrentiegedachte waarbij de schaarse pogingen om tot een gecoördineerd beleid te voeren, strandden in meningsverschillen. Toch groeit het besef dat een overlegmodel de efficiëntie ten goede komt én socialer is. sp.a pleit daarom voor een complementariteit én voor een functionele tweetaligheid in de eerste lijnszorg van alle diensten, ongeacht de overheid waar ze van afhangen. De IRIS-ziekenhuizen moeten gestimuleerd worden om zelf taalopleidingen voor hun personeel te organiseren. 107. Het kinderdagverblijvenplan heeft op enkele decennia gezorgd voor een netwerk van 84 kinderdagverblijven en peutertuinen. De investeringsmiddelen voor onderhoud en uitbreiding van dit netwerk zijn uitgeput, terwijl de vraag blijft groeien. Een peuterplan bis dringt zich op omdat de faciliteiten voor kinderopvang – net als de aanwezigheid van scholen – mede bepalend zijn voor het aantrekken en behouden van jonge gezinnen. Bovendien is de voorschoolse kinderopvang een ideaal instrument om kinderen voor te bereiden op het Nederlandstalig onderwijs. 108. Voor ouders die ’s nachts werken (horeca, schoonmaak, …) moet een kindernachtverblijf worden opgericht. Het tekort aan opvangplaatsen zorgt er bovendien voor dat toekomstige ouders zich op verschillende plaatsen tegelijk gaan inschrijven. Hierdoor wordt het reëel tekort nog eens virtueel aangedikt. In overleg met de inrichtende machten en overheden willen we op vrijwillige basis een centrale registratie van inschrijvingen uitbouwen, om een zicht te krijgen op het reële tekort, en om de instellingen te begeleiden bij het beheer van de wachtlijsten. 109. Na hun studententijd blijven heel wat jongeren in Brussel hangen omdat er zoveel te beleven valt. Op een dag krijgen ze kinderen en plots stellen ze vast dat ze veel minder buiten komen: een babysit vinden is alles behalve eenvoudig en de grootouders wonen niet in Brussel. Om dit soort problemen op te lossen wil sp.a een centrale babysitdienst en –telefoonnummer invoeren. Die babysitdienst kan zowel studenten te werk stellen als werkzoekenden (met dienstencheques). Ook wanneer hun kind ziek is kunnen ouders hier voor doorverwijzing terecht. De dienst zorgt er voorts voor dat alle babysitters een opleiding genieten voor zij op pad worden gestuurd. 110.
Een uitgebouwd net van buitenschoolse kinderopvang is in Brussel onhaalbaar. sp.a pleit eerder voor een concentratie van de beschikbare middelen in kleinschalige opvang voor kleuters. Voor oudere kinderen moeten de inspanningen zich richten op de kwaliteitsverbetering van de naschoolse opvang binnen de school en op de uitbouw van het vrijetijdstransport voor kinderen van tweeverdieners, vb. via schoolvervoerplannen.
111.
De organisatie van de diensten en instellingen voor bijzondere jeugdzorg door de Gemeenschappen zijn niet aangepast aan de Brusselse context waar begeleiders van problematische opvoedingssituaties vaak geconfronteerd worden met hersamengestelde, meertalige gezinnen. Een samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappen zorgt zowel voor een sturing van de vrijwillige en opgelegde maatregelen, als voor de afstemming en uitbouw van voorzieningen op de maat van Brussel.
112.
Er moet een sterke symbiose komen tussen de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB), de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg en de revalidatiecentra. Het vroegtijdig opsporen van leer- en concentratiestoornissen en een kordate multidisciplinaire aanpak kan gezinnen een hoop ellende en de samenleving een hoop kosten besparen. Brussel, 250 keer beter – 21/21
113.
Ook in Brussel willen we samen met de senioren en het seniorencentrum een Zilverplan opstellen, waarin de moeilijkheden en mogelijkheden van senioren op het vlak van mobiliteit, (vrijwilligers)werk, verkeersveiligheid, cultuur, zorg, … overzichtelijk en samenhangend aan bod komen.
114.
sp.a wil ouderen zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen. Dit creëert nood aan meer aangepaste dagopvang, dienstencentra en meer thuiszorg. De sluiting van een aantal rusthuizen de voorbije jaren in Brussel kan erop wijzen dat er geen onmiddellijke nood is aan nieuwe bedden. Wel dienen belangrijke investeringen te worden gepland om de kwaliteit van de Brusselse rusthuizen conform te maken aan de nieuwe normen die in 2010 moeten behaald worden. De kwaliteit van het financieel beheer van de rusthuizen is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Een onderdeel van die kwaliteit is de taal. Voor de bicommunautaire rusthuizen pleit sp.a voor een combinatie van NT2-cursussen op maat van het verzorgend personeel en financiële stimuli voor wie ze volgt.
115.
Voor senioren die zelfstandig wensen te blijven wonen en voor wie een rustoord niet noodzakelijk of wenselijk is, is een serviceflat een goed alternatief voor hen die om comfort – en / of veiligheidsredenen niet langer in hun eigen woning wensen te wonen. De bouw van serviceflats is vandaag nog ondermaats in Brussel hoewel er geld o.m. vanuit de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar is. Serviceflats geven aan een bepaalde doelgroep van senioren de kans om verder zelfstandig te wonen in een woning die qua grootte en comfort aangepast is aan hun leeftijd en gezinssituatie en met een basisaanbod aan dienstverlening.
116.
De Vlaamse Zorgverzekering blijft in Brussel voor verdeeldheid zorgen. De opening naar de bicommunautaire voorzieningen heeft het toepassingsgebied van de zorgverzekering aanzienlijk uitgebreid. Toch weigeren sommige OCMW’s hun klanten aan te sluiten uit vrees voor een tweesporenbeleid tussen het noorden en het zuiden. sp.a steunt de openheid van de Vlaamse Zorgverzekering naar zoveel mogelijk Brusselaars, maar wil tegelijkertijd pleitbezorger zijn van een federale zorgverzekering. Ook wil sp.a erover waken dat de financiële tussenkomst van het Zorgfonds ten goede komt van de zorgbehoevenden en niet dient als compensatie voor de eigen kosten van de instellingen. Zolang de federale zorgverzekering niet wordt gerealiseerd, dient de Vlaamse zorgverzekering verplichtend in elke bicommunautaire en tweetalige instelling van toepassing te zijn.
117.
De frequente vraag van dienstencentra naar begeleiding bij de omgang met dementerende bejaarden, wijst op een onbeantwoorde nood. sp.a wil daarom een Alzheimercafé starten waar ontmoetingsmomenten georganiseerd worden voor dementerenden en hun familie en begeleiders. In Nederland bewijzen meer dan 100 Alzheimercafés de nood en het succes van het initiatief.
118.
Justicieel Welzijnswerk moet de voorwaarden scheppen voor gedetineerden om na de straf te kunnen functioneren in de samenleving. De middelen om dit in de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis op een kwaliteitsvolle manier te doen, zijn ontoereikend. Ook hier zijn extra investeringen nodig die abstractie maken van communautaire overwegingen. De drie Gemeenschapscommissies moeten hier meewerken aan een geïntegreerde en complementaire aanpak en het aantal mensen en middelen moeten verdubbelen.
119.
Om gezond te blijven is gezond eten van groot belang. Daarom willen we voedingsproducenten ertoe aanzetten om minder vette voedingsmiddelen op de markt te brengen. Veel mensen, vooral jongeren, eten geregeld of altijd vegetarisch. Zij moeten op school of het werk, in ziekenhuizen en instellingen een volwaardige vegetarische maaltijd kunnen krijgen.
120. Onze kinderen eten te weinig fruit en groenten. Daarom willen we dat alle kleuters en lagere schoolkinderen eenmaal per dag een stuk fruit krijgen op school en dat schoolmaaltijden lekker, evenwichtig en gezond zijn samengesteld. Op die manier krijgen de kinderen niet alleen wat vitaminen binnen maar leren ze ook het belang van gezonde, lekkere voeding en dat misschien wel voor de rest van hun leven.
Brussel, 250 keer beter – 22/22
9. Armoede In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, leven er bijna 17.000 gezinnen van een leefloon. In verhouding tot het aantal inwoners is dat meer dan het dubbel van het Belgische gemiddelde, een kwart meer dan in Antwerpen. Hun aantal stijgt bovendien meer dan elders in het land. Tegelijkertijd zorgt de status van internationale hoofdstad voor een jaarlijkse injectie van niet minder dan 1,14 miljard euro in de Brusselse economie, is één baan op zes in België momenteel in één van de 19 gemeenten gelokaliseerd, en concentreert het gewest ongeveer 15 % van het nationale BBP op zijn grondgebied, terwijl het maar 9,5 % van de bevolking van het land vertegenwoordigt. We kunnen de armoede ook fysiek omschrijven: armoede is een gordel. In slechts 9 gemeenten ligt het gemiddelde inkomen per inwoner nog hoger dan het nationale gemiddelde, tegenover 19 in 1971, 15 in 1980 en 12 in 1990. Gemeenten zoals Sint-Gillis en Sint-Joost, die in 1971 nog uitstaken boven het nationale gemiddelde, bereiken daar vandaag respectievelijk maar 2/3 en de helft meer van. Er is armoedeconcentratie in bepaalde centrale wijken van het Hoofdstedelijk Gewest. Dat merken we ook in de rest van het gewest waar we een tendens tot homogeniteit vaststellen van de inkomens in de rand en in de tweede groene gordel van Brussel. Daar schommelt het gemiddeld inkomen rond een niveau tussen de 110 % en 140 % van het nationale gemiddelde. Ondanks alle inspanningen en analyses van de afgelopen twintig jaar, is de materiële kloof tussen Brusselaars onderling en tussen Brussel en het hinterland, nog gegroeid. Meer dan ooit is er nood aan mechanismen van solidariteit en ontmoeting, in de co-financiering van de armoede in het Gewest door de gebruikers van het Gewest, in de organisatie van de ruimtelijke ordening en de huisvesting, en door een fundamenteel andere financiering van het onderwijs. 121.
De kansarmoede is sterk geconcentreerd in bepaalde wijken met veel oude, vochtige huizen zonder badkamer of verwarming. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet in zijn huisvestingsbeleid prioriteit geven aan de wijken met de grootste concentratie armen. sp.a wil daarom dat de middelen uit het samenwerkingsakkoord ook ingezet kunnen worden voor huisvesting, momenteel mogen ze alleen gebruikt worden voor de verfraaiing van de leefomgeving en gevelrenovatie.
122. Het aantal thuislozen in Brussel neemt toe, de voorzieningen om ze op te vangen groeien niet mee. Vooral inloopcentra ontbreken; daar kunnen thuislozen overdag in en uit lopen om zich te wassen, een kopje koffie te drinken en een hapje te eten. sp.a pleit voor de uitbouw van een netwerk van tien dagcentra via een samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies. sp.a wil ook dat het beleid en de middelen voor de opvang van thuislozen gecentraliseerd worden in de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. 123. Kansarmen hebben – in tegenstelling met Vlaanderen – in Brussel geen structurele inspraak in de maatregelen die voor hen en in hun plaats worden genomen. sp.a pleit voor de inzet van ervaringsdeskundigen waarbij de beleidsmakers terechtkunnen voor advies en die systematisch de kansarmen zelf kunnen bevragen. De ervaringsdeskundigen slaan zo een brug tussen twee totaal verschillende leefwerelden die decennialang van elkaar gescheiden zijn door onwetendheid, onverschilligheid en diep gewortelde vooroordelen. 124. Kansarme minderjarigen moeten zo snel mogelijk opgespoord en begeleid kunnen worden. Het Medisch Schooltoezicht en de Centra voor Leerlingenbegeleiding moeten hierin een pro-actieve rol spelen. Kansarme gezinnen moeten vrijwillig een beroep kunnen doen op persoonlijke begeleiders. Dit kan georganiseerd worden via de preventiewerking van de comités voor bijzondere jeugdzorg. Minderjarigen louter omwille van materiële oorzaken plaatsen, is een schending van de rechten van het kind. Het leidt tot het uiteenvallen van gezinnen waardoor menselijke drama’s nog vergroten. Voor sp.a is plaatsing in een instelling soms nodig, maar slechts de laatste oplossing. Thuisbegeleiding kan plaatsing voorkomen. 125. Preventief wil sp.a steun verlenen aan initiatieven die opvoedingsondersteunend werken. Ook voor schoolopbouwwerk is een belangrijke preventieve rol weggelegd omdat het de link legt tussen ouders, buurt en school. Schoolopbouwwerk voorkomt dat jongeren ongemerkt uitgesloten worden en al op vroege leeftijd kansen worden ontnomen. 126. Heel wat bejaarden leven in kansarmoede. Hun beperkte mobiliteit zorgt vaak voor een bijkomend isolement dat niet alleen met onthaal kan worden opgevangen. Daarom wil sp.a ambulante begeleiding en de uitbouw van dienstencentra. Brussel, 250 keer beter – 23/23
127. De opvang van daklozen in Brussel moet beter gecoördineerd worden door een referentiecentrum voor daklozen, met een groen nummer, op te richten. Dit referentiecentrum is eveneens een hulpmiddel voor de bestaande centra voor daklozen onder meer om doorverwijzingen van daklozen te organiseren.
Brussel, 250 keer beter – 24/24
10. Cultuur Cultuur betekent niet alleen ontspanning en genot. Het is de rol van cultuur en kunst bij te dragen tot de bewustwording van de mens …. Ontmoeting is de rode draad doorheen het sociaal-cultureel beleid. Ontmoeting met de taal voor anderstaligen, ontmoeting met andere culturen voor de Nederlandstaligen, ontmoeting met de eigen mogelijkheden via het vormingsaanbod. 128. Ondanks belangrijke inspanningen tijdens de voorbije legislatuur, blijft de fysieke toestand van een aantal gemeenschapscentra bedroevend. De kwaliteit van de Vlaamse gemeenschapsvoorzieningen leidt ertoe dat ze als het ware letterlijk uit hun voegen barsten (onderwijs, kinderopvang, gemeenschapscentra). De versnippering van middelen, de ingewikkeldheid van de procedures en de moeilijke immobiliënmarkt in Brussel leiden dan weer tot een gefragmenteerd beleid. Daarom wil sp.a een contract afsluiten met de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Brusselsfonds ombouwen tot een Brussels Fonds voor Gemeenschapsinfrastructuur. Hierdoor kunnen bouw- en verbouwingswerken sneller worden uitgevoerd. 129. Met de oplevering van de Beursschouwburg, de verbouwing en restauratie van de KVS en de bouw van jeugdtheater Bronks, beschikt Brussel na het Kaaitheater, de Kaaistudio en de Ancienne Belgique over een aantal belangrijke Vlaamse cultuurhuizen. In deze rij ontbreken naast PARTS een Centrum voor Hedendaagse Dans en een Centrum voor Nieuwe Media voor Belgische en internationale audiovisuele kunstenaars. sp.a wil ook een Centrum voor Hedendaagse Beeldende Kunst in de gebouwen van Wielemans-Ceuppens. 130. Een steeds terugkerende vraag is die naar repetitielokalen voor muziekgroepen en atelierruimtes voor beeldende kunstenaars. Brussel beschikt over voldoende – zij het vaak tijdelijk – leegstaande infrastructuur die met een minimum aan middelen bruikbaar gemaakt kan worden voor repetities, creaties en performances. Met een permanente logistieke structuur – een soort cultureel vastgoedkantoor (uitbouw van het project “precair”) – kunnen lege hoeken in de stad tijdelijk artistiek ingevuld worden. 131.
Brussel heeft nood aan een theater met een groot podium. Zo’n Europees cultuurhuis moet geïntegreerd zijn in het stadsweefsel – bij voorkeur aan Thurn und Tassis, complementair zijn aan de bestaande cultuurhuizen wier werking niet in het gedrang mag komen en een concrete hefboom zijn voor de samenwerking tussen de verschillende gemeenschappen. Dit nieuw podium moet het resultaat zijn van een privaat-publieke samenwerking en financiering, alsook door de EU ondersteund worden.
132. Het onderscheid tussen kunst/cultuur enerzijds en sociaal-cultureel werk anderzijds moet worden weggewerkt in de mentaliteiten, in de structuren en in de administraties. Het beleid mag niet worden opgesplitst. De grenzen tussen amateur- en professionele kunsten zijn vaak moeilijk te bepalen. De kwaliteit van de producties van het Brussels Volkstejoeter of van de rederijkerstentoonstelling “Minnelijk Akkoord” wortelen in het enthousiasme van de gepassioneerde amateur. De inspanningen die de voorbije jaren geleverd zijn voor de ondersteuning van de amateurkunsten, moeten verankerd worden in een eigen plek binnen het subsidiebeleid én een eigen locatie. In Vlaanderen kunnen amateur-gezelschappen terecht in Culturele Centra, in Brussel zijn de meeste Gemeenschapscentra daar niet voor uitgerust. sp.a wil daarom met de Vlaamse Gemeenschap onderhandelen om het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten in Anderlecht om te bouwen tot een Centrum voor Brusselse Amateurkunsten. Hier kan het Brussels Volkstejoeter als residentieel gezelschap onderdak krijgen. 133. Het bestaande aanbod heeft nood aan herkenbare en professionele promotie. sp.a wil het profiel van Brussel als cultuurstad versterken en daarin moeten alle aanwezige cultuurgemeenschappen aan bod komen. Dit moet door de sterke kanten van het aanbod te beklemtonen en door de zichtbaarheid van de culturele eigenheid en veelheid van Brussel in de publieke ruimte te vergroten. Concreet denkt sp.a aan een jaarlijkse, grootschalige cultuurmarkt en cultuurweek (als start van het cultureel seizoen en de verdere uitbouw van kunstprojecten in de publieke ruimte: stripmuren, poëziegevels, kunst in de metro, beeld in het park, … 134. Culturele samenwerkingsakkoorden tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschapscommissies moeten leiden tot een co-communautair beleid waarbij op lokaal vlak een permanente plaats gegeven wordt aan meertalige initiatieven die beter ondersteund moeten worden. Op gewestelijk vlak moeten de culturele Brussel, 250 keer beter – 25/25
initiatieven m.b.t. het “imago van Brussel” op een doorzichtige manier gesteund worden in samenspraak met de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie). Op nationaal vlak moet in samenspraak met de federale overheid een gemeenschappelijk beheer uitgewerkt worden voor de federale culturele instellingen waarbij moet worden uitgegaan van de bijdrage die ze leveren aan o.a. de culturele identiteit van Brussel. 135. Een betere samenwerking tussen de gemeenschappen, krijgt vaak gestalte in mensen die de institutionele tegenstellingen overstijgen. Daarom wil sp.a personen als instellingen in het leven roepen: een Brusselse bouwheer die de architecturale kwaliteit bewaakt en een Brusselse cultuurintendant. sp.a is niet tegen geïnstitutionaliseerde kunstenaars zoals stadsdichters, stadsbeeldhouwers of stadscomponisten maar zij alleen kunnen hun stempel niet drukken op het culturele leven in de stad. sp.a wil daarom tijdelijke opdrachten opstellen voor curatoren voor literaire, beeldende en muzikale ingrepen in de stad. Zo willen we dat een poëziecurator vanaf de gedichtendag van 2005 een wervend poëzieproject opzet. 136. sp.a pleit voor een snelle totstandkoming van een cultureel samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en Franse gemeenschap. 137. Brussel heeft behoefte aan een steunpunt dat zowel een breed publiek als professionelen, onderzoekers, de media en de overheid sensibiliseert voor hedendaagse architectuur. Architecturale kwaliteit moet erkend worden als een publieke waarde die bijdraagt tot het algemeen belang. Architectuur moet opnieuw een politiek item worden en onderwerp zijn van een opiniërend discours. De overheid heeft hier een voorbeeldfunctie. Zij moet soepelheid hanteren en deskundigheid aanmoedigen. Een Brussels Architectuurinstituut, naar Vlaams en Nederlands voorbeeld, moet overheden ondersteunen bij architecturale projecten, nadenken over programma’s, wedstrijden organiseren, architecten selecteren, ambtenaren begeleiden, een politiek beleid ontwikkelen en inspraakmomenten verzekeren. De eerder vermelde Brusselse bouwheer werkt vanuit het Architectuurinstituut. Dit moet aansluiting vinden bij de onderwijsinstellingen, de bestaande architectuurinitiatieven (St. Lucas Archief, CIVA, …) en door samenwerkingsverbanden de opdeling tussen gewest en gemeenschap overstijgen. 138. De toepassing van het decreet op het plaatselijk cultuurbeleid is in Brussel een experiment voor de verhoudingen tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Brusselse gemeenten. Voor het eerst wordt een rechtstreekse band gecreëerd tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Brusselse gemeenten. Deze band heeft te maken met de organisatie van het plaatselijk beleid en niet alleen met de rol van gemeente als inrichtende overheid van instellingen. De evaluatie van dit experiment moet uitwijzen of de gemeente ook een directere rol kan spelen in het lokaal jeugdbeleid, lokaal sportbeleid of lokaal sociaal beleid. 139. De werking van de 22 Vlaamse Gemeenschapscentra moet geëvalueerd worden en in functie van de resultaten hiervan verder geoptimaliseerd. Bijkomende opdrachten zoals participatie in wijkcontracten, welzijnsfuncties, de Zinnekeparade of lokaal sociaal beleid kunnen slechts opgenomen worden als het personeelskader wordt uitgebreid. De Gemeenschapscentra moeten echter een belangrijke pijler blijven in het lokaal en regionaal cultuurbeleid. De kwaliteit van de infrastructuur staat voorop en vormt een prioriteit bij investeringen. 140. Brussel heeft heel wat aanslagen meegemaakt op het patrimonium uit het verleden en dus op de eigen geschiedenis. sp.a wil het collectief geheugen een permanente plaats geven door de Brusselse volkstaal en –cultuur structureel te ondersteunen en met een museum dat de geschiedenis van Brussel verbeeldt. 141.
Pas sinds een tweetal jaar heeft Brussel met “Agenda” een volwaardige Uit-krant. Een centralisatie en professionalisering van de cultuurcommunicatie maakt het de liefhebbers makkelijker en kan een nieuw publiek aanspreken. Daarom wil sp.a geïntegreerde cultuurcommunicatie en centrale ticketing verzorgen in het communicatiecentrum ‘Monnaie House’ dat ook de verdubbelde Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek moet huisvesten. De cultuurcommunicatie moet over de gemeenschapsgrenzen gaan en dus ook de nodige aandacht besteden aan anderstalige en meertalige projecten. Daarnaast moet er specifieke communicatie worden opgezet naar doelgroepen (kinderen, senioren, anderstaligen, …). De portaalsite Digitaal Brussel moet verder gepromoot worden en de websites van de culturele instellingen en de Nederlandstalige Brusselse media moeten hierop worden afgestemd.
Brussel, 250 keer beter – 26/26
142. Een aantal mensen vindt nog steeds moeilijk de weg naar het rijke culturele aanbod. Om de financiële drempels te slopen, moet de cultuurwaardebon gerichter bestemd zijn voor kansarme groepen. Jongeren zouden eveneens de kans moeten krijgen om meer cultuur bij te wonen op een goedkope manier. Daarnaast zijn veel jongeren in Brussel anderstalig. Daarom wil sp.a dat de scholen de cultuurwaardebons onder hun leerlingen kunnen verspreiden zodat zowel de jongeren als hun ouders van de Nederlandstalige cultuur in Brussel kunnen proeven. Tegelijkertijd moet het gebruik ervan worden uitgebreid naar een ruimer vrije tijdsaanbod (vb. sport). “De Kaart”, die jongeren gratis krijgen bij lidmaatschap van een Brussels jeugdhuis, moet worden uitgebreid naar verenigingen in andere sectoren. Ook praktische drempels – sociale of fysieke – moeten weggewerkt worden. Met taxicheques of belauto’s kan het mobiliteitsprobleem van minder mobiele Brusselaars verholpen worden. Impulsen voor ambulante kinderopvang kunnen gezinnen met kinderen in staat stellen makkelijker deel te nemen aan het culturele avondaanbod. 143. Omdat sp.a van Brussel een kindvriendelijke stad wil maken, moeten kinderen een evidente plaats krijgen binnen het volwassen culturele aanbod. Daarvoor zijn fysieke ingrepen op maat van kinderen nodig en moet ook het educatieve aanbod van musea en culturele instellingen uitgebouwd worden. 144. Film is een cultureel product. Filmproductie kan voor Brussel een belangrijke economische activiteit worden, die banen schept en bijdraagt tot de culturele uitstraling van onze hoofdstad. Bovendien merken we dat de Belgische film het de jongste jaren beter doet, maar structurele ondersteuning is noodzakelijk. De onlangs ingestelde federale “tax shelter” is een eerste stap in de goede richting. Willen we de Belgische filmindustrie echt ondersteunen en zorgen dat deze banen schept in Brussel, dan moet Brussel over filmstudio’s beschikken. sp.a vraagt bijgevolg dat er dringend een haalbaarheidsstudie wordt uitgevoerd naar de mogelijke reconversie van oude industriële sites of opslagplaatsen tot filmstudio’s. 145. In navolging van het literatuurhuis Passa Porta dat tijdelijk een flat ter beschikking stelt van residentiële schrijvers, moet de internationale dimensie van Brussel vertaald worden in een duurzaam artists-inresidence project, al dan niet in samenwerking met de Brusselse kunstscholen. 146. Het culturele Brussel vormt een sterke aantrekkingspool voor Vlaamse studenten die een kunstopleiding willen volgen. Zij brengen op hun beurt heel wat creativiteit en energie naar de stad. De infrastructuur van de bestaande kunstscholen moet dan ook beantwoorden aan hun verwachtingen. Een gericht impulsbeleid kan de Brusselse kunstopleidingen alleen maar aantrekkelijker maken voor studenten.
Brussel, 250 keer beter – 27/27
11. Monumenten en Landschappen Als historische stad en hoofdstad beschikt Brussel over een ongelooflijk rijk patrimonium ondanks de vele vernielingen die in gouden (sic) jaren ’60 ‘n ’70 werden aangericht. Sinds het ontstaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een inhaalbeweging gemaakt voor de bescherming van monumenten. Ook in de voorbije legislatuur werden wekelijks door de regering monumenten en gebouwen beschermd of op de bewaarlijst geplaatst. 147. Om eigenaars van geklasseerde gebouwen aan te moedigen tot renovatie, dient een restauratiefonds te worden gecreëerd dat laagrentende leningen verstrekt aan deze eigenaars naast de premies die vandaag reeds bestaan. Goedkopere leningen zullen immers de drempel tot dikwijls dure restauratie verlagen. 148. Een monumentenwacht dient te worden opgericht die zowel inspecties verricht als eigenaars persoonlijk advies of informatie verleent over restauratietechnieken en de bestaande subsidieregelingen. 149. Om de beschermde monumenten beter kenbaar te maken bij het grote publiek, dient een “snel-inventaris” te worden gepubliceerd waarin op een zeer overzichtelijke wijze de volledige inventaris van het Brussels erfgoed wordt in beeld gebracht. Dergelijke inventaris moet vooral visueel zijn en bevat de meest essentiële gegevens van het erfgoed, bvb naam van de architect, de ligging, het bouwjaar en de bouwstijl. 150. Aangezien het roerend erfgoed behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en het onroerend tot die van de gewesten, is in Brussel geen enkele overheid verantwoordelijk, bestaat er geen wetgeving noch financiering voor de bescherming van het roerend patrimonium van het hoofdstedelijk gewest. Deze lacune moet in een akkoord tussen de gemeenschappen worden opgeheven. 151.
In Brussel zijn er heel wat gebouwen die horen tot het architecturaal erfgoed. Bij de herwaardering (restauratie, herbestemming) van zo’n gebouw kan de hele buurt worden betrokken (informatie, debatten, toekomstmogelijkheden, …) en kan betrokkenheid over de wijk waar men woont ontstaan en meteen ook een verantwoordelijkheidsgevoel i.v.m. het uitzicht ervan.
Brussel, 250 keer beter – 28/28
12. Jeugd(werk)beleid Het jeugd(werk)beleid heeft in Brussel de laatste jaren heel wat gerealiseerd. Jeugdcentra voor maatschappelijk kwetsbare jeugd (WMKJ) werden uitgebouwd, er werd fors geïnvesteerd in jeugdinfrastructuur en met Yota! kwam er een eerste participatiestructuur voor kinderen en jongeren. Niet alleen het beleid, ook de sector zelf heeft veel inspanningen geleverd. Toch verdienen nog veel problemen extra aandacht. Het gaat om moeilijkheden die alleen maar verholpen kunnen worden met sterke participatie van de jongeren zelf. Bij het opstellen van de jeugdwerkbeleidsplannen wordt nog te vaak de doelgroep zelf vergeten. Belangrijk is daarom dat bij het volgende jeugdwerkbeleidsplan ook de lokale jeugdraden en jeugddiensten een rol spelen zodat jongeren betrokken worden bij de opmaak. Een goed jeugdbeleid is een beleid van, voor en door jonge mensen. 152. Inspraak van kinderen en jongeren moet betrekking hebben op de biotoop van die kinderen en jongeren. Deze biotoop heeft vanzelfsprekend niet alleen te maken met school en jeugdclub, maar in de eerste plaats met de inrichting van de leefomgeving, de mobiliteit van kinderen, hun huisvesting, … Met de verdere uitbouw van Yota! als inspraakstructuur voor kinderen en jongeren moeten kinderen en jongeren ook een plaats veroveren binnen het gewestelijk beleid. De methodes zijn er, wat ontbreekt zijn de gewestelijke structuren. 153. Brussel mag als gewest niet achterblijven inzake kinderrechten. De volgende stappen zijn nodig: de ratificering van het kinderrechtenverdrag door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de oprichting van een formeel aanspreekpunt voor kinderen in een mengvorm van een kinderombudsdienst en een kinderrechtencommissariaat. 154. Jongeren hebben ruimte nodig om hun ding te doen: spelen, sporten, fuiven, rondhangen, .. Er is in Brussel nog altijd een grote behoefte aan veilige, goed bereikbare en aantrekkelijke infrastructuur voor jongeren. Daarom wil sp.a een eerste gewestelijk jeugdruimteplan als onderdeel en kindvriendelijke bijsturing van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan. 155.
Daarnaast wil sp.a de volgende vijf jaar een versnelde investering in jeugdlokalen voor jeugdverenigingen. Naast financiële impulsen om de jeugdinfrastructuur verder uit te bouwen, is het belangrijk om via de jeugddienst van de VGC een professionele ondersteuning te geven bij infrastructuurdossiers.
156. sp.a wil meer speelzones in de stad zonder kinderen en jongeren onder te brengen in speelreservaten. Daarom pleit sp.a voor de invoering van een jeugdparagraaf binnen de wijkcontracten en de mobiliteitsconvenants. De introductie van de jeugdparagraaf binnen wijkcontracten maakt dat bij de inrichting van de openbare ruimte en bij woonprojecten onmiddellijk rekening wordt gehouden met de wereld van kinderen en jongeren. 157.
In bepaalde stadsdelen is het gebrek aan speelruimte schrijnend. Daarom moet zoveel mogelijk bestaande sport-, cultuur- en schoolinfrastructuur worden opengesteld voor het jeugdwerk. Ook het groot tekort aan repetitie- en atelierruimte voor jongeren kan hiermee verholpen worden.
158. Om het aantal speelruimten verder uit te breiden, wil sp.a de bestaande speelpleinen van de VGC overdragen naar het lokale niveau en naast het eerste regionale stadsspeelplein ‘Ten Nude’ een tweede regionaal speeldomein ontwikkelen. 159. Naast sport is muziek een essentieel onderdeel van de jongerencultuur. Ondanks de inspanningen die de laatste jaren zijn geleverd, hebben jongeren in Brussel moeite om een podium te vinden. Voor jongeren wordt het allemaal snel te duur. Daarom wil sp.a de bestaande initiatieven bundelen en versterken via een muziekbeleid. Dat bekent de uitbouw van een netwerk van betaalbare podia, repetitieruimtes en opnamefaciliteiten. 160. Jongeren die een fuif, concert of andere activiteit organiseren moeten bij één virtueel loket terechtkunnen voor de organisatie van hun evenement, een Brussels e-fuifpunt. 161.
Niet alle jongeren hebben evenveel mogelijkheden en kansen om zichzelf te ontplooien. Ondanks het grote aanbod aan jeugdwerkingen, sportclubs, vakantiekampen, muziek- en dansscholen zijn er in Brussel heel wat jongeren die uit de boot vallen. Vooral jongeren van allochtone afkomst en ook jongeren uit een Brussel, 250 keer beter – 29/29
armoedesituatie vinden onvoldoende aansluiting bij het gewone jeugdwerk. Een jeugdbeleid gericht op het verhogen van kansen kan hun algemene maatschappelijke positie verbeteren. In Brussel moeten de jeugdcentra voor kansengroepen (Werkingen met Maatschappelijk Kwetsbare Jongeren) meer netwerkgericht en buurtdoorbrekend werken zodat ze een opstap worden naar de algemene Nederlandstalige jeugdwerkinitiatieven. Deze laatste dienen hun aanbod zoveel mogelijk open te stellen voor kansengroepen. 162. Brussel is een uitgelezen plek om interculturele contacten, solidariteitsgevoelens, openheid en tolerantie te stimuleren. Daarom pleit sp.a voor interculturele projectondersteuning binnen het jeugdwerk. Dit biedt ook mogelijkheden voor methodische vernieuwing en uitwisseling. Het uitbouwen van interculturele contacten binnen het Brussels jeugdwerk moet leiden tot toegankelijke initiatieven waar alle jongeren een beroep op kunnen doen. 163. De invloed van internet en multimedia mag bij kinderen en jongeren niet onderschat worden. Maar buitenshuis internetten of zelf een cd-rom maken, blijft voor een pak jongeren moeilijk. Daarom wil sp.a alle jongeren een virtueel basismobiliteitspakket aanbieden. Alle jongeren moeten evenveel toegang hebben tot het wereldwijde web en tot multimedia. Daarom moeten in alle openbare gebouwen net-omaten komen waar jongeren gratis kunnen internetten en mailen, en moeten er in alle scholen en bibliotheken computers met internet en multimedia komen, waarvan het gebruik gratis is. 164. Via een virtueel jeugdnetwerk moet aan de multimediavaardigheden van kinderen en jongeren gewerkt worden. Een virtueel jeugdnetwerk betekent dat zoveel mogelijk jeugdorganisaties toegang krijgen tot internet en impulsen krijgen om multimedia te hanteren in hun werking. 165. Elk kind heeft recht op een park met veilige speeltuigen of een speeltuin in een straal van 500 meter rond zijn woning. De speeltuinen van de scholen moeten hierom ook meer opengesteld worden.
Brussel, 250 keer beter – 30/30
13. Sport en vrije tijd Sport lijkt soms een beetje oorlog, maar is in zijn zuiverste vorm de bezigheid met de laagste drempel, op sociaalcultureel vlak zowel als op dat van de taal, en daarom – zeker in Brussel – het dankbaarste instrument voor ontmoeting en gemeenschapsvorming. En het is gezond, waardoor het in een stad waar kinderen meer dan elders last hebben van een chronisch gebrek aan beweging, en bijgevolg van zwaarlijvigheid, een hoop andere maatregelen én kosten kan voorkomen. Teveel Brusselaars – kinderen, senioren, gehandicapten, allochtonen – kunnen om verschillende redenen hun recht op beweging niet in de praktijk brengen. De instrumenten die een sportbeleid heeft om hen te bereiken, zijn: kwalitatieve én kwantitatieve omkadering, informatie, promotie, inspraak, bereikbaarheid, en aangepaste infrastructuur… Met een mix van maatregelen willen we de drempels in de sport slopen, omdat sport sociale drempels sloopt. 166. Zwemmen is veel meer dan wat waterpret en gezond sporten. Zwemmen is sociaal samenzijn en draagt bij tot een betere sfeer in onze stad. Zwembaden die gesloten zijn, moeten zo snel mogelijk weer open, ook ’s avonds en in het weekend. Alle leerlingen in Brusselse scholen moeten wekelijks minimaal 30 minuten kunnen zwemmen. Het beheer van de zwembaden moet gebeuren op gewestelijk niveau. Elke grote stad in Europa beschikt over verschillende openluchtzwembaden. Brusselaars moeten voor zomerse afkoeling en waterpret naar Huizingen of Hofstade. sp.a wil in Brussel een olympisch openluchtzwembad bouwen omdat dit mogelijkheden biedt voor ontmoeting, ontspanning, beweging, vrijetijdstoerisme en tewerkstelling en omdat het de stad aangenamer maakt. 167. Elke sportclub en elke individuele sporter heeft recht op sportinfrastructuur waar hij zijn sport kan beoefenen. Vandaag kent Brussel een tekort aan geschikte infrastructuur voor ploegsporten. De inspanningen van het gewest om de gemeentelijke sportinfrastructuur aan te passen en uit te bouwen moet aangevuld worden met de verdere uitbouw van vijf regionale sportcentra die ook Nederlandstalige sportclubs een onderdak bieden. Het beheer en de bouw- en verbouwingswerkzaamheden moeten gewestelijk beheerd worden. 168. Voor een goed rendement moeten de regionale sportcentra een schoolsportwerking uitbouwen. Investeringen voor ‘buurtsport’ vanuit de Vlaamse Gemeenschapscommissie moeten gekoppeld worden aan wijkscholen en aan het schoolopbouwwerk. Dat komt de beheersbaarheid en de samenhang van een Nederlandstalig gemeenschapsbeleid ten goede, zonder de band met de buurt uit het oog te verliezen. Sportinfrastructuur in scholen moet ook buiten de schooluren opengesteld worden voor buurtbewoners. 169. Sportclubs blijven het hart van de sport. De ondersteuning door de sportdienst van de Vlaamse Gemeenschapscommissie moet versterkt worden door die van de Vlaamse Federaties. sp.a stelt voor dat de Vlaamse Gemeenschap in de subsidiëring van de Federaties een clausule inbouwt die hen verplicht om 5% van hun middelen in Brussel te investeren. 170. Sport is een activiteit met een zeer lage drempel, en daarom een instrument bij uitstek om verschillen in taal en culturele achtergrond te overbruggen. Kinderen zijn hiervoor het meest ontvankelijk. Investeringen in toeleiding en begeleiding van kinderen naar en in sportclubs, zijn een investering in gezonde volwassenen van morgen, maar ook in de gezonde Brusselse gemeenschap van morgen. 171.
Sport- en bewegingsmogelijkheden voor personen met een handicap zijn in het Brusselse nogal beperkt. Als enige lokale sportdienst, werkte de Vlaamse Gemeenschapscommissie een actieplan ‘Aangepast Sporten 2002-2004’ uit. Die inspanningen moeten voortgezet worden. Concreet moeten alle investeringen in sportinfrastructuur, of het nu gaat om nieuwe of aanpassingen aan bestaande, gepaard gaan met het verhogen van de toegankelijkheid voor personen met een handicap. Ook moet een netwerk van professionele en vrijwillige begeleiders uitgebouwd worden om deze doelgroep van en naar de activiteiten te brengen.
172. Brussel telt meer dan 130 fitnesszalen, waar jaarlijks meer dan 100.000 Brusselaars over de vloer komen. Een kwaliteitslabel, gebaseerd op informatie en begeleiding kan de kwaliteit van dat aanbod opkrikken. 173. De prijs van vele fitnesscentra is nog een hoge drempel voor vele inwoners om deze sport te kunnen beoefenen. De invoering van sportcheques kan deze drempel verlagen. Brussel, 250 keer beter – 31/31
174. Internationaal staat Brussel prominent op de atletiekkaart, met de memorial Vandamme en de jaarlijkse crosscupwedstrijd in Laken, waar recent nog het wereldkampioenschap veldlopen georganiseerd werd. Om het sportbeleid in Brussel internationaal op de kaart te zetten, moet die passie gekoppeld worden aan modern management. sp.a wil een sportambassadeur voor Brussel die Brussel uitbouwt al Europese atletiekhoofdstad en de kandidatuur van Brussel voor de Olympische Spelen van 2016 ondersteunt.
Brussel, 250 keer beter – 32/32
14. Economie en wetenschappelijk onderzoek Brussel is een rijke stad. Althans op basis van statistieken over de economische meerwaarde die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geproduceerd wordt. Deze rijkdom komt evenwel onvoldoende de inwoners van Brussel tegoed. De werkloosheid onder de Brusselse bevolking staat immers in schril contrast met deze economische rijkdom en de fiscale opbrengsten van de Brusselse economie komen vooral de federale overheid ten goede. De economische sectoren in Brussel moeten méér bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van deze stad. 175.
De huidige instrumenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de economische sectoren te ondersteunen, moeten worden geëvalueerd op hun nut en meerwaarde voor het bedrijfsleven. In dit kader zal o.a. de versnippering van diensten, instellingen en vzw’s die vandaag op een of andere manier het bedrijfsleven met overheidsgeld ondersteunen, worden hervormd om een transparant en versterkt dienstenpakket aan de ondernemingen en de KMO’s aan te bieden.
176. Een van de belangrijkste economische troeven van Brussel is de stad zelf. De wereld kent België niet, de wereld kent Brussel. Het is de vraag of deze troef ook voldoende en voldoende efficiënt ten gelde gemaakt wordt. Als hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap, van België en van Europa hebben verschillende overheden belangen bij de uitstraling van Brussel, hetzij cultureel, hetzij institutioneel, hetzij diplomatiek… Voor een samenhangende city marketing is er een globale strategie nodig voor de ontwikkeling van de stad, waarbij die invalshoeken afgestemd worden op de ontwikkeling van de stad zelf. We mogen de tweede kroon niet verwaarlozen ten koste van het historisch centrum, we moeten de belangen van de bewoners in rekening brengen bij de ontwikkeling van Europese wijken, we moeten de strengste labels hebben voor Brusselse chocolade, onze tentoonstellingen durven verkopen op de verpakking van pralines, onze restaurants promoten op mapjes van congresgangers, Brussel als decor durven verkopen aan de filmindustrie… 177.
De economische expansiesteun die aan de bedrijven wordt gegeven dient de duurzame ontwikkeling van de stad te ondersteunen, in de eerste plaats op het vlak van de creatie van arbeidsplaatsen maar ook om milieu-doelstellingen te realiseren.
178. Zoals andere steden moet ook Brussel bepaalde van haar sterke troeven méér in de kijker zetten als groeipool van economische activiteit. In het bijzonder denken we hierbij aan de sectoren design, mode, cultuur, audiovisuele media en film. 179. Het bedrijfsleven moet voldoende ruimte krijgen om zich in Brussel te vestigen. De “boom” van inplantingen van nieuwe bedrijven in de noord- en oostrand net buiten Brussel de voorbije jaren, zijn evenveel gemiste kansen voor Brussel op het vlak van werkgelegenheid en economische activiteit. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt anderzijds nog over voldoende grondreserves. Met respect voor het Gewestelijk Bestemmingsplan dient de GOMB een meer actieve rol te spelen op dit vlak. 180. Voor sp.a bekleedt de haven van Brussel een sleutelpositie voor de regionale economische ontwikkeling in Brussel. sp.a wenst dat er een nieuw regionaal economisch ontwikkelingsplan wordt opgesteld, waarin een grotere rol wordt weggelegd voor de haven. Verder wil sp.a dat de raad van bestuur van de haven uiterlijk begin 2005 een solide langetermijnvisie (‘masterplan’) heeft opgemaakt. 181.
De sociale economie dient verder te worden ontwikkeld. De sociale economie beantwoordt immers aan maatschappelijke behoeften van de inwoners en creëert laagdrempelige tewerkstelling. Het verlenen van microkredieten en van starters-steun zijn een kleine inspanning voor het gewest maar een grote hulp voor deze initiatieven.
182. Het budget voor wetenschappelijk onderzoek moet tegen 2010 verhoogd worden tot 3 % van het bruto regionaal product conform de Lissabon-doelstellingen. Ook de bedrijven dienen meer actief betrokken te worden in het bereiken van deze doelstelling naast het verhogen van de gewestelijke middelen naar een niveau dat vergelijkbaar is met dat van de andere gewesten. 183. Wetenschappelijk onderzoek moet eveneens bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van de stad. Daarom moet het niet-economisch wetenschappelijk onderzoek meer georiënteerd worden naar beleidsrelevante Brussel, 250 keer beter – 33/33
thema’s. Een hogere beleidsrelevantie van het wetenschappelijk onderzoek zal ook leiden naar meer kwaliteit in de politieke besluitvorming. De gewestelijke administratie moet een groter beroep doen op de academische kennis die aanwezig is in de Brusselse hogescholen en universiteiten om haar beleidsvoorbereidende taak waar te maken. 184. Het economisch beleid en het beleid inzake wetenschappelijk onderzoek moeten beter op mekaar worden afgestemd dan vandaag het geval is. De investeringen inzake wetenschappelijk onderzoek moeten immers een economisch vervolg kennen om zo bij te dragen tot meer werk en een betere levenskwaliteit. De behoeften van het bedrijfsleven en van de KMO’s moeten beter gekend zijn door de wetenschappelijke wereld om op deze behoeften beter te kunnen inspelen. 185. Aan de Brusselse bevolking moet het belang en het nut van wetenschappelijk onderzoek beter worden aangetoond en dient de interesse bij jongeren hiervoor te worden aangewakkerd.
Brussel, 250 keer beter – 34/34
15. Toerisme Brussel heeft, behalve een neiging tot zelfverminking, ook een neiging tot vergetelheid. Het ene compenseert het andere, maar beide zijn nefast voor het imago van de stad. Wie de geschiedenis van Brussel wil leren kennen, kan daarvoor niet op één plek terecht. Net zomin als iemand die een overzicht wil van wat de stad vandaag te bieden heeft, en meteen ook wil reserveren. In zijn Koninklijke Wetenschappelijke en Culturele instellingen rusten collecties met een internationale uitstraling, die wetenschappers van overal in de wereld komen afstoffen, maar waar de doorsnee bezoeker van Brussel geen weet van heeft. Martin Scorscese is fan van het Brussels Filmmuseum, maar behalve Marc Didden stelt niemand zich Brussel voor als een Filmdecor… De beste jonge dansers uit Europa en verder solliciteren bij PARTS, maar een internationaal dansfestival is er niet. Buurten met een te uitgesproken couleur locale worden vergeten, of vermeden… Brussel heeft vanuit toeristisch oogpunt een non-identiteit. Wij willen Brussel op de kaart zetten, als centrum van economische, politieke, taalkundige én culturele ontmoeting… De uitstraling van Brussel mag daarom niet langer het privé-domein zijn van verschillende bevoegde politici, maar moet publiek domein worden, met een professioneel en gedepolitiseerd citymanagement, met een goede infrastructuur en logistiek… 186. Brussel moet haar toeristische mogelijkheden maximaal benutten. Dat is goed voor de leefbaarheid van de stad, de horeca, de cultuurhuizen, de tewerkstelling en de economie. Omdat zakenreizigers een belangrijk deel vormen van de toeristen in Brussel moet een concreet meerjarenplan worden opgesteld om internationale vergaderingen, seminaries, colloquia en dergelijke maximaal naar Brussel te halen. 187.
Op de Heizelvlakte dient een nieuw congressencentrum te komen. Dit moet meteen een architecturale parel worden waardoor dit congressencentrum op zich een belangrijke toeristische trekpleister kan worden.
188. Cultuurtoerisme zit in de lift. De aanwezigheid van heel wat creatieve mensen uit verschillende culturen vormt een belangrijke troef voor Brussel die veel beter kan worden uitgespeeld. Daarom is er nood aan de promotie van Brussel als cultuurstad. Wat Antwerpen en Brugge kunnen, moet Brussel beter kunnen. Brussel als knooppunt van culturen kan het imago van Brussel in de wereld sterk verbeteren. Daarom moet werk gemaakt worden van echte city marketing en van kwaliteitsvolle taalgemengde cultuurtoeristische projecten. Dat betekent ook Little Anatolya, Petit Casablanca, Asia Town, … vreemdgaan moet kunnen in Brussel. 189. Brussel moet een vrijetijdswinkel krijgen in het nieuwe communicatiehuis aan de Munt. Dit wordt het onthaal- en aanspreekpunt op het vlak van vrije tijd voor bewoners en bezoekers. Aan één loket is alle informatie te verkrijgen over toerisme, cultuur, jeugd en sport. Ook tickets of overnachtingen reserveren en informatie over het openbaar vervoer opvragen kan in de vrijetijdswinkel. Voldoende gekwalificeerd personeel en ruime openingstijden, ook buiten de kantooruren, zorgen voor een zo volledig mogelijke dienstverlening. Zowel de informatie- als de reservatiefunctie moeten ook via het internet toegankelijk zijn. 190. Door Brussel uit te bouwen als fietsstad wordt de stad aangenamer. In de drie grote treinstations dient daarom een Huis van de fiets te komen waar bezoekers fietsen kunnen huren om Brussel te ontdekken. Bewoners kunnen er terecht voor fietsherstellingen. 191.
Na de stripmuren, nu ook poëziegevels. De verschillende cultuurgemeenschappen kiezen een gedicht dat – met vertaling – op een muur wordt geschilderd. Bezoekers kunnen zo een poëzieparcours afleggen van gemeenschap tot gemeenschap en in Brussel kennismaken met poëzie van over de hele wereld.
192. De meeste verblijfsmogelijkheden zijn vandaag gericht op congresgangers en gaan voorbij aan het budget en de interesses van rondtrekkende jongeren. Naast de toevoeging van een ‘rugzakparagraaf’ in het toerismebeleid, moet een internationaal jongerenhotel gebouwd worden. Er moet ook een Use-it jongereninformatiebureau komen voor jongeren met weinig geld, maar veel zin om de stad in te duiken.
Brussel, 250 keer beter – 35/35
16. Internationaal Brussel heeft een sterke en historisch gegroeide mondiale dimensie. Vandaag is de aanwezigheid van internationale instellingen hierbij een voorname factor. Mede hierdoor is Brussel een stad waar mensen van over de hele wereld leven. Deze troef moeten we beter uitspelen door los van alle culturele en politieke verschillen samen na te denken over de internationale rol van Brussel. De relatie tussen de (instellingen van de) Europese Unie en haar bruisende hoofdstad heeft nood aan een nieuwe dynamiek die meer rekening houdt met de lange termijnbehoeften van beide partners. Daarnaast is er voor de Brusselse overheid een actievere rol weggelegd in de internationale gemeenschap. Brussel moet zich meer richten op internationale solidariteit en ontwikkelingssamenwerking. De Europese hoofdstad draagt de onmiskenbare verantwoordelijkheid een voorbeeldfunctie te vervullen op het vlak van evenwichtige Noord-Zuidrelaties met bijzondere aandacht voor duurzame ontwikkeling en eerlijke handel. Ten slotte moet Brussel actiever aan geweldpreventie doen. 193. Het belang van het regionaal Brussels beleidsniveau wordt al lang door het Europa van de regio’s en de gemeenschappen erkend. De Brusselse regering moet dan ook haar verantwoordelijkheden opnemen en haar belangen binnen de Europese raad kordaat verdedigen. Brussel moet zich progressief opstellen. Daarbij mogen niet alleen de eigen legitieme belangen gelden. Er moet ook rekening gehouden worden met de kansen voor de andere Europese regio’s. Samenwerking moet centraal staan. Het uiteindelijke doel van nauw overleg tussen de verschillende regio’s moet de ontwikkeling van elke regio zijn. Dit veronderstelt dat Brussel middelen ter beschikking blijft stellen van economisch minder presterende regio’s binnen het uitgebreide Europa. 194. Mede dankzij de aanwezigheid van internationale instellingen in Brussel is onze stad een van de rijkste regio’s van Europa. Toch hebben we zowat de meeste werklozen van alle EU-hoofdsteden. Voor sp.a is het m.a.w. overduidelijk dat deze rijkdom moet worden herverdeeld. Daarom moeten we de oprichting van een samenwerkingsakkoord tussen de EU en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (naar analogie met het federaal samenwerkingsakkoord) ernstig onderzoeken zodat de Europese instellingen een jaarlijkse financiële bijdrage kunnen leveren in de kosten van de hoofdstad van 480 miljoen Europeanen. Het is immers niet aan België alleen om de internationale rol van Brussel waar te maken. 195. Het overleg tussen de Europese instellingen en de Belgische overheden moet meer resultaatgericht worden. Het betrekken van buurtverenigingen, middenveldgroepen, gemeentelijke en gewestelijke overheden, moet ervoor zorgen dat de inplanting van de Europese instellingen in Brussel beter wordt aanvaard door de mensen. Van alle Belgische overheden is het Brussels Gewest het meest geschikt om hieromtrent als unieke gesprekspartner voor de EU op te treden. 196. Er moet samengewerkt worden om in de Europese wijk een grotere sociaal-culturele mix te bekomen. In elk geval moeten de EU-instellingen meer investeren in hun omgeving, vooral in lokale handel, mobiliteit en woningen. Zo moet het aanbod aan betaalbare en aan sociale woningen in en rond de Europese wijk sterk stijgen. Het aantal sociale woningen in deze wijk moet op termijn het gewestelijk gemiddelde aan sociale woningen bereiken. 197. Daarnaast wordt het bedrijfsvervoersplan van het Europees parlement veel te traag uitgevoerd. Samen met de andere EU-instellingen moeten de Europese instellingen bijkomende doelstellingen aan dit plan koppelen. Vooral sporen en fietsen moet men stimuleren bij de Europese ambtenaren. Ook is er een oplossing nodig voor de parkeerproblemen van toeristische bussen. Bovenal moet het wild parkeren aangepakt worden. Er zijn soepele afspraken nodig tussen de Europese instellingen en openbare vervoersmaatschappijen. 198. sp.a wil dat de overheid concrete initiatieven neemt om de Belgische instellingen bekend te maken bij de jongeren op de Europese scholen en de Europese instellingen bij Belgische jongeren. Europese en ‘gewone” scholen moeten worden aangemoedigd gezamenlijke projecten, uitwisselingen, verkenningsbezoeken, … te organiseren. 199. De verantwoordelijkheid van Brussel in het buitenlands beleid neemt toe. Toch groeien de structuren en de omkadering van dit beleid niet mee. De tijd van vallen en opstaan moet definitief voorbij zijn. Brussel moet de nationale doelstelling van 0,7 procent van het BBP voor Internationale Solidariteit helpen realiseren. Ontwikkelingssamenwerking mag niet ingezet worden ter ondersteuning van het buitenlands beleid, maar Brussel, 250 keer beter – 36/36
moet enge economische en politieke belangen overstijgen. Elke beslissing inzake buitenlands beleid die een belangrijke impact heeft op de ontwikkelingslanden moet getoetst worden aan onze doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking. 200. Op basis van een logisch en efficiënt wettelijk kader moet Brussel daadwerkelijk partners in het Zuiden ondersteunen in hun zoektocht naar socio-economische ontwikkeling. Tegelijk moet ons beleid rond ontwikkelingssamenwerking de Brusselaars overtuigen van het belang van internationale solidariteit. Ook het verregaand betrekken van middenveldgroepen, gemeenteraden en –besturen die participeren in de voorbereiding en uitvoering van deze samenwerking, moet zorgen voor een breder gedragen vorm van internationale solidariteit. De kern van onze visie is dat de samenwerking de partners in staat moet stellen hun eigen ontwikkeling in de hand te nemen. Bovendien moet Brussel zich vooral concentreren op verstedelijkte regio’s in een beperkt aantal partnerlanden en sectoren. Ook een grote aandacht voor het ontwikkelen van lokale besturen is belangrijk. Zo moeten we de samenwerking nog meer richten op specifieke regio’s die echt werk maken van een degelijk en democratisch bestuur. Brussel moet de partnerlanden stimuleren om de meest kansarme bevolkingsgroepen te beschermen en ontwikkelen. In dit verband kan Brussel een voorbeeldfunctie vervullen. 201. Bij openbare aanbestedingen moet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest rekening houden met criteria inzake duurzame ontwikkeling en eerlijke wereldhandel. 202. De huidige blik op de buitenwereld is te strikt economisch georiënteerd. We moeten eerder een mentaliteit van samenwerken en samen leren ontwikkelen. Wij kunnen immers leren van ervaringen uit het buitenland. Daarom moet Brussel een duurzame uitwisseling van informatie en personen bekomen. We moeten aan zoveel mogelijk Brusselaars de kans geven om een buitenlandse ervaring op te doen. Vooral ontwikkelingssamenwerking, cultuur en onderwijs komen hiervoor in aanmerking. Verder kan het doorlopen van stages in bedrijven en instellingen gestimuleerd worden. Naast de studentenpopulatie moet ook de ruimere bevolking geïnformeerd worden rond de totaal onevenwichtige Noord-Zuidrelaties. Dit moet vooral gebeuren via mondiale vorming binnen het onderwijs. We kunnen hiervoor ook middelen ter beschikking stellen van media, jeugdverenigingen en ngo’s. Om deze open mentaliteit te verdiepen moet een wetenschappelijk steunpunt de schoolgaande jeugd informeren en de betrokken ambtenaren opleiden. 203. We moeten ijveren voor een progressief buitenlands beleid dat niet alleen kijkt naar de eigen behoeften. Brussel moet eerlijke lange termijnrelaties uitbouwen. Men moet de import van producten uit ontwikkelingslanden stimuleren. Tevens kan een bewustmakingscampagne eerlijke handel en productie ondersteunen. Dit kan ook als criterium gelden bij publieke aanbestedingen van Brusselse overheidsdiensten. Daarnaast moet Brussel, samen met de andere Belgische overheden, het Europees handelsbeleid in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere internationale fora beter opvolgen en het belang van sociale rechten en milieuaspecten verdedigen. De betrokkenheid van het parlement en het middenveld bij het Brussels handelsbeleid moet worden versterkt. Economische maatregelen die ons beleid op het vlak van internationale solidariteit tegenwerken, moeten absoluut vermeden worden. 204. Binnen Europa beschikt ons land vandaag over een strenge wapenexportwetgeving. sp.a wil dat de lat in Brussel even hoog wordt gelegd. De Europese gedragscode over wapenuitvoer moet ingepast worden in de Brusselse exportwetgeving. Bovendien wil sp.a de bestaande achterpoortjes in de wetgeving wegwerken. Bij aanvragen van exportvergunningen voor twijfelachtige bestemmingen is de grootste voorzichtigheid geboden. Daarbij moet elke deontologische twijfel worden uitgesloten. De minister bevoegd voor exportvergunningen mag niet tegelijk bevoegd zijn voor de algemene exportpromotie. Een strenge beoordeling van de dossiers is evident. Cruciaal is de controle op het eindgebruik van de wapens. Om fraude te vermijden wil sp.a spijkerharde afspraken met de federale staat. Brussel moet ook met België samenwerken voor de communicatie met de diplomatieke posten. De nieuwe wetgeving moet een effectieve controle toelaten. Er moet een uniforme verslaggeving over het vergunningsbeleid komen. Overtredingen van de wetgeving moeten juridisch aanvechtbaar zijn door mensenrechten- en vredesorganisaties. Ten slotte steunt sp.a voorstellen voor een Europese taks op wapenhandel ter financiering van een fonds voor conflictpreventie. Geweldpreventie moet centraal staan in het Europees veiligheidsbeleid. Ook Brussel moet hiertoe bijdragen.
Brussel, 250 keer beter – 37/37
17. Diversiteit De aanwezigheid van diverse culturen is zeer verrijkend voor de hoofdstad, maar niemand kan er onderuit dat het ook een onvermijdelijke bron van onrust en spanning is. Een volwaardig diversiteitsbeleid benoemt uiteraard de vanzelfsprekende rechten van minderheden, maar ook de even vanzelfsprekende plichten. Het minderhedenbeleid moet vertrekken van een offensieve en dus culturele strategie. De beste manier om de aanpassing van minderheden te bevorderen, is immers hen enerzijds voldoende ruimte geven om zichzelf te blijven en hen anderzijds voldoende prikkels te geven om wortel te schieten en zich maatschappelijk te ontplooien. Om dat op een geïntegreerde manier te doen, is een breuk nodig in de manier waarop het minderhedenbeleid geïmplementeerd wordt. 205. Momenteel is het beleid versnipperd en dat zorgt voor verwarring op het terrein. sp.a pleit daarom voor het expliciet opnemen van integratie in elk van de beleidsdomeinen en het bepalen van prioriteiten in deze beleidsdomeinen. Verder moet het minderhedenbeleid vertrekken vanuit een aantal basiswaarden die niet ter discussie staan: respect voor de waardigheden van de mens en de grondrechten, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de scheiding van kerk/moskee/synagoge/ tempel, kortom van godsdienst en staat. 206. sp.a wil een externe doorlichting van alle instrumenten, regelgevingen en middelen die een integratiedoel nastreven, waarbij de inspanningen van de diverse overheden naast elkaar gelegd worden en getoetst worden op hun doelmatigheid. 207. Het inburgeringsbeleid is in Brussel, in tegenstelling met Vlaanderen, niet verplichtend. Brussel biedt dus geen antwoord op de vraag naar individuele trajectbegeleiding van nieuwkomers. sp.a pleit voor een inburgeringsbeleid waarin de Brusselse gemeenten hun rol als onthalende overheden opnemen. De Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie bieden Nederlandstalige voorzieningen aan (onthaalklassen voor minderjarige nieuwkomers, cursussen Nederlands tweede taal (NT2), basiseducatie, opleiding tot tewerkstelling…). Dit aanbod maakt geen onderscheid tussen nieuw- en oudkomers, maar wel volgens opleidingsniveau en taalvaardigheid van de cursisten.
Brussel, 250 keer beter – 38/38
18. Veiligheid Iedereen heeft het recht om zich thuis en in de stad veilig te voelen. Dat veronderstelt dat elkeen de regels en wetten respecteert, en dat mensen het opnieuw voor elkaar opnemen. De kwaliteit van onze wijken is nauw verbonden met de aandacht voor de openbare ruimte, het respectvol omgaan met elkaar en de aanwezigheid van wijkgerichte initiatieven die de sociale, culturele en economische leefbaarheid positief benaderen. De hervorming van de politie heeft tot doel de politiediensten dichter bij de bevolking te brengen. Zij spelen een belangrijke rol in de basiszorg voor de inwoners door hun kennis van de wijk en van haar actoren, en omwille van hun politionele bevoegdheid. 208. Het zonaal veiligheidsplan moet uitgaan van een inventaris aan mogelijkheden in elke wijk. Het optreden van de politie mag zich niet beperken tot wat er misloopt. Door haar aanwezigheid in de straat moet de politie in eerste instantie oog hebben voor de kwaliteit van het leven en de individuele veiligheid in elke wijk. De dagelijkse samenwerking met bewoners, lokale handel en nijverheid, scholen en alle verenigingen en ondersteunende actoren moet de basis leggen om in vertrouwen samen te werken. De aanspreekbaarheid van de politie is de beste parameter voor haar betrokkenheid met het terrein. Om die aanspreekbaarheid te verhogen, moet de lokale politie zich zoveel mogelijk te voet of met de fiets verplaatsen. 209. sp.a vraagt overal wijksecretariaten die 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 open staan voor de bevolking. De voorbije politiehervorming beoogt minder specialisatie en vooral een grotere beschikbaarheid en polyvalentie van het politiepersoneel. In dit kader is het belangrijk dat gecentraliseerde diensten (interventies, verkeer) nauwer gaan samenwerken met deze wijkcommissariaten omwille van hun terreinkennis. Vandaag wordt te vaak vastgesteld dat er geen contact is tussen speciale interventieteams en wijkagenten. Daardoor kennen de interventieteams de lokale gevoeligheden niet en kunnen de wijkagenten de interventieteams niet bijstaan met raad en daad. Het gewest dient, als voogdijoverheid over de lokale besturen, eveneens bij te dragen tot het verlichten van de administratieve taken van de politiezones zodat de politie zich meer op haar kerntaken van o.m. nabijheidspolitie kan concentreren. Het is voor de bewoners belangrijk om hun wijkagent te kennen en te kunnen aanspreken. 210. Om de kwaliteit van de dienstverlening te kunnen inschatten is het belangrijk dat we beschikken over een monitoring met de gemiddelde en maximale interventietijd bij oproepen door de bevolking. Een ‘Blauwe Lijn’ voor niet-dringende oproepen kan soelaas brengen bij de verwerking van de almaar toenemende oproepen vanwege de bevolking. Het aantal oproepen voor niet-dringende hulpverlening of voor informatie groeit nog elke dag. De behandeling ervan is voor de betrokkene bijzonder belangrijk. Dit vraagt om duidelijke afspraken over de wijze van opvolging en noodzaakt vaak professioneel overleg tussen de betrokkenen. De behandeling veronderstelt een duidelijk andere aanpak dan voor dringende interventies. Via doorverwijzing naar de ‘Blauwe Lijn’ worden de teams voor dringende interventies bovendien ontlast. 211.
De politie is niet alleen verantwoordelijk – en kan ook niet wensen alleen te staan –in haar zorg voor veiligheid en levenskwaliteit. Partnerschappen afsluiten met andere actoren ondersteunt de kwaliteit wederzijds. Het garanderen van de openbare veiligheid is een belangrijke schakel in het samen-leven. De aanwezigheid beperken tot sanctionerend optreden kan wel aan de symptomen werken, maar biedt geen inzicht in de redenen waarom minderheden of geïsoleerde personen zich anders gaan gedragen. Crimineel gedrag vindt vaak zijn oorsprong in afgebroken schoolopleidingen, werkloosheid, huisvestingsproblemen, verslavingsproblemen en gebrekkige openbare ruimten of voorzieningen voor vrije tijdsbesteding. Een proactieve aanpak veronderstelt dus concreet overleg tussen bewoners, ouders, scholen, politie, justitie en hulpverleners met wederzijdse kwaliteitsbewaking.
212. De hoofdstedelijke en internationale functies van ons gewest mogen niet wegen op de uitbouw en werking van de nabijheidspolitie in de wijken. De prioriteiten moeten bepaald worden op basis van de overlast en niet op basis van het beschikbare politiepersoneel. We kennen een belangrijk tekort aan gekwalificeerd politiepersoneel in Brussel. Bij de bepaling van de prioritaire actiegebieden in de zes Brusselse politiezones dient hiermee rekening gehouden. De hoofdstedelijke en internationale functies noodzaken bovendien prioritaire veiligheidsmaatregelen die het gebrek aan personeel in de gedecentraliseerde diensten nog maar eens versterken. In deze context vragen we bij de federale overheid aandacht voor het Brussel, 250 keer beter – 39/39
hoofdstedelijk gebied en een garantie binnen Brussel voor de uitoefening van taken van de nabijheidspolitie in de wijken. 213. De politie in de hoofdstad heeft behoefte aan een positief imago en een professionele uitstraling. Brussel heeft ongetwijfeld voldoende kandidaten. Hoewel het aantal kandidaten in de politieschool vrij hoog ligt, slagen maar weinig kandidaten. Voorbereidende opleidingen voor Brusselse en niet-Brusselse kandidaten moeten verder uitgebreid worden, ook voor hulpagenten die kunnen doorstromen als politieagent. Bij de selectie van de politiemensen moeten de relevante competenties die specifiek noodzakelijk zijn in rekening worden gebracht. Ontbrekende vaardigheden mogen geen uitsluitingcriterium vormen, maar moeten aanleiding geven tot bijkomende vorming en opleiding, ook binnen de organisatie. Een diversiteitsmanager moet worden aangesteld zodat het politiekader de samenstelling van de bevolking weerspiegelt. Het aanbieden van taalopleidingen aan kandidaat politieagenten kan eveneens helpen om het tekort aan politieagenten te verhelpen. 214. In de communicatie met de bevolking vraagt sp.a voor elke zone een ombudsdienst met registratieplicht voor externe klachten. Het is belangrijk dat de politie zich kan verantwoorden over de wijze waarop ze omspringt met vragen en noden van de bevolking. Intern overleg en oog voor externe communicatie met de bevolking werken openheid en kwaliteitszorg van haar dienstverlening in de hand. Elke tussenkomst van de politie moet in het verlengde liggen van de prioriteiten van het zonaal veiligheidsplan. Om wederzijds onbegrip bij individuele ervaringen met de politie te ontkrachten is een onafhankelijke ombudsdienst aangewezen. 215. Het plaatsen van camera’s is als bijkomende maatregel geschikt voor de controle op gebouwen en het vrijmaken van politiepersoneel. Het biedt echter geen alternatief voor de noodzaak aan meer politieaanwezigheid op het terrein. Gebouwen kunnen wel, mensen niet bewaakt worden met camera’s. 216. Het is van cruciaal belang dat politie, justitie en hulpverlening samenwerken. Heel wat politiemensen raken gedemotiveerd omdat hun optreden niet opgevolgd wordt door het parket. sp.a pleit ervoor dat de periode tussen de overtreding en bestraffing voldoende kort is zodat overtreders het verband tussen de gepleegde feiten en de opgelegde straf duidelijk ervaren. 217. Veiligheid is een basisrecht. Iedereen heeft recht op dezelfde dienstverlening. Het kan bijvoorbeeld niet dat er om organisatorische redenen strenger wordt opgetreden tegen reglementair geparkeerde auto’s zonder betaalbewijs, dan tegen manifest fout geparkeerde wagens. 218. Een omgevingsgerichte aanpak bij infrastructuurwerken is bepalend voor de kwaliteit van de leefomgeving en bijgevolg het individuele veiligheidsgevoel. Vooral in school- en woonwijken moet hiermee rekening worden gehouden. Via een duidelijk afgesproken participatieprocedure bij het ontwerp, de uitbouw en de nazorg kan een vertrouwensvolle relatie tussen het beleid en de bevolking worden aangehaald. 219. ‘De 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beslissen vandaag elk zelf over de verlichting van de straten die zij beheren. Een lichtplan op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet hierin meer eenvormigheid brengen om op esthetisch vlak een meer homogene verlichting in de stad te hebben maar ook om de juiste keuzes te maken om het veiligheidsgevoel op straat te vergroten. Specifieke lichtprojecten kunnen ook de stad verfraaien naar het voorbeeld van onder meer Lyon. 220. Het probleem van jeugdbendes moet kordaat aangepakt worden. Hun leiders moeten geïsoleerd worden en de leden moeten door gevormde bemiddelaars uit de eigen gemeenschap haast individueel begeleid worden bij de invulling van school, opleiding en vrije tijd. Een bijzondere inspanning moet daarbij gaan naar meisjesbendes Van het grootste belang bij de bestrijding van de minderjarige criminaliteit is dat ook de ouders hierbij via o.m. de scholen worden betrokken. Via een responsabiliseringscampagne dient eraan herinnerd te worden dat de echte opvoeding eerst thuis door de ouders gebeurt en dat de school daarna de aanvulling vormt. 221. De inspanningen om de Brusselse brandweerdienst opnieuw slagvaardig te maken, moeten verder gezet worden. Omdat de fysieke veiligheid van mensen en gebouwen kostbaar is, moet de werking van de Brusselse brandweerdienst geoptimaliseerd worden om de beste verhouding tussen resultaten en middelen te bekomen. Een bijkomende kazerne in het zuiden van Brussel is noodzakelijk om de dekking van het Brussels grondgebied beter te garanderen. Om de tussenkomsten van de brandweer of de 100 Brussel, 250 keer beter – 40/40
beter te garanderen, moet er absoluut iets gedaan worden aan de obstakels op de weg (fout parkeren, …) waarmee de hulpdiensten regelmatig worden geconfronteerd en die een snelle interventie hinderen.
Brussel, 250 keer beter – 41/41
19. Meer democratie voor de mensen Sinds de laatste staatshervorming is het gewest voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de werking en bevoegdheden van de Brusselse gemeenten. Dat biedt een aantal mogelijkheden. De relatie tussen het gewest en de gemeenten dient herbekeken te worden in het licht van de versterking van de lokale democratie. Daarbij mogen geen taboes bestaan en geldt als enig uitgangspunt een efficiënt bestuur dat dicht bij de Brusselaars staat, eenvoudig en bruikbaar is en waarin politici opnieuw hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de grootte, verstedelijking en sociologische samenstelling van de gemeenten. 222. De Brusselaars hebben recht op meer inspraak over hun buurt, ook financieel. Gemeenten en steden moeten een deel van hun budget contractueel kunnen overdragen aan een straat, buurt of district. De buurt kan hiermee de leefomgeving op een democratische manier inrichten en samenlevingsprojecten realiseren die de gemeente logistiek ondersteunt. sp.a denkt daarbij aan de inrichting van straten en pleinen, aan een regelmatige bevraging van de buurtbewoners, aan het organiseren van buurt- en volksfeesten, culturele manifestaties, sportevenementen en andere. 223. Het systeem van beleidsbrieven en beleidsnota’s wordt op dit moment toegepast in het Vlaams parlement en in de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Een beleidsnota geeft een overzicht van de beleidskeuzen die een regeringslid wil maken over de gehele regeerperiode. In een beleidsbrief geeft een regeringslid een overzicht van zijn of haar beleid tijdens het voorgaande jaar en zijn of haar intenties voor het komende jaar. Ook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet het systeem van beleidsbrieven en beleidsnota’s ingang vinden. Dit systeem kan ook voor het gemeentelijk niveau een aantal voordelen hebben. Het verplicht het gemeentebestuur om na te denken over haar beleid op korte en langere termijn en geeft tegelijkertijd de gemeenteraad meer mogelijkheden om het beleid van het bestuur te controleren. 224. De federale middelen uit de Lambermont-akkoorden voor de Brusselse gemeenten met een tweetalige bestuursmeerderheid moeten ook daadwerkelijk de tweetaligheid van de lokale besturen voor de inwoners ten goede komen. Daarom moet de gemeentebegroting inkomsten en uitgaven die exclusief één gemeenschap betreffen als dusdanig opnemen en identificeren. Zo kan zeer duidelijk worden teruggevonden hoeveel middelen naar exclusief Nederlandstalige en naar exclusief Franstalige initiatieven gaan. 225. Heel wat schepenen en burgemeesters zetelen ook als parlementslid in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. Dat is een ongezonde situatie, omdat de gemeenten een ondergeschikt bestuur zijn van het gewest. Het gewest heeft ook een controlerende functie ten aanzien van de gemeenten. Parlementsleden die ook schepen of burgemeester zijn, spelen dus tegelijkertijd rechter en partij. sp.a vindt daarom dat schepenen en burgermeesters niet tegelijkertijd Brussels volksvertegenwoordiger kunnen zijn. 226. Verkiezingen moeten in de eerste plaats gaan over ideeën, niet over personen. De rechtstreekse verkiezing van de burgemeester draagt niet bij tot de versterking van de democratie. Integendeel, een burgemeester zal met dit systeem meer geneigd zijn om zich te profileren los van de gemeenteraad. 227. Omwille van de duidelijkheid voor de Brusselaars en om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleidsmaatregelen waarmee elke inwoner geconfronteerd wordt te optimaliseren, wil sp.a van het parkeerbeleid en bijvoorbeeld ook de sportinfrastructuur een gewestbevoegdheid maken. 228. De openbare ziekenhuizen in Brussel stellen een zwaar financieel probleem voor de lokale overheden waar ze gevestigd zijn. Omdat ze op basis van de herkomst van hun patiënten een stedelijk (soms hoofdstedelijk) karakter hebben en omdat het ziekenhuisbeheer een hoge specialisatie veronderstelt, vraagt sp.a dat het gewest de rol van de gemeenten in deze ziekenhuizen overneemt. Meteen moet ook het tweetalig karakter van deze bicommunautaire instellingen op het terrein beter gegarandeerd worden. 229. Met de schorsing van de Brabantse onderdelen van het federale kiesstelsel door het arbitragehof is de oude Vlaamse eis van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde weer brandend actueel. De splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde is meer dan 10 jaar na de splitsing van de provincie Brabant primordiaal.
Brussel, 250 keer beter – 42/42
230. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest haalt één derde van haar inkomsten uit het gewestelijk aandeel van de personenbelasting. We merken op dat Brussel slechts zorgt voor 8,9 % van de totale opbrengst van de personenbelasting en dat dit aandeel verder slinkt. Hierdoor is het gewest aangewezen op een grotere nationale solidariteitsbijdrage. De gewestelijke en gemeentelijke fiscale concurrentie speelt vandaag in het nadeel van de Brusselaar waardoor Brussel selectief aantrekt wie de geborgenheid van de sociale ondersteuning binnen de stad opzoekt of wie zorgeloos kan genieten van het ruime aanbod aan economische activiteiten en van de hoofdstedelijke ontspanningsmogelijkheden. Voor een gezonde financiële situatie van alle overheden in Brussel is het belangrijk om nieuwe inwoners aan te trekken die ervoor kiezen om in onze stad te komen wonen en die meteen de gemiddelde fiscale draagkracht van de Brusselse bevolking kunnen aantrekken. 231. sp.a pleit voor een andere financiering van Brussel en wil de doelmatigheid van de uitgaven verhogen. De meerwaarde die in Brussel geproduceerd wordt door bedrijven komt financieel en inzake werkgelegenheid onvoldoende ten goede aan de Brusselaars. Bovendien betalen de overheden in Brussel een kostprijs voor elke bijkomende tewerkstelling. Het gewest, noch de gemeenten halen immers meer dan marginale inkomsten uit deze economische activiteit. Anderzijds moeten ze wel instaan voor de infrastructuur en logistieke onderbouw van deze bedrijven. In tegenstelling tot buitenlandse voorbeelden kan Brussel geen aanspraak maken op een verhoogde verrekening van de Brusselse bevolking in de opbrengst van de personenbelasting omwille van de hoofdstedelijke functies in onze stad. Brussel kan dit evenmin op een personenbelasting die niet alleen op het domicilieadres maar ook op basis van de werkplaats wordt geïnd of op een deel van de fiscale opbrengsten uit bedrijfswinsten, zoals dat in omliggende landen wel het geval is. 232. Weinig Brusselaars vinden vlot de weg in het Brusselse kluwen van instellingen. Gemeenten, VGC, Brussels gewest, … waarvoor moet bij wie worden aangeklopt? Een telefonische en elektronische infolijn moet een gids worden door de diverse Brusselse overheidsinstellingen die de Brusselaars op weg helpt. Er wordt informatie verstrekt, doorverwezen naar de correcte dienst en er kunnen publicaties besteld worden. Daarnaast moet de infolijn regelmatig rapporteren over het aantal en soort vragen die worden gesteld, zodat ze een signaalfunctie heeft die nuttig is voor de voorbereiding en evaluatie van het beleid. 233. sp.a wil een “Meet en Weet-cel” die voor de diverse bestuursniveaus in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest statistische gegevens verzamelt en analyseert en onderzoeken uitvoert in opdracht van de regering. De gegevens moeten de basis vormen voor de voorbereiding en evaluatie van het beleid.
Brussel, 250 keer beter – 43/43
20. Beter Bestuur De oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989 ging niet gepaard met een debat over de meest optimale organisatie van het stadsgewest Brussel. Het ontbreken van dit debat laat zich nog steeds voelen in de soms moeilijke verhoudingen tussen de diverse instanties en het diffuus karakter van verantwoordelijkheden. En dan hebben we het nog niet over de herkenbaarheid van de Brusselse overheden bij de modale inwoner. De realisaties van het ambitieus en progressief stadsfeest waar de sp.a voor staat, vraagt evenwel een krachtig en slagvaardig bestuur. Dit bestuur omvat zowal de gewestelijke als de gemeentelijke diensten en instellingen, alsook de gemeenschapscommissies, die allen voor de Brusselse inwoner werken. Structuren en verantwoordelijkheden herdefiniëren is evenwel niet voldoende. Inspraak en informatie zijn even belangrijke aandachtspunten. 234. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beschikt nog steeds niet over een gewestelijke ombudsdienst. Een ombudsdienst moet bij de Brusselse Hoofdstedelijke Raad worden opgericht om zo de onafhankelijkheid t.o.v. de regering en de administratie te garanderen. Deze ombudsdienst moet eveneens bevoegd zijn voor de materies die door de gemeenschapscommissies worden behandeld om versnippering tegen te gaan. 235. De gewestelijke administratie werd de voorbije jaren grondig gemoderniseerd en de Brusselse ambtenaren beschikken nu over een behoorlijk administratief en geldelijk statuut dat de vergelijking met andere overheden kan doorstaan. Deze modernisering moet nu ook ten goede komen aan de mensen die een beroep doen op de administratie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De klemtoon van het beleid inzake ambtenarenzaken moet nu volledig gericht worden op een betere en snellere dienstverlening aan de burger. 236. De klantgerichtheid van de Brusselse administratie moet veel beter. Niet alleen door openingsuren die aangepast zijn aan de vrije tijd van de mensen, maar ook door een drastisch aanbod aan dienstverlening (attesten, formulieren, …) via het internet en door een begrijpbaar taalgebruik ondermeer op formulieren. De procedures inzake administratieve en begrotingscontrole dienen vereenvoudigd te worden. Het tijdig betalen van facturen en financiële verplichtingen is immers een morele plicht als overheid. Het herzien en vereenvoudigen van de controleprocedures is daarom nodig. 237. Sinds de laatste staatshervorming is het gewest voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de werking en bevoegdheden van de Brusselse gemeenten. Dat biedt een aantal mogelijkheden. De relatie tussen het gewest en de gemeenten dient herbekeken te worden in het licht van de versterking van de lokale democratie. Daarbij mogen geen taboes bestaan en geldt als enig uitgangspunt een efficiënt bestuur dat dicht bij de Brusselaars staat, eenvoudig en bruikbaar is en waarin politici opnieuw hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de grootte, verstedelijking en sociologische samenstelling van de gemeenten. 238. De financiële solidariteit tussen de rijke en arme gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet worden versterkt op basis van meer objectieve criteria. 239. sp.a wenst dat er een institutioneel kerntakendebat zou plaatsvinden, waarin naast een eventuele bevoegdheidsherverdeling tussen gemeenten en gewest, eveneens wordt onderzocht hoe de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie kan worden versterkt om een antwoord te bieden aan de diverse beleidskeuzen die betrekking hebben op het Brusselse gemeenschapswezen. 240. Inzake de Brusselse intercommunales (water, teledistributie, …) moet onderzocht worden of hun structuren nog voldoende geschikt zijn om zo efficiënt mogelijk te werken en dient hun klantgerichtheid (bv. aanbod van Nederlandstalige zenders op de kabel) beter te worden gecontroleerd. 241. Om Brussel financieel leefbaar te maken moeten we op zoek gaan naar nieuwe inkomstenbronnen. Het Brussels Gewest heeft geen hinterland dat mee kan instaan voor de financiering van de hoofdstedelijke functies zoals dat in het Waalse Gewest of in de Vlaamse Gemeenschap. De gewestelijke en gemeentelijke fiscale concurrentie speelt dan ook in het nadeel van de Brusselaar waardoor Brussel selectief aantrekt wie de geborgenheid van de sociale ondersteuning binnen de stad opzoekt of wie zorgeloos kan genieten van het ruime aanbod aan economische activiteiten en van de hoofdstedelijke ontspanningsmogelijkheden. Brussel, 250 keer beter – 44/44
sp.a pleit voor een nieuw financieringsmodel voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarbij een deel van de personenbelasting wordt omgeslagen naar werkplaats eerder dan naar woonplaats. 242. In tegenstelling tot het Vlaamse en Waalse Gewest beschikken we in Brussel tot dusver niet over fiscale inkomsten uit een casino. Vanaf 2005 worden de jaarlijkse inkomsten uit een casino binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geschat op € 25 miljoen. Deze terugkerende inkomsten moeten de fiscale concurrentiekracht van het Brusselse gewest verbeteren. Voor de sp.a moet dit gebeuren door de forfaitaire gewestbelasting met een derde te verminderen. Indien de gewestbelasting gemoduleerd wordt kan beter geopteerd worden voor het afschaffen van de opcentiemen op personenbelasting die geheven wordt voor de agglomeratie en die uniek is voor ons gewest. 243. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient, zoals de andere overheden, te streven naar een begroting in evenwicht conform het stabiliteitspact. Dit kan onder meer worden bereikt door een rationeel en doelmatig gebruik van de reeds beschikbare budgetten. Wanneer Brussel méér geld vraagt aan de federale overheid, moet het ook de moed hebben om intern orde op zaken te stellen. 244. De fiscale druk voor de inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mag niet verhoogd worden om het wonen in deze stad fiscaal niet te ontmoedigen en om de minder begoeden niet verder financieel te belasten. 245. De toepassing van het taalhoffelijkheidsakkoord moet geëvalueerd worden en de functionele tweetaligheid van de Brusselse administratie en instellingen die voor de burger werken, moet beter gegarandeerd worden. 246. De Vlaamse Gemeenschapscommissie en Vlaamse Gemeenschap moeten een gezamenlijk gemeenschapsproject voor Brussel ontwikkelen, en hierover goede taakafspraken maken. Die taakafspraken moeten gestoeld zijn op bestuurlijke autonomie, subsidiariteit, culturele solidariteit tussen Vlaanderen en Brussel, en sociale solidariteit tussen Brusselaars onderling. 247. De directe rol van de Vlaamse Gemeenschap is het versterken van de band tussen Vlaanderen en Brussel via de kwantiteit en kwaliteit van haar instellingen. Een Vlaams Gemeenschapsbeleid moet gestoeld worden op samenhang, efficiëntie, beheersbaarheid, kwaliteit en zichtbaarheid… Dat betekent het vermijden van overlappingen, het streven naar complementariteit, het hanteren van dezelfde beoordelingscriteria, en een sterke communicatie en promotie… De toetsnorm voor het potentieel van deze instellingen wordt daarbij gesteld op 300.000 inwoners, of 5 % van de Vlaamse middelen. Die toetssteen moet behouden maar genuanceerd blijven: ze geldt enkel voor beleid met een lokale actieradius… de uitbouw van Brussel als studentenstad, als cultuurhoofdstad, of bijzondere inspanningen op het vlak van media, communicatie en toerisme vallen buiten deze norm… Ook naar de organisatie van het basis- en secundair onderwijs, is een gemotiveerde meerkost per leerling ( een veralgemeende Brusselnorm) relevanter dan het aandeel van Brussel in de onderwijsbegroting an sich… 248. Voor een aantal initiatieven is een taakverdeling moeilijk, omdat een versnippering van taken en middelen er zorgt voor een vermindering van slagkracht, en omdat doelstellingen en doelgroepen er te nauw verweven zijn. In elk van die domeinen streven we naar een gemeenschappelijk beheer (VG – VGC), een éénheid van beheer en een bundeling van financiële en personele middelen. Wij stellen er vier voor: een gemeenschappelijk communicatie- en promotiecentrum (inclusief toerisme) een gemeenschappelijk investeringsfonds, beheerd door één regie een gemeenschappelijk mediahuis in Flagey met een gemeenschappelijk beheer en autonome redacties een gemeenschappelijk beleid Nederlands als tweede taal. 249. De Vlaamse Gemeenschapscommissie moet streven naar een beperking van de structurele groei van de kosten voor de werking van de instelling zelf. De administratie moet uitgebouwd worden tot een moderne en klantvriendelijke administratie. De invoering van mandaten voor de leden van de directieraad, de hercentralisatie van de administratieve diensten, de uitbouw van een performant intranet, en de vereenvoudiging en digitalisering van administratieve procedures en van de dienstverlening zijn hier aan de orde.
Brussel, 250 keer beter – 45/45
250. Tot slot moet de plaats van de Brusselse gemeenten coherent en éénduidig worden in alle decentralisatiedecreten van de Vlaamse Gemeenschap. Elk decreet van de Vlaamse Gemeenschap op het vlak van de persoonsgebonden aangelegenheden moet een Brussel -paragraaf bevatten.
Brussel, 250 keer beter – 46/46