Broeikasgasrapport 2012 Provinciebestuur Antwerpen
COLOFON: Het broeikasgasrapport is opgemaakt voor de broeikasgasuitstoot van 2012. De gegevensverzameling werd afgerond november 2013. Gegevens na november 2013 aangeleverd werden niet meer verwerkt. Auteur: Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid, Els van Praet Gegevensverzameling: Milieuaanspreekpunten, ISO14001 Publicatiedatum: 25 september 2014 D/2014/0180/45
Samenvatting In dit rapport wordt de uitstoot en opname berekend van de drie belangrijkste broeikasgassen, koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O), door de activiteiten van het provinciebestuur Antwerpen in 2012. De berekening gebeurt conform de richtlijnen van de internationale norm ISO 14064-1. De provinciale activiteiten worden via conversiefactoren voor emissie en opname vertaald naar uitgestoten broeikasgassen. De hoeveelheden van de 3 beschouwde gassen worden uitgedrukt in CO2-equivalente uitstoot (CO2-equivalenten). Hiervoor worden methaan en lachgas volgens hun bijdrage aan het broeikaseffect omgezet in overeenkomstige hoeveelheden koolstofdioxide. Emissies en opnames van broeikasgassen worden in kaart gebracht voor bronnen die onder het beheer van de provincie vallen en voor provinciale activiteiten die een rechtstreekse uitstoot tot gevolg hebben. De broeikasgasuitstoot wordt bepaald voor: Verbranding van brandstoffen Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland(niet per entiteit beschikbaar) in het buitenland met het vliegtuig met de trein Woon- werkverkeer (nieuw) Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot, ...) Landbouw Dieren Mestbeheer Mestgebruik Biomassa Elektriciteit Daarnaast bepalen we de opname van broeikasgassen voor: Biomassa Bossen Laanbomen (nieuw) Hagen en houtkanten (nieuw) Ook de productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten wordt bepaald: Hernieuwbare energie De totale provinciale broeikasgasuitstoot in 2012 bedraagt 12.173 ton CO2-equivalenten. Dit is 30 ton meer dan de totale uitstoot in 2010 en 2.105 ton minder dan in 2006. De bossen en bomen in eigendom van de provinvie nemen 4996 ton CO 2 op. Dit is iets meer dan in 2010, omdat vanaf nu gewerkt wordt met een ge-update kaart van het bosbestand (boswijzer 2010).
2
Dit resulteert in een netto uitstoot van 7.162 ton CO2-equivalenten, 248 ton minder dan in 2010 en 3655 ton CO2-equivalenten minder dan in de eerste broeikasgasinventaris.1 De verbranding van brandstoffen, via de stookinstallatie, dienstverplaatsingen, woonwerkverkeer en machines en toestellen, is verantwoordelijk voor 9.722 ton CO2equivalenten, 80% van de totale uitstoot. In 2010 was de uitstoot van brandstoffen even groot, toen zonder woon-werkverkeer. De uitstoot van de stookinstallaties daalde met 427 ton en 133 ton tegenover respectievelijk 2010 en 2006. De uitstoot lag wel 298 ton hoger dan in 2008. Deels is deze stijging te wijten aan de koudere weersomstandigheden t.o.v. 2008, deels aan het beter in kaart brengen van de energiemeters. Met 68% aandeel in de totale broeikasgasuitstoot van de provincie, zijn maatregelen die impact hebben op de uitstoot van de stookinstallaties prioritair voor de uitvoering van de provinciale klimaatdoelstellingen. 1 De landbouwactiviteiten zijn in 2012 verantwoordelijk voor een directe uitstoot van 900 ton CO2-equivalenten. Dit is 7,4% van de totale uitstoot. In 2006 bedroeg de uitstoot 514 ton CO2-equivalenten. Dit verschil is te verklaren doordat meer dieren werden gehouden in 2012 enerzijds en anderzijds door een nieuw wetenschappelijk inzicht dat de impact van CH4 op het broeikasgaseffect zwaarder inschat dan voordien. 1 Verbranding van biomassa gebeurt zeer zelden bijvoorbeeld bij een evenement met vuurkorven. Deze uitstoot bedraagt slechts 0,002 ton CO2-equivalenten en heeft bijgevolg een zeer lage impact op het totaal. Deze uitstoot werd mee opgeteld bij de uitstoot van de stookinstallaties. De productie van elektriciteit valt niet onder het beheer van de provinciale organisatie, maar de uitstoot die vrijkomt bij productie is onlosmakelijk verbonden met het verbruik van elektriciteit. Het elektriciteitsverbruik van de provinciale gebouwen veroorzaakt in 2012 een uitstoot van 1.586 ton1 CO2-equivalenten, 13% van de totale uitstoot. In 2008 bedroeg deze uitstoot het dubbele, namelijk 3.450 ton CO2-equivalenten. 1 In 2009 schakelde de provincie voor al haar gebouwen over op groene stroom, wat deze grote uitstootdaling tot gevolg had. Het totale elektriciteitsverbruik daalde met 1,7 GWh ten opzichte van 2010. Dit was geen algemene trend. In de helft van de entiteiten daalde het verbruik, terwijl het in de andere helft steeg. In de tekst van dit rapport zijn alle resultaten afgerond op 3 beduidende cijfers. Meer cijfers weergeven heeft omwille van de foutmarges op de basisgegevens en de omrekeningsfactoren geen zin. Berekeningen met afgeronde waarden uitvoeren zou echter fouten veroorzaken. In de tabellen van dit rapport zijn daarom wel de volledig berekende waarden weergegeven, zodat deze getallen geschikt zijn als basis voor verdere berekeningen. In Tabel 1 staat de uitstoot in CO2-equivalenten van de provincie als organisatie in 2012 vergeleken met de uitstoot in 2010 en 2008.
Tabel 1: Uitstoot in CO2-equivalenten van 2012 en vergelijking van deze waarden t.o.v. 2010 en 2008.
Overzicht CO2equivalenten
2012 CO2eq (ton)
2010 CO2-eq (ton)
2008 CO2eq (ton)
2006 CO2-eq (ton)
verschil CO2-eq 2012 – 2010 (ton)
verschil CO2-eq 2012 – 2008 (ton)
Stookinstallatie
8229,86
8657,00
7932,00
8363,00
-427,14
297,86
Elektriciteit
1585,75
1725,59
3451,00
4449,00
-139,84
-1865,25
746,08
849,61
816,00
-103,53
-69,92
512,03
567,44
501,00
-55,41
11,03
194,62
226,05
257,00
259,00
-31,43
-62,38
4,75
5,09
6,00
5,00
-0,34
-1,25
4,14
4,90
5,00
5,00
-0,76
-0,86
0,60
0,19
1,00
0,41
-0,40
34,67
51,03
52,00
12,00
-16,36
-17,33
527,98
niet meegeteld
niet meegeteld
niet meegeteld
218,18
220,80
239,00
-2,62
-20,82
900,45
689,58
596,00
514,00
210,87
304,45
692,58
494,80
360,00
341,00
197,78
332,58
13,09
-28,13
Dienstverplaatsingen -Dienstverplaatsingen met voertuigen in eigendom van de provincie -Dienstverplaatsingen eigen wagen -Dienstverplaatsingen trein (binnenland en buitenland) -Dienstverplaatsingen binnenland trein -Dienstverplaatsingen buitenland trein -Dienstverplaatsingen vliegtuig Woon- Werkverkeer Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot, ...) Landbouw -Dieren -Mestbeheer en mestgebruik
207,87
194,78
236,00
172,00
TOTAAL uitstoot
12172,89
12142,58
13033,00
14278,00
30,31
-860,11
Biomassa opname
-4996,00
-4730,62
-4708,00
-3461,00
-265,38
-288,00
TOTAAL opname
-4996,00
-4730,62
-4645,00
-3461,00
-265,38
-351,00
-18,02
-2,94
niet meegeteld
niet meegeteld
-15,1
-17,37
niet meegeteld
niet meegeteld
niet meegeteld
-35,9
-2,94
7161,52
7409,02
Zonnepanelen en windenergie Zonneboiler TOTAAL geproduceerde energie Netto totaal
8324,00
10817,00
-32,4
-35,9
-247,50
-1162,48
Het woon-werkverkeer is in 2012 voor het eerst verrekend in de totale broeikasgasuitstoot, namelijk 523 CO2-equivalenten. Het verzamelen van gegevens voor berekening van deze uitstoot moet nog verfijnd worden. Het merendeel van de netto CO2-equivalente uitstoot is afkomstig van koolstofdioxide. De emissies van lachgas (N2O) en methaan (CH4) hebben een aandeel van achtereenvolgens 1% en 7% van de netto provinciale uitstoot en zijn hoofdzakelijk toe te schrijven aan landbouwactiviteiten. Omdat de uitstoot van CO2 vermindert met de jaren, zal het aandeel van deze twee gassen in de totale uitstoot steeds groter worden. Door de verschillende grootte en activiteiten van de entiteiten lopen de emissies en opnames die ze veroorzaken sterk uiteen. Het Provinciehuis is samen met de PIVA, Plantijn Hogeschool, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, Provinciaal Instituut voor
4
Tuinbouwonderwijs Stabroek, Provinciaal Instituut Sint-Godelieve en Provinciaal Vormingscentrum Malle verantwoordelijk voor meer dan de helft van de totale broeikasgasuitstoot. Dit zijn de prioritaire entiteiten voor maatregelen waarmee de broeikasgasuitstoot van de provincie verminderd kan worden. Ten opzichte van 2010 is de Provinciale Technische Scholen Mechelen uit dit lijstje weggevallen en is het Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek toegevoegd. Per uitstootcategorie werden de prioritaire entiteiten opgesomd op pagina 54 en verder, zodat per maatregel prioriteiten gesteld kunnen worden.
Lijst van tabellen TABEL 1: UITSTOOT IN CO2-EQUIVALENTEN VAN 2012 EN VERGELIJKING VAN DEZE WAARDEN T.O.V. 2010 EN 2008.
4
TABEL 2: OVERZICHTSTABEL MET VERANDERINGEN T.O.V. VOORGAANDE BROEIKASGASRAPPORTEN. TABEL 3: OVERZICHT VAN DE PROVINCIALE ENTITEITEN
19
23
TABEL 4: VERBLIJFTIJD IN DE ATMOSFEER EN DE DIRECTE GLOBAL WARMING POTENTIAL VAN DE VOORNAAMSTE BROEIKASGASSEN
27
TABEL 5: EMISSIEFACTOREN VOOR DE VERSCHILLENDE BRANDSTOFFEN
29
TABEL 6: GEMIDDELD AANTAL DIEREN PER DIERSOORT EN PER ENTITEIT
33
TABEL 7: EMISSIEFACTOREN VOOR METHAANUITSTOOT DOOR VEE
34
TABEL 8: EMISSIEFACTOREN VOOR METHAANUITSTOOT BIJ MESTBEHEER
34
TABEL 9: OPGESLAGEN HOEVEELHEID MEST PER SYSTEEM EN PER ENTITEIT (KG STIKSTOF) TABEL 10: EMISSIEFACTOREN VOOR DIRECTE LACHGASUITSTOOT BIJ MESTOPSLAG
35
35
TABEL 11: HOEVEELHEID OP HET LAND GEBRACHTE MEST PER TYPE MEST EN PER ENTITEIT (KG STIKSTOF) 36 TABEL 12: BOSAREAAL PER ENTITEIT
38
TABEL 13: OPNAME CO2 DOOR INDIVIDUELE BOMEN EN HAGEN EN HOUTKANTEN
38
TABEL 14: OVERZICHT INSTALLATIES HERNIEUWBARE ENERGIE PER ENTITEIT
40
TABEL 15: AANTAL MEDEWERKERS PER ENTITEIT VOOR DE FEDERALE DIAGNOSTIEK 43 TABEL 16: GEWOGEN GEMIDDELDE VAN HET AANDEEL IN HET WOON-WERKVERKEER PER VERVOERMIDDEL 2010 44 TABEL 17: GEMIDDELDE WOON-WERKAFSTAND AFGELEGD PER PERSONEELSLID PER VERVOERMIDDEL 44 TABEL 18: EMISSIEFACTOREN VOOR DE VERSCHILLENDE VERVOERMIDDELEN VOOR WOON-WERKVERKEER 44 TABEL 19: TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT PER VERVOERMIDDEL VOOR WOON-WERKVERKEER (FEDERALE DIAGNOSTIEK 2011) 45 TABEL 20: BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME VOOR DE VERSCHILLENDE BROEIKASGASSEN EN (SUB)GROEPEN (TON CO2-EQUIVALENTEN).
46
TABEL 21: BROEIKASGASUITSTOOT PER (SUB)GROEP VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO2-EQ) 56 TABEL 22: BRUTO VERHUURBARE OPPERVLAKTE, AANTAL VTE EN AANTAL BEZOEKERS PER ENTITEIT IN 2010 EN 2012. 69 TABEL 23: OVERZICHT MET GEMIDDELDE PRIJZEN 2010
72
TABEL 24: PRIORITEITEN PER ENTITEIT VOOR VERMINDERING BROEIKASGASUITSTOOT.
6
78
Lijst van grafieken GRAFIEK 1: PROCENTUELE VERDELING VAN DE NETTO BROEIKASGASUITSTOOT TUSSEN DE VERSCHILLENDE GROEPEN
47
GRAFIEK 2: PROCENTUELE VERDELING VAN DE TOTALE NETTO BROEIKASGASUITSTOOT TUSSEN DE VERSCHILLENDE BROEIKASGASSEN
48
GRAFIEK 3: BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME PER TYPE EMISSIEBRON
49
GRAFIEK 4: PROCENTUELE VERDELING VAN DE BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN TUSSEN DE VERSCHILLENDE VERVOERSWIJZEN.
51
GRAFIEK 5: TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN 2012, 2010 EN 2008 (KG CO2-EQUIVALENTEN)
55
GRAFIEK 6: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR VERBRANDING VAN BRANDSTOFFEN IN STOOKINSTALLATIES VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO2-EQUIVALENTEN)
58
GRAFIEK 7: GASVERBRUIK PER OPPERVLAKTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KWH/M²)
59
GRAFIEK 8: ELEKTRICITEITSVERBRUIK VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KWH) 60 GRAFIEK 9: ELEKTRICITEITSVERBRUIK PER VTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KWH/VTE)
60
GRAFIEK 10: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR LANDBOUWACTIVITEITEN VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
61
GRAFIEK 11: CO2-OPNAME DOOR BIOMASSA VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN EN CO2-UITSTOOT DOOR VERBRANDING VAN BIOMASSE(KG CO2-EQUIVALENTEN)
61
GRAFIEK 12: VERMEDEN CO2-UITSTOOT IN KG CO2-EQUIVALENTEN DOOR PRODUCTIE VAN HERNIEUWBARE ENERGIE.
62
GRAFIEK13: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
63
GRAFIEK14: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR DIENSTVERPLAATSINGEN VERSUS UITSTOOT WOONWERKVERKEER 64 GRAFIEK 14: VERMEDEN UITSTOOT DOOR WOON-WERKVERKEER DOOR STAPPEN EN FIETSEN. 66 GRAFIEK 15: BROEIKASGASUITSTOOT DOOR MACHINES EN TOESTELLEN VOOR VERSCHILLENDE ENTITEITEN (KG CO2-EQUIVALENTEN)
67
GRAFIEK 16: BROEIKASGASTUITSTOOT PER VTE VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (TON CO2EQUIVALENTEN/VTE).
70
GRAFIEK 17: BROEIKASGASTUITSTOOT PER M² VOOR DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN (TON CO2EQUIVALENTEN/M²).
70
GRAFIEK 18: KOSTPRIJS ENERGIE PER ENTITEIT BEREKEND MET DE GEMIDDELDE PRIJS UIT TABEL 23. 73 GRAFIEK 19: KOSTPRIJS VAN DIENSTVERPLAATSINGEN MET DIENSTVOERTUIGEN VOOR VERSCHILLENDE ENTITEITEN (EURO) BEREKEND OP BASIS VAN GEMIDDELDE PRIJZEN IN TABEL 23. 74
Afkortingenlijst provinciale entiteiten AK – Arboretum Kalmthout APA – Arenbergschouwburg Bernardus – Bernarduscentrum CLB – Centrum voor Leerlingenbegeleiding CG – Coveliersgebouw Inovant – Inovant DM – Diamantmuseum DocA – Documentatiecentrum Atlas DWAR – De Warande FM – Fotomuseum HC – Havencentrum HH – Hooibeekhoeve KMPC – Kamp C KURS – Kasteel d’Ursel LG – Lozanagebouw MOMU – Modemuseum PBC – Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof PCMA – Provinciaal Centrum voor Metabole Aandoeningen PGRA – Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen PGRK – Provinciale Groendomeinen Regio Kempen PGRM – Provinciale Groendomeinen Regio Mechelen PH – Provinciehuis PIH – Provinciaal Instituut voor Hygiëne PIME – Provinciaal Instituut voor Milieueducatie PISG – Provinciaal Instituut voor Sint-Godelieve PITS – Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek PIVA – Provinciaal Instituut PIVA Plantijn – Plantijn Hogeschool PRDS – Provinciaal Recreatiedomein de Schorre PRZ – Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer PSRN – Provinciaal Sport- en Recreatiedomein De Nekker PSWK – Provinciaal Suske en Wiske Kindermuseum PTSB – Provinciale Scholen voor Tuinbouw en Techniek Boom PTSM – Provinciale Scholen voor Tuinbouw en Techniek Mechelen PV – Proefbedrijf Pluimveehouderij PVI – Provinciaal Veiligheidsinstituut PVM – Provinciaal Vormingscentrum Malle SCP – Sportcentrum Peerdsbos TPA – Toerisme Provincie Antwerpen Vesta – Campus Vesta ZM – Zilvermuseum
8
Inhoudsopgave LIJST VAN TABELLEN
6
LIJST VAN GRAFIEKEN
7
AFKORTINGENLIJST PROVINCIALE ENTITEITEN
8
INHOUDSOPGAVE
9
1
INLEIDING
11
2 KLIMAATVERANDERING 2.1 Broeikasgassen en klimaatverandering 2.2 Klimaatverdragen 2.3 Genomen maatregelen en doelstellingen
12 12 13 14
3
16
BROEIKASGASINVENTARISATIE
4 RESULTATEN INTERPRETEREN 4.1 Veranderingen ten opzichte van het vorige broeikasgasrapport
18 19
5
AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE
21
6
AFBAKENING OPERATIONELE GRENZEN
25
7 METHODOLOGIE EN BEREKENING 7.1 Verbranden van brandstoffen 7.2 Landbouw 7.3 Biomassa 7.4 Elektriciteit 7.5 Dienstverplaatsingen 7.6 Woon-werkverkeer
27 27 32 36 39 40 43
8 BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN –OPNAME 8.1 Stookinstallatie 8.2 Elektriciteit 8.3 Dienstverplaatsingen 8.4 Woon-werkverkeer 8.5 Machines en toestellen 8.6 Landbouwactiviteiten 8.7 Biomassa
46 50 50 50 51 51 52 52
9
54
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
10
FINANCIËLE ANALYSE
72
11
BELEIDSAANBEVELINGEN
75
10
BROEIKASGASRAPPORT 2012
1 Inleiding Het klimaat verandert en de broeikasgassen, uitgestoten door menselijke activiteiten, zijn hiervan de oorzaak. Over deze stelling bestaat een wetenschappelijke consensus. De provincie als organisatie stoot bij haar activiteiten ook broeikasgassen uit en draagt zo bij tot de verandering van het klimaat. Gezien de noodzaak van emissiereducties op alle domeinen, vervult de provincie Antwerpen haar voorbeeldfunctie door stappen te ondernemen om tegen 2020 haar broeikasgasuitstoot te neutraliseren (hierna vermeld als klimaatneutraal). De eerste stap hierin is het bepalen van de broeikasgasuitstoot in een inventaris, die de basis legt om de reductiedoelstellingen te stellen, engagementen aan te gaan en de vooruitgang te meten. In het eerste broeikasgasrapport van de provincie als organisatie werd de broeikasgasuitstoot van 2006 geïnventariseerd. Dit eerste rapport wordt gebruikt als de basis voor de verdere tweejaarlijkse broeikasgasrapporten, waarbij elk rapport stappen zet naar een vollediger en nauwkeuriger berekening van de broeikasgasuitstoot. In dit rapport wordt berekend hoe groot de provinciale broeikasgasuitstoot was in 2010. Er wordt een beeld geschetst van de totale uitstoot, maar ook van de CO 2-opnames die gebeuren door de provinciale bossen en hoeveel uitstoot vermeden werd door productie van hernieuwbare energie. Hierbij worden de verschillende activiteiten geïdentificeerd met bespreking van hun bijdrage tot de uitstoot voor de afzonderlijke entiteiten en voor de gehele provinciale organisatie. In het tweede hoofdstuk worden eerst de waarnemingen, oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op de reductiedoelstellingen die vastgelegd werden om de klimaatverandering tegen te gaan. Het volgende hoofdstuk bespreekt de standaarden en richtlijnen over het inventariseren van broeikasgassen, waarop dit rapport zich baseert. Hoofdstuk 4 overloopt hoe de resultaten van dit broeikasgasrapport geïnterpreteerd moeten worden. Ook de verschillen met vorige broeikasgasrapporten worden besproken. In hoofdstuk 5 worden de provinciebedrijven, diensten en vzw’s die tot de provinciale organisatie behoren afgebakend. Het hoofdstuk erna bespreekt de activiteiten waarvoor de broeikasgasemissies en –opnames gerapporteerd worden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 de eigenlijke berekening van de broeikasgasemissies en -opnames toegelicht. Dit gebeurt door voor de verschillende activiteiten uiteen te zetten welke gegevens en emissiefactoren gebruikt worden en welke emissie of opname hieruit resulteert. Daarna wordt de totale broeikasgasuitstoot voor de gehele provinciale organisatie besproken en wordt het aandeel per broeikasgas en per activiteit toegelicht. Aansluitend wordt in hoofdstuk 9 de broeikasgasuitstoot van de activiteiten van de verschillende entiteiten naast elkaar gezet en besproken.
11
KLIMAATVERANDERING
2 Klimaatverandering 2.1
Broeikasgassen en klimaatverandering
Op de aarde is er een natuurlijk broeikaseffect aanwezig. Het aardoppervlak wordt immers opgewarmd door de zonnestraling en zendt als gevolg hiervan infraroodstraling uit. Deze straling wordt geabsorbeerd door de broeikasgassen die in de atmosfeer aanwezig zijn. De voornaamste van deze gassen zijn waterdamp (H 2O), koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). Broeikasgassen stralen een deel van de infraroodstraling terug waardoor de lagere atmosfeer en de aarde opgewarmd worden. Het natuurlijk broeikaseffect zorgt ervoor dat de temperatuur op aarde gemiddeld ongeveer 15 °C bedraagt. Zonder dit effect zou de temperatuur op aarde -18°C zijn. De concentratie van deze broeikasgassen in de atmosfeer is het resultaat van verschillende dynamische processen en cycli die op elkaar ingrijpen.1 Sinds het begin van de industriële revolutie in de tweede helft van de 18 e eeuw loopt onder invloed van de menselijke activiteiten de concentratie aan broeikasgassen in onze atmosfeer stelselmatig op. De voornaamste activiteiten zijn de verbranding van fossiele brandstoffen, veeteelt, afvalverwerking, industriële processen, ontbossing en productie van nieuwe chemische stoffen. Niet enkel zijn de gemeten broeikasgasconcentraties de hoogste in duizenden jaren, ook is de snelheid waarmee die concentraties toenemen nooit eerder vertoond. Zo ligt voor CO2 het huidige tempo van de toename 200 maal hoger dan in de laatste 650.000 jaar, en is de gemiddelde aangroeisnelheid de laatste jaren nog verdubbeld vergeleken met 30 jaar geleden. Zelfs na 1990, het referentiejaar voor het Kyoto Protocol, nam het gezamenlijke opwarmende effect van de voornaamste broeikasgassen in onze atmosfeer nog toe met 22%. Deze verhoogde concentraties versterken het natuurlijk broeikaseffect en leiden tot een verhoging van de gemiddelde aardtemperatuur en een globale klimaatverandering.1 In het vierde klimaatrapport van 2007 wordt door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC2) bevestigd dat de klimaatopwarming een ondubbelzinnig feit is. Dit wordt afgeleid uit de vaststellingen van de toename van de gemiddelde lucht- en oceaantemperaturen, de wereldwijde afname van sneeuw en ijs en de stijging van het gemiddelde globale zeeniveau. Zo is de laatste honderd jaar de gemiddelde temperatuur op aarde gestegen met 0,74 °C en is het gemiddelde zeeniveau in de twintigste eeuw met 17 cm gestegen. Het rapport stelt dat het merendeel van de waargenomen toename van de gemiddelde globale temperatuur sinds het midden van de 20e eeuw hoogst waarschijnlijk te wijten is aan de waargenomen toename van antropogene broeikasgasconcentraties. Ook meldt het rapport dat de kans dat de geobserveerde opwarming van de aarde gedurende de laatste 50 jaar verklaard kan worden zonder externe (niet-natuurlijke) fenomenen kleiner is dan 5%. 3 Ondertussen verscheen het vijfde klimaatrapport van het IPCC, waarin al deze feiten werden bevestigd met nog grotere zekerheid en vaak ernstigere gevolgen voor het klimaat op aarde. Volgens ramingen van het IPCC zou de gemiddelde aardtemperatuur tegen 2100 met 1,8 à 4 °C stijgen4. Een dergelijke temperatuurstijging kan leiden tot een verschuiving van 1
MIRA Achtergronddocument 2006, Klimaatverandering. Het IPCC is een onafhankelijk orgaan dat als opdracht heeft de wetenschappelijke kennis met betrekking tot klimaatverandering te evalueren. 3 Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change 2007. 4 Climate Change 2007: The Physical Science Base, Summary for Policymakers. 2
12
BROEIKASGASRAPPORT 2012 klimaatgordels en kan een zeer belangrijke invloed hebben op de frequentie en de ernst van extreme fenomenen in bepaalde regio’s, zoals hittegolven en langdurige droogte. Woestijngebieden kunnen groter worden. De uitzetting van het zeewater en het (gedeeltelijk) smelten van de ijskappen op de polen zullen een stijging van de zeespiegel en een groter overstromingsgevaar in lager gelegen gebieden veroorzaken. Door de hogere temperaturen zullen ziekten zoals malaria en gele koorts zich over een groter deel van de wereld verspreiden. Een klimaatverandering zal bijgevolg een belangrijke en veelal onomkeerbare impact hebben op de ecosystemen, voedselvoorziening, waterbevoorrading en volksgezondheid. De impact zal bovendien ernstiger zijn in ontwikkelingslanden, die over minder mogelijkheden beschikken om zich aan te passen. 1
2.2
Klimaatverdragen5
In 1992 werd als antwoord op de dreigende klimaatverandering in Rio de Janeiro het Klimaatverdrag ondertekend. Dit verdrag streeft naar een stabilisatie van de broeikasgasconcentratie in de atmosfeer op een niveau dat gevaarlijke antropogene interferentie met het klimaatsysteem voorkomt. Dit concentratieniveau moet bereikt worden binnen een termijn die de ecosystemen toelaat om zich aan te passen aan de klimaatverandering, de voedselvoorziening verzekert en de economische ontwikkeling op een duurzame manier laat voortgaan. Het Klimaatverdrag trad in voege op 21 maart 1994 en werd geratificeerd door 192 landen. Het was echter vrijblijvend en werd niet gevolgd door beleidsinitiatieven op nationaal niveau.1,6 In het Kyoto Protocol van 1997 werden bindende doelstellingen vastgelegd voor de geïndustrialiseerde landen. Zij moeten in de jaren 2008-2012 hun gemiddelde broeikasgasemissie met minstens 5% verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990. De 6 broeikasgassen die onder het Protocol vallen zijn koolstofdioxide (CO 2), methaan (CH4), lachgas (N2O), hydrofluorkoolwaterstoffen (HFC’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFC’s) en zwavelhexafluoride (SF6). Daarnaast werd voor elk deelnemend land een individuele doelstelling bepaald. Om de kost van het behalen van deze doelstelling te verminderen, werden door het Protocol verschillende flexibele implementatiemechanismen7 in het leven geroepen. Het Protocol is op 16 februari 2005 in werking getreden, 19 dagen nadat het door 55% van de verdragspartners ondertekend werd en 55% van de emissies van de geïndustrialiseerde landen omvatte. 1,6 Tijdens de VN-conferentie in Bali van december 2007 werd een akkoord bereikt over de strategie voor de onderhandelingen over de emissiedoelstellingen voor de periode na het Kyoto Protocol. 6 Het Kopenhagen Akkoord (eind 2009) bevat een aantal positieve elementen, zoals de erkenning van de noodzaak om de temperatuursverhoging tot 2°C te beperken, en de engagementen voor financiering, maar heeft als voornaamste minpunt dat het gebaseerd is op een ‘bottom-up’-aanpak, die niet uitgaat van wat nodig is, maar van wat landen bereid zijn te doen. Bovendien biedt het geen garantie op een wettelijk bindend instrument, omdat het akkoord niet officieel bekrachtigd werd. Er werd enkel akte genomen van het akkoord. Eind 2010 vond een nieuwe conferentie plaats in Cancún. Het resultaat van de klimaattop in Cancún is evenwichtig en een voldoende groot aantal beslissingen werden genomen, die het pad effenen voor een algemeen en juridisch bindend kader voor klimaatacties na 5
Website van de federale dienst klimaatverandering (klimaat.be) Website van het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change): http://unfccc.int. 7 De flexibele mechanismen zijn emissiehandel, joint implementation en het clean development mechanisme. 6
13
KLIMAATVERANDERING 2012. Het belangrijkste element van het maatregelenpakket is de erkenning dat de opwarming van het klimaat (in vergelijking met de pre-industriële temperatuur) beneden de 2°C moet blijven. In Durban is eind 2011 principieel de voortzetting van het Kyotoprotocol na 2012 goedgekeurd. Met de politieke beslissing om tijdens de klimaatconferentie in Doha (Qatar) volgend jaar formeel een tweede verbintenissenperiode onder het Kyotoprotocol te onderschrijven, wordt perspectief geboden op het vrijwaren van het regelgevend kader van Kyoto en werd de baan vrij gemaakt voor de aanvaarding van een onderhandelingstraject voor een globaal bindend akkoord voor alle landen. Met de goedkeuring van het ’Durban Platform for Enhanced Action’ werd formeel ingestemd met de onmiddellijke start van onderhandelingen over een globaal bindend akkoord dat van toepassing zal zijn op alle landen. Die onderhandelingen moeten eind 2015 afgerond zijn. Tegelijkertijd zal er werk van gemaakt worden om het ambitieniveau, dat momenteel niet toelaat de 2°C-doelstelling te halen ,op te krikken. Het aanvaarden van dit routeplan lag bijzonder moeilijk voor China, de Verenigde Staten en India. Dankzij een grote coalitie tussen de EU en de meest kwetsbare ontwikkelingslanden (de minst ontwikkelde landen - waarvan vele in Afrika - en de kleine eilandstaten) slaagde men er niettemin in om dit onderhandelingstraject unaniem te laten aanvaarden. Het vervolgtraject van de onderhandelingen is te volgen op de federale website www.klimaat.be bij het thema klimaatconferenties.
2.3
Genomen maatregelen en doelstellingen
De Europese Unie als geheel heeft zich in het Kyoto Protocol tot een reductie van 8% geëngageerd. Om die maatregelen in de praktijk te brengen heeft de Europese Commissie een aantal belangrijke, bindende richtlijnen uitgevaardigd met daarin o.a. het systeem van emissiehandel voor grote industriële bedrijven, een energieprestatienormering voor gebouwen en een energienorm voor koelkasten en diepvriezers.1 De Raad van Europa heeft zich in maart 2007 geëngageerd om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 verder te reduceren tot minstens 20% van de uitstoot van 1990. Deze doelstelling wordt verhoogd tot 30% wanneer ook andere industrielanden zich tot bijkomende reducties engageren voor de post-Kyoto periode. 8 België moet volgens het Kyoto Protocol in de periode 2008-2012 de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasuitstoot reduceren met 7,5% tegenover de uitstoot in 1990 (voor CO2, CH4, N2O) of 1995 (voor HFK’s, PFK’s en SF6). Over haar uitgestoten broeikasgassen moet België jaarlijks rapporteren door het indienen van een nationaal broeikasgasrapport bij het secretariaat van het Klimaatverdrag. In 2002 heeft de Federale Staat met de gewesten een samenwerkingsakkoord afgesloten over het opstellen, uitvoeren en opvolgen van een Nationaal Klimaatplan, alsook het rapporteren in het kader van het Klimaatverdrag en het Kyoto Protocol. Er werd overeengekomen dat het Vlaamse Gewest een emissiereductie van 5,2% moet realiseren tegenover 1990. Deze Kyotodoelstelling betreft een gemiddelde jaarlijkse uitstoot van 83,436 Mton CO 2-equivalenten in de periode 2008-2012. In het Vlaamse milieubeleidsplan9 is als doelstelling voor 2020 een reductie met 30% van de gemiddelde jaarlijkse broeikasgasuitstoot tegenover de uitstoot in 1990 opgenomen.1 8 9
Website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu. MINA-plan 3+: 2008-2010.
14
BROEIKASGASRAPPORT 2012
De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen bedroeg in 2012 75,18 Mton CO2-equivalenten. Het relatieve aandeel van CO2 in deze uitstoot bedroeg 87,4%, dit van CH4 en N2O respectievelijk 5,3% en 5,7%. 10 Ruim de helft van de emissies is afkomstig van de industrie (26,3%) en de energiesector (25,3%). Daarna zijn transport (18,1%), inclusief privé-verplaatsingen, en de huishoudens (14,4%) de belangrijkste bronnen. Landbouw en handel en diensten zijn verantwoordelijk voor 11,9% en 4,4% van de emissies. Natuur en tuinen zorgen voor een netto opname van broeikasgassen (-0,4%).11
10
Kernset milieudata MIRA-T bijgewerkt november 2011. Emissie van broeikasgassen in kton CO 2equivalenten. Beschikbaar op http://www.milieurapport.be. 11 Kernset milieudata MIRA-T bijgewerkt november 2011 Vlaanderen. Emissie van broeikasgassen in kton CO 2equivalenten. Beschikbaar op http://www.milieurapport.be.
15
BROEIKASGASINVENTARISATIE
3 Broeikasgasinventarisatie Een eerste stap in het beheren van broeikasgassen is het inventariseren van de uitstoot ervan. Het identificeren van emissiebronnen en emissies creëert de mogelijkheid om reductiedoelstellingen voorop te stellen, kosteneffectieve reductiemaatregelen te identificeren, een beleid uit te tekenen en vooruitgang te meten. Er bestaan verschillende gelijkaardige standaarden en richtlijnen voor het opstellen van broeikasgasinventarissen. Dit rapport baseert zich op de complementaire protocollen die ontwikkeld werden door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), het Greenhouse Gas Protocol Inititiative en de International Standards Organisation (ISO). Ze geven zowel richtlijnen voor het vastleggen van de grenzen van de inventaris als methodes om de emissies te berekenen op basis van activiteitgegevens en emissiefactoren. Hiermee willen ze de betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid van de geïnventariseerde en gerapporteerde broeikasgasemissies verzekeren. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) werd in 1998 opgericht door de Wereld Meteorologische organisatie (WMO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP). Het is een onafhankelijk orgaan dat als opdracht heeft de wetenschappelijke kennis met betrekking tot klimaatverandering te evalueren. Het IPCC geeft in periodieke rapporten een stand van zaken van de kennis over de klimaatverandering. Het eerste wetenschappelijke eindverslag in 1990 vormde de basis voor het Klimaatverdrag. Het tweede wetenschappelijke rapport in 1995 verstrekte voldoende argumenten om in 1997 het Kyoto Protocol aan het Klimaatverdrag toe te voegen.12 Het IPCC heeft richtlijnen uitgewerkt over de werkwijze die landen en regio's moeten volgen om jaarlijks hun emissies te berekenen en te rapporteren. Het Greenhouse Gas Protocol Initiative is een brede internationale coalitie van bedrijven, niet-gouvernementele organisaties, gouvernementele en intergouvernementele organisaties die opereren onder de vlag van het World Resource Institute (WRI) en de World Business Council on Sustainable Development (WBCSD). Dit samenwerkingsverband heeft een internationaal aanvaarde standaard 13 en handleiding ontwikkeld voor het inventariseren en rapporteren van broeikasgasemissies. Ze promoten het gebruik van deze standaard in bedrijven en andere organisaties en trachten zo de consistentie en transparantie van de broeikasgasinventarisatie en rapportering te verhogen. De wereldwijde federatie van nationale standaardisatie organisaties ISO heeft in 2006 de norm ISO 14064-1 ontwikkeld voor het kwantificeren en rapporteren van broeikasgasemissies en -opnames. De norm heeft de sleutelconcepten, eisen en aanbevelingen van de standaard van het Greenhouse Gas Protocol Initiative overgenomen en verwijst ook naar deze standaard voor bijkomende richtlijnen over de toepassing van de concepten, eisen en aanbevelingen. De vijf hoofdprincipes die aan de basis liggen van deze richtlijnen zijn: 1. Relevantie: de broeikasgasbronnen, -sinks 14 , -gegevens en -methodes die relevant zijn voor het bedrijf en de noden van de beoogde gebruikers moeten geselecteerd worden.
12
MIRA Achtergronddocument 2006: Klimaatverandering. Greenhouse Gas Protocol Corporate Accounting and Reporting Standard (eerste versie in 2001, herziene versie in 2004). Website van het Greenhouse Gas Protocol Inititiative: http://www.ghgprotocol.org. 14 Een sink is het tegenovergestelde van een bron. In plaats van broeikasgassen te emitteren neemt het deze op. 13
16
BROEIKASGASRAPPORT 2012 2. Volledigheid:
alle relevante broeikasgasemissies en -opnames moeten ingesloten worden. 3. Consistentie: een zinvolle vergelijking van broeikasgas gerelateerde informatie moet mogelijk gemaakt worden. 4. Nauwkeurigheid: de onzekerheden en systematische fouten moeten zo veel mogelijk gereduceerd worden. 5. Transparantie: voldoende geschikte broeikasgas gerelateerde informatie moet ontsloten worden, zodat de beoogde gebruikers met een redelijk vertrouwen beslissingen kunnen maken.
17
RESULTATEN INTERPRETEREN
4 Resultaten interpreteren Om de broeikasgasuitstoot van de provincie Antwerpen als organisatie te berekenen werden heel wat omzettingsfactoren gebruikt. Van de omzettingsfactoren afkomstig van het IPCC zijn de betrouwbaarheidsintervallen bekend. Van andere omzettingsfactoren: elektriciteit, vliegtuig en trein, hebben we deze gegevens niet en is het soms weinig transparant hoe ze bepaald zijn. Ook op die omzettingsfactoren zit een foutmarge. De door de provincie verzamelde basisgegevens zijn ook niet exact en hebben een betrouwbaarheidsinterval. Om een idee te krijgen van het betrouwbaarheidsinterval van de totale broeikasgasuitstoot, is doorgedreven statistiek nodig. Deze analyse werd niet uitgevoerd in dit rapport. Daarom dienen de gegevens en de vergelijkingen met vorige jaren met de nodige voorzichtigheid te worden opgevat. Het is eigen aan dit type berekeningen dat de uiteindelijke fout op het resultaat groot uitvalt. Omdat de provincie Antwerpen de doelstelling heeft om als organisatie klimaatneutraal te zijn tegen 2020 15 is de invloed van de foutmarge niet zo belangrijk. Een procentuele vergelijking met vorige jaren is niet mogelijk zonder doorgedreven statistiek. Daarom werd in dit rapport steeds gewerkt met absolute waarden wanneer er vergeleken is met vorige jaren. In de tekst van dit rapport zijn alle resultaten afgerond op 3 beduidende cijfers. Meer cijfers weergeven heeft omwille van de foutmarges op de basisgegevens en de omrekeningsfactoren geen zin. Berekeningen met afgeronde waarden uitvoeren zou echter extra fouten veroorzaken. In de tabellen van dit rapport zijn daarom wel de volledig berekende waarden weergegeven, zodat deze getallen geschikt zijn voor verdere berekeningen. Oorzaken van onnauwkeurigheid bij berekening van de broeikasgasuitstoot: Verbranding van brandstoffen gebeurt niet steeds op dezelfde wijze, waardoor vooral de CH4- en N2O-uitstoot wijzigt. Er is gewerkt met gemiddelde waarden. Opname van broeikasgassen gebeurt anders per type bos, plant, bodem, … Voor de berekening is een gemiddelde omzettingsfactor gebruikt. Idem voor de uitstoot van dieren. De emissiefactoren voor dieren zijn gebaseerd op industriële omstandigheden. De emissiefactoren van elektriciteit variëren met het seizoen en het moment van de dag. Bij de dienstverplaatsingen werd voor het verbruik een gemiddelde waarde genomen, terwijl dit verschilt per type wagen. Ook het aandeel diesel- en benzinewagens moest berekend worden. Omzettingsfactoren van het IPCC werden op internationaal niveau bepaald. Specifiek voor België gelden andere randomstandigheden. Gegevens moesten soms afgeleid worden uit factuurgegevens, geschat worden of herleid worden naar een heel jaar. Niet voor alle entiteiten bestond er voor 2012 een nauwkeurig overzicht van de verschillende energiemeters. Het kan zijn dat er meters te veel/ te weinig werden meegerekend. Ten opzichte van 2010 is de nauwkeurigheid wel sterk verbeterd. Er waren geen gegevens over de hoeveelheid mest die rechtstreeks op de weilanden terechtkwam, waardoor verondersteld werd dat deze mest opgeslagen werd. 15
Milieubeleidsplan provincie Antwerpen (2008-2012)
18
BROEIKASGASRAPPORT 2012
4.1
Voor binnenlandse dienstverplaatsingen per trein werd een gemiddelde afstand per treinverplaatsing geschat. Voor buitenlandse dienstverplaatsingen per trein werd het afgelegde traject geschat.
Veranderingen ten opzichte van het vorige broeikasgasrapport
Tabel 2: Overzichtstabel met veranderingen t.o.v. voorgaande broeikasgasrapporten.
2006 2008 2010 2012 gepland 2014 Berekende uitstoot en opname Treinreizen buitenland Ondergrondse CO2-opslag bossen Woon-werkverkeer
Berekening verfijnen
Nauwkeurigheid Manuele registraties Gegevens indexis zonder overzicht meters provincie Energieboekhouding
Registratie jaarverbruiken in databank
Overzicht energiemeters op punt
Oppervlakte bos via kartering 2000 Oppervlakte bos via boswijzer 2010
Opname aanbomen en hagen en houtkanten toevoegen
Scope provincie Politieschool (PSES) Diamantmuseum (DM) Cultuurhuis de Warande (DWAR) Campus Vesta (Vesta)
Verandering scope De entiteiten ‘Provinciaal Secretariaat voor Europese Structuurfondsen’ (PSES) en de ‘provinciale wegen’ werden vanaf 2008 niet meer meegerekend. PSES is verhuisd naar het Provinciehuis en de provinciale wegen werden afgeschaft. Het aandeel van deze entiteiten bedroeg slechts een kleine fractie van de totale uitstoot in het broeikasgasrapport van 2006. Vanaf 2010 werd de politieschool te Antwerpen niet meer meegerekend, omdat ze verplaatst werd naar campus Vesta. Na uitbreiding van deze school zal de uitstoot van campus Vesta stijgen. Het Diamantmuseum is in 2012 verhuist. Omdat de uitstoot hierdoor dan wegvalt uit de scope, is ook in 2010 geen inspanning geleverd om de gegevens te vervolledigen. Het Diamantmuseum werd in 2010 uit de scope weggelaten.
Extra ten opzichte van 2006 De treinreizen naar het buitenland werden in kaart gebracht, broeikasgasuitstoot van deze reizen meegerekend kon worden.
waardoor
de
Vanaf 2008 wordt ook rekening gehouden met de ondergrondse CO 2-opslag van de bossen. De milieuaanspreekpunten registreerden verschillende gegevens veel grondiger dan in 2006: het verbruik van machines en toestellen, buitenlandse treinreizen, de oppervlakte bos, …, waardoor de broeikasgasuitstoot nauwkeuriger berekend kon worden.
19
RESULTATEN INTERPRETEREN
Extra ten opzichte van 2008 Volgende entiteit wordt vanaf 2010 meegerekend voor de broeikasgasuitstoot van de provinciale organisatie: De Warande De energieboekhouding is in 2010 meer in detail opgemaakt doordat de energiemeters beter in kaart gebracht zijn per entiteit. Een aantal meters die in het verleden niet gekend waren zijn nu meegeteld. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op de broeikasgasuitstoot van de stookinstallaties en het elektriciteitsverbruik.
Extra ten opzichte van 2010 Aan de berekening werd een methodiek toegevoegd waarmee ook de opname van CO 2 door laanbomen, hagen en houtkanten berekend kan worden. Voorlopig gebeurde enkel een berekening voor de laanbomen bij PITS. Overige entiteiten dienen het aantal laanbomen en meter haag en houtkant nog in kaart te brengen. De uitstoot van woon-werkverkeer werd toegevoegd aan de inventaris. De berekeningsmethodiek van deze uitstoot zal verbeterd worden bij de broeikasgasinventaris van 2014.
20
BROEIKASGASRAPPORT 2012
5 Afbakening provinciale organisatie In dit rapport berekenen we de broeikasgasuitstoot van de provinciale diensten, provinciebedrijven en vzw’s die deel uit maken van de provinciale organisatie zoals vastgesteld in de provinciale organisatiestructuur goedgekeurd door de Provincieraad op 26 april 2007. Om de totale emissie van de provinciale organisatie te bepalen, werd vertrokken van de emissies van provinciale entiteiten. Een entiteit staat ofwel organisatorisch en emissietechnisch op zichzelf ofwel horen haar delen organisatorisch en/of emissietechnisch samen. Een entiteit kan bestaan uit één gebouw, een deel van één gebouw of een groep van gebouwen (en/of delen van gebouwen). In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de 40 provinciale entiteiten. Verschillende provinciale diensten en/of vzw’s bevinden zich in hetzelfde gebouw. Door de moeilijke verdeling van de broeikasgasemissies over deze diensten en vzw’s werden deze gebouwen telkens als één geheel beschouwd. Het gaat over de volgende (deel)entiteiten, meer details in Tabel 3: - Coveliersgebouw/Huis van de Sport - Hooibeekhoeve - Kamp C - Lozanagebouw - Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen – Rivierenhof - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen - Hoge Mouw - Provinciehuis Een uitzondering hierop is het gebouw dat gedeeld wordt tussen het PIH en de Plantijn Hogeschool Campus Kronenburg. Campus Kronenburg behoort samen met de andere campussen van de Plantijn Hogeschool tot één entiteit. De bestaande verdeelsleutel voor energiekosten werd gebruikt om de emissies van broeikasgassen door energieverbruik tussen het PIH en Campus Kronenburg te verdelen. In sommige gevallen heeft een provinciale organisatie vestigingen op verschillende locaties. Deze vestigingen, die organisatorisch bij elkaar horen, werden geclusterd tot één entiteit. Dit is het geval voor: - Plantijn Hogeschool - Provinciaal Documentatiecentrum Atlas - Provinciaal Instituut Sint-Godelieve - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen - Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen - Toerisme Provincie Antwerpen Waar het mogelijk is wordt in de uitstoot opgesplitst voor de gebouwen van PGRA, Plantijn Hogeschool en Provinciaal Instituut Sint-Godelieve. Een specifieke situatie is de entiteit ‘Provinciehuis’, die de autodienst omvat. Deze bevindt zich in afzonderlijke gebouwen maar gebruikt elektriciteit van hetzelfde afnamepunt als het Provinciehuis en werd daarom bij het Provinciehuis gerekend. Als externe organisaties een provinciaal gebouw volledig innamen, werd het energieverbruik van dit gebouw niet meegenomen in de emissieberekeningen. Het betreft de volgende gebouwen:
21
AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE
-
-
Gebouwen in concessie in het Rivierenhof en Vrieselhof (PRGRA), in het Vrijbroekpark (PGRM), in de Averegten (PGRK), in het Fotomuseum (FM), in de basis van Kamp C, in het Zilvermeer (PRZ) en in de Schorre (PRDS) Gebouwen ingenomen door sportverenigingen in het Rivierenhof (PGRA) en de Schorre Arrondissementscommissariaat Sportpaleis Technologiehuis Museum Emile Verhaeren Campus Blairon (deel) Klooster Ploegstraat
Wanneer een externe organisatie hetzelfde provinciaal gebouw deelde met een provinciale organisatie werd de broeikasgasuitstoot verdeeld volgens de verdeelsleutel voor energiekosten. De broeikasgasuitstoot van de externe organisatie werd niet meegerekend bij de provinciale broeikasgasuitstoot. - In het gebouw waar het PIH en de Plantijn Hogeschool Campus Kronenburg gevestigd zijn, is de VMM verantwoordelijk voor 13% van het energieverbruik. - In het Lozanagebouw zijn de Vlaamse overheidsdiensten verantwoordelijk voor 29,13% van het energieverbruik. Indien een gebouw beheerd werd door de provincie, maar er geen verdeelsleutel voor energiekosten bestond, werd de uitstoot door het energieverbruik van een externe organisatie volledig meegenomen. Dit is het geval voor: - Kantoorruimte voor sportverenigingen in het Huis van de Sport - Cafetaria in het Zilvermuseum Sterckshof - Foyers in de Arenbergschouwburg - Atelier Vandersteen in het Suske en Wiske-Kindermuseum - MuHKA-media vzw en het museumcafé in het Fotomuseum - Rurant vzw en LCV vzw in de Hooibeekhoeve - In de Schorre: de conciërge, de cafetaria en Braxgata Wanneer een gebouw gehuurd werd voor de huisvesting van provinciale diensten werd de uitstoot ervan volledig in rekening gebracht. Voor gebouwen waarvan slechts een gedeelte gehuurd werd, werd enkel de uitstoot voor rekening van dit gedeelte meegeteld. Het gaat over de volgende (deel)entiteiten: - Provinciale Groendomeinen Regio Kempen – Hertberg - Provinciaal Centrum voor Metabole Aandoeningen - Provinciaal Documentatiecentrum Atlas – vestigingen Antwerpen en Turnhout - Modemuseum Enkele medewerkers van TPA krijgen gratis ruimte ter beschikking in een gebouw in Mechelen dat door het stadsbestuur van Mechelen wordt beheerd en gebruikt. De broeikasgasuitstoot als gevolg van de vestiging van deze medewerkers werd niet meegenomen in de berekeningen. Zowel INOVANT als PCVOA gebruiken voor het geven van opleidingen locaties. De leslocaties die buiten de provinciale infrastructuur vallen, werden niet in beschouwing genomen.
22
BROEIKASGASRAPPORT 2012 Tabel 3: Overzicht van de provinciale entiteiten Naam Arboretum Kalmthout Arenbergschouwburg Provincie Antwerpen
Deelentiteiten
Inclusief
Arenbergschouwburg Open Lucht Theater Rivierenhof
Huisvesting concessies: foyers
Coveliersgebouw/Huis van de Sport
APB sport Congrescentrum Huisvesting sportverenigingen
Centrum voor Leerlingenbegeleiding Provincie Antwerpen Diamantmuseum Provincie Antwerpen De Warande Europa Direct Fotomuseum Provincie Antwerpen Hooibeekhoeve Havencentrum Plantijn Hogeschool Provincie Antwerpen
Kamp C Kasteel d’Ursel Lozanagebouw Modemuseum Provincie Antwerpen Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof Provinciaal Centrum voor Opsporing van Metabole Aandoeningen Provinciaal Documentatiecentrum Atlas Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen
Provinciale Groendomeinen Regio Kempen
Exclusief
Onvolledige gegevens
Huisvesting concessies: Restaurant, MuHKA-media vzw Huisvesting Rurant vzw en LCV vzw Campus Campus Campus Campus
Boom Kronenburg Meistraat Sint-Jacobsmarkt Bosgroep Zuiderkempen Diensten van de Vlaamse Overheid
Vestiging Antwerpen Vestiging Turnhout Hof Van Leysen Kesselse Heide Kinderboerderij Pulhof Schranshoeve Vrieselhof Rivierenhof Averegten Hertberg Hoge Mouw
2 3
Prinsenpark
Bosgroep Antwerpen Noord Bosgroep Antwerpen Zuid Monumentenwacht Bosgroep Kempische Heuvelrug Bosgroep Noorderkempen
Concessie: Remise Concessie: Wimel Sportverenigingen
AFBAKENING PROVINCIALE ORGANISATIE
Naam
Deelentiteiten
Provinciale Groendomeinen Regio Mechelen
Broek De Naeyer Neteland Vrijbroekpark
Provinciehuis
Provinciaal Instituut voor Hygiëne Provinciaal Instituut voor Milieu-educatie Provinciaal Instituut Sint-Godelieve Provinciale Technische Scholen Mechelen Provinciaal Stabroek Provinciaal Provinciale Provinciaal Provinciaal Provinciaal Nekker Provinciaal
Exclusief
Concessies: Vrijbroekhof en Tennischalet Sportvereniging: Hockey Provinciaal Secretariaat Europese Structuurfondsen
Diensten van de Vlaamse en Federale Overheid Vlaamse Milieu Maatschappij
Campus Brialmont Campus Jordaens Campus Turnhoutsebaan PTS Mechelen Proefbedrijf Sint-Katelijne-Waver
Instituut voor Technisch Onderwijs
2 conciërgewoningen
Instituut PIVA Politieschool Antwerpen Recreatiedomein De Schorre Recreatiedomein Zilvermeer Sport- en Recreatiedomein de Suske en Wiske Kindermuseum
Provinciale Technische Scholen Boom Proefbedrijf Veehouderij Provinciaal Veiligheidsinstituut Provinciaal Vormingscentrum Malle Sportcentrum Peerdsbos Toerisme Provincie Antwerpen
Vesta Zilvermuseum Sterckshof Provincie Antwerpen
24
Autodienst Infrastructuur Dienst Waterbeleid Provinciehuis
Inclusief
Huisvesting Atelier Vandersteen (gas)
Huisvesting Atelier Vandersteen (elektriciteit)
Antwerpen – K. Elisabethlei Antwerpen – Oomsstraat Mechelen Turnhout Concessie: Cafetaria
BROEIKASGASRAPPORT 2012
6 Afbakening operationele grenzen De totale provinciale broeikasgasuitstoot werd berekend voor het jaar 2010 en vergeleken met de broeikasgasuitstoot van de voorbije jaren. Alle broeikasgasemissies die voortkwamen uit de activiteiten van de provinciale dienst(en) gevestigd in een entiteit, werden verrekend in de uitstoot van deze entiteit. De broeikasgassen die door de provinciale werknemers buiten de werkuren werden geëmitteerd, werden niet in rekening gebracht. Er werd ook geen rekening gehouden met activiteiten die door derden zijn uitgevoerd, zoals afvalwaterbehandeling, afvalverwerking, onderhoud van gebouwen en toestellen. Broeikasgassen die vrijkwamen bij de ontginning of productie van brandstoffen of producten werden evenmin in rekening gebracht. De emissies die voortkwamen uit beslissingen van de provinciale overheid, maar die niet reflecteerden in de eigen werking, zoals het vergunnen van een petrochemisch bedrijf of het goedkeuren van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor een bedrijventerrein, werden buiten beschouwing gelaten. Ten slotte werd ook de broeikasgasuitstoot veroorzaakt door het bezoek van een derde aan een provinciale entiteit niet verrekend. De broeikasgasuitstoot wordt bepaald voor: Verbranding van brandstoffen Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland(niet per entiteit beschikbaar) in het buitenland met het vliegtuig met de trein Woon- werkverkeer (nieuw) Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot, ...) Landbouw Dieren Mestbeheer Mestgebruik Biomassa Elektriciteit Daarnaast bepalen we de opname van broeikasgassen voor: Biomassa Bossen Laanbomen (nieuw) Hagen en houtkanten (nieuw) Ook de productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten wordt bepaald: Hernieuwbare energie De uitstoot van de dienstverplaatsingen met het privé-voertuig en vliegtuig werden per entiteit becijferd. Sinds 2008 worden ook de dienstreizen naar het buitenland met de trein per entiteit berekend. De uitstoot voor de dienstverplaatsingen met de trein in het binnenland werd enkel voor de gehele organisatie berekend. Wegens een gebrek aan gegevens werden bus- en tramreizen niet in rekening gebracht.
25
AFBAKENING OPERATIONELE GRENZEN De uitstoot van het woon-werkverkeer werd, hoewel de methodiek nog verbeterd moet worden, vanaf 2012 mee in de provinciale uitstoot opgenomen. Ook de opname door laanbomen en hagen en houtkanten werd meegenomen in deze broeikasgasinventaris. De opnames van de bossen van vzw Kempens Landschap werd niet verrekend in de totale provinciale uitstoot. Voor de beschouwde activiteiten werd de uitstoot van de Kyotogassen koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) berekend evenals de opname van CO2. Onder het Kyoto Protocol vallen nog 3 andere (groepen) broeikasgassen, namelijk de fluorgassen (HFK’s, PFK’s en SF6) 16 . Deze worden voornamelijk als koelmiddel gebruikt, ter vervanging van CFK’s die een negatief effect op de ozonlaag hebben. Een lek van een airco- of koelinstallatie resulteert zo in een emissie van broeikasgassen. Door het ontbreken van betrouwbare gegevens over deze accidentele emissies van fluorgassen en het kleine aandeel17 in de totale broeikasgasuitstoot werd de uitstoot van deze gassen niet becijferd. De uitstoot van broeikasgassen die niet in het Kyoto Protocol vervat zitten zoals CFK’s en NOX werd evenmin in rekening gebracht.
16
Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s), zwavelhexafluoride (SF6). In 2005 bedroeg het aandeel van de fluorgassen in de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot 1,4%. MIRA Achtergronddocument 2006, Klimaatverandering. 17
26
BROEIKASGASRAPPORT 2012
7 Methodologie en berekening Voor de berekeningen van de broeikasgasemissies waren geen rechtstreekse meetgegevens voor handen. Er werd gebruik gemaakt van activiteitgegevens (verbruiken, afstanden, kosten, etc.) die met emissiefactoren werden omgezet naar een broeikasgasuitstoot. Hieronder worden voor de verschillende (sub)groepen van broeikasgasemissies en –opnames de activiteitgegevens en emissiefactoren besproken. Om de broeikasgasemissies in één getal te kunnen uitdrukken, werd gewerkt met CO 2equivalenten. Aan de hand van de Global Warming Potential (GWP) is het mogelijk om de bijdrage van de verschillende broeikasgassen aan het broeikaseffect ten opzichte van elkaar te wegen. De GWP van een gas drukt het relatieve vermogen voor opwarming van het klimaat van dat gas uit tegenover CO2, gemeten binnen een bepaalde tijdspanne. Door de reële emissie van een gas te vermenigvuldigen met zijn GWP kan men de emissie van dat broeikasgas uitdrukken als een CO 2-equivalentenuivalente emissie (CO2equivalenten). De GWP van een gas is afhankelijk van: - de mate waarin het gas infrarode straling absorbeert of uitstraalt; - de atmosferische verblijftijd; - de tijdspanne waarover het effect berekend wordt; - het effect van eventuele reactieproducten van het gas in de atmosfeer (indirecte GWP). Zoals in de nationale broeikasgasinventarissen werd er gebruik gemaakt van de directe GWP’s voor een tijdspanne van 100 jaar. In Tabel 4 worden de atmosferische verblijftijd en directe GWP voor een tijdspanne van 100 jaar weergegeven voor de beschouwde broeikasgassen, zoals bepaald in IPCC rapport 2013 AR5 p714. Tabel 4: Verblijftijd in de atmosfeer en de directe Global Warming Potential van de voornaamste broeikasgassen18 Broeikasgas
Atmosferische verblijftijd (jaar)
Directe GWP - 100
Koolstofdioxide (CO2)
5 à 200
1
Methaan19 (CH4)
12
34
Lachgas (N2O)
114
298
In voorgaande broeikasgasrapporten werd het GWP zoals bepaald in het IPCC rapport 2007 AR4 gebruikt. Toen werd nog aangenomen dat de GWP van methaan 25 bedroeg. Vanaf het huidige broeikasgasrapport geven we de impact van methaan een zwaardere weging, namelijk 34.
7.1
Verbranden van brandstoffen
Bij het verbranden van een brandstof gebeurt er een snelle oxidatie,waarbij thermische energie maar ook broeikasgassen vrijkomen. Voor het berekenen van de emissie bij
18 19
IPCC Fourth Assessment Report, Working Group 1 Report “The Physical Science Basis”. De GWP van CH4 omvat eveneens de indirecte bijdragen van ozon en stratosferische waterdamp.
27
METHODOLOGIE EN BEREKENING verbranding werd enkel de directe uitstoot verbrandingsproces in beschouwing genomen.20
van
broeikasgassen
tijdens
het
De broeikasgasemissies bij de verbranding van brandstoffen werden onderverdeeld in 4 grote groepen: Stookinstallatie Dienstverplaatsingen met (Dienst)voertuigen in eigendom provincie met eigen wagen (km) met de trein in het binnenland (niet per entiteit beschikbaar) in het buitenland met vliegtuig en trein Woon- werkverkeer Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot, ...) Bij de machines en toestellen werden voor 2-takt en 4-takt benzinemotoren aparte emissieberekeningen uitgevoerd. De gegevens over de verbruikte hoeveelheden brandstof zijn van verschillende oorsprong naargelang de entiteit en het type brandstof. De emissiefactoren die gebruikt werden zijn afkomstig uit de meest recente richtlijnen voor het opstellen van nationale broeikasgasinventarissen, namelijk de 2006 IPCC Richtlijnen 21 . In Tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de emissiefactoren voor de verschillende brandstoffen. Deze emissiefactoren worden uitgedrukt in kg/TJ 22 en zijn gebaseerd op de netto calorische waarde23 van de brandstof. Met behulp van deze netto calorische waarde en de dichtheid werden de emissiefactoren uit de richtlijnen omgezet in emissiefactoren die compatibel zijn met de aangeleverde activiteitgegevens. De CO2-uitstoot bij verbranding is enkel afhankelijk van de brandstofkarakteristieken. De CH4- en N2O-uitstoot hangen ook af van de verbrandingstechnologie en – omstandigheden, onderhoud, gebruik, zuiveringstechnologie en omgevingsomstandigheden. Door deze complexiteit is het moeilijker om CH 4- en N2Oemissies nauwkeurig in te schatten en zijn de emissiefactoren voor CH4 en N2O minder nauwkeurig dan deze voor CO2. De emissiefactoren voor CO2 reflecteren het koolstofgehalte van de brandstof. Gedurende het verbrandingsproces wordt het merendeel van de brandstof onmiddellijk uitgestoten als CO2. Er vormen zich echter ook andere gassen zoals CO, CH4 en NMVOS 24 die uiteindelijk omgezet worden in CO2 in de atmosfeer. Omdat deze andere gassen maar kleine hoeveelheden koolstof bevatten vergeleken met CO2, is het nauwkeuriger om de emissiefactor voor CO2 te baseren op het totale koolstofgehalte van de brandstof. Er werd bovendien verondersteld dat de brandstof volledig geoxideerd werd. Dit houdt in dat de fractie koolstof die achterblijft in as, roet of partikels verwaarloosd werd.
20
De uitstoot die vrijkomt bij winning, raffinage, transport en verdeling van de brandstof, noch de uitstoot die vrijkomt bij productie en onderhoud van het toestel, voertuig en weginfrastructuur werden in rekening gebracht 21 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. 22 TJ = TeraJoule = 1000 GigaJoule = 106 MegaJoule = 109 KiloJoule = 1012 Joule. 23 Netto calorische waarde is een maatstaf voor de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de verbranding van de brandstof, waarbij aangenomen wordt dat het water in het verbrandingsgas damp blijft en dat de warmte in de waterdamp niet vrijgegeven wordt. Ze wordt uitgedrukt in MJ/kg. 24 Niet-Methaan Vluchtige Organische Stoffen.
28
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Tabel 5: Emissiefactoren voor de verschillende brandstoffen Brandstof (verbruikseenhei d x) Aardgas (Kwh) Benzine on-road (l) Benzine off-road 2-takt (l) Benzine off-road 4-takt (l) Diesel on-road (l) Diesel off-road (l) Hout (m³) Kookpuntbenzine (l) Petroleum (l) Propaan (kg) Stookolie (l)
Energie-inhoud [MJ/x] 3,6
Conversiefactor CO2 [kg CO2/TJ] 56.10025
Conversiefactor CO2 [g CO2/x] 202
Conversiefactor CH4 [kg CH4/TJ] 526
Conversiefactor CH4 [g CH4/x] 0,0
Conversiefactor N 2O [kg N2O/TJ] 0,1Fout! Bladwijzer
niet
Conversiefactor N 2O [g N2O/x] 0,0
32,827
69.30025
2.271,7
2928
1,0
5,628
32,827
69.300
2.271,7
166,329
5,5
0,429
32,827
69.300
2.271,7
10029
3,3
229
0,1
36,630
74.10025
2.708,4
3,928
0,1
3,928
0,1
36,630
74.100
2.708,4
4,229
0,2
28,629
1,0
7,031
112.00025
786,2
30032
2,1
432
0,0
28,133
73.30025
2.062,7
10Fout! Bladwijzer
0,3
0,6Fout! Bladwijzer
0,0
35,034
71.90025
2.519,4
gedef 10Fout! Bladwijzer
0,4
gedef 0,6Fout! Bladwijzer
0,0
38,735
44.40025
1.718,3
niet 5Fout! Bladwijzergedef
0,2
gedef 0,1Fout! Bladwijzer
36,636
74.10025
2.708,4
inieer 10Fout! Bladwijzer
0,4
gedef 0,6Fout! Bladwijzer
niet
inieer niet d.
inieer gedef d.
d. niet
gedef inieer d.
niet
inieer niet d.
inieer niet d.
inieer niet
gedef
d. gedef
inieer
inieer
d.
d.
0,2 0,0
0,0 0,0
25
2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories (GNGGI) - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.4. 26 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 2 Stationary Combustion - Table 2.4 - ‘commercial/institutional’ & ‘residential/agriculture’. 27 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘motor gasoline’ bij een dichtheid van 0,74 kg/l (WRI/WBCSD calculation tool for direct emissions from stationairy combustion). 28 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 3 Mobile Combustion - Table 3.2.2 - Rekenkundig gemiddelde van ‘uncontrolled’ en ‘oxidation catalyst’. 29 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 3 Mobile Combustion - Table 3.3.1 - Rekenkundig gemiddelde van ‘agriculture’, ‘forestry’ en ‘household’. 30 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘diesel oil’ bij een dichtheid van 0,85 kg/l (‘Handleiding Monitoringplan 2008-2012 Deel II: Operationeel Deel’ op website van department leefmilieu, natuur en energie: http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/co2-emissiehandel). 31 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘wood’ bij een dichtheid van 0,45 kg/m3 (gemiddelde van de dichtheden in 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.14). 32 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 2 Stationary Combustion - Table 2.4 - ‘commercial/institutional’ & ‘residential/agriculture’ 33 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘white spirit’ bij een dichtheid van 0,70 kg/l bij 15°C (gegevens Campus Vesta). 34 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘other kerosene’ bij een dichtheid van 0,8 kg/l (WRI/WBCSD calculation tool for direct emissions from stationary combustion). 35 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘gas works gas’. 36 2006 IPCC GNGGI - Volume 2 Energy - Chapter 1 Introduction - Table 1.2 - ‘diesel oil’ bij een gemiddelde dichtheid van 0,85 kg/l (bron: http://www.informazout.be)
29
METHODOLOGIE EN BEREKENING
7.1.1 Aardgas Op enkele uitzonderingen na beschikken de meeste (deel)entiteiten over een aardgasaansluiting. Aardgas wordt gebruikt door stationaire toepassingen zoals verwarmingsinstallaties, boilers en gasvuren. De verbruiksgegevens zijn afkomstig van de energieboekhouding (Comeet) of eigen meteropnames door de milieuaanspreekpunten. In totaal werd door alle entiteiten samen 33,9 GWh aardgas verbruikt. Dit komt overeen met een uitstoot van 6.870 ton CO2-equivalenten. Dit is 220 ton minder dan in 2010.
7.1.2 Benzine voor voertuigen Weinig provinciale voertuigen die zich op de openbare weg begeven, verbruiken benzine. In 2012 gebruikten enkel provinciaal Instituut Sint-Godelieve Brialmontlei, het Zilvermeer en Campus Vesta dergelijke voertuigen. In totaal werd er 3.045 liter benzine verbruikt en werd hierbij 7,18 ton CO2-equivalenten geëmitteerd, iets meer dan in 2010
7.1.3 Benzine 2-takt Vele machines en toestellen die op het domein van een entiteit gebruikt worden, hebben een 2-takt of 4-takt benzinemotor. Voorbeelden van toepassingen met een 2-takt benzinemotor zijn kettingzagen, bosmaaiers, bladblazers, bladruimers, heggenscharen, grasmaaiers en motorboten. Een dergelijke motor stoot 5,5 keer meer methaan uit dan een benzinemotor van een personenwagen. Naargelang deze toepassingen bestemd zijn voor landbouw, bosbouw of huishoudelijk gebruik bestaan er verschillende emissiefactoren. In dit rapport werd gebruik gemaakt van het gemiddelde van deze emissiefactoren. In een 2-takt motor wordt 2-takt olie toegevoegd aan de brandstof om de motor te smeren. Deze toevoeging werd niet meegerekend in de broeikasgasuitstoot tenzij het smeermiddel al voorgemengd was in de aangekochte 2-takt benzine. Het effect op de broeikasgasuitstoot van het al dan niet meerekenen van de bijmenging is immers kleiner dan 1%. Voor het merendeel van de entiteiten zijn de verbruiksgegevens afkomstig van de aangekochte hoeveelheden vermeld op facturen of bestelbonnen. In sommige entiteiten was het niet duidelijk welk aandeel van de aangekochte benzine voor 2-takt of 4-takt motoren bestemd was en werd dit geschat. Er werd 6.330 liter benzine verbruikt in 2-takt motoren. Dit zorgde voor een broeikasgasuitstoot van 15,6 ton CO2-equivalenten, iets minder dan in 2010.
7.1.4 Benzine 4-takt Toepassingen met een 4-takt motor die op het domein gebruikt worden, stoten gemiddeld 3,5 keer zo veel methaan uit als een de benzinemotor van een personenwagen. Voorbeelden van dergelijke toepassingen zijn houthakselaars, stroomgroepen en grasmachines. De verbruiksgegevens van deze 4-taktmotoren zijn voor de meeste entiteiten afkomstig van de aangekochte hoeveelheden vermeld op facturen of bestelbonnen. Indien enkel de
30
BROEIKASGASRAPPORT 2012 kostprijs van de aangekochte benzine teruggevonden werd, werd dit bedrag omgerekend naar het verbruik in liter.37 In totaal werd er 2.470 liter benzine verbruikt door 4-takt toepassingen, 1.210 l minder dan in 2010. Dit komt overeen met een broeikasgasemissie van 5,9 ton CO2equivalenten.
7.1.5 Diesel voor voertuigen Bijna het volledige provinciale wagenpark rijdt op diesel. Het betreft hier personenwagens, bestelwagens, bussen, enz. Bij dit wagenpark worden ook de leasingwagens gerekend. De verbruiksgegevens zijn meestal afkomstig van aankoopbewijzen of van een registratiesysteem aan de verdeelinstallatie of in elk voertuig. Indien enkel de kostprijs van de aangekochte diesel teruggevonden werd, werd dit omgerekend naar het verbruik in liter. 38 Het verbruik van de wagens die tankten aan de verdeelinstallatie van de autodienst, werd toegekend aan de entiteit waar de voertuigen toe behoorden. In totaal werd er 188.000 liter diesel verbruikt door voertuigen die zich op de openbare weg begeven, een daling met 16.000 l ten opzichte van 2010, maar nog steeds een stijging met 1.000 l ten opzichte van 2008. Dit staat voor een broeikasgasuitstoot van 512 ton CO2-equivalenten, 51 ton minder dan in 2010, waarmee de sinds 2006 stijgende trend van het dieselverbruik wordt doorbroken. De methodologie van de berekening van de uitstoot door dienstverplaatsingen met andere dan dienstvoertuigen wordt beschreven in punt 7.5 Dienstverplaatsingen op pagina 40.
7.1.6 Diesel in machines en toestellen Machines en toestellen die werken op diesel hebben gemiddeld een N2O-uitstoot die 7 keer zo hoog ligt als deze van een dieselvoertuig. Het betreft toepassingen zoals tractoren, werktuigen, hogedrukreinigers, rupskranen, zitmaaiers en freesmachines. Daarnaast beschikken vijf entiteiten over een noodgenerator op diesel. Het verbruik van diesel werd in de entiteiten bijgehouden via een registratiesysteem of werd achterhaald via facturen of bestelbonnen. Deze toepassingen hebben in 2012 64.000 liter diesel verbruikt en 194 ton CO2equivalenten geëmitteerd, evenveel als in 2010.
7.1.7 Hout Hout wordt als brandstof in houtpelletkachels gebruikt in Arboretum Kalmthout en Kamp C. Ook verbranding van biomassa, besproken in punt 7.3.3, is opgenomen bij deze uitstoot. De chemische samenstelling en het fundamentele verbrandingsproces zijn gelijkaardig voor hout en fossiele brandstoffen. De oorsprong van de koolstof in beide types brandstof is echter verschillend. Koolstof in biomassa is immers recent opgebouwd in levende weefsels en heeft geen millennia in geologische formaties opgeslagen gezeten. De hoeveelheden hout die verbrand werden in de entiteiten zijn gebaseerd op schattingen van werknemers ter plaatse. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende dichtheden van houtsoorten. Er werd aangenomen dat hout een 37
De gemiddelde prijs voor benzine 95 oct in 2006 was 1,291 EUR/liter. Website Federale Overheidsdienst Economie: http://mineco.fgov.be. 38 De gemiddelde prijs voor diesel in 2011 was 1,4 EUR/liter. Website Federale Overheid: http://fiscus.fgov.be/interfaoifnl/vragen/gemiddeldebrandstofprijzen/index.htm
31
METHODOLOGIE EN BEREKENING gemiddelde dichtheid 39 van 0,45 ton droge stof/m3 heeft. Soms werd de hoeveelheid hout in stères doorgegeven. Hierbij werd aangenomen dat 1 stère gelijk is aan 0,65 m³ hout. Er werd 6060 m³ hout verbrand in 2012, waarvan 6000 m³ in een houtpelletkachel, ongeveer het dubbele van 2010. Dit komt overeen met een uitstoot van 5 ton CO2equivalenten.
7.1.8 Kookpuntbenzine In Campus Vesta wordt kookpuntbenzine, ook gekend als wasbenzine of white spirit, gebruikt voor het stoken van oefenobjecten bij blusoefeningen. De verbruikte hoeveelheid werd afgeleid van de aankoopfactuur. In totaal werd 117.000 liter verbruikt. Dit zorgde voor een broeikasgasemissie van 242 ton CO2-equivalenten, 90 ton meer dan in 2010 en 2008.
7.1.9 Petroleum In de Schorre werd zwavelarme petroleum gebruikt in 2010. In 2012 werd er geen gebruik geregistreerd.
7.1.10 Propaan In het Zilvermuseum en de provinciale Groendomeinen Regio Mechelen werd propaan gebruikt in toepassingen zoals respectievelijk propaanbranders, gasverwarmers en onkruidverdelgers. In 2012 werd geen verbruik vastgesteld. Registratie van propaan- en butaangasflessen zal in 2014 verbeterd worden. In Campus Vesta staan 3 propaantanks (3000, 5000, 9000 l). Het verbruik van deze tanks wordt vanaf het broeikasgasrapport 2012 mee in kaart gebracht. Het verbruik bedroeg 13.600 kg propaangas, wat overeenkomt met een uitstoot van 23,5 ton CO2equivalenten.
7.1.11 Stookolie Hoewel de meeste stookinstallaties van de provincie aardgas als brandstof gebruiken, zijn er nog enkele die werken op stookolie. De verbruiksgegevens voor de stookinstallaties zijn meestal afkomstig van aankoopbewijzen. Enkel in het Provinciehuis werd het exacte stookolieverbruik geregistreerd. Het kleine verbruik van de verschillende noodgeneratoren werd geschat. In totaal werd er 398.404 liter stookolie verbruikt en 1.090 ton CO2-equivalenten geëmitteerd, 310 ton minder dan in 2010.
7.2
Landbouw
In de landbouw zijn de voornaamste broeikasgasemissies het gevolg van de uitstoot van methaan (CH4) en lachgas (N2O). Lachgas wordt hoofdzakelijk geëmitteerd als een bijproduct van nitrificatie en denitrificatie van meststoffen, terwijl methaan geëmitteerd wordt door het verteringsproces van vee en bij mestopslag onder anaerobe omstandigheden.40 39
2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land – Table 4.14 Basic Wood Density of selected temperate and boreal tree taxa gemiddelde. 40 De veranderende hoeveelheid opgeslagen koolstof in akkerland en grasland werd niet in beschouwing genomen. Evenmin werd de N2O-emissie door omzetting van stikstof in gewasresten of door het verlies van
32
BROEIKASGASRAPPORT 2012
De berekeningen worden onderverdeeld volgens: Dieren Mestbeheer Mestgebruik
7.2.1 Dieren Methaan wordt in herbivoren geproduceerd als een nevenproduct van het verteringsproces. Hierbij worden koolhydraten door micro-organismen afgebroken tot kleine moleculen, die in de bloedstroom kunnen geabsorbeerd worden. De hoeveelheid methaan die vrijkomt, hangt af van het type verteringskanaal, de leeftijd en het gewicht van het dier en van de kwaliteit en de kwantiteit van het voeder. Herkauwende dieren zijn grote bronnen van methaan, terwijl gemiddelde hoeveelheden methaan geproduceerd worden door niet-herkauwende dieren, zoals paarden en varkens. 41 Het aantal dieren dat aanwezig was, werd bepaald aan de hand van de veestapelgegevens waarop de Mestbank 42 de mestheffing voor 2012 gebaseerd heeft. Daarnaast werden ook dieren meegeteld die niet mestaangifteplichtig zijn 43. In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van het gemiddelde aantal aanwezige dieren in 2012 Tabel 6: Gemiddeld aantal dieren per diersoort en per entiteit Diersoort
AK
Melkvee Vee
HH 105
PGRA
PGRK
4 67
PITS
PTSM
PV
Totaal
67
172 4
Schapen
5
62
134
Geiten
11
6
17
Paarden
6
7
13
Marktvarkens
2
2
Broedvarkens Leghennen
3
15
136
Braadkippen Konijnen
10
164 14.271
10
40
14.271 50
De entiteiten Hooibeekhoeve (HH), PITO Stabroek (PITS), de Kinderboerderij (PGRA) en de provinciale groendomeinen regio Kempen (PGRK) bezitten methaan emitterende dieren. In Tabel 7 worden de emissiefactoren 44 weergegeven voor de verschillende dieren. De emissiefactoren voor rundvee gelden voor West-Europa. Ze veronderstellen een hoogproductieve gecommercialiseerde melkveesector met een dieet dat hoofdzakelijk bestaat uit voedergewassen, waarbij de melkkoeien ook voor kalverproductie gebruikt worden. De kalveren en het vervangingsvee werden meegeteld onder ander rundvee, de zoogkoeien onder melkvee. De emissiefactoren voor de andere dieren gelden voor alle ontwikkelde landen.
bodem organisch materiaal door ander landgebruik of -beheer meegerekend. De indirecte N2O-emissie ten gevolge van vluchtige stikstofverliezen in de vorm van ammoniak en NOx werd ook niet in beschouwing genomen 41 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management – 10.3 Methane emissions from enteric fermentation. 42 Vlaamse Landmaatschappij, Afdeling Mestbank. 43 Mestaangifte bij de mestbank is verplicht vanaf 300 kg P2O5, 30 are groeimedium of 2 ha grond in gebruik. 44 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.10 en 10.11.
33
METHODOLOGIE EN BEREKENING Tabel 7: Emissiefactoren voor methaanuitstoot door vee Diersoort Melkvee
Emissiefactor [kg CH4/dier jaar] 109
Ander rundvee
57
Paarden
18
Schapen
8
Geiten
5
Varkens
1,5
In totaal werd er 21 ton methaan uitgestoten, ongeveer hetzelfde als in 2010. Dit komt overeen met een uitstoot van 693 ton CO2-equivalenten. De uitstoot in CO2-equivalenten ligt een kwart hoger dan in 2010 omdat het IPCC een verbeterde omrekeningsfactor voor het global warming potential van CH4 bepaalde, namelijk 34 in de plaats van 25 wat de voorheen aangenomen factor was (zie p. 27).
7.2.2 Mestbeheer METHAANUITSTOOT BIJ MESTBEHEER Methaan wordt zowel uitgestoten tijdens de opslag en behandeling van de mest, als door de mest die op het land gebracht wordt. De belangrijkste factoren die de methaanemissies beïnvloeden, zijn de hoeveelheid mest die geproduceerd wordt en het mestaandeel dat anaeroob afgebroken wordt. De mestproductie hangt af van het aantal dieren en van de snelheid van mestproductie per dier. Het anaeroob afgebroken aandeel hangt af van de wijze van mestbeheer. Als de mest opgeslagen wordt als een vloeistof kan er een aanzienlijke hoeveelheid methaan geproduceerd worden. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de temperatuur en de verblijftijd van de mest in de opslag. Bij de opslag van mest als een vaste materie of na het aanbrengen op een weiland, breekt het onder meer aerobe omstandigheden af en wordt minder methaan geproduceerd. Tabel 8: Emissiefactoren voor methaanuitstoot bij mestbeheer Diersoort Melkvee
Emissiefactor [kg CH4/dier jaar] 21
Ander rundvee
6
Mestvarken
6
Paarden
1,56
Schapen
0,19
Geiten
0,13
Leghen
0,03
Braadkip
0,02
Konijnen
0,08
Tabel 8 worden de emissiefactoren weergegeven voor de mest van de verschillende dieren die de provincie bezit. 45 De factoren voor mest van rundvee en varkens gelden voor West-Europa, voor een koel klimaat met een gemiddelde jaartemperatuur 46 die lager dan of gelijk aan 10 °C is. De emissiefactoren veronderstellen vloeibare opslagsystemen en een beperkte hoeveelheid akkerland om de mest te verspreiden. De
45
2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.14, 10.15 en 10.16. 46 Volgens het KMI is de gemiddelde jaartemperatuur in Deurne gelijk aan 9,6 °C.
34
BROEIKASGASRAPPORT 2012 mest van kalveren en vervangingsvee werd meegeteld onder ander rundvee, de mest van zoogkoeien onder melkvee. De emissiefactoren voor mest van de andere dieren (paarden, schapen, geiten, kippen en konijnen) gaan uit van droge mestbeheersystemen. Ze gelden voor ontwikkelde landen met een gemiddelde jaartemperatuur lager dan 15 °C. De emissiefactoren voor mest van konijnen gelden voor alle landen. Bij mestbeheer en mestgebruik werd er 4 ton methaan of ruim 136 ton CO2-equivalenten geëmitteerd. LACHGASUITSTOOT BIJ MESTBEHEER Lachgas wordt rechtstreeks uitgestoten bij de opslag en behandeling van mest, voor deze op het land gebracht wordt of een andere toepassing krijgt. Deze directe N 2O-emissie is het gevolg van nitrificatie en denitrificatie van de stikstof in de mest. De jaarlijkse stikstofuitstoot van de dieren die in 2010 aanwezig waren, werd bepaald aan de hand van de uitstoot waarop de Mestbank de mestheffing voor 2010 gebaseerd heeft. In Tabel 9 wordt de mestopslag per opslagsysteem weergegeven. In de Hooibeekhoeve werd de mest van de runderen in de praktijk over twee types opslagsystemen verdeeld. Voor de bepaling van de jaarlijkse mestopslag per opslagsysteem, werd de jaarlijkse stikstofuitstoot voor de runderen over deze systemen verdeeld, volgens de verhouding47 waarin de mest eind 2010 verdeeld was. Wegens een gebrek aan gegevens over de fractie mest die door grazende dieren rechtstreeks op de weide werd uitgescheiden, werd verondersteld dat deze fractie ook opgeslagen werd. Tabel 9: Opgeslagen hoeveelheid mest per systeem en per entiteit (kg stikstof) Mestopslag per systeem (kg N) Vaste mestopslag
HH
PGRA
PITO
113,60
72,80
248,00
Mestkelder
5906,94
PV
1440,00
Kippenmest
9590,39
Gier
75,00
Totaal
6.021
148
1.688
9.590
In Tabel 10 worden de emissiefactoren 48 voor de verschillende mestopslagsystemen weergegeven. De directe N2O-uitstoot werd berekend door per opslagsysteem de jaarlijks opgeslagen hoeveelheid stikstof te vermenigvuldigen met de emissiefactor voor het opslagsysteem. Tabel 10: Emissiefactoren voor directe lachgasuitstoot bij mestopslag Mestopslagsysteem Vaste mestopslag
Emissiefactor [kg N2O-N/kg uitgescheiden N] 0,02
Mestkelder
0,002
Kippenmest
0,001
Gier
0
In totaal werd er bij de opslag van mest 33 kg N2O of 10 ton CO2-equivalenten geëmitteerd, een derde van 2010 doordat er minder kippenmest werd opgeslagen.
47
Deze verhouding werd afgeleid uit het aangifteformulier voor mestproductie en mestgebruik in 2010. 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 10 Emissions from Livestock and Manure Management - Table 10.23. 48
35
METHODOLOGIE EN BEREKENING Het toedienen van stikstof in de vorm van meststoffen op akker- of grasland resulteert ook in broeikasgasemissies. In de bodem gebeuren immers ook nitrificatie- en denitrificatieprocessen waarbij N2O uitgestoten wordt. De hoeveelheid op het land aangebrachte Norganische mest werd afgeleid uit de bruto productiegegevens van de Mestbank. Om tot de aangebrachte netto hoeveelheid stikstof te komen werd een verlies van 15% ten opzichte van de totale hoeveelheid geproduceerde stikstof ingecalculeerd. Dit verlies is het gevolg van vervluchtiging, conversie naar NOx, uitloging en afvloeiing. Naast organische mest werd er ook kunstmest op het land aangebracht. De hoeveelheden Nkunstmest werden bepaald aan de hand van het aangifteformulier voor mestproductie en mestgebruik in 2010. Daarnaast werd het kunstmestgebruik geschat bij entiteiten die geen mestaangifte indienen. Tabel 11 geeft een overzicht per entiteit van de hoeveelheden kunstmest en organische mest die op het land gebracht werden. Tabel 11: Hoeveelheid op het land gebrachte mest per type mest en per entiteit (kg stikstof) Op het land gebracht (organische mest en kunstmest) (kg N)
AK
HH
PGRA
PGRK
PGRM
PITS
PRDS
PTSM
PV
2012
6
4079
373
610
91
7331
38
8364
0
2010
6
2709
357
639
8364
169
6689
Zowel voor organische mest als voor kunstmest geldt een emissiefactor van 0,01 kg N 2ON per kg N die op het land gebracht wordt. 49 Er werd geen rekening gehouden met verschillen in landgebruik, bodemtypes, klimaatcondities en beheerspraktijken. In totaal werd er in de provinciale entiteiten 20.900 kg N als mest op het land gebracht. Deze toegediende meststoffen zorgden voor een N 2O-emissie van 209 kg. Dit is equivalent aan een uitstoot van 62 ton CO2-equivalenten.
7.3
Biomassa
Het broeikasgas CO2 wordt door planten opgenomen uit de atmosfeer. Deze planten gebruiken de koolstof uit CO2 voor de opbouw van hun cellen. Voornamelijk houtige biomassa vormt zo een koolstofreservoir. Door verbranding van de biomassa wordt de opgenomen CO2 echter terug de atmosfeer in gestuurd.
7.3.1 Bossen De CO2-opname door bossen werd berekend volgens de richtlijnen voor nationale broeikasgasinventarissen. 50 Er werd hierbij aangenomen dat alle provinciale beboste oppervlaktes al 20 jaar bebost zijn. Bovendien werd aangenomen dat er geen verandering is opgetreden in de opgeslagen hoeveelheden koolstof in de hoeveelheid dood organisch materiaal (gevallen bladeren en dood hout) en in de bodem. Alle bossen waarin de jaarlijkse groei van de vegetatie de geoogste volumes overschrijdt, nemen netto CO2 op. De broeikasgasemissies die resulteerden uit het verbranden van 49
2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 11 N2O emissions from managed soils - Table 11.1. 50 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land
36
BROEIKASGASRAPPORT 2012 hakhout dat aan eigen personeel of externen verkocht werd, vielen buiten de organisatiegrens en de operationele grens van het rapport en werden niet op het conto van de provincie geschreven. Het hout dat door eigen diensten werd verbrand, werd wel in rekening gebracht (zie 7.1.7 Hout). Voor de berekening van de CO2-opname van een bos werden de emissiefactoren en definities van de 2006 IPCC Richtlijnen gebruikt. Volgens de 2006 IPCC richtlijnen is elk gebied van minimaal 0,5 ha te beschouwen als een bos, wanneer het een kruinbedekking van meer dan 10% heeft en bestaat uit bomen met een potentieel om ter plaatse 5 m hoog te worden. Het kan een gesloten of open bos betreffen. Jonge planten en plantages zijn inbegrepen, evenals gebieden die normaal deel uitmaken van een bos en tijdelijk niet bedekt zijn, maar waarvan verwacht wordt dat het terug bos wordt. 50 De jaarlijkse bovengrondse netto biomassagroei in natuurlijke gematigde oceanische bossen in Europa is volgens de 2006 IPCC Richtlijnen gelijk aan 2,3 ton droge stof per ha per jaar.51 Doordat de bovengrondse biomassa in gematigde bossen 0,47 ton C per ton droge stof52 bevat, neemt één hectare bos bovengronds 3,96 ton CO 2 op. In gematigd oceanische bossen in Europa ligt de verhouding tussen ondergrondse opslag van biomassa en bovengrondse opslag van biomassa tussen 0,2 en 0,46 53. We kiezen voor een minimale verhouding van 0,2 om een overschatting van de CO 2-opname door provinciale bossen te vermijden. 4,75 ton CO2(ha.jaar)-1= 2,3tonDS(ha.jaar)-1X0.47tonC(tonDS)-1X((6+8+8) / 6)X1,254 In het broeikasgasrapport 2006, werd enkel rekening gehouden met de bovengrondse CO2-opslag. Vanaf 2008 houden we ook rekening met de ondergrondse CO2-opslag, waardoor de omzettingsfactor van 3,96 ton CO2 per ha per jaar stijgt naar 4,75 ton CO 2 per ha per jaar. In het eerste broeikasgasrapport werd de oppervlakte bos die tot de provinciale organisatie behoorde, bepaald via de bosreferentiekaart 55 . Deze kaart wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en werd voor het laatst geactualiseerd in 2000. Voor het opstellen en actualiseren van deze kaart wordt vertrokken van bos, zoals gedefinieerd in het Bosdecreet. Volgens artikel 3 zijn bossen 'grondoppervlakten waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe één eigen fauna en flora behoren en die één of meer functies vervullen'. 56
51
2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.9. 52 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.3. 53 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories - Volume 4 Agriculture, Forestry and Other Land Use - Chapter 4 Forest Land - Table 4.4. 54 Omzetting van g C naar g CO2 via de molmassa van de moleculen. 55 Website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen: http://metadata.agiv.be 56 Onder de voorschriften van dit decreet vallen ook: 1. kaalvlakten, voorheen met bos bezet 2. niet-beboste oppervlakten, nodig voor het behoud van het bos 3. bestendige bosvrije oppervlakten en recreatieve uitrustingen binnen het bos 4. aanplantingen hoofdzakelijk bestemd voor de houtvoortbrengst 5. grienden Onder de voorschriften van het decreet vallen niet: 1. fruitboomgaarden en –aanplantingen 2. tuinen, plantsoenen en parken, 3. lijnbeplantingen en houtkanten, 4. boom- en sierstruikkwekerijen en arboreta buiten het bos gelegen, 5. sierbeplantingen, 6. aanplantingen met kerstbomen, 7. alle tijdelijke aanplantingen met houtachtige gewassen in uitvoering van de Europese verordeningen betreffende het uit productie nemen van bouwland'.
37
METHODOLOGIE EN BEREKENING Omdat de boskaart al lange tijd niet geactualiseerd is, werd aan de entiteiten toegelaten om de hoeveelheid bos die meetelt in 2008 te wijzigen ten opzichte van de gegevens van de boskaart die in 2006 de basis vormden van de berekeningen. Via de boswijzer van ANB (afdeling Natuur en Bos van de Vlaamse Overheid), kan via een methodiek in GIS via satellietgegevens de oppervlakte bos bepaald worden. Vanaf 2012 wordt deze methodiek gevolgd om de oppervlakte bos in kaart te brengen. Bos wordt gedefinieerd als: min. 0,5 ha hoogte > 3m lengte/breedte verhouding minstens 2,5 bedekking > 50% Tabel 12 geeft een overzicht van de oppervlakte bos per entiteit. Tabel 12: Bosareaal per entiteit
Entiteit
Oppervlakte bos (ha) 2010
Oppervlakte bos (ha) 2012 - nieuwe methodiek 3,20
AK
5
KMPC
2
3,90
PGRA
189,56
227,70
PGRK
593,3
558,00
PGRM
66,56
71,40
PRDS
50,5
54,70
PRZ
80
96,10
PSRN
3,30
PSWK
0,60
PVM
9
6,20
SCP
1,90
Campus Vesta
0,70
Centrale gegevens TOTAAL
22,10 995,92
1049,80
Onder ‘centrale gegevens’ is het aandeel bos geplaatst van locaties in eigendom van de provincie dat niet toe te wijzen is aan een entiteit namelijk: het aandeel bos een aantal retentiebekkens, Schriekbos, SCK en de vallei van de Aa. De 1049,8 hectare bos in de provinciale entiteiten waren in 2012 goed voor een opname van 4.990 ton CO2. Dit is iets meer dan in 2010 omdat via de methodiek van de boswijzer 55 ha extra bos mee in rekening gebracht kon worden.
7.3.2 Laanbomen en hagen en houtkanten Via een studie van Vito (Vito 2012 “Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente) over de opname van houtige biomassa konden omzettingsfactoren voor de CO2-opname door laanbomen en hagen en houtkanten afgeleid worden, zie Tabel 13. Tabel 13: Opname CO2 door individuele bomen en hagen en houtkanten Gemiddelde opname per jaar in België
CO2 (kg)
per individuele boom
31,5
38
BROEIKASGASRAPPORT 2012 per meter haag of houtkant
3,66
Omdat deze module nieuw is, werd het aantal individuele bomen niet voor alle afzonderlijke entiteiten geteld. We hebben enkel gegevens van PITS waar 300 individuele bomen een opname van 9,5 ton CO2.
7.3.3 Verbranden van biomassa In enkele parken en recreatiedomeinen wordt hout verbrand bij evenementen of occasioneel voor (bij)verwarming met een houtkachel. De hoeveelheid verbrandde biomassa is zeer laag. De broeikasgasuitstoot gekoppeld aan deze verbranding bedraagt 0,002 ton CO2-equivalenten in 2010. Omdat deze uitstoot relatief heel laag is in de totale uitstoot van de provincie als organisatie, wordt deze uitstoot mee opgeteld bij de verbranding van hout voor stookinstallaties, zie punt 7.1.7.
7.4
Elektriciteit
7.4.1 Emissie Door het produceren van elektriciteit via het verbranden van fossiele brandstoffen in stationaire verbrandingseenheden worden broeikasgassen geëmitteerd. Hoewel deze gassen fysisch geëmitteerd worden op de plaats van productie, zijn ze het gevolg van de consumptie van elektriciteit. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen voor elektriciteitsproductie worden CO 2, CH4 en N2O geëmitteerd. Omwille van het beperkte aandeel van CH4 en N2O in de totale uitstoot en het gebrek aan betrouwbare emissiegegevens, werd enkel de CO 2-uitstoot in rekening gebracht. De verbruiksgegevens zijn afkomstig van de energieboekhouding (Comeet), eigen meteropnames of, indien alle vorige registraties ontbreken, jaarfacturen herrekend naar 365 dagen. De emissiefactoren voor elektriciteit variëren met het seizoen, het moment van de dag en de leverancier. Omdat het praktisch niet haalbaar was om met al deze variabelen rekening te houden en omwille van de beperkte beschikbaarheid van gegevens werd gewerkt met gemiddelde waardes per leverancier. Bijna alle provinciale entiteiten hadden Electrabel als leverancier, met in 2008 een uitstoot van 209 g/kWh 57 . Vanaf 2009 is de provincie overgestapt op de levering van groene stroom. De uitstoot daalt van het elektriciteitsverbruik daalt hierdoor sterk tot 90 g/kWh58. In totaal werd in 2012 door alle provinciale entiteiten samen 17,5 GWh elektriciteit verbruikt. Dit is 1,7 GWh minder dan in 2010 en 0,4GWh minder dan in het eerste broeikasgasrapoprt voor de organisatie in 2006. Het – sinds 2009- groene stroom verbruik zorgt voor een uitstoot van 1590 ton CO2-equivalenten.
7.4.2 Hernieuwbare energie De provincie wekt eigen hernieuwbare energie op via verschillende installaties, zie Tabel 14. 57
Activiteitenverslag Electrabel 2006 en 2008. Website Electrabel: http://www.electrabel.be. Gemiddelde waarde CO2-uitstoot groene stroom, bron: Eandis, en website http://www.mistermoney.nl/hoegroen-is-groene-stroom.html met samenvatting van www.milieucentraal.nl. 58
39
METHODOLOGIE EN BEREKENING
Tabel 14: Overzicht installaties hernieuwbare energie per entiteit
Entiteit Arboretum Kalmthout Kamp C PITO Stabroek Plantijn Hogeschool Boom Plantijn Hogeschool Meistraat Provinciaal Vormingscentrum Malle Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer
PV-installatie 1 2
Zonneboiler
Kleine windmolen
1 1 1
1 1 (vanaf 2011) 1 (vanaf 2012) 3
De vermeden uitstoot door zonneboilers werd vanaf 2012 berekend. In 2010 werd de productie van hernieuwbare energie via fotovoltaïsche installaties (PVinstallaties) en kleine windmolens gekoppeld aan provinciale entiteiten voor het eerst in kaart gebracht. 200.232 kWh elektriciteit en 77.000 kWh warmte werden opgewekt door de provinciale installaties. Zo werd 36 ton CO2-equivalenten vermeden.
7.5
Dienstverplaatsingen
7.5.1 Dienstverplaatsingen met voertuigen van de provincie Antwerpen De berekeningen van de dienstverplaatsingen met de voertuigen in eigendom van de provincie Antwerpen werd uitgevoerd in hoofdstuk 7.1.2 Benzine voor voertuigen en hoofdstuk 7.1.5 Diesel voor voertuigen. Deze dienstverplaatsingen veroorzaken een uitstoot van 512 ton CO2-equivalenten, 55 ton minder dan in 2010, een ongeveer gelijke uitstoot als in 2008. In het algemeen werden minder dienstverplaatsingen uitgevoerd met de wagen in 2012 dan in 2010. Tegelijk zien we een stijging van het aantal dienstverplaatsingen met de trein, zie hoofdstuk 7.5.4 Dienstverplaatsingen met de trein. Een meer gedetailleerde berekening van de milieu-impact van het voertuigenpark van de provincie Antwerpen is uitgevoerd in het Ecoscore rapport. Dit rapport kan opgevraagd worden bij de dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de provincie Antwerpen. Algemeen kan gesteld worden dat het wagenpark ten opzichte van 2010 weinig is verduurzaamd.
7.5.2 Dienstverplaatsingen met het privé-voertuig Naast de verplaatsingen met voertuigen uit de provinciale vloot, gebeurde een belangrijk aandeel van de werk-gerelateerde verplaatsingen met het eigen voertuig van het personeel. Om de dienstverplaatsingen met privé-voertuigen in kaart te brengen werd het aantal gereden km59 (of het terugbetaalde bedrag) opgevraagd. Indien enkel het terugbetaalde
59
Binnen de onderwijsentiteiten omvatten de gegevens over dienstverplaatsingen ook de dienstverplaatsingen door het onderwijzend personeel, dat strikt genomen geen provinciaal personeel is. Voor de entiteit Campus Vesta omvat het terugbetaalde bedrag ook de dienstverplaatsingen door freelance medewerkers.
40
BROEIKASGASRAPPORT 2012 bedrag voor dienstverplaatsingen gekend was, werd dit omgerekend naar het aantal gereden km met de gemiddelde kilometervergoeding60 voor 2012. De gereden kilometers werden omgerekend naar liter door uit te gaan van een gemiddeld verbruik van 0,08 liter per kilometer. Indien er geen gegevens bekend waren over het verbruik of de afgelegde afstand per type brandstof, werd verondersteld dat 63% van het provinciepersoneel met een dieselwagen reed en 37% met een benzinewagen.61 In 2008 was deze verhouding anders (57.3% dieselwagens, 42.7% benzinewagens). De verschuiving naar meer dieselwagens verhoogt de uitstoot met 1,5 ton CO2-equivalenten. In Tabel 5 worden de emissiefactoren per liter verbruikte brandstof weergegeven voor diesel en benzine. In totaal werd 933.000 km gereden voor dienstverplaatsingen met privé-voertuigen, 67.000 km minder dan in 2010. Dit veroorzaakte een uitstoot van 195 ton CO2equivalenten, 31 ton minder dan in 2010.
7.5.3 Dienstverplaatsingen met het vliegtuig Vliegtuigen emitteren CO2 gedurende de verbranding van kerosine en dit in proportie tot de consumptie van kerosine.62 De impact van de broeikasgasemissies van vliegtuigen is afhankelijk van verschillende factoren zoals toestand van de atmosfeer, type vliegtuig, bezettingsgraad, bagage, vliegafstand, vlieghoogte, wind, omwegen, opstoppingen en ratio van cruisen, opstijgen en landen tegenover de vliegafstand. De informatie over de dienstverplaatsingen met het vliegtuig, zoals de bestemming en het aantal personeelsleden per vlucht, werd verkregen uit de gegevens over de betaalde onkostenvergoedingen 63 of via de milieuaanspreekpunten. Als het vertrekpunt niet gekend was, werd verondersteld dat dit Zaventem was. De afgelegde afstand tussen vertrekpunt en bestemming werd bepaald met de website van webflyer64. Bij de berekening van de uitstoot van een vlucht werd uitgegaan van een gemiddeld vliegtuig met een gemiddelde bezettingsgraad. Voor korte afstandsvluchten (gemiddeld 500 km) werd aangenomen dat er 180 g CO 2/personenkilometer werd uitgestoten.65 Voor lange afstandsvluchten (gemiddeld 6.495 km) werd gerekend met 110 g CO2/personenkilometer. Er werd gekozen om 1.000 km als grens te nemen tussen korte en lange afstandsvluchten. In 2012 zijn er 33 korte afstandsvluchten en 22 lange afstandsvluchten genomen. Het aantal lange afstandsvluchten halveerde ten opzichte van 2010. In totaal werd er 82.268 km aan korte en 180.602 km aan lange afstandsvluchten afgelegd. Samen zorgde dit voor 35 ton CO2-equivalenten uitgestoten, 20 ton voor lange afstandsvluchten en 15 ton voor vluchten voor afstanden kleiner dan 1000 km. Dit is een vermindering van 16 ton t.o.v. 2010.
60
In 2010 was de kilometervergoeding gelijk aan € 0,3152. Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens van het Nationaal Instituut voor Statistiek. Website: http://www.statbel.fgov.be. 62 Vliegtuigmotoren emitteren ook andere polluenten die een invloed hebben op de opwarming van de aarde, zoals waterdamp, stikstofoxiden, zwaveloxiden en roetdeeltjes. De effecten van niet-Kyotogassen worden in dit rapport echter niet in rekening gebracht. 63 De gegevens voor het Provinciehuis zijn afkomstig van Dienst Wedden, Pensioenen en Tijdregistratie en omvatten ook de vluchten van de personeelsleden van de entiteiten Coveliersgebouw en Lozanagebouw. 64 Website van Webflyer maps: http://www.webflyer.com. 65 The GHG Indicator: UNEP Guidelines for Calculating GHG Emissions. Website United Nations Environment Programme: http://www.unep.org. 61
41
METHODOLOGIE EN BEREKENING
7.5.4 Dienstverplaatsingen met de trein In 2012 zijn er door het provinciale personeel 3.575 binnenlandse dienstverplaatsingen per trein gebeurd, goed voor 200.200 km.66 In 2012 bedroeg de afstand afgelegd met de trein naar het buitenland 29.220 km. Deze afstand werd zo nauwkeurig mogelijk bepaald aan de hand van een inschatting van het door de treinen afgelegde traject. Voor de binnenlandse treinreizen waren geen gegevens beschikbaar over het totale aantal afgelegde kilometers. De gemiddeld afgelegde afstand werd geschat op 56 km. 67 Bijgevolg werd de totale afstand afgelegd per trein op 229.440 kilometer geraamd, 41.000 km meer dan in 2010. Volgens de NMBS werd er in 2012 gemiddeld 20,7 gram CO2 per reizigerskilometer uitgestoten (in 2010 en 2008 was dit respectievelijk 26,6 en 27,5 g CO2 per reizigerskilometer).68 De verminderde uitstoot per reizigerskilometer is te wijten aan de verlaagde uitstoot van de aan de NMBS geleverde elektriciteit. De binnenlandse dienstverplaatsingen met de trein hebben in totaal een emissie van 4,75 ton CO2equivalenten veroorzaakt. De buitenlandse dienstverplaatsingen met de trein voegen een emissie van 0,60 ton CO2-equivalenten toe. Door de verlaagde uitstoot per reizigerskilometer resulteert het verhoogde gebruik van de trein dus niet in een hogere uitstoot. Door de binnenlandse en buitenlandse verplaatsingen met de trein te maken in plaats van met de wagen is een uitstoot van 41,75 ton CO2-equivalenten vermeden in 2012.
66
De gegevens zijn afkomstig van de Dienst Wedden, Pensioenen en Tijdregistratie Dit zijn gegevens van de personeelsleden die op voorhand een ticket besteld hebben. De kilometers die achteraf vergoed werden, zitten hier niet in begrepen. 67 Dit is het gemiddelde van de kleinste en grootste afgelegde treinafstand. 68 Milieurapport 2012 NMBS Holding. In het uitstootcijfer zit ook de onrechtstreekse CO2-emissie als gevolg van de productie van brandstoffen inbegrepen. Website NMBS: http://www.railduurzaamheid.be/nl/Planet/Emissies/Emissies-tractie.
42
BROEIKASGASRAPPORT 2012
7.6
Woon-werkverkeer
In 2011 werd het woon-werkverkeer van de provincie in kaart gebracht (Federale Diagnostiek) 69 via enquête bij 1958 personeelsleden in 20 entiteiten. Dit is een voldoende groot aandeel van het totale personeelsbestand 70 om een schatting te kunnen maken van de broeikasgasuitstoot bij het woon-werkverkeer. De bevraagde entiteiten en het aantal deelnemers per entiteit worden in Tabel 15 weergegeven. Niet alle entiteiten/medewerkers werden meegenomen in de analyse. Omdat heel wat beleidsmaatregelen gebeuren om de uitstoot van het woon-werkverkeer te verminderen, wordt de uitstoot die hier in kaart gebracht wordt vanaf 2012 voor het eerste meegenomen in de totale uitstoot van de provincie. Voor het broeikasgasrapport van 2014 zal aandacht besteed worden aan de methodiek waarmee deze uitstoot in kaart gebracht wordt. Tabel 15: Aantal medewerkers per entiteit voor de federale diagnostiek Entiteit
Deelnemers
PH FM MOMU ZM PRZ PGRA Rivierenhof PVM PVI Prinsenpark PGRM PIH CLB PIVA Plantijn Hogeschoolcampus Boom PTSM PTSB PISG Brialmontlei PISG Jordaenstr. PISG Turnhoutsebaan PITS
667 39 36 32 72 100 64 35 45 62 120 36 151 135
Totaal
1958
80 33 83 70 56 42
In Tabel 16 wordt het gewogen gemiddelde weergegeven van het aandeel per vervoermiddel. Hieruit blijkt dat er broeikasgassen werden uitgestoten bij 68% van de woon-werkverplaatsingen. Ongeveer 31% van de verplaatsingen gebeurde met de fiets of te voet. Het merendeel (41%) van de verplaatsingen gebeurde met de auto. Verplaatsingen met de trein en bus of tram waren goed voor een aandeel van ongeveer 26%. Dit gewogen gemiddelde is op een paar percenten na ongewijzigd ten opzichte van 2008. 69
De federale diagnostiek is een door de NMBS uitgewerkte geïnformatiseerde vragenlijst. Deze lijst levert algemene en specifieke gegevens per vervoermiddel. 70 De entiteiten in dit rapport tellen samen 2665.7 VTE
43
METHODOLOGIE EN BEREKENING
Tabel 16: Gewogen gemiddelde van het aandeel in het woon-werkverkeer per vervoermiddel 2010 Vervoermiddel
Aandeel (%)
Autobestuurder
41
Autopassagier
0
Bus/tram
14
Motor/bromfiets
1
Trein
12
Te voet of met de fiets
32
In Tabel 17 staan de afstanden 71 die gemiddeld per vervoermiddel per werknemer afgelegd werden in 2006. Deze gegevens vormen ook de basis van de berekening in 2011, vermits ze niet opnieuw werden opgevraagd. Tabel 17: Gemiddelde woon-werkafstand afgelegd per personeelslid per vervoermiddel Vervoermiddel Autobestuurder
Gemiddelde afstand per personeelslid (2006, enkele reis, km) 7
Autopassagier
0,4
Bus/tram
2,1
Trein
9,4
Deze gemiddeld afgelegde afstanden zijn de kilometers die in één richting werden afgelegd en werden verdubbeld om het terugtraject in rekening te brengen. Door het volledige heen-terug traject te vermenigvuldigen met het aantal personeelsleden 72 in 2011, het aantal werkdagen73 in een jaar en de emissiefactor (zie Tabel 18) werden de broeikasgasuitstoot per vervoermiddel en de totale provinciale broeikasgasuitstoot verkregen. Omdat er geen gegevens beschikbaar waren over de bezettingsgraad van de wagens van de autobestuurders, werd de volledige broeikasgasuitstoot doorgerekend aan de bestuurder. Er werd aangenomen dat de autopassagiers met een collega autobestuurder naar dezelfde werkplek gereden zijn en dat hun aandeel al vervat zit in de broeikasgasuitstoot van de bestuurder. De afstand die door de autopassagiers werd afgelegd, werd daarom niet verrekend naar een broeikasgasuitstoot. Tabel 18: Emissiefactoren voor de verschillende vervoermiddelen voor woon-werkverkeer Vervoermiddel
Emissiefactor (g CO2-equivalenten/km)
Auto
Berekend via xls
Bus/tram
6774
Trein
20,768
De totale broeikasgasuitstoot per vervoermiddel wordt weergegeven in Tabel 19. In totaal werd er 528 ton CO2-equivalenten uitgestoten door de verplaatsingen van de 71
De afstanden werden berekend uit de enquêtes afgenomen in 2006 door voor elke entiteit de gemiddelde afgelegde afstand per vervoermiddel te bepalen. Vervolgens werd per vervoermiddel het gewogen gemiddelde van deze afstanden genomen over de entiteiten. 72 In 2006 werkten er 1745 voltijdse equivalente personeelsleden voor de provincie. 73 Er werd verondersteld dat één VTE 210 dagen per jaar werkt. 74 Het cijfer voor de broeikasgasemissie van een bus is gebaseerd op een studie uitgevoerd door bureau Transport & Mobility. Deze cijfers gelden voor 2005 en worden ook gebruikt voor de broeikasgasemissies van een tram, wegens een gebrek aan specifieke cijfers hiervoor. Website Studiedienst van de Vlaamse Regering: http://aps.vlaanderen.be.
44
BROEIKASGASRAPPORT 2012 provinciale personeelsleden van en naar het werk. De berekeningsmethodiek is gekoppeld aan het aantal VTE. Schommelingen in de totale uitstoot van woonwerkverkeer weerspiegelen vooral schommelingen in aantal VTE. Er vonden immers geen grote verschuivingen in de gebruikte vervoersmiddelen plaats. Met deze berekening wordt een grootteorde voor de uitstoot van woon-werkverkeer bepaald. Tabel 19: Totale broeikasgasuitstoot per vervoermiddel voor woon-werkverkeer (federale diagnostiek 2011) Vervoermiddel Auto
Uitstoot (ton CO2-equivalenten) 492,6
Bus/tram
16,2
Trein
19,2
Totaal
528
45
BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME
8 Bespreking totale broeikasgasuitstoot en –opname In Tabel 20 wordt de broeikasgasuitstoot voor alle broeikasgassen en alle emissiecategorieën weergegeven. In Grafiek 1 staat het aandeel in uitstoot per categorie uitgetekend. In Grafiek 2 wordt de procentuele verdeling van de totale broeikasgasuitstoot over de 3 verschillende broeikasgassen, CO2, CH4 en N2O, weergegeven. Tabel 20: Broeikasgasuitstoot en -opname voor de verschillende broeikasgassen en (sub)groepen (ton CO2-equivalenten).
Overzicht CO2equivalenten
2012 CO2eq (ton)
2010 CO2-eq (ton)
2008 CO2eq (ton)
2006 CO2-eq (ton)
verschil CO2-eq 2012 – 2010 (ton)
verschil CO2-eq 2012 – 2008 (ton)
Stookinstallatie
8229,86
8657,00
7932,00
8363,00
-427,14
297,86
Elektriciteit
1585,75
1725,59
3451,00
4449,00
-139,84
-1865,25
746,08
849,61
816,00
-103,53
-69,92
512,03
567,44
501,00
-55,41
11,03
194,62
226,05
257,00
259,00
-31,43
-62,38
4,75
5,09
6,00
5,00
-0,34
-1,25
4,14
4,90
5,00
5,00
-0,76
-0,86
0,60
0,19
1,00
0,41
-0,40
34,67
51,03
52,00
12,00
-16,36
-17,33
527,98
niet meegeteld
niet meegeteld
niet meegeteld
218,18
220,80
239,00
-2,62
-20,82
900,45
689,58
596,00
514,00
210,87
304,45
692,58
494,80
360,00
341,00
197,78
332,58
Dienstverplaatsingen -Dienstverplaatsingen met voertuigen in eigendom van de provincie -Dienstverplaatsingen eigen wagen -Dienstverplaatsingen trein (buitenland en buitenland) -Dienstverplaatsingen binnenland trein -Dienstverplaatsingen buitenland trein -Dienstverplaatsingen vliegtuig Woon- Werkverkeer Machines en toestellen (inclusief generator, tractor, boot, ...) Landbouw -Dieren -Mestbeheer en mestgebruik
207,87
194,78
236,00
172,00
13,09
-28,13
TOTAAL uitstoot
12172,89
12142,58
13033,00
14278,00
30,31
-860,11
Biomassa opname
-4996,00
-4730,62
-4708,00
-3461,00
-265,38
-288,00
TOTAAL opname
-4996,00
-4730,62
-4645,00
-3461,00
-265,38
-351,00
-18,02
-2,94
niet meegeteld
niet meegeteld
-15,1
-17,37
niet meegeteld
niet meegeteld
niet meegeteld
-35,9
-2,94
7161,52
7409,02
Zonnepanelen en windenergie Zonneboiler TOTAAL geproduceerde energie Netto totaal
46
8324,00
10817,00
-32,4
-35,9
-247,50
-1162,48
BROEIKASGASRAPPORT 2012 De totale provinciale broeikasgasuitstoot in 2012 bedraagt 12.173 ton CO2-equivalenten. Ten opzichte van 2010 is dit een stijging met 30 ton CO2-equivalenten. Ten opzichte van 2006, de eerste inventarisatie van broeikasgasuitstoot daalt de uitstoot met 2.105 ton CO2-equivalenten.75 De bossen en bomen in eigendom van de provincie nemen 4996 ton CO2-equivalenten op. Dit is iets meer dan de opname in 2010, omdat vanaf nu gewerkt wordt met een geupdate kaart van het bosbestand (boswijzer 2010). De netto provinciale uitstoot is gelijk aan 7.162 ton CO2-equivalenten, 247 ton minder dan in 2010 en 3655 ton CO2-equivalenten minder dan in de eerste broeikasgasinventaris. 41% van de broeikasgasuitstoot van de provincie wordt gecompenseerd door de opname van de bossen in eigendom van de provincie en eigen productie van hernieuwbare energie. 68% of 8230 ton CO2-equivalenten van de totale broeikasgasuitstoot van de provincie is toe te wijzen aan de uitstoot via stookinstallaties. Hiermee is het aandeel van de stookinstallaties in de totale uitstoot gelijkaardig aan het aandeel in 2010. De uitstoot van broeikasgassen voor de opwekking van elektriciteit zorgt voor 13% van de provinciale broeikasgasuitstoot. Emissies van dienstverplaatsingen, woon-werkverkeer, landbouw en machines en toestellen zorgen voor respectievelijk 6,1; 4,3; 7,4 en 1,8 percent van de totale broeikasgasuitstoot (zie Grafiek 1).
2012 CO2-eq (ton)
0%
2%
13%
STOOKINSTALLATIE DIENSTVERPLAATSINGEN
7%
WOON-WERKVERKEER MACHINES en TOESTELLEN
4%
DIEREN en MEST
6%
BIOMASSA verbranding
68%
ELEKTRICITEIT
Grafiek 1: Procentuele verdeling van de netto broeikasgasuitstoot tussen de verschillende groepen
Zoals weergegeven in Grafiek 2 bestaat 92% van de totale netto CO2equivalentenuivalente uitstoot uit CO2. Slechts 7% van de uitstoot is te wijten aan CH4. N2O heeft met 1% het kleinste aandeel in de totale uitstoot. Ten opzichte van 2006 is er een verschuiving van de uitstoot naar methaan. Deze verschuiving werd veroorzaakt door de daling van de CO2-uitstoot van het elektriciteitsverbruik door de overschakeling naar groene stroom en de in 2012 nieuwe gegevens over het global warming potentieel van methaan.
75
De resultaten zijn afgerond op 3 beduidende cijfers in alle tekst van het broeikasgasrapport. Deze resultaten zijn niet meer geschikt voor berekeningen. Zie voor de niet afgeronde resultaten.
47
BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME
CO2-eq (ton) 1% 7%
CO2
CH4
N20
92%
Grafiek 2: Procentuele verdeling van de totale netto broeikasgasuitstoot tussen de verschillende broeikasgassen
Grafiek 3 laat de grootte van de verschillende categorieën emissies en opnames zien. De broeikasgasuitstoot is hoofdzakelijk te wijten aan verbranding in stookinstallaties en de productie van de gebruikte elektriciteit. Ze zijn verantwoordelijk voor respectievelijk 68% en 13% van de bruto uitstoot. De totale broeikasgasuitstoot van de provincie als organisatie is in 2012 licht gestegen ten opzichte van 2010. Enerzijds werd woon-werkverkeer voor de eerste keer meegerekend. Anderzijds lag de uitstoot van dieren en mest een paar honderd ton hoger dan voordien omdat rekening gehouden wordt met de gegevens over de verhoogde impact van methaan, IPCC becijferde dat 1 ton methaan hetzelfde effect heeft in de atmosfeer als 34 ton koolstofdioxide, in de plaats van 25 ton koolstofdioxide zoals eerder aangenomen. Zonder wijziging van deze randvoorwaarden kunnen we een daling van de uitstoot met iets meer dan 700 ton ten opzichte van 2010 vaststellen.
48
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek 3: Broeikasgasuitstoot en -opname per type emissiebron
Om de uitstoot per entiteit van 2012 te vergelijken met 2010 verwijzen we naar de bijlagen achteraan deze inventaris. In bijlage 1 bij deze inventaris vind je een overzicht van de basisgegevens per entiteit waarop deze broeikasgasinventaris gebaseerd is.
49
BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME
8.1
Stookinstallatie
De broeikasgasuitstoot van stookinstallaties ligt 427 ton lager dan in 2010. Deze uitstoot is zeer sterk gekoppeld aan de weersomstandigheden 76. Zo heeft de koude winter van 2010 op Vlaams niveau een stijging van 10% voor de uitstoot van huishoudens veroorzaakt77. In 2012 was er een “abnormaal” hoog aantal winterse dagen, verder was 2012 een gemiddeld jaar78. In 2010 was er een “abnormaal” lage gemiddelde temperatuur in de winter. Het aantal jaarlijkse sneeuwdagen was in 2010 “zeer uitzonderlijk” 79 hoog. Het aantal winterse en vorstdagen was “zeer abnormaal” hoog. Op basis van de weersomstandigheden werd een daling van de uitstoot verwacht. De weersomstandigheden weerspiegelden zich duidelijk in het aantal graaddagen in 2012, namelijk 2327. In 2010 lag het aantal graaddagen veel hoger, 2703 graaddagen.80 In entiteiten waar de uitstoot van de stookinstallaties steeg ondanks de warmere temperaturen, dient nagekeken te worden wat hiervoor de oorzaak kan zijn.
8.2
Elektriciteit
De broeikasgasuitstoot van elektriciteit ligt, met 1586 ton CO2-equivalenten, 140 ton lager dan in 2010. In 2009 schakelde de provincie over op groene stroom waardoor per verbruikte kWh de CO2-uitstoot met 57% daalde. Het totale elektriciteitsverbruik daalde met 1,7 GWh ten opzichte van 2010. In 2010 steeg het verbruik echter met 2,7 GWh, doordat de verbruiksgegevens voor 2010 via de milieuaanspreekpunten van ISO14001 veel nauwkeuriger in kaart gebracht werden dan in 2008. Er was geen algemene trend vast te stellen bij de verschillende entiteiten. In de helft van de entiteiten steeg het elektriciteitsverbruik, in de andere helft werd een daling in verbruik vastgesteld.
8.3
Dienstverplaatsingen
De dienstverplaatsingen werden bij de berekening opgedeeld in groepen om in te kunnen schatten aan welk type dienstverplaatsingen de grootste broeikasgasuitstoot gekoppeld kan worden. De totale uitstoot bedroeg in 2012 746 ton CO2-equivalenten. Ten opzichte van 2010 daalde de broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen met voertuigen in eigendom van de provincie met 55 ton CO2-equivalenten. Ook was er een daling met 31,5 ton CO2-equivalenten bij de dienstverplaatsingen met eigen wagen. De uitstoot van de overige vervoerswijzen bleef stabiel. Er was minder CO2-uitstoot door dienstverplaatsingen met de wagen in 2012, tegelijk zien we een stijging van het aantal dienstverplaatsingen met de trein. Mogelijk zijn er 76
77 78
79 80
Bron: www.kmi.be
Bron: VEA Definitie ‘abnormaal’: komt slechts één keer in de 6 jaar voor Definitie ‘zeer uitzonderlijk’: komt slechts één keer in de 100 jaar voor
Bron: www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/nieuws-en-publicaties/graaddagen
50
BROEIKASGASRAPPORT 2012 minder dienstverplaatsingen met de wagen gebeurd, maar de verlaagde uitstoot kan ook te wijten zijn aan verandering in gebruik van het wagenpark zoals bijvoorbeeld oude vrachtwagens of bussen die afgedankt werden waardoor meer dienstverplaatsingen met personenwagens gebeurden. In Grafiek 4 is de verdeling van de broeikasgasuitstoot in 2012 uitgezet voor de verschillende vervoerswijzen bij dienstverplaatsingen. Dienstverplaatsingen met de wagen staan in voor 94,7% van de totale broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen. Dienstverplaatsingen met het vliegtuig en met de trein hebben respectievelijk een aandeel van 4,6% en 0,7%. Het aandeel van treinreizen in de broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen is zeer klein. Door in te zetten op meer treinreizen kan de broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen sterk verlagen. Vooral vliegtuigreizen hebben een grote uitstoot en worden best vermeden.
Grafiek 4: Procentuele verdeling van de broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen tussen de verschillende vervoerswijzen.
8.4
Woon-werkverkeer
De broeikasgasuitstoot van woon-werkverkeer bedroeg in 2012 528 equivalenten. Deze uitstoot werd voor het eerst meegerekend in dit rapport.
8.5
ton
CO2-
Machines en toestellen
De broeikasgasuitstoot van machines en toestellen bedroeg 218 ton CO2-equivalenten. Dit is 3 ton minder dan in 2010.
51
BESPREKING TOTALE BROEIKASGASUITSTOOT EN -OPNAME
8.6
Landbouwactiviteiten
De provinciale landbouwactiviteiten veroorzaken een uitstoot van 900 ton CO2equivalenten. Methaan is het belangrijkste broeikasgas bij de provinciale landbouwactiviteiten. Er wordt 829 ton CO2-equivalenten methaan uitgestoten, wat overeenkomt met 93% van de totale broeikasgasuitstoot bij landbouwactiviteiten. Ten opzichte van 2010 is er 210 ton CO2-equivalenten meer uitgestoten met de landbouwactiviteiten van de provincie. Zowel de mest-aangifteplichtige als nietmestaangifteplichtige dieren en mest werden meegerekend in 2012.
8.7
Biomassa
Het verbranden van gekapt hout zorgt voor een broeikasgasuitstoot lager dan 1 ton. Deze uitstoot werd meegerekend bij de stookinstallaties. Enkel het hout dat verbrand wordt bij provinciale activiteiten werd meegerekend. Brandhout dat verdeeld werd naar particulieren is niet opgenomen in dit rapport.
52
BROEIKASGASRAPPORT 2012
53
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
9 Bespreking broeikasgasuitstoot van de verschillende entiteiten In Tabel 21 wordt voor de provinciale entiteiten een overzicht gegeven van de broeikasgasuitstoot per emissiecategorie. Grafiek 5 geeft de totale broeikasgasuitstoot per entiteit grafisch weer voor 2010 en 2008. Wijzigingen in uitstoot kunnen uit deze grafiek afgeleid worden. 16 entiteiten zorgen voor meer dan 80% van de broeikasgasuitstoot: Provinciehuis Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs Stabroek Provinciaal instituut PIVA Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer Plantijn Hogeschool Provinciaal Instituut Sint-Godelieve Hooibeekhoeve Provinciale groendomeinen regio Antwerpen Provinciaal Vormingscentrum Malle Provinciale technische scholen Boom Campus Vesta Provinciaal sport- en recreatiedomein de Nekker Coveliersgebouw De Warande Provinciaal Recreatiedomein De Schorre Provinciaal Instituut voor Hygiëne Deze 16 entiteiten komen grotendeels overeen met de 16 entiteiten opgelijst in het broeikasgasrapport 2008 en 2010. Enkel De Warande en Campus Vesta werden aan deze lijst toegevoegd ten opzichte van 2010. Provinciale Technische Scholen Mechelen en de Arenbergschouwburg vallen weg uit de lijst van 2010. Maatregelen en acties om de broeikasgasuitstoot te verminderen in deze 16 entiteiten hebben een grote impact op de totale broeikasgasuitstoot. Voor elke entiteit gaan we eerst na over hoeveel gebouwen deze uitstoot verspreid ligt en welke impact er kan zijn met maatregelen. Deze analyse wordt verder uitgebouwd met een duurzaamheidstoets uitgewerkt door Dienst Infrastructuur. De 7 entiteiten die in vet weergegeven zijn, zijn verantwoordelijk voor meer dan de helft van de broeikasgasuitstoot. Dit zijn de prioritaire entiteiten voor het opstarten van maatregelen en acties om de broeikasgasuitstoot te verminderen. Bij de meeste entiteiten is de broeikasgasuitstoot door stookinstallaties verantwoordelijk voor het grootste aandeel in de broeikasgasuitstoot. Het aandeel van de broeikasgasuitstoot door elektriciteitsverbruik is bij de meeste entiteiten eveneens groot. Door de overschakeling naar groene stroom in 2009 verminderde dit aandeel sterk ten opzichte van 2008. Voor de Hooibeekhoeve en Provinciaal Instituut voor Technisch Onderwijs Stabroek is de uitstoot van landbouw relevant.
54
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek 5: Totale broeikasgasuitstoot voor de verschillende entiteiten 2012, 2010 en 2008 (kg CO2-equivalenten)
5 5
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
56
120 21 0 0 0 0 0 0 0 72 32 34 12 0 0 178 21 0 0 0 0 0 115 0 0
4277 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 30764 824 0 0 0 0 0 54333 0 0 16512 36703 0 60
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 389130 0 0 0 0 0 0 14756 0 0 18224 0 0 0
3 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 79168 0 0 0 0 0 0 2211 0 0 433 0 0 0
17 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 12155 0 0 0 0 0 0 1112 0 0 1818 272 0 0
2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
-15200 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 -18525 0 0 0 0 0 0 -307800 -773775 -2650500 -339150 0 0
-1170
-5600 0
Netto (kg CO2Broeikasgas eq) uitstoot
Hernieuwba re Energie productie
66952 198339 38993 50804 312216 100325 0 7417 308063 156368 22898 549433 73610 87051 104867 172025 52042 19545 116427 325421 28599 117780 181627 1508800 50150
Biomassa opname
4997 31747 4366 3223 43940 540 0 3135 73902 55853 20243 15161 13785 10805 34850 25721 1473 6844 0 42361 5883 6215 1571 215638 3529
Totaal
(kg CO2Biomassa eq) verbranding
Mestgebrui k
Mestbeheer
Dieren
Machines en toestellen (kg CO2eq)
Vliegtuig 2498 6599 0 0 0 0 0 0 2254 3051 0 563 0 0 0 7221 0 0 0 0 0 0 0 4733 0
(kg CO2eq)
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Trein buitenland
Trein binnenland
Eigen auto 3348 753 557 12543 2012 371 0 668 5950 2020 2624 4959 2677 1745 23905 872 577 0 385 0 0 5057 1002 42774 2709
(kg CO2eq)
0 0 0 0 25292 0 0 0 17443 0 0 1182 0 0 0 0 333 0 30530 0 0 16777 11279 182036 0
(kg CO2eq)
51690 159218 34070 35038 243452 99414 0 3615 208514 95373 0 16318 56313 74501 46112 138034 49638 12701 13100 283059 22717 52746 130686 1063618 43852
Landbouw per toepassing (ton CO2-eq)
(kg CO2Elektriciteit eq)
AK APA Bernardus CLB CG Inovant DM DocA DWAR FM HC HH KMPC KURS LG MOMU PBC PCMA PGRA PGRA rivierenhof PGRA overige PGRK PGRM PH PIME
Dienstverplaatsingen per vervoerswijze (ton CO2-eq)
Provinciale voertuigen
(kg CO2eq)
Entiteit 2012
Stookinstallatie
Tabel 21: Broeikasgasuitstoot per (sub)groep voor de verschillende entiteiten (kg CO2-eq)
51000 198339 38993 50804 312216 100325 0 7417 308063 156368 22898 549433 53528 87051 104867 172025 52042 19545 116427 17621 -745176 -2532720 -157523 1508800 50150
39957 0 698 0 0 698 9623 17868 0 0 0 0 0 38232 35257 5427 0 14296 7010 923 7257 3359 1836 18107 37432 0 0 513
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 4144 4
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
1917 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 659 0 0 0 0 0 2257 0 0 0 0 0 2923 0 35
308 49 0 0 0 0 18745 198 0 0 0 0 0 5386 33735 339 41 0 7347 7202 0 889 283 0 243 0 0 218
0 0 0 0 0 0 270470 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 693
0 0 0 0 0 0 51220 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 10 12562 0 0 0 0 0 0 0 146
0 0 0 0 0 0 21848 0 0 0 0 0 0 114 0 0 0 0 24923 0 0 0 0 0 0 0 0 62
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
46071 2959 0 15039 13250 11180 71448 153178 0 8946 40101 47336 76485 29186 197581 48195 2652 47282 25654 8484 22578 50754 14101 8824 0 22213 0 1586
0 0 0 0 0 0 -9450 0 0 0 0 0 0 -259825 -456475 -15675 -2850 0 0 0 0 -29450 -9025 0 -3325 0 -104975 -4996
-367
-1521
-11492 -12528
-2713
-36
(kg Netto CO2- Broeikasga eq) s uitstoot
331884 44702 698 130591 218984 202430 975488 866559 0 60237 257481 177463 238666 305489 781037 381050 39595 424825 137957 147467 155051 501735 85023 140906 387499 81398 496720 12171
(kg Hernieuwb CO2- are Energie eq) productie
Biomassa opname
Totaal
(kg Biomassa CO2- verbrandin eq) g (kg CO2- Elektriciteit eq)
Mestg ebruik
Mestb eheer
Dieren
Machines en toestellen (kg CO2eq)
Vliegt uig
Trein buitenl and
Trein binnen land
Eigen auto 431 2802 0 0 0 0 7902 2502 0 9351 5695 3874 2717 2803 54 451 1304 4079 3246 7706 1420 1054 686 17068 939 697 0 192
(kg CO2eq)
243200 38892 0 115552 205734 190552 524233 692813 0 41940 211684 126253 159464 229109 514410 326639 35598 366812 69767 108333 123796 445679 68116 96908 348885 55566 0 8230
Landbouw per toepassing (ton CO2-eq)
(kgC O2eq)
PIH PIME PISG PISG Turnhoutsebaan PISG Jordaensstraat PISG Brialmontlei PITS PIVA Plantijn Plantijn Boom Plantijn Kronenburg Plantijn Lange Nieuwsttraat Plantijn Meistraat PRDS PRZ PSRN PSWK PTSB PTSM PV PVI PVM SCP TPA Vesta ZM CENTRAAL TOTAAL (in ton CO2-eq))
Dienstverplaatsingen per vervoerswijze (ton CO2-eq)
Provin ciale voertu igen
(kg CO2eq)
Entiteit 2012
Stookinstallatie
BROEIKASGASRAPPORT 2012
331884 44702 698 130591 218984 202430 966037 866559 0 58716 257481 177463 227174 45664 324522 365375 36745 424825 137957 147467 155051 472285 75998 140906 384174 81398 391745 7159
5 7
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN Volgende entiteiten veroorzaken, in volgorde van hoge naar lage uitstoot, 80% van de broeikasgasuitstoot via de stookinstallaties: Provinciehuis, PIVA, Plantijn Hogeschool, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, PITS, Provinciaal Instituut Sint-Godelieve, Provinciaal Vormingscentrum Malle, Provinciale Technische Scholen Boom, Campus Vesta, Provinciaal Sport- en Recreatiedomein De Nekker, Groendomeinen Regio Antwerpen, Coveliersgebouw, Provinciaal Instituut voor Hygiëne, Provinciaal RecreatieDomein De Schorre en De Warande. Zoals zichtbaar in Grafiek 6 zijn Provinciehuis, PIVA, Plantijn hogeschool, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, PITS, Provinciaal Instituut Sint-Godelieve en Provinciaal Vormingscentrum Malle verantwoordelijk voor de grootste uitstoot door verbranding van brandstoffen in stookinstallaties. Ze zijn samen goed voor 50% van deze uitstoot.
Grafiek 6: Broeikasgasuitstoot door verbranding van brandstoffen in stookinstallaties voor de verschillende entiteiten (kg CO2-equivalenten)
58
BROEIKASGASRAPPORT 2012 In
Grafiek 7 is het gasverbruik per m² van elke entiteit uitgezet. Entiteiten met een hoog verbruik per m² zijn mogelijk geschikt voor maatregelen als isolatie en regeling van de stookinstallatie.
Grafiek 7: Gasverbruik per oppervlakte voor de verschillende entiteiten (kWh/m²)
Zoals zichtbaar in Grafiek 8 is de grootste uitstoot door elektriciteitsverbruik afkomstig van het Provinciehuis, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, de Plantijn Hogeschool, Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek en PIVA. Deze entiteiten veroorzaken samen de helft van de totale broeikasgasuitstoot ten gevolge van elektriciteitsverbruik. Samen met De Warande, Provinciale Technische Scholen Boom, Coveliersgebouw, Centrum voor LeerlingenBegeleiding, Groendomeinen Regio Antwerpen, Provinciaal Instituut Sint-Godelieve, Lozanagebouw en Arboretum Kalmthout verbruiken deze entiteiten meer dan 80% van het provinciale elektriciteitsverbruik. Algemeen is de uitstoot van het elektriciteitsverbruik zeer sterk gedaald door de overschakeling naar groene stroom in 2009.
59
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
Grafiek 8: Elektriciteitsverbruik voor de verschillende entiteiten (kWh)
Grafiek 9: Elektriciteitsverbruik per VTE voor de verschillende entiteiten (kWh/VTE)
Grafiek 9 laat zien dat het elektriciteitsverbruik per VTE hoog ligt in het Fotomuseum, het Havencentrum, Kasteel d’Ursel en het Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer. Dit zijn entiteiten met veel bezoekers. Grafiek 10 toont de landbouw gerelateerde broeikasgasuitstoot voor de 9 provinciale entiteiten met landbouwactiviteiten. De grootste uitstoot vindt plaats in de Hooibeekhoeve en PITO Stabroek. In beide entiteiten is de uitstoot grotendeels te wijten aan de aanwezigheid van herkauwend vee. De landbouwactiviteiten in Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen situeren zich in de Kinderboerderij. Gezien de kleinere schaal van de boerderij is de uitstoot ook aanzienlijk lager. De spijsvertering van kippen veroorzaakt geen methaanemissie, waardoor de landbouw gerelateerde uitstoot van het Proefbedrijf voor Veehouderij veel lager is. De aanwezige uitstoot is volledig te wijten aan het beheer van mest. In PTSM en PGRM wordt geen vee gehouden of mest gebruikt en is de lage uitstoot volledig terug te brengen tot het gebruik van (kunst)meststoffen.
60
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek 10: Broeikasgasuitstoot door landbouwactiviteiten voor de verschillende entiteiten
Grafiek 11 geeft de CO2-opname door de bossen, laanbomen, hagen en houtkanten van de verschillende entiteiten weer. Omdat laanbomen en hagen en houtkanten nieuw werden toegevoegd, dient de gegevensverzameling nog geoptimaliseerd te worden. Het merendeel van de bossen en dus ook van de CO2-opname is afkomstig van de bossen gelegen in de groendomeinen regio Kempen. Ook de uitstoot door het verbranden van biomassa wordt in deze grafiek weergegeven.
Grafiek 11: CO2-opname door biomassa voor de verschillende entiteiten en CO2-uitstoot door verbranding van biomasse(kg CO2-equivalenten)
Grafiek 12 geeft de vermeden CO2-uitstoot weer door productie van hernieuwbare energie gekoppeld aan provinciale entiteiten.
61
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
Grafiek 12: Vermeden CO2-uitstoot in kg CO2-equivalenten door productie van hernieuwbare energie.
De vermeden uitstoot door zonneboilers is voor het eerst mee in kaart gebracht in 2012.
62
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek13: Broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen voor de verschillende entiteiten
63
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
Grafiek14: Broeikasgasuitstoot door dienstverplaatsingen versus uitstoot woon-werkverkeer
64
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek13 geeft per entiteit de uitstoot door dienstverplaatsingen weer. In Grafiek14 wordt de uitstoot door dienstverplaatsingen versus die van het woon-werkverkeer gevisualiseerd. De uitstoot veroorzaakt door woon-werkverkeer heeft een grote impact. Het nauwkeuriger bepalen van deze uitstoot is nodig. De grootste uitstoot door dienstverplaatsingen is toe te schrijven aan het Provinciehuis. Het Provinciaal Instituut voor Hygiëne, Provinciaal Recreatiedomein De Schorre, Campus Vesta, het Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, Toerisme Provincie Antwerpen en Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen veroorzaken samen 80% tot de totale uitstoot door dienstverplaatsingen. Het Provinciehuis, Provinciaal Instituut voor Hygiëne, Provinciaal Recreatiedomein De Schorre, Campus Vesta, het Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer nemen meer dan de helft van de uitstoot door dienstverplaatsingen voor hun rekening. Frappant is dat Provinciaal Recreatiedomein De Schorre, Zilvermeer en Toerisme Provincie Antwerpen het oudste wagenpark hebben. Het Modemuseum veroorzaakte de grootste uitstoot door vliegtuigreizen. In Grafiek 15: Vermeden uitstoot door woon-werkverkeer door stappen en fietsen. wordt een overzicht weergegeven van de uitstoot die vermeden werd door woon-werkverkeer door stappen of fietsen, in totaal 185 ton C02-equivalenten. Dit is 14 ton extra vermeden uitstoot ten opzichte van 2010, een positieve evolutie.
65
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
Grafiek 15: Vermeden uitstoot door woon-werkverkeer door stappen en fietsen.
66
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Niet
alle
entiteiten
hebben
een
verbruik
voor
machines
en
toestellen.
In
Grafiek 16 is de uitstoot van machines en toestellen per entiteit uitgezet. Provinciale Groendomeinen Regio Antwerpen, Regio Mechelen, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, Hooibeekhoeve, Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek en Provinciale Groendomeinen Regio Kempen veroorzaken samen ongeveer 80% van de uitstoot door machines en toestellen.
Grafiek 16: Broeikasgasuitstoot door machines en toestellen voor verschillende entiteiten (kg CO2equivalenten)
Vanaf 2010 werden ook het aantal VTE en de oppervlakte per entiteit in kaart gebracht. Onder oppervlakte verstaan we de bruto verhuurbare oppervlakte 81. Zo kunnen we de 81
Definitie bruto verhuurbare oppervlakte: Te berekenen door de Bruto Interne opp. te verminderen met de opp. van de ruimten voor technische installaties, vertikale circulatie en parkeergelegenheid binnen het gebouw. Ook Gross Lettable Area (GLA) genoemd. Is de bovengrondse vloeroppervlakte begrensd door de glaslijn der ramen. Bevat niet: De gemeenschappelijke inkomhall op het gelijkvloers met uitzondering van de verticaal doorlopende gemeenschappelijke delen, technische lokalen, inwendige open ruimten (vides), toegang parking,
67
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN broeikasgasuitstoot uitzetten ten opzichte van het aantal VTE en de oppervlakte in m², zoals in Grafiek 17 en Grafiek 18. Tabel 22 geeft de oppervlakte van de entiteiten en het aantal VTE en bezoekers in 2010 en 2012 weer. Deze gegevens worden opgelijst om de broeikasgasuitstoot beter te kunnen vergelijken en interpreteren met die van het vorige rapport. Het aantal VTE bestaat uit meer dan enkel provinciepersoneel. Zo wordt bijvoorbeeld het gesubsidieerd personeel van de scholen meegerekend en ook het aantal leerlingen omdat deze gegevens relevant zijn in verband met de broeikasgasuitstoot.
op- en afritten en hellingsbaan, ruimten met een vrije hoogte van minder dan 180 cm, technische schachten groter dan 1 m². Voor de ondergrondse oppervlakten (bijvoorbeeld archieven) worden voor de GLA de circulaties (liften, gangen, trappen) niet mee gemeten. (Ondergrondse) parkeerplaatsen worden per stuk verhuurd, niet per m².). Methodiek conform de Nederlandse norm NEN 2580.
68
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Tabel 22: Bruto verhuurbare oppervlakte, aantal VTE en aantal bezoekers per entiteit in 2010 en 2012.
Entiteit AK APA ED CLB CG Inovant DM DOCA DWAR FM HC HH KMPC KURS LG MOMU PBC PCMA PGRA PGRK PGRM PH PIH PIME PISG PISG Turnhoutsebaan PISG Jordaensstraat PISG Brialmontlei PITO PIVA Plantijn Plantijn Boom Plantijn Kronenburg Plantijn Lange Nieuwsttraat Plantijn Meistraat PRDS PRZ PSRN PSWK PTSB PTSM PV PVI PVM SCP TPA Vesta ZM Totaal
Oppervlakte m² 2010 2012 1785 7116,5 735 438 11017,5
3070,9 16561,4 8030,6 1030,6 22599,9 15311,6 3602,6 4528,9 12066,8 3231,9 1104 11200 3182,9
1784,98 7116,46 735 438 11017,46 391 0 635,21 8453,39 7750,88 1944,15 3726,55 4489,2 1406 5265,1 7297,66 3091 335,04 27788,93 1541,4 1452,4 31647,81 6762,253 1379,05 14289,41 2313,44 6329,08 5646,89 22461,48 16684 0 11656,99 5885,961 4353 14508,16 3070,89 16931,4 8030,62 1030,61 22599,87 15311,59 3602,58 4528,86 12066,79 3449 1104 11200 3182,9
333457,2
346686,4
1904,9 635,2 8453,4 7750,9 1944,2 3726,6 4069,2 1406 5265,1 7297,7 3091 335 27788,9 1541,4 1452,4 31647,8 6762 1379,1 15951,1
22461,5 15746 36234,1
Aantal VTE 2010 12,1 23,1 6 25,5 574
2012
20 80,3 40,4 8 191 17 15,3 34 49 14,6 38,4 35 26,6
13,03 23,1 5 27,25 611 6,9 0 9,53 55,2 28,35 9 14,95 16,5 4,8 157 29,23 11 7,6 100 40,5 48,5 667 95,8 11,6 165 55 55 55 236 124 267,68 0 0 0 0 33 82,66 47 8 189 17,2 14,1 36,1 48 15,1 37,25 35 22,9
3314,2
3535,83
19 9,1 56,9 29,1 8 14,4 15,3 4,8 157 24,8 10 8,2 100 36,5 47 667 96,5 11,3 159,7
222,7 124 282,7
Aantal bezoekers 2010 2012 31178 124960 8391 550 61812
109790 66845 12005 964 326 354 17463 38000 24397 800 13000 44756
30106 124646 1000 0 0 8 0 20090 106792 32331 48226 7186 14321 23053 0 75388 1500 0 1200000 13077 0 30892,84483 1785 2500 0 0 0 0 886 17000 0 0 0 0 0 240000 132790 93292 10052 1025 200 1216 27961 38500 31084 800 13000 38933
2360114
2379640,84
78900 17441 250000 90345 47023 7482 6078 7660 3300 78149 1500 1200000
1770 13500
1375
De totale uitstoot per entiteit werd uitgezet ten opzichte van het aantal VTE per entiteit en ten opzichte van de oppervlakte.
69
BESPREKING BROEIKASGASUITSTOOT VAN DE VERSCHILLENDE ENTITEITEN
Grafiek 17: Broeikasgastuitstoot per VTE voor de verschillende entiteiten (ton CO2-equivalenten/VTE).
Grafiek 18: Broeikasgastuitstoot per m² voor de verschillende entiteiten (ton CO2-equivalenten/m²).
70
BROEIKASGASRAPPORT 2012 Op basis van deze grafieken kunnen doelstellingen bepaald worden voor de maximale uitstoot per m² of per VTE. In vergelijking met 2010 daalde de uitstoot per VTE voor de Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Mechelen en Provinciaal Recreatiedomein De Schorre. De Hooibeekhoeve en Kasteel d’Ursel hebben een hoge uitstoot per VTE.
71
FINANCIËLE ANALYSE EN BELEIDSAANBEVELINGEN
10 Financiële analyse Aan energieverbruik en dienstverplaatsingen is naast een broeikasgasuitstoot ook een kost verbonden. Maatregelen die de broeikasgasuitstoot verminderen zullen ook deze kosten verminderen. Tabel 23: Overzicht met gemiddelde prijzen 2010
Gemiddelde prijs Elektriciteit/kWh Gas/kWh Stookolie/l Diesel/l Benzine/l LPG/l
Euro 0,14 0,04 0,9 1,53 1,71 0,718
De kost werd berekend met de gemiddelde prijzen uit Tabel 23. Het totale energieverbruik in kaart gebracht voor dit broeikasgasrapport kost de provincie 4,2 miljoen euro per jaar. Deze waarde, berekend met gemiddelde prijzen, ligt in de lijn van de kost voor het energieverbruik van de provincie in kaart gebracht via de boekhoudprogramma’s Oracle en ProAcc. De dienstverplaatsingen met dienstvoertuigen kosten bijna 285.000 euro per jaar. Ook voor deze berekening werd gewerkt met de gemiddelde prijzen uit Tabel 23. Enkel de brandstofprijs wordt bepaald. Kosten voor aankoop, onderhoud, fiscaliteit, … werden niet meegerekend. Zowel de kost van het energieverbruik als voor dienstverplaatsingen dienstvoertuigen is licht gedaald, respectievelijk 300.000 en 15.000 euro.
met
De daling van de kost van het energieverbruik vond plaats in de Arenbergschouwburg, Provinciaal Instituut Sint-Godelieve Jordaenstraat, Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek, Plantijn Lange Nieuwstraat, Provinciaal Recreatiedomein De Schorre, Provinciale Technische Scholen Mechelen, Provinciaal Vormingscentrum Malle, Campus Vesta. In het Havencentrum en Modemuseum steeg de kost van het energieverbruik ten opzichte van 2010. De kost van dienstverplaatsingen met dienstvoertuigen daalde in het Provinciaal Instituut Sint-Godelieve en Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek. Er was een stijging bij het Provinciehuis, Provinciaal Recreatiedomein De Schorre en Toerisme Provincie Antwerpen. In Grafiek 19 en Grafiek 20 is de gemiddelde kost per entiteit uitgezet voor energieverbruik en dienstverplaatsingen.
72
BROEIKASGASRAPPORT 2012
Grafiek 19: Kostprijs energie per entiteit berekend met de gemiddelde prijs uit Tabel 23.
73
FINANCIËLE ANALYSE EN BELEIDSAANBEVELINGEN
Grafiek 20: Kostprijs van dienstverplaatsingen met dienstvoertuigen voor verschillende entiteiten (Euro) berekend op basis van gemiddelde prijzen in Tabel 23.
74
BROEIKASGASRAPPORT 2012
11 Beleidsaanbevelingen Op basis van de gegevens uit dit broeikasgasrapport kunnen entiteiten worden afgebakend waar het interessant kan zijn om maatregelen te nemen om de uitstoot te beperken. Uiteraard dienen de randvoorwaarden ter plaatse nog afgetoetst te worden aan de realiteit en dient deze analyse samengevoegd te worden met de duurzaamheidsscreening die vanuit dienst Infrastructuur bij alle gebouwen van de provincie uitgevoerd zal worden.
75
FINANCIËLE ANALYSE EN BELEIDSAANBEVELINGEN Tabel 24 geeft een overzicht van de prioriteiten per entiteit en per uitstootcategorie. De donkeroranje gekleurde vakken geven per categorie aan welke entiteiten samen meer dan 50% van de uitstoot van deze categorie veroorzaken. De lichtoranje gekleurde vakken geven per categorie weer welke entiteiten met de donkeroranje gekleurde entiteiten samen instaan voor 80% van de uitstoot van deze categorie. Per entiteit is een ‘Xx’ geplaatst in de categorie die de grootste uitstoot veroorzaakt voor deze entiteit. ‘X’ geeft aan waar de tweede grootste uitstoot ligt. In entiteiten met een hoge uitstoot van de stookinstallatie zijn maatregelen die de uitstoot van de stookinstallatie beperken essentieel. Afhankelijk van de situatie ter plaatse kan totaalrenovatie met strenge energie-eisen, isolatie, vernieuwing van de stookplaats, regeling van de stookinstallatie, … een grote impact hebben op de broeikasgasuitstoot. Het is belangrijk hierbij de reeds bestaande plannen per entiteit te bekijken en in te spelen op kansen. Entiteiten met een hoge uitstoot voor het elektriciteitsverbruik nemen best maatregelen om dit verbruik te verminderen. Omdat vanaf 2009 de provincie overschakelde naar groene stroom is de uitstoot die hieraan gekoppeld is fel gedaald. In de entiteiten met veel dienstverplaatsingen zijn maatregelen om dienstverplaatsingen meer met de fiets en het openbaar vervoer af te leggen wenselijk. Ook een shift naar een meer milieuvriendelijk voertuigenpark door oudere wagens te vervangen door wagens met een hogere ecoscore is aan te raden. Maatregelen in verband met duurzame mobiliteit hebben de grootste impact in deze entiteiten. De vliegtuigreizen staan niet afzonderlijk in deze tabel vermeld. Entiteiten met grote uitstoot voor vliegtuigreizen zijn het Modemuseum en de Arenbergschouwburg. De uitstoot van landbouwactiviteiten is geconcentreerd in de Hooibeekhoeve en PITO Stabroek. Machines en toestellen veroorzaken een grote uitstoot in de Provinciale Groendomeinen regio Antwerpen, Provinciale Groendomeinen Regio Mechelen, Provinciaal Recreatiedomein Zilvermeer, Hooibeekhoeve, Provinciaal Instituut voor Tuinbouwonderwijs Stabroek en Provinciale Groendomeinen Regio Kempen. Deze uitstoot kan verminderen door bij aankoop van nieuwe toestellen rekening te houden met het brandstofverbruik.
76
BROEIKASGASRAPPORT 2012 Tabel 24 vormt de basis bij het kiezen van prioritaire maatregelen per categorie of per entiteit. Deze tabel vormt de leidraad bij het verdere overleg over de uitvoering van het Klimaatplan. Legende tabel 23: Xx: categorie die de grootste uitstoot veroorzaakt voor deze entiteit. X: categorie die de tweede grootste uitstoot veroorzaakt voor deze entiteit. Donker oranje: per categorie aangeduide entiteiten die samen meer dan 50% van de uitstoot veroorzaken. Licht oranje: per categorie aangeduide entiteiten die samen met de donker oranje gekleurde entiteiteiten meer dan 80% van de uitstoot veroorzaken.
77
FINANCIËLE ANALYSE EN BELEIDSAANBEVELINGEN Tabel 24: Prioriteiten per entiteit voor vermindering broeikasgasuitstoot.
Entiteit
Stookinstallatie
AK APA Bernardus CG CLB Innovant DM DOCA DWAR FM HC HH KMPC KURS LG MOMU PBC PCMA PGRA Rivierenhof
Xx Xx Xx Xx Xx Xx
PGRA Overige
Xx
PGRK PGRM PH PIH PIME PISG Turnhoutsebaan PISG Jordaenstraat PISG Brialmontlei PITO PIVA Plantijn Boom Plantijn Kronenburg Plantijn Lange Nieuwstraat Plantijn Meistraat PRDS PRZ PSRN PSWK PTSB PTSM PV PVI PVM SCP TPA Vesta ZM
Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx
78
Xx Xx Xx X Xx Xx Xx Xx Xx Xx Xx
Elektriciteit
DienstverLandbouw plaatsingen
Machines en toestellen
X X X X X X X X X Xx Xx X X X X X X
X
X
X X X X X X X X X
X X
X X X X X X X X X X X X
X X
X X X X X X