BRL 6000 Deel 010 2005-11-18
NATIONALE BEOORDELINGSRICHTLIJN voor het KOMO INSTAL® procescertificaat voor ‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ‘ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN’ Techniek gebied INST Vastgesteld door het CCvDI op 18 november 2005 Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting Bouwkwaliteit op 12 januari 2006
Stichting KBI
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________
Algemene informatie bij deze uitgave Op initiatief van de brancheorganisatie voor installatiebedrijven, UNETO-VNI, heeft ISSO twee publicaties ontwikkeld, waarin de kennis is verzameld die in Nederland aanwezig is over voorzieningen voor het ventileren van woningen. Deze kennis is nu beschikbaar voor elke installateur en opdrachtgever. ISSO-publicatie 61 ‘Kwaliteitseisen ventilatiesystemen woningen’ en ISSO-publicatie 62 ‘Kwaliteitseisen gebalanceerde ventilatiesystemen woningen’ laten zien welke kwaliteitseisen gehaald kunnen worden en hoe het installatiebedrijf ervoor kan zorgen dat aan die eisen wordt voldaan. De voorliggende beoordelingsrichtlijn bevat de certificeringsregeling op grond waarvan installatiebedrijven een KOMO-INSTAL-certificaat kunnen verkrijgen waarmee zij hun klanten duidelijk kunnen maken dat zij ervoor zorgen dat de ventilatie van woningen aan eenduidige kwaliteitseisen voldoet. De certificatieregeling sluit aan bij de bestaande regelingen voor certificatie in de installatiesector en de bouwsector en biedt de mogelijkheid van publiekrechtelijke erkenning in relatie tot het Bouwbesluit. In bijlage 2 zijn tabellen opgenomen die de relatie aangeven tussen het Bouwbesluit en de ISSO-publicaties 61 en 62. In 2003 besloot de stichting KBI om de certificatieregelingen voor installaties onder te brengen in één nieuwe beoordelingsrichtlijn BRL 6000. De beoordelingsrichtlijn bestaat uit een Algemeen Deel en een aantal Bijzondere Delen voor diverse deelgebieden op het gehele terrein van ontwerpen, installeren en beheren van installaties. Een deelgebied wordt gekenmerkt door de soort installatie (bijvoorbeeld: lage temperatuurverwarmingsinstallatie, elektrotechnische installatie) en de soort activiteit (bijvoorbeeld: ontwerpen, installeren). Het Algemene Deel (BRL Deel 6000-00) bevat de eisen die altijd voor het ontwerpen, installeren en beheren van een installatie gelden, ongeacht de soort installatie. Gelet op de wens van de stichting KBI om de certificatieregelingen voor installaties onder te brengen in een nieuwe beoordelingsrichtlijn BRL 6000, is ervoor gekozen om de beoordelingsrichtlijn (BRL) voor ‘ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen’ op te stellen in de nieuwe vorm. Dit houdt in dat de relevante BRL voor ‘ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen’ uit twee delen bestaat: BRL Deel 6000-00 (algemene eisen), en BRL Deel 6000-10 (specifieke eisen voor ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen’) De beoordelingsrichtlijn is tot stand gekomen onder begeleiding van de Technische Commissie ‘ventilatiesystemen van woningen en woongebouwen’ van het Centraal College van Deskundigen Installatiesector (CCvDI) van de Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector (KBI).
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING ............................................................................................................................... 1
2.
REIKWIJDTE VAN HET PROCESCERTIFICAAT........................................................... 1
3. 3.1 3.2
EISEN TE STELLEN AAN DE VENTILATIEVOORZIENINGEN .................................. 1 Eisen te stellen aan de installaties ............................................................................................... 1 Eisen te stellen aan de documenten........................................................................................... 13
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
EISEN TE STELLEN AAN HET PROCES ......................................................................... 14 Opdracht .................................................................................................................................... 14 Programma van eisen ................................................................................................................ 14 Ontwerp..................................................................................................................................... 15 Controle bouwkundige randvoorwaarden ................................................................................. 15 Uitvoering.................................................................................................................................. 15 Gebruikshandleiding ................................................................................................................. 15 Risicoanalyse en beheersplan.................................................................................................... 16 Onderhoudsschema ................................................................................................................... 16 Uitvoering onderhoud ............................................................................................................... 16
5. 5.1 5.2
EISEN TE STELLEN AAN HET INSTALLATIEBEDRIJF............................................. 17 Vergunning................................................................................................................................ 17 Meet- en beproevingsmiddelen ................................................................................................. 17
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
EISEN TE STELLEN AAN DE INTERNE KWALITEITSBEWAKING ........................ 18 Algemeen................................................................................................................................... 18 Kwaliteitsbeleid ........................................................................................................................ 18 Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en vakbekwaamheden..................................... 18 Controleactiviteiten ................................................................................................................... 18 Beschrijving van procedures ..................................................................................................... 18 Procedure-eisen ......................................................................................................................... 18
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
EXTERNE KWALITEITSBEWAKING.............................................................................. 20 Toelatingsonderzoek ................................................................................................................. 20 Vervolgcontroles ....................................................................................................................... 20 Eisen aan de bekwaamheid van de auditor (organisatiegericht) ............................................... 20 Eisen aan de bekwaamheid van de inspecteur (projectgericht) ................................................ 20 Beslissing ten aanzien van certificatie ...................................................................................... 20 Klachtenbehandeling door certificatie-instelling...................................................................... 20
8.
EISEN TE STELLEN AAN HET PROCESCERTIFICAAT ............................................. 20
9.
REFERENTIES ...................................................................................................................... 21
Bijlage 1 Bouwbesluitingang ventilatievoorzieningen van woningen Bijlage 2 Relatietabellen Bouwbesluit - ISSO-publicaties 61 en 62 Bijlage 3 Omzetting van Nederlandse brandklassen naar Europese brandklassen
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 1.
INLEIDING Dit Bijzondere Deel van beoordelingsrichtlijn 6000 beschrijft de specifieke eisen voor het procescertificaat voor het ontwerpen, installeren en beheren van installaties: • deelgebied ‘ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen’. Op de certificering voor het deelgebied ‘ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen’ is van toepassing: • dit gehele Bijzondere Deel , en • het Algemene Deel van BRL 6000 (BRL Deel 6000-00) met uitzondering van de bepalingen met betrekking tot beheren.
2.
REIKWIJDTE VAN HET PROCESCERTIFICAAT Het certificaat heeft betrekking op het ontwerpen en installeren van ventilatievoorzieningen van woningen. Het gaat hierbij om voorzieningen voor luchtverversing van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten, en overige ruimten, op een natuurlijke1 of mechanische wijze, of een combinatie daarvan. De voorzieningen bestaan uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht. De voorzieningen of delen van de voorzieningen, kunnen individueel of gemeenschappelijk zijn. Voorzieningen voor spuiventilatie, afvoer van rook van verbrandingstoestellen en afvoer van rook bij brand, vallen niet binnen de scope van het certificaat.
3.
EISEN TE STELLEN AAN DE VENTILATIEVOORZIENINGEN
3.1
Eisen te stellen aan de installaties De voorschriften van deze paragraaf die zijn ontleend aan publiekrechtelijke regelgeving, zijn voorzien van een verticale kantlijn in de linker marge van de pagina. Bij voorschriften die zijn ontleend aan het Bouwbesluit [1], is tussen haakjes het nummer van het betreffende artikel en eventueel lid van het Bouwbesluit vermeld, bijvoorbeeld: (BB art. 3.74, lid 1). In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de eisen van het Bouwbesluit waarop het certificaat betrekking heeft. De eisen te stellen aan de ventilatievoorzieningen van een woning zijn onder te verdelen in: de primaire kwaliteitsaspecten; deze omvatten de eigenschappen van de ventilatievoorzieningen zelf; de secundaire kwaliteitsaspecten; deze betreffen de invloed van de ventilatievoorzieningen op eigenschappen van andere onderdelen van de woning dan het ventilatiesysteem zelf.
1
Ventilatieroosters en suskasten in de gevel, maken deel uit van de ventilatievoorzieningen die binnen de scope van deze BRL vallen.
pagina 1
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ Hoewel voor het installeren van ventilatievoorzieningen in bestaande woningen geen bouwvergunning is vereist, gelden wel dezelfde eisen als bij nieuwe woningen. Indien echter, gegeven de bestaande situatie, redelijkerwijs niet aan de eisen kan worden voldaan, kan in overleg met de opdrachtgever een ander eisenniveau worden vastgesteld. Dit niveau is zodanig dat voor wat de primaire kwaliteitsaspecten betreft, ten minste wordt voldaan aan de ventilatieeisen van het Bouwbesluit voor bestaande woningen, overeenkomstig de paragrafen 3.10.2 en 3.12.2 van het Bouwbesluit.
3.1.1
Primaire kwaliteitsaspecten ventilatievoorzieningen
3.1.1.1
Capaciteit van de luchtverversing Hierna is aangegeven aan welke eisen de capaciteit van de luchtverversing ten minste moet voldoen. In de opdracht kunnen hogere eisen worden vastgelegd. Afzonderlijke ruimten/gebieden De volgens NEN 1087 [2] bepaalde capaciteit van de luchtverversing, die de ventilatievoorzieningen in elke afzonderlijke ruimte moeten kunnen realiseren, is ten minste gelijk aan de hoogste van de in tabel 1 voor de betreffende ruimte aangegeven vereiste waarden (BB art. 3.48, lid 1 t/m 5, en art. 3.69 1 t/m 5). Tabel 1 Vereiste capaciteit van de luchtverversing Ruimte Vereiste capaciteit
Verblijfsgebied Verblijfsgebied met verbrandingstoestel * Verblijfsruimte Verblijfsruimte met verbrandingstoestel * Toiletruimte Badruimte Met een badruimte samengevoegde toiletruimte Vereiste ruimte voor het opslaan van afval gelegen buiten een verblijfsgebied en met een inhoud van meer dan 3 m3 Gemeenschappelijke verkeersruimte (alleen voor de vereiste vrije breedte) Liftkooi Liftschacht Meterruimte voor gasvoorziening
[dm3/s] per [dm3/s] per [dm3/s] m2 vloerm3 nettoper oppervlakte inhoud ruimte 0,9 7 0,9 21 0,7 7 0,7 21 7 14 14 100
0,7 6 3,2 2
2
pagina
2
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ * Er is sprake van een verblijfsruimte of verblijfsgebied met verbrandingstoestel, indien er een opstelplaats aanwezig is voor een kooktoestel en/of een open verbrandingstoestel voor warmwater met een zodanig beperkt effect op de luchtkwaliteit, dat voor deze toestelllen geen aparte luchttoevoer en -afvoer is vereist. Dit is het geval als de nominale belasting van het kooktoestel en die van het warmwatertoestel niet groter zijn dan 15 kW. Gelijktijdige capaciteit De volgens het vorige onderdeel vereiste capaciteit hoeft niet in alle gevallen gelijktijdig in meerdere verblijfsgebieden te worden gerealiseerd. De gelijktijdige capaciteit van de nietgemeenschappelijke verblijfsgebieden van één woning, hoeft niet groter te zijn dan de vereiste capaciteit van het niet-gemeenschappelijke verblijfsgebied met de hoogste eis (BB art. 3.48, lid 5). Voor gemeenschappelijke verblijfsgebieden moet de gelijktijdige capaciteit gelijk zijn aan de som van de vereiste waarden voor de afzonderlijke gemeenschappelijke verblijfsgebieden (BB art. 3.48, lid 7). 3.1.1.2
Stromingsrichting Bepaling van de stromingsrichting De stromingsrichting van de luchtverversing wordt bepaald volgens NEN 1087 [2], met dien verstande dat bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing blijven (BB art. 3.51, lid 1 t/m 4, en 3.71, lid 3). Toevoer De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar de ruimten zoals genoemd in tabel 1 (zie 3.1.1.1) (BB art. 3.51, lid 1 en 2, en 3.71, lid 1). Afvoer De richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit de ruimten zoals genoemd in tabel 1 (zie 3.1.1.1) naar de voorziening voor luchtverversing (BB art. 3.51, lid 3 en 4, en 3.71, lid 2).
3.1.1.3
Luchtkwaliteit Toevoer niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied De toevoer van verse lucht naar een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied vindt rechtstreeks of via een ander niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied plaats. Tenminste 50% van de vereiste toevoercapaciteit (zie 3.1.1) vindt rechtstreeks van buiten plaats (BB art. 3.53, lid 1). Toevoer gemeenschappelijk verblijfsgebied De toevoer van verse lucht naar een gemeenschappelijk verblijfsgebied vindt rechtstreeks plaats van buiten (BB art. 3.53, lid 2). pagina
3
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ Toevoer ruimte voor het opslaan van afval De toevoer van verse lucht naar een vereiste ruimte voor het opslaan van afval, gelegen buiten een verblijfsgebied, vindt rechtstreeks plaats van buiten (BB art. 3.73, lid 1). Toevoer gemeenschappelijke verkeersruimte De toevoer van verse lucht naar een gemeenschappelijke verkeersruimte vindt rechtstreeks plaats van buiten (BB art. 3.73, lid 2). Toevoer liftschacht voor brandweerlift De toevoer van verse lucht naar een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte van buiten plaats (BB art. 3.73, lid 3). Afvoer verblijfsruimte/verblijfsgebied met verbrandingstoestel Ten minste 21 dm3/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht uit een verblijfsgebied of een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel bevindt, wordt rechtstreeks naar buiten afgevoerd (BB art. 3.53, lid 4). Afvoer toiletruimte/badruimte De afvoer van binnenlucht uit een toiletruimte of een badruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats (BB art. 3.53, lid 5). Afvoer ruimte voor het opslaan van afval De afvoer van binnenlucht uit een ruimte voor het opslaan van afval, gelegen buiten een verblijfsgebied, vindt rechtstreeks plaats naar buiten (BB art. 3.73, lid 1). Afvoer gemeenschappelijke verkeersruimte De afvoer van binnenlucht uit een gemeenschappelijke verkeersruimte vindt rechtstreeks plaats naar buiten (BB art. 3.73, lid 2). Afvoer liftschacht voor brandweerlift De afvoer van binnenlucht uit een liftschacht voor brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte naar buiten plaats (BB art. 3.73, lid 3). 3.1.1.4
Plaats van de instroomopening van de toevoercomponent Verdunningsfactor Een instroomopening voor de toevoer van verse lucht van een voorziening voor luchtverversing is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 [2] bepaalde verdunningsfactor van de rook en verdunningsfactor van de binnenlucht die afkomstig is van een uitmonding van: a. een voorziening voor de afvoer van rook, en
pagina
4
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ b. een voorziening voor luchtverversing voor de afvoer van binnenlucht, niet groter zijn dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 2. Bij het bepalen van de plaats van de instroomopening blijven uitmondingen van een voorziening voor de afvoer van rook en uitstroomopeningen voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing (BB art. 3.52, lid 1). Tabel 2 verdunningsfactoren Soort afvoer Luchtverversing Rookafvoer voor met gas gestookte toestellen Rookafvoer voor toestellen met andere brandstoffen
verdunningsfactor 0,01 0,01 0,0015
Bij het bepalen van de verdunningsfactoren, blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing. (BB art. 3.52, lid 3) Afstand tot perceelsgrens Een instroomopening van een voorziening van voor luchtverversing moeten, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, liggen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, moet die afstand worden aangehouden tot het tot het hart van die weg, dat water of dat groen (BB art. 3.52, lid 4). 3.1.1.5
Plaats van de uitmonding van de afvoercomponent Verdunningsfactor Een uitmonding voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 [2] bepaalde verdunningsfactoren van de binnenlucht ter plaatse van een instroomopening van: een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, die via een verblijfsgebied of een verblijfsruimte naar een verbrandingstoestel stroomt, en een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, niet groter zijn dan 0,01. Bij het bepalen van de plaats van een uitmonding blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en van een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht, die op een ander perceel liggen. (BB art. 3.52, lid 2 en art. 3.72, lid 1). Voorts blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, die liggen in een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied anders dan voor het verblijven van mensen, en voorzieningen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde lucht (BB art. 3.52, lid 2). Bij het bepalen van de verdunningsfactoren blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing (BB art. 3.52, lid 3 en 3.72, lid 1). pagina
5
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________
Afstand tot perceelsgrens Een instroomopening en een uitstroomopening van een voorziening voor luchtverversing liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen (BB art. 3.52, lid 4 en 3.72, lid 2). 3.1.1.6
Thermisch comfort van de toevoercomponent verblijfsgebied De toevoer van verse lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 [2] bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s (BB art. 3.49).
3.1.1.7
Regelbaarheid Toevoer verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte Een component voor toevoer van verse lucht is door de gebruiker regelbaar in het gebied van 0% tot 25% van de vereiste capaciteit (zie 3.1.1). De voorziening laat in de nulstand niet meer door dan 10% van de capaciteit. De fijnregeling heeft, bepaald volgens NEN 1087 [2], naast de nulstand, ten minste twee verschillende instelstanden die onderling ten minste 10% van de capaciteit verschillen. De volumestroom door een zelfregelende voorziening mag over het drukverschil van 1 Pa tot 25 Pa niet meer dan 20% van de nominale capaciteit verschillen (BB art. 3.50, lid 1). In afwijking van het voorgaande, behoeft een overstroomcomponent als bedoeld in NEN 1087 niet regelbaar te zijn (BB art. 3.50, lid 2). Toevoer overige ruimten Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een meterruimte voor een voorziening voor gas, een liftkooi, een liftschacht voor een brandweerlift, een gemeenschappelijke verkeersruimte of een vereiste ruimte voor het opslaan van afval, gelegen buiten een verblijfsgebied, is niet afsluitbaar (BB art. 3.70, lid 1 en 2).
3.1.1.8
Brandbaarheid van de ventilatievoorziening
pagina
6
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ In plaats van NEN 6064 mag NEN-EN 13501-1 [18] worden toegepast, waarbij de brandbaarheid wordt omgezet volgens de in bijlage 3 opgenomen tabel. Nabij stookplaats Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie moet, bepaald volgens NEN 6064 [3], onbrandbaar zijn, indien: ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061 [4], groter is dan 2 kW/m2, of in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061 [4], hoger is dan 363 K (BB art. 2.82). Kanalen Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2 en grenzend aan meer dan één brandcompartiment, is, bepaald volgens NEN 6064 [3], onbrandbaar over een dikte van ten minste 0,01 m, gemeten loodrecht op de binnenzijde. Dit geldt niet indien de schacht, de koker of het kanaal ligt in en uitsluitend bestemd is voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten (BB art. 2.83). 3.1.1.9
Bijdrage tot brandvoortplanting van de ventilatievoorziening Een constructieonderdeel, met inbegrip van een onderdeel van een ventilatievoorziening, moet aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting bepaald volgens NEN 6065 [5]; in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute loopt, en in een ruimte van een woongebouw waardoor een rookvrije vluchtroute loopt, geldt klasse 2 (BB art. 2.92). Deze eis is niet van toepassing op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte (BB art. 2.95, lid 1). In plaats van NEN 6065 mag NEN-EN 13501-1 [18] worden toegepast, waarbij de brand- en rookklassen worden omgezet volgens de in bijlage 3 opgenomen tabel.
3.1.1.10 Rookontwikkeling bij brand Rookdichtheid In plaats van NEN 6066 mag NEN-EN 13501-1 [18] worden toegepast, waarbij de rookklasse wordt omgezet volgens de in bijlage 3 opgenomen tabel. Een constructieonderdeel moet aan een zijde die grenst aan de binnenlucht een volgens NEN 6066 [6] bepaalde rookdichtheid hebben van 10 m-1 (BB art. 2.126, lid 1).
pagina
7
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ Bovendien geldt dat het materiaal, aan een zijde waarvoor de vereiste bijdrage tot brandvoortplanting aan klasse 2 moet voldoen zie 3.1.9), indien deze klasse niet klasse 1 is, aan die zijde, een rookproductie met een volgens NEN 6066 [6] bepaalde rookdichtheid moet hebben van ten hoogste 2,2 m-1 (BB art. 2.126, lid 2 en 4). En, dat het materiaal, aan een zijde waarvoor de vereiste bijdrage tot brandvoortplanting aan klasse 2 moet voldoen, indien deze klasse wel klasse 1 is, aan die zijde, een rookproductie met een volgens NEN 6066 [6] bepaalde rookdichtheid moet hebben van ten hoogste 5,4 m-1 (BB art. 2.126, lid 3 en 5, en art. 2.128). 3.1.1.11 Permanente vuurbelasting van een vluchttrappenhuis Indien onderdelen van een ventilatievoorziening bijdragen aan de permanente vuurbelasting van een vluchttrappenhuis, moet rekening worden gehouden met de voor die ruimte maximaal toegestane permanente vuurbelasting. De permanente vuurbelasting van een vluchttrappenhuis mag, bepaald volgens NEN 6090 [8], per bouwlaag, niet groter zijn dan 3500 MJ (BB art. 2.170). 3.1.1.12 Geluidniveau veroorzaakt door de ventilatievoorziening Aangrenzend perceel Een mechanische ventilatievoorziening van een woning of woongebouw veroorzaakt in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie op een aangrenzend perceel een volgens NEN 5077 [7] bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A). Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie (BB art. 3.7). Zelfde perceel Een mechanische ventilatievoorziening van een woning of woongebouw veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 [7] bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A) (BB art. 3.8, lid 1). Zelfde woning Indien dit in de opdracht is vastgelegd, veroorzaakt de ventilatievoorziening van een woning, in die woning geen hoger geluidniveau dan overeenkomstig NEN 1070 [15] is toegestaan voor het in de opdracht vastgelegde kwaliteitscijfer (k = 2, 3, 4 of 5) voor installaties binnen de woning. Toelichting In het algemeen wordt voor normale situaties k = 3 aanbevolen. In verblijfsruimten is dan 30 dB(A) toegestaan en in andere ruimten 35 dB(A). Een verschil in kwaliteitscijfers van 1 komt overeen met een verschil in geluid van 5 dB(A). Een hoger cijfer betekent meer geluid.
pagina
8
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 3.1.1.13 Vrije ruimte Vrije hoogte Onderdelen van een ventilatievoorziening mogen zich niet bevinden in een vrije ruimte. De volgende ruimten moeten vrij blijven. De ruimte boven een trap tot een hoogte van 2,3 m (BB art. 2.28); boven de vloeroppervlakte van verkeersroutes tot een hoogte van 2,3 m (BB art. 4.12); boven de vloeroppervlakte van verblijfsgebieden tot een hoogte van 2,6 m (BB art. 4.24 ); boven de vloeroppervlakte van verblijfsruimten tot een hoogte van 2,6 m (BB art. 4.28); boven de vloeroppervlakten van toiletruimten tot een hoogte van 2.3 m (BB art. 4.38); boven de vloeroppervlakte van badruimten tot een hoogte van 2,3 m (BB art. 4.49); boven de vloeroppervlakte van een gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval tot een hoogte van 2,1 m (BB art. 4.59). NB Deze eisen hebben niet tot gevolg dat een ventilatiekanaal in een verblijfsgebied per se niet lager mag liggen dan de vrije hoogte. Maar, als een kanaal lager ligt dan de vrije hoogte, dan kan de vloeroppervlakte onder het kanaal niet worden aangemerkt als vloeroppervlakte van een verblijfsgebied. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een verkeersroute in een verkeersruimte. Het lage kanaal mag wel door de verkeersruimte lopen maar niet boven de verkeersroute. Liftschacht Onderdelen van een ventilatievoorziening mogen zich niet bevinden in een liftschacht. In een liftschacht zijn uitsluitend leidingen of installaties aanwezig die nodig zijn voor het veilig functioneren van de lift (BB art. 4.73). 3.1.1.14 Energieprestatie van de woning Er geldt een eis voor de energieprestatie van een woning of woongebouw (BB art. 5.12). Deze heeft op veel meer onderwerpen betrekking dan alleen ventilatie. Daarom wordt niet geëist dat de installateur van het ventilatiesysteem ervoor zorgt dat de energieprestatie van een woning of woongebouw aan de eisen voldoet. De energieprestatie van een woning wordt mede bepaald door het systeem van ventileren. Het gekozen systeem van ventileren wordt in de opdracht vastgelegd. In de bepalingsmethode van de energieprestatiecoëfficiënt wordt onderscheid gemaakt in 4 systemen2: - natuurlijke toe- en afvoer; - natuurlijk toevoer en mechanische afzuiging; - mechanische toevoer en natuurlijke afvoer; - mechanische toe- en afvoer.
2
Deze indeling is overeenkomstig NEN 5128.
pagina
9
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 3.1.1.15 Onderhoudbaarheid en reinigbaarheid Toevoerroosters en afvoerventielen moeten gemakkelijk losgenomen en teruggeplaatst kunnen worden, zonder dat daarbij instellingen van de inregeling veranderen. De filters in een warmteterugwinapparaat moeten eenvoudig gereinigd kunnen worden. 3.1.1.16 Gevelroosters Gevelroosters voor natuurlijke toevoer moeten voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld in BRL 5701 [14] 3.1.1.17 Kanaalsystemen De luchtdichtheid van een kanaalsysteem valt in de dichtheidsklasse B, bepaald volgens onderdeel 3.01 van ‘Kwaliteitshandboek luchtkanalen’ [17]. 3.1.1.18 Ventilatoren CE-markering Een ventilator is een elektrisch toestel en moet zijn voorzien van de CE-markering als bedoeld in de Europese richtlijn 73/23/EEG, ‘veiligheid elektrotechnisch materiaal’ (VEM) [13]. Opmerking De installateur mag ervan uitgaan dat een ventilator aan alle relevante publiekrechtelijke eisen voldoet, als de ventilator voorzien is van de CE-markering. Motor Indien dit in de opdracht is vastgelegd, werkt een ventilator op gelijkstroom. 3.1.1.19 Filters Indien dit in de opdracht is vastgelegd, moet de toevoerlucht een filter passeren van klasse F6 of F7 volgens NEN-EN 779:2003 [16]. Toelichting In klasse F6 en F7 vallen filters die weliswaar een hoge luchtweerstand hebben, maar ook verontreiniging als pollen uitfilteren, wat van belang is voor CARA-patiënten.
pagina
10
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 3.1.2
Secundaire kwaliteitsaspecten ventilatievoorziening
3.1.2.1
Sterkte van bouwconstructies Het installatiebedrijf mag in een bouwconstructie (wanden, vloeren, daken, e.d.) geen sparingen aanbrengen, die tot gevolg hebben dat de constructie niet meer voldoet aan de sterkte-eisen. Het installatiebedrijf mag onderdelen van een ventilatievoorziening niet op een bouwconstructie opstellen of aan een bouwconstructie bevestigen als die constructie daarvoor niet sterk genoeg is. De sterkte-eisen voor bouwconstructies zijn overeenkomstig de volgende paragrafen van het Bouwbesluit: BB paragraaf 2.1.1 (algemene sterkte); BB paragraaf 2.2.1 (sterkte bij brand).
3.1.2.2
Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen twee ruimten Indien een ventilatievoorziening een wand of een vloer doorboort, dan geldt voor de ventilatievoorziening en de doorvoering3 dezelfde eis aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als voor de wand of de vloer. Toelichting De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen twee ruimten wordt bepaald door de zwakste plek in de scheiding tussen die ruimten. Als een wand of vloer wordt doorboord door een ventilatiekanaal (of een ventilatieopening zoals een overstroomrooster), dan levert dat in principe twee mogelijke zwakke plekken op. Ten eerste de ruimte tussen de wand en het kanaal (of het rooster), kort aangeduid als de ‘doorvoering’, en ten tweede het kanaal zelf als de brand doordringt in het kanaal en via het inwendige van het kanaal (of via het rooster) doordringt naar de aangrenzende ruimte. De eisen aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen twee ruimten zijn overeenkomstig de volgende paragrafen van het Bouwbesluit: BB paragraaf 2.13.1 (beperking van uitbreiding van brand); BB paragraaf 2.14.1 (verdere beperking van uitbreiding van brand); BB paragraaf 2.19.1 (inrichting van rookvrije vluchtroutes).
3.1.2.3
Weerstand tegen rookdoorgang tussen twee ruimten Indien een ventilatievoorziening een wand of een vloer doorboort, dan geldt voor de ventilatievoorziening en de doorvoering dezelfde eis aan de weerstand tegen rookdoorgang (WR) als voor de wand of de vloer. De eisen aan de weerstand tegen rookdoorgang (WR) tussen twee ruimten zijn overeenkomstig de volgende paragrafen van het Bouwbesluit: BB paragraaf 2.16.1 (beperking van verspreiding van rook). 3
In deze BRL wordt de ruimte tussen de wand en het kanaal (of het rooster) aangeduid als de ‘doorvoering’.
pagina
11
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 3.1.2.4
Geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie Indien een ventilatievoorziening een gevel of een dak doorboort, waarvoor eisen zijn gesteld aan de geluidwering tegen industrie-, weg- en railverkeerslawaai, moet rekening worden gehouden met de geluidsoverdracht door de ventilatievoorziening en de doorvoering. De eisen voor uitwendige scheidingsconstructies, aan de geluidwering tegen industrie-, wegen railverkeerslawaai, zijn overeenkomstig de volgende afdelingen van het Bouwbesluit: BB afdeling 3.1 (bescherming tegen geluid van buiten).
3.1.2.5
Geluidwering tussen twee ruimten Indien een ventilatievoorziening een wand of een vloer doorboort, waarvoor eisen zijn gesteld aan de geluidwering tussen twee ruimten, moet rekening worden gehouden met de geluidsoverdracht door de ventilatievoorziening en de doorvoering. De eisen aan de geluidwering tussen ruimten zijn overeenkomstig de volgende afdelingen van het Bouwbesluit: BB afdeling 3.3 (geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie); BB afdeling 3.5 (geluidwering tussen verblijfsruimten van verschillende gebruiksfuncties).
3.1.2.6
Waterdichtheid van de uitwendige scheidingsconstructie De doorvoering van een ventilatievoorziening door een uitwendige scheidingsconstructie moet waterdicht zijn (BB art. 3.23, lid 1 t/m 3).
3.1.2.7
Luchtdichtheid van een vloer boven een kruipruimte De doorvoering van een ventilatievoorziening door een vloer van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte moet zodanig luchtdicht zijn, dat de specifieke luchtvolumestroom door de vloer, bepaald volgens NEN 2690 [9] kleiner kan zijn dan 20.10-6 m3/( m2.s) (BB art. 3.23, lid 4).
3.1.2.8
Factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte Bij de doorvoering van een ventilatievoorziening door een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, en door een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en een kruipruimte, mag geen oppervlaktecondensatie ontstaan. Daarom mag de factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte niet kleiner zijn dan 0,65 (BB art. 3.27, lid 1 t/m 4).
3.1.2.9
Bescherming tegen ratten en muizen In de doorvoering van een ventilatievoorziening door een uitwendige scheidingsconstructie mag geen opening aanwezig zijn die breder is dan 0,01 m (BB art. 3.115).
pagina
12
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 3.1.2.10 Luchtdichtheid van de thermische schil De doorvoering van een ventilatievoorziening door de thermische schil moet zodanig luchtdicht zijn, dat de volgens NEN 2686 [10] bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten, kleiner kan zijn dan 0,2 m3/s (BB art. 5.9, lid 1 en 4).
3.2
Eisen te stellen aan de documenten Geen specifieke eisen.
pagina
13
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 4.
EISEN TE STELLEN AAN HET PROCES
4.1
Opdracht Het installatiebedrijf moet de opdracht, met alle bijbehorende voorwaarden, schriftelijk vastleggen. De keuzelijst (4.2.2) maakt onderdeel uit van de schriftelijke vastlegging van de opdracht. Als het goed functioneren van het gekozen systeem afhankelijk is van de luchtdichtheid van de thermische schil van de woning, dan wordt dit in de opdrachtbevestiging vermeld. Voor het installeren van een ventilatievoorziening in een bestaande woning kunnen, in overleg, kwaliteitseisen worden vastgelegd binnen de marges zoals aangegeven in de inleiding van paragraaf 3.1.
4.2
Programma van eisen
4.2.1
Systeemkeuze Het systeem van ventileren moet in overleg met de opdrachtgever worden vastgesteld. Daarbij moet het installatiebedrijf de klant een toelichting geven over de voor- en nadelen van de verschillende mogelijkheden. De volgende aspecten komen daarbij aan de orde: - luchtkwaliteit in de woning, - thermisch comfort, - invloed op energiegebruik, - mogelijke invloed van de gebruiker op het functioneren van de ventilatie, - mogelijk optredende storingen en hun frequentie, en - omvang en frequentie van noodzakelijke onderhoudshandelingen. Toelichting Luchtverversing van een woning kan tot stand worden gebracht met behulp van ventilatoren (mechanische ventilatie) en/of met behulp van aanwezige drukverschillen ten gevolge van wind en van verschillen in luchttemperatuur (natuurlijke ventilatie). Er worden vier systemen onderscheiden afhankelijk van het al dan niet toepassen van ventilatoren (zie ook 3.1.1.14): - natuurlijke toe- en afvoer; - natuurlijk toevoer en mechanische afzuiging; - mechanische toevoer en natuurlijke afvoer; - mechanische toe- en afvoer. Bij natuurlijke toevoer bestaat de mogelijkheid om zelfregelende en/of vraaggestuurde roosters toe te passen. Bij mechanische toevoer bestaat de mogelijkheid om de toevoerlucht te verwarmen, al dan niet met warmte die wordt teruggewonnen uit de afvoerlucht. Hoewel alle systemen zullen voldoen aan de eisen van paragraaf 3.1, kan het ene systeem beter tegemoet komen aan de wensen van een klant dan het andere. De ISSOpublicaties 61 [11] en 62 [12] besteden met name aandacht aan de afstemming van het programma van eisen op de wensen van de klant.
pagina
14
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 4.2.2
Keuzelijst Het installatiebedrijf legt de vraagspecificatie van de klant vast in een keuzelijst. In de keuzelijst is de systeemkeuze (4.2.1) duidelijk aangegeven en is verder ten minste aangegeven welke facultatieve eisen van paragraaf 3.1 van toepassing zijn. Toelichting De facultatieve eisen zijn: 3.1.1.1 Grotere capaciteit luchtverversing. 3.1.1.12 Geluidniveau in de woning, veroorzaakt door de ventilatievoorziening. 3.1.1.18 Ventilator met gelijkstroommotor. 3.1.1.19 Kwaliteit filters toevoerlucht.
4.3
Ontwerp Geen specifieke eisen.
4.4
Controle bouwkundige randvoorwaarden Geen specifieke eisen.
4.5
Uitvoering
4.5.1
Inregelen Alvorens de ventilatievoorzieningen op te leveren, moet het installatiebedrijf de voorzieningen zodanig inregelen dat aan de eisen van paragraaf 3.1 wordt voldaan.
4.5.2
Vaststelling nominale ventilatiecapaciteit Alvorens de ventilatievoorzieningen op te leveren, stelt het installatiebedrijf de nominale capaciteit4 en de capaciteit bij de twee volgens 3.1.1.7 vereiste verschillende instelstanden vast van elke instroomopening van een toevoervoorziening, elke uitmonding van een afvoervoorziening en elk toevoerrooster, afvoerventiel en overstroomrooster.
4.6
Gebruikshandleiding Het installatiebedrijf draagt een bij de ventilatievoorzieningen behorende, in het Nederlands gestelde, gebruikshandleiding over aan de opdrachtgever. De gebruikshandleiding geeft informatie met betrekking tot: de gebruiksmogelijkheden van de ventilatievoorzieningen met de bijbehorende gebruiksaanwijzingen, advies omtrent het dagelijks gebruik, het noodzakelijke onderhoud aan de ventilatievoorzieningen, hoe te handelen bij storingen, en 4
De nominale capaciteit is de luchtvolumestroom onder de omstandigheden waaronder volgens NEN 1087 de capaciteit van de luchtverversing moet worden gemeten.
pagina
15
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ -
4.7
enkele technische aspecten van de ventilatievoorzieningen, waaronder ten minste de nominale capaciteit van elke instroomopening van een toevoervoorziening, elke uitmonding van een afvoervoorziening en elk toevoerrooster, afvoerventiel en overstroomrooster.
Risicoanalyse en beheersplan Niet van toepassing.
4.8
Onderhoudsschema Niet van toepassing.
4.9
Uitvoering onderhoud Niet van toepassing.
pagina
16
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 5.
EISEN TE STELLEN AAN HET INSTALLATIEBEDRIJF
5.1
Vergunning De certificaathouder moet beschikken over een vergunning van de Kamer van Koophandel, of over een ontheffing van bedoelde vergunning vanwege de SER, voor het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van: • installaties5 voor luchtbehandeling.
5.2
Meet- en beproevingsmiddelen Het bedrijf dient de feitelijke beschikking te hebben over de volgende meet- en beproevingsmiddelen: Beproeving Bepaling van de capaciteit van een mechanische voorziening voor luchtverversing volgens onderdeel 5.1 van NEN 1087 (zie 3.1.1)
Toestellen en hulpmiddelen • Een compenserende volumestroommeter met een gebruiksgebied van 5 tot 300 dm3/s, een onnauwkeurigheid van ten hoogste 5 % van de uitgelezen waarde bij waarden boven 40 dm3/s, en van ten hoogste 2 dm3/s bij waarden tot 40 dm3/s.
Bepaling van de regelbaarheid van een component voor toevoer van verse lucht volgens hoofdstuk 6 van NEN 1087 (zie 3.1.7.1)
5
De vergunning betreft het uitoefenen van het installatiebedrijf overeenkomstig Vestigingsbesluit, artikel 5, onderdeel e.
pagina
17
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 6.
EISEN TE STELLEN AAN DE INTERNE KWALITEITSBEWAKING
6.1
Algemeen Geen specifieke eisen.
6.2
Kwaliteitsbeleid Geen specifieke eisen.
6.3
Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en vakbekwaamheden Geen specifieke eisen.
6.4
Controleactiviteiten Geen specifieke eisen.
6.5
Beschrijving van procedures Geen specifieke eisen.
6.6
Procedure-eisen
6.6.1
Registratie van projecten Geen specifieke eisen.
6.6.2
Beheer van projectdossiers Geen specifieke eisen.
6.6.3
Ontwerpbeoordeling Geen specifieke eisen.
6.6.4
Werktekeningen Geen specifieke eisen.
6.6.5
Ingangscontrole van materialen Geen specifieke eisen.
6.6.6
Controle op transport en opslag Geen specifieke eisen.
6.6.7
Controle op montagewerkzaamheden Geen specifieke eisen. pagina
18
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________
6.6.8
Controle van de gerealiseerde installatie Geen specifieke eisen.
6.6.9
Controle op risicoanalyse en beheersplan Niet van toepassing.
6.6.10
Onderhoudsschema Niet van toepassing.
6.6.11
Controle op onderhoudswerkzaamheden Niet van toepassing.
6.6.12
Documentenbeheer Geen specifieke eisen.
6.6.13
Beheer van meet- en beproevingsmiddelen Geen specifieke eisen.
6.6.14
Beheersing van de vakbekwaamheid van de medewerkers Geen specifieke eisen.
6.6.15
Beheersing van tekortkomingen Geen specifieke eisen.
6.6.16
Klachtenbehandeling Geen specifieke eisen.
pagina
19
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 7.
EXTERNE KWALITEITSBEWAKING
7.1
Toelatingsonderzoek Geen specifieke eisen.
7.2
Vervolgcontroles Geen specifieke eisen.
7.3
Eisen aan de bekwaamheid van de auditor (organisatiegericht) Geen specifieke eisen.
7.4
Eisen aan de bekwaamheid van de inspecteur (projectgericht) Geen specifieke eisen.
7.5
Beslissing ten aanzien van certificatie Geen specifieke eisen.
7.6
Klachtenbehandeling door certificatie-instelling Geen specifieke eisen.
8.
EISEN TE STELLEN AAN HET PROCESCERTIFICAAT Geen specifieke eisen.
pagina
20
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ 9.
REFERENTIES 6 [1]
Bouwbesluit, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2005, 528. (Bouwbesluit, www.vrom.nl)
[2]
NEN 1087 2001 Ventilatie van gebouwen - Bepalingsmethoden voor nieuwbouw.
[3]
NEN 6064 1991 Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen, inclusief wijzigingsblad A2: 2001.
[4]
NEN 6061 1991 Bepaling van de weerstand tegen het ontstaan van brand bij stookplaatsen, inclusief wijzigingsblad A2: 2002.
[5]
NEN 6065 1991 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal (combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997.
[6]
NEN 6066 1991 Bepaling van de rookproduktie bij brand van bouwmateriaal (combinaties), inclusief wijzigingsblad A1: 1997.
[7]
NEN 5077 2001 Geluidwering in gebouwen - Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt door installaties, inclusief wijzigingsblad A2: 2005 en correctieblad C1: 2005.
[8]
NEN 6090 1997 Bepaling van de vuurbelasting, inclusief wijzigingsblad A1: 2001.
[9]
NEN 2690 1991 Luchtdoorlatendheid van gebouwen - Meetmethode voor de specifieke luchtvolumestroom tussen kruipruimte en woning, inclusief wijzigingsblad A1: 1997.
[10]
NEN 2686 1988 Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode, inclusief wijzigingsblad A1: 1997.
[11]
ISSO 61:2000 ISSO publicatie 61, ‘Kwaliteitseisen ventilatiesystemen woningen’, 1e druk september 2000.
[12]
ISSO 62:2003 ISSO publicatie 62, Kwaliteitseisen gebalanceerde ventilatiesystemen woningen’, juni 2003.
[13]
Europese richtlijn 73/23/EEG:1993 Veiligheid elektrotechnisch materiaal, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG.
[14]
BRL 5701:1999 Ventilatieroosters.
6
Indien achter het nummer van een gecorrigeerde of aangevulde norm een jaartal is geplaatst, betreft dit het jaar waarin de laatst aangewezen correctie of aanvulling is uitgegeven. pagina
21
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________
[15]
NEN 1070:1999 Geluidwering in gebouwen. Specificatie en beoordeling van de kwaliteit, 1999, inclusief correctieblad NEN 1070/C1, 1999.
[16]
NEN-EN 779:2003 Luchtfilters voor ventilatiedoeleinden - Bepaling van de filterprestatie, januari 2003.
[17]
Kwaliteitshandboek luchtkanalen Kwaliteitshandboek luchtkanalen, Nederlandse Vereniging van Luchtkanalenfabrikanten (Luka), december 1997.
[18]
NEN-EN 13501-1 2003 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen Deel 1 - Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag.
pagina
22
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 _________________________________________________________________________________
Bijlage 1
Bouwbesluitingang ventilatievoorzieningen van woningen
Primaire kwaliteitsaspecten Afd.
Onderwerp
2.5
Trap
2.11
Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie Beperking van ontwikkeling van brand
2.12
Grenswaarde/ bepalingsmethode Vrije hoogte boven de trap ten minste 2,1 of 2,3 m. Onbrandbaar volgens NEN 6064.
Prestatie volgens certificaat Voldoet aan artikel 2.28 Voldoet aan artikel 2.82 en artikel 2.83
Klassen 1, 2, 3 of 4 volgens NEN 6065.
Voldoet aan artikel 2.92 en artikel 2.95
2.15
Beperking van ontstaan van rook
Rookdichtheid ≤ 10 m-1, 5,4 m-1 of 2,2 m-1 volgens NEN 6066
Voldoet aan artikel 2.126 en artikel 2.128
2.19
Rookvrije vluchtroutes
Permanente vuurbelasting volgens NEN 6090.
Kan voldoen aan artikel 2.170
3.2
Bescherming tegen geluid van installaties
Karakteristiek geluidsniveau volgens NEN 5077.
Voldoet aan artikel 3.7 en artikel 3.8
3.10
Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
Capaciteit, bepaald volgens NEN 1087, afgestemd op de vloeroppervlakte of ten minste 7, 14, of 21 dm³/s. Thermisch comfort, luchtsnelheid bepaald volgens NEN 1087 ≤ 0,2 m/s. Regelbaarheid door gebruiker, met nulstand (met doorlaat<10% van de capaciteit) en twee instelstanden (met onderling ten minste 10% capaciteitsverschil), bepaald volgens NEN 1087. Of zelfregelend, met niet meer dan 20% verschil in nominale capaciteit over het drukverschil van 1 Pa tot 25 Pa. Stromingsrichting, bepaald volgens NEN 1087
Voldoet aan artikel 3.48
Plaats van de opening, verdunningsfactor bepaald volgens NEN 1087. Luchtkwaliteit, 50, 100 % van/naar buiten. 3.12
Luchtverversing van overige ruimten
Voldoet aan artikel 3.49 Voldoet aan artikel 3.50
Voldoet aan artikel 3.51 Voldoet aan artikel 3.52 Voldoet aan artikel 3.53
Capaciteit, bepaald volgens NEN 1087, afgestemd op de vloeroppervlakte of de inhoud of ten minste 100 dm³/s. Regelbaarheid, niet afsluitbaar
Voldoet aan artikel 3.69
Voldoet aan artikel 3.70
Stromingsrichting, bepaald volgens NEN 1087
Voldoet aan artikel 3.71
Plaats van de opening, verdunningsfactor bepaald volgens NEN 1087. Luchtkwaliteit, 100 % van/naar buiten.
Voldoet aan artikel 3.72 Voldoet aan artikel 3.73
4.3
Vrije doorgang
Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van verkeersroutes ten minste 2,3 m.
Voldoet aan artikel 4.12
4.5
Verblijfsgebied
Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van verblijfsgebieden ten minste 2,6 m.
Voldoet aan artikel 4.24
4.6
Verblijfsruimte
Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van verblijfsruimten ten minste 2,6 m.
Voldoet aan artikel 4.28
4.7
Toiletruimte
Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van toiletruimten ten minste 2,3 m.
Voldoet aan artikel 4.38
Vervolg primaire kwaliteitsaspecten
Bijlage 1
pagina 1
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ Afd.
Onderwerp
4.8
Badruimte
4.10
Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval Liftschacht Energieprestatie
4.13 5.3
Grenswaarde/ bepalingsmethode Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van badruimten ten minste 2,3 m.
Prestatie volgens certificaat Voldoet aan artikel 4.49
Vrije hoogte boven de vloeroppervlakte van gemeenschappelijke opslagruimten voor huishoudelijk afval ten minste 2,1 m. Toegestane installaties in liftschacht. Energieprestatiecoëfficiënt volgens NEN 2916 en/of NEN 5128.
Voldoet aan artikel 4.59
Voldoet aan artikel 4.73 Kan voldoen aan artikel 5.12
Secundaire kwaliteitsaspecten Afd.
Onderwerp
2.1
Algemene sterkte van de bouwconstructie Sterkte bij brand
2.2 2.13 2.14 2.19 2.16 3.1 3.3
3.5
3.6
3.7 3.17 5.2
Grenswaarde/ bepalingsmethode Uiterste grenstoestand
Prestatie volgens certificaat Kan voldoen aan afdeling 2.1
Brandwerendheid op bezwijken
Kan voldoen aan afdeling 2.2
Beperking van uitbreiding van brand
WBDBO
Kan voldoen aan afdeling 2.13, afdeling 2.14 en afdeling 2.19
Beperking van verspreiding van rook Bescherming tegen geluid van buiten Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie Geluidwering tussen verblijfs-ruimten van verschillende gebruiksfuncties Wering van vocht van buiten
WRD Karakteristieke geluidwering
Kan voldoen aan afdeling 2.16 Kan voldoen aan afdeling 3.1
Ilu;k en Ico
Kan voldoen aan afdeling 3.3
Ilu;k en Ico
Kan voldoen aan afdeling 3.5
Waterdicht volgens NEN 2778 Specifieke luchtvolumestroom volgens NEN 2690 Factor van de temperatuur
Kan voldoen aan afdeling 3.6 Kan voldoen aan afdeling 3.6
Wering van vocht van binnen Bescherming tegen ratten en muizen Beperking van luchtdoorlatendheid
Opening ≤ 0,01 m. Luchtvolumestroom.
Kan voldoen aan afdeling 3.7 Kan voldoen aan afdeling 3.17 Kan voldoen aan afdeling 5.2
Bijlage 1
pagina 2
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 _________________________________________________________________________________
Bijlage 2 Relatietabellen Bouwbesluit - ISSO-publicaties 61 en 62
Bouwbesluit ISSO Primaire kwaliteitsaspecten van een 61 ventilatiesysteem capaciteit van de luchtverversing en de stromingsrichting 3.48, 3.51, I.3-1 3.69 en 3.71 percentage toevoer rechtstreeks van buiten 3.53 en 3.73 I.3-1 percentage afvoer rechtstreeks naar buiten 3.53 en 3.73 I.3-1 plaats van de instroomopening van de toevoercomponent 3.52 en 3.72 I.3-1 plaats van de uitmonding van de afvoercomponent
3.52 en 3.72 I.3-1
thermisch comfort van de toevoercomponent
3.49
I.3-2
regelbaarheid van de toevoercomponent brandbaarheid van het ventilatiesysteem bijdrage tot brandvoortplanting van het ventilatiesysteem rookdichtheid van het ventilatiesysteem (rookdichtheid als gevolg van brandend ventilatiesysteem) permanente vuurbelasting van een vluchttrappenhuis geluidniveau veroorzaakt door het ventilatiesysteem
3.50 en 3.70 2.82 en 2.83 2.92 en 2.95 2.126, 2.128 2.170 3.7 3.8 2.28, 4.12, 4.24, 4.28, 4.38, 4.49 en 4.59 4.73 5.12
II.3-2 II.3-3
vrije hoogte
liftschacht energieprestatie van de woning
onderhoudbaarheid en reinigbaarheid van het ventilatiesysteem betrouwbaarheid op de lange duur energiegebruik
I.3-4 II.4-7
ISSO 62 I.3-1 I.3-1 I.3-1 I.3-1 II.3-1 I.3-1 II.3-1 I.3-2 II.3-2 II.3-2 II.3-3
I.3-4
I.3-5 I.4-6 II.4-13 I.3-1 I.3-1 I.3-7 I.3-8
Bijlage 2
pagina 1
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 __________________________________________________________________________________ Bijlage 2 Relatietabellen Bouwbesluit - ISSO-publicaties 61 en 62
Secundaire kwaliteitsaspecten van een ventilatiesysteem sterkte van bouwconstructies weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen twee ruimten weerstand tegen rookdoorgang tussen twee ruimten geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie geluidwering tussen twee ruimten waterdichtheid van de uitwendige scheidingsconstructie luchtdichtheid van een vloer boven een kruipruimte factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte van de uitwendige scheidingsconstructie bescherming tegen ratten en muizen luchtdichtheid van de thermische schil
Bouwbesluit ISSO 61 2.2 t/m 2.4, 2.9 en 2.10 2.106, 2.118 II.3-3 en 2.168 III.3-6 2.137 3.2 en 3.3 I.3-3 3.12, 3.18 I.3-4 en 3.19 3.23 3.23 II.3-6 3.27 3.115 5.9
ISSO 62
II.3-3 III.3-6 I.3-3 I.3-4
II.3-6
I.3-5 II.4-12
Bijlage 2
pagina 2
‘ONTWERPEN, INSTALLEREN EN BEHEREN VAN INSTALLATIES’ BIJZONDER DEEL ONTWERPEN EN INSTALLEREN VAN VENTILATIEVOORZIENINGEN VAN WONINGEN Nationale Beoordelingsrichtlijn Deel 6000-10 d.d. 2005-11-18 _________________________________________________________________________________
Bijlage 3 Omzetting van Nederlandse brandklassen naar Europese brandklassen Nederlandse brand- en rookklassen NEN 6064 NEN 1775 Onbrandbaarheid materialen
NEN 6065
Brandklasse (bijdrage tot brandvoortplanting) constructieonderdelen beloopbaar vlak niet-beloopbaar vlak (bovenzijde van (niet zijnde bovenzijde vloer, hellingbaan van vloer, hellingbaan of trap) of trap)
NEN 6066 Rookklasse
onbrandbaar
Euroklassen NEN-EN 13501-1 Brandklasse Rookklasse (materiaalgedrag bij brand) materialen constructieonderdelen
A1 of A1fl T1 T2 T3
10 m-1 en lager Niet-besloten vluchtroute 1 2 Alle andere toepassingen 1 2 10 m-1 en lager 3 4
Cfl Dfl
s1fl
B C
-
B C D
s2
Bijlage 3