Brandveiligheid bijzondere woongebouwen de kloof tussen theorie en praktijk
Onderzoeksverslag
ing. V. Jager Fire Safety Engineering Hanzehogeschool Groningen
Assen, 3 juni 2010
Brandveiligheid bijzondere woongebouwen: de kloof tussen theorie en praktijk
Onderzoeksverslag afstudeerproject Hanzehogeschool Groningen Opleiding Fire Safety Engineering, deeltijd
Onderzoek uitgevoerd bij:
Brandweer Assen Jan Fabriciusstraat 60 9401 BW ASSEN
Bedrijfsbegeleider: drs. G.J. Ruesink Begeleidend docent: drs. ing. J.P. Witteveen Auteur: ing. V. Jager (studentnummer 000325789)
Voorwoord Toen ik in 2003 in dienst kwam bij het cluster Advisering en Handhaving (destijds bureau Fysieke Veiligheid) van brandweer Assen, bestond mijn voornaamste taak uit het inhalen van de achterstand op het gebied van controles van gebruiksvergunningen. Vanaf dat moment heb ik mij voornamelijk gericht op de zorginstellingen in Assen. Zodoende raakte ik nauw betrokken bij de brandveiligheid in de grotere paviljoens en de kleinschaliger woongebouwen waar cliënten gehuisvest werden. Door de lage controlefrequentie van de afgelopen jaren, viel er veel ‘winst’ te behalen en gaandeweg is het bewustzijn op het gebied van brandveiligheid bij deze instellingen enorm verhoogd. Toch zijn er een aantal zaken blijven hangen waar ik de vinger niet achter kon krijgen, omdat het me vooral ontbrak aan tijd. Begin dit jaar deed zich echter een goede mogelijkheid voor om op het gebied van brandveiligheid in bijzondere woongebouwen toch wat meer de diepte in te gaan. Deze mogelijkheid deed zich voor in het feit dat er afgestudeerd moest worden voor de opleiding Fire Safety Engineering. Een ontzettend interessante, maar vooral ook inspirerende opleiding. Vooral de discussies in de groep over brandveiligheid waren voor mij erg leerzaam. De variëteit in lesaanbod was groot, waarbij de ene keer menselijk gedrag centraal stond en de volgende keer brandveiligheid in spoortunnels. Door de opleiding heb ik een manier van denken ontwikkeld die me in het dagelijks werk absoluut van pas komt. Niet zozeer door ingewikkelde berekeningen te maken, maar door te denken in scenario’s en verbanden te leggen tussen oorzaak en gevolg. Met name dat laatste komt naar voren in het rapport dat nu voor u ligt. Hierin vindt u géén brandmodellen of ontruimingsberekeningen, maar een beschouwing van de brandveiligheid in gebouwen waar mensen verblijven die kwetsbaar zijn. Deze beschouwing wordt opgezet op basis van een aantal uitgangspunten en wordt getoetst aan een brandscenario dat zich zomaar voor kan doen. Oorspronkelijk was het plan om een praktijkoefening op te zetten, waarbij alle partijen vertegenwoordigd zouden zijn. Uiteindelijk heb ik hiervan afgezien, omdat een benadering van een realistisch brandscenario niet haalbaar bleek te zijn. Oefenrook gedraagt zich simpelweg niet hetzelfde als rookontwikkeling als gevolg van brand met bijkomende drukverschillen in ruimtes. Het projectplan is daar vervolgens op aangepast. De onderzoeksperiode is een tijd van zwoegen geweest. Vanaf januari was ik elk weekend op de brandweerkazerne te vinden, wat mijn collega’s regelmatig de uitspraak ontlokte of ik de eigen woning inmiddels al verkocht had. Daarnaast ben ik in de gelegenheid gesteld om één werkdag per week aan het onderzoek te wijden. Het doorzettingsvermogen is gedurende de afgelopen maanden zwaar op de proef gesteld, maar uiteindelijk is de opdracht voltooid! Mijn dank gaat uit naar mijn begeleidend docent, de heer Witteveen, die mij keer op keer wees op het nut en de noodzaak van mindmappen en het maken van heldere schema’s. Het heeft wat moeite gekost, maar uiteindelijk is het kwartje toch gevallen. Daarnaast wil ik mijn bedrijfsbegeleider, de heer Ruesink, bedanken voor zijn kritische noten bij het lezen van het conceptrapport.
Assen, juni 2010 Vincent Jager
Managementsamenvatting Het woonaanbod van zorginstellingen is de laatste jaren sterk veranderd. Cliënten werden in het verleden gehuisvest in grote paviljoens op speciaal voor de geestelijke gezondheidszorg bestemde terreinen. Tegenwoordig vindt kleinschalige groepshuisvesting in bijzondere woongebouwen plaats midden in de woonwijken. De huidige wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid in Nederland loopt al enkele jaren achter bij deze manier van zorgverlening. Het doel van dit onderzoek is om het brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen gelijk te houden of te verhogen, waarbij de opkomsttijd van zowel brandweer als bedrijfshulpverlening en het brandscenario afwijken van hetgeen in het normatief brandverloop wordt omschreven. Dit normatief brandverloop staat centraal in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek is: wat zijn de effecten van een verlengde opkomsttijd van zowel brandweer als bedrijfshulpverlening en een realistisch brandscenario op het huidige brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen in Assen? In het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorg worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: - binnen 4 minuten na het melden van de brand, wordt/worden de patiënt(en) vanuit de brandende kamer naar een veilige plaats gebracht; - binnen 15 minuten na alarmering van de bedrijfshulpverlening zijn de patiënten uit het bedreigde deel van het pand gehaald en naar een veilige plaats gebracht; - binnen 15 minuten na het melden van de brand naar de alarmcentrale van de brandweer, is de brandweer operationeel; - de brandweer heeft binnen 60 minuten de brand onder controle (brand meester). Op dat moment moeten alle door de brand bedreigde personen gered zijn. Deze uitgangspunten zijn op bepaalde onderdelen worden vertaald in wet- en regelgeving. De praktische invulling daarvan schiet hier en daar echter tekort. Op basis van een maatgevend brandscenario worden de uitgangspunten nader beschouwd. Daarbij vallen een aantal zaken op. Doordat bijvoorbeeld de regelgeving omtrent bedrijfshulpverlening de afgelopen tijd veranderd is, wordt nergens meer voorgeschreven hoe aan de uitgangspunten voldaan moet worden. Dit heeft tot gevolg dat de bedrijfshulpverlening in de praktijk minuten later ter plaatse is dan waar het Brandbeveiligingsconcept vanuit gaat. Hetzelfde geldt voor de opkomsttijd van de brandweer. Deze constateringen worden gespiegeld aan het eerder genoemde brandscenario, waardoor een beter inzicht verkregen wordt in de realiteit. Uiteindelijk leidt het onderzoek tot de volgende conclusies en aanbevelingen: Conclusies: 1. Al binnen enkele minuten na het ontstaan ervan, kan een brand in een bijzonder woongebouw zich ontwikkelen tot een onleefbare situatie. 2. De kans dat een brand in één van de appartementen een gevaarlijke situatie oplevert voor personen in omliggende ruimten is aanwezig, omdat er géén garantie is dat de toegangsdeur van de brandruimte gesloten blijft en er rookverspreiding via het ventilatiesysteem plaats kan vinden vóórdat de brandkleppen gesloten worden. 3. Gezien de snelle ontwikkeling van een brand, is het van levensbelang dat in de brandruimte aanwezige personen binnen 3 minuten in veiligheid worden gebracht. Aangezien het merendeel van de cliënten van zorginstellingen aangewezen is op de hulp van het personeel, betekent dit dat de bedrijfshulpverlening sneller dan 5 minuten (de huidige opkomsttijd) ter plaatse moet zijn.
4. 5.
De huidige wijze van alarmering van de bedrijfshulpverlening vindt plaats via 2 of 3 nietgeborgde trajecten. De kans dat de brandweer personen in de brandruimte kan redden, is gezien de opkomsttijd van 15 minuten nihil
Aanbevelingen: 1. Ga over op aanschaf van brandvertragende inventaris. De kans op een snelle brandontwikkeling in het beginstadium van een brand wordt hiermee verkleind. 2. Onderzoek de haalbaarheid van het toepassen van woningsprinklers. Hierdoor wordt een brand in het beginstadium onder controle gehouden, waardoor er meer tijd beschikbaar is voor het ontruimen van het gebouw door de bedrijfshulpverlening. 3. Toegangsdeur appartement dient te allen tijde zelfsluitend te zijn. De kans dat een deur van een brandruimte open blijft staan is aanwezig. De gevolgen hiervan kunnen desastreus zijn voor de inzetprocedure van de bedrijfshulpverlening doordat men het door brand bedreigde gedeelte van het gebouw niet meer kan betreden. 4. Onderzoek alternatief voor hittegestuurde brandkleppen. Deze brandkleppen sluiten pas zodra een bepaalde temperatuur optreedt, waardoor rookverspreiding op kan treden voordat die temperatuur bereikt wordt. 5. Zorg voor kleiner zorggebied nachtzorg (bedrijfshulpverlening tijdens de nacht). Doordat de nachtzorg een relatief groot gebied moet bestrijken, kan het lang duren voor men ter plaatse is bij het brandadres. 6. Schaf evacuatiematrassen aan. Hierdoor kan de snelheid verhoogt worden, waarmee met name bedgebonden cliënten in veiligheid moeten worden gebracht. 7. Oefen de nachtzorg in ontruiming op locatie. Personeel dat dienst doet in de nachtzorg oefent enkel in brandbestrijding met kleine blusmiddelen en eerste hulp. Het is echter van belang om routine op te bouwen in het ontruimen van gebouwen waar men dienst heeft. 8. Onderzoek mogelijkheden SMS-alert. Indien een gebouw ontruimd moet worden, kan via een sms beroep gedaan worden op buurtbewoners om te assisteren. 9. Verkort de alarmtrajecten en borg deze. De brandmeldinstallatie geeft na branddetectie automatisch een signaal door naar de meldkamer van de brandweer en naar de telefoon van de coördinator bedrijfshulpverlening, die vervolgens de bedrijfshulpverlening alarmeert. Dit laatste traject is niet geborgd. 10. Zorg voor heldere communicatie naar (zorg)instellingen. Veel zorginstellingen zijn in de veronderstelling dat de brandweer al na 8 minuten ter plaatse is. Ook heeft men te hoge verwachtingen van hetgeen de brandweer met 15 minuten opkomsttijd nog kan betekenen voor personen in het brandende gebouw. Hierover moet door de brandweer duidelijk gecommuniceerd worden naar de instellingen.
Summary Care institutions have significantly changed their offer in housing facilities in recent years. In the past, clients were dwelled in large pavilions in local areas intended specifically for mental health care. Nowadays, clients live in small group homes, specifically meant for the purpose of health care. These dwellings are located in residential areas. The current laws and regulations on fire safety in the Netherlands hardly comply with this level of care. The purpose of this study is to keep a similar or higher level of fire safety in mental care homes, whereas the response time for both fire service and in-house emergency service and fire scenarios differ from the normative based on standard fire behaviour. This normative fire development is the central point in the Fire Safety Concept Healthcare, published by the Department of the Interior and Kingdom Relations. The Fire Safety Concept Healthcare uses the following principles: - within four minutes after reporting the fire, the patient(s) in the burning room are brought to a safe place; - within 15 minutes after alerting the in-house emergency service, patients in the threatened areas of the building are taken to a safe place; - within 15 minutes after reporting the fire to the emergency call centre, the fire service is operational; - within 60 minutes the fire is under control by the fire service. At that time, all the people at risk have been rescued. These principles can be translated to some parts in laws and regulations. However, realisation of these principles comes short on several occasions. The earlier mentioned principles are reflected on a leading fire scenario, with some prominent results. For instance, the regulation on in-house emergency service has changed recently, resulting in a situation where it is nowhere specified how the principles should be met. This means that in practice, the in-house emergency service arrives at the incident minutes later than the Fire Safety Concept assumes. The same goes for the supposed response time of the local fire service. These statements are set against the aforementioned fire scenario, allowing a better insight in the reality. Ultimately, the study leads to the following conclusions and recommendations: Conclusions: 1. Within a few minutes, a fire can develop into a non-survivable situation. Hereby the current quality of inventory is taken into account. 2. There is a chance that a fire in one of the apartments can lead to a hazardous situation for people in nearby parts of the building, because it can not be guaranteed that doors are being kept closed. Also, the spread of smoke through the ventilation system can occur before the closure of air ducts. 3. It is a matter of life and death that patients are being brought to safety within 3 minutes after the start of a fire in their room. 4. The current way the in-house emergency service is being alarmed, occurs through 2 or 3 nonsecured paths. 5. Based upon a response time of 15 minutes, the chances of patients in life threatening situations being rescued by the fire service is nil.
Recommendations: 1. Put effort in the purchase of fire-retardant inventory. The chance of a fast fire development can be reduced if furniture is less inflammable. 2. Examine the feasibility of application of a sprinkler system. The sprinkler system controls the fire and creates a longer period for the in-house emergency service to complete evacuation of the building. 3. Apartment entrance door has to be self-closing. There is a chance of a door being left open. Consequences are high, since the area surrounding the fire can’t be entered by the in-house emergency service. 4. Examine an alternative for heat-directed fire valves. These valves close in a stadium where there has already been a lot of smoke spread through the vent system. 5. Reduce the designated area for the in-house emergency service. The current area that has to be covered by the in-house emergency service is too large. 6. Buy evacuation mattresses. It takes less time to take bed-ridden patients to a safe place. 7. Practice in-house emergency service in evacuation on-site. It is important to learn the routines of an evacuation, especially since the dwellings differ. 8. Examine the feasibility of text-messaging nearby residents in case of emergency. Whenever a building needs to be evacuated, it is of importance that there are sufficient people on site to execute the evacuation. 9. Shorten the alarm path and secure it. The fire alarm system detects the fire and sends a signal to the local emergency centre and the in-house emergency service controller. The last is thru a nonsecured path. 10. Put effort in clear communication towards health care institutions. Often, these institutions expect the fire department to be on the scene within 8 minutes. Also, the expectations of the fire service are too high. These facts have to be communicated to the instiution.
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding………………………………………………………………...…………………
1
Hoofdstuk 2 Organisatie en omgeving…………………………………………………..……………
2
Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet………………………………………….…………………..…………
5
Hoofdstuk 4 Wettelijke kaders………………………………………………………….………………
9
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten normatief brandverloop……………………………………………...
13
Hoofdstuk 6 Vertaling naar regelgeving………………………………………………………………
18
Hoofdstuk 7 De praktijk…………………………………………………………………………………
23
Hoofdstuk 8 Conclusies en aanbevelingen……………………………………………………………
33
Bronvermelding…………………………………………………………………………………………... 40 Bijlagen…………………………………………………………………………………………………….
41
Hoofdstuk 1 Inleiding Recentelijk is de opkomsttijd voor de brandweer in Drenthe vastgesteld op maximaal vijftien minuten, waarbij in Assen voor woningen flankerend beleid is gemaakt met als doel de rookmelderdichtheid te verhogen en de bewoners van Assen meer brandveiligheidbewustzijn bij te brengen. Dit beleid richt zich echter niet specifiek op het woningaanbod van zorginstellingen. Dit gegeven heeft menigmaal tot discussie geleid binnen de groep preventisten in en om Assen. Nader onderzoek voor de gevolgen voor een sector waar al veel in is geïnvesteerd op het gebied van brandveiligheid heeft niet plaats gevonden. Naast het gegeven dat de opkomsttijd van de brandweer verlengd is, spelen het brandverloop en de bedrijfshulpverlening een grote rol bij het uiteindelijk te bereiken brandveiligheidsniveau. Of de standaard brandkromme een reële aanname is om als basis te dienen voor een groot deel van de brandveiligheidsvoorzieningen in gebouwen wordt onder meer in dit onderzoek nagegaan. Het onderzoek vindt plaats bij het cluster Advisering en handhaving van brandweer Assen en richt zich op de brandveiligheid van bijzondere woongebouwen in Assen. Dit zijn kleinschalige woonvormen midden in de woonwijken, bestemd voor minder zelfredzame cliënten van zorginstellingen (hoofdstuk 2). Het doel van het onderzoek is om het brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen gelijk te houden of te verhogen, waarbij de opkomsttijd van zowel brandweer als bedrijfshulpverlening en het brandscenario afwijken van hetgeen in het normatief brandverloop wordt omschreven. Dit normatief brandverloop staat centraal in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hoofdstuk 3). Een deel van de brandveiligheid in een gebouw wordt bepaald door hetgeen in de wet- en regelgeving wordt voorgeschreven. De voor dit onderzoek relevante (wettelijke) kaders bestaan uit het eerder genoemde Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen, het Bouwbesluit 2003, de Bouwverordening, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en het lokaal vastgestelde Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg (hoofdstuk 4). Het normatief brandverloop gaat uit van een aantal uitgangspunten met betrekking tot de alarmering, opkomsttijd en handelswijze van bedrijfshulpverlening en brandweer. De standaard brandkromme maakt een belangrijk deel uit van dit brandverloop (hoofdstuk 5). De uitgangspunten uit het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen kunnen worden vertaald naar wet- en regelgeving. Hierbij wordt in dit onderzoek specifiek gekeken naar het beperken van het ontstaan van brand, de ontdekking van brand en de inzet van de bedrijfshulpverlening en brandweer (hoofdstuk 6). Op basis van een maatgevend brandscenario wordt vervolgens onderzocht in hoeverre de wet- en regelgeving aansluit bij de praktijk. Nader onderzocht wordt in welke mate de voorschriften voldoende bescherming bieden tegen brand en in hoeverre de inzetprocedures van bedrijfshulpverlening en brandweer hierop ingericht zijn (hoofdstuk 7). Tot slot wordt in het laatste hoofdstuk een overzicht gegeven van de conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 8).
1
Hoofdstuk 2 Organisatie en omgeving 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van zowel de brandweerorganisatie als de zorginstelling die betrokken is bij het onderzoek. Deze organisaties vormen het kader waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. Allereerst wordt de wijze beschreven waarop de brandweer in Assen georganiseerd is. Vervolgens wordt een verduidelijking gegeven van de term bijzonder woongebouw. Daarbij komt ook de betreffende zorginstelling aan bod.
2.2 Organisatie brandweer Assen De afdeling Brandweer en Stadstoezicht is één van de vijf afdelingen van de dienst Stadsbeheer van de gemeente Assen en is verdeeld in een drietal clusters: Advisering & Handhaving, Brandweerzorg en Techniek & Ondersteuning. Brandweer Assen is op 1 januari 2009 een samenwerkingsverband aangegaan met brandweer Midden-Drenthe. Binnen alle drie de clusters zijn medewerkers aangenomen die hun werkterrein in de gemeente Midden-Drenthe hebben, maar aangestuurd worden via de clusters in Assen. Commandant
Advisering & Handhaving
Brandweerzorg
Techniek & Ondersteuning
Afbeelding 1 - Organogram afdeling Brandweer & Stadstoezicht
Dit onderzoek vindt plaats bij het cluster Advisering & Handhaving. Het cluster wordt aangestuurd door het clusterhoofd en bestaat verder uit zes medewerkers die zich bezig houden met pro-actie en preventie. Tevens is een tijdelijke functie toegevoegd voor een periode van drie jaar die bestemd is voor voorlichting over brandveiligheid in het basisonderwijs. Daarnaast zijn ook de toezichthouders van Stadstoezicht ondergebracht in dit cluster. Het cluster Brandweerzorg is verantwoordelijk voor alle repressieve activiteiten op het gebied van de basis brandweerzorg en de bijdrage van de kerngemeente Assen aan het grootschalig optreden in de regio Drenthe. Hieronder wordt ondermeer verstaan het geoefend houden van het korps, verzorgen van opleidingen en het garanderen van de paraatheid. Het brandweerkorps van Assen bestaat uit bijna 50 vrijwilligers, die verdeeld zijn over vier ploegen. Het derde cluster betreft Techniek & Ondersteuning. Naast het onderhoud aan voertuigen, ademlucht en ander materieel, is dit cluster verantwoordelijk voor het gebouwbeheer en de administratieve ondersteuning van de clusters. De termen pro-actie, preventie en repressie maken deel uit van de veiligheidsketen; een bij de brandweer landelijk gehanteerde procesbenadering van het veiligheidsbeleid op het gebied van ongevallen- en rampenbestrijding. De veiligheidsketen staat centraal in zowel de organieke opbouw van veel brandweerkorpsen als in de aanpak van brandveiligheidskwesties.
2
Pro-actie
Preventie
Preparatie
Risicobeheersing
Repressie
Nazorg
Crisisbeheersing
Afbeelding 2 - Veiligheidsketen
Pro-actie: het wegnemen van de structurele oorzaken van brand. Hieronder vallen planologische en infrastructurele maatregelen, zoals projectering van bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid van gebieden voor hulpdiensten. Preventie: het wegnemen van directe oorzaken van brand en het treffen van maatregelen waardoor gevolgen van een eenmaal ontstane brand zoveel mogelijk beperkt worden. Hieraan wordt invulling gegeven door het adviseren op vergunningen (bouw- , milieu- en gebruiksvergunningen en gebruiksmeldingen) en het houden van toezicht op de naleving van in die vergunningen gestelde voorwaarden. Preparatie: de voorbereiding op het daadwerkelijk optreden van de brandweer, zoals het opleiden en oefenen van het repressieve brandweerpersoneel en het opstellen van inzetprocedures. Repressie: het daadwerkelijk bestrijden van brand en het verlenen van hulp in noodsituaties. Nazorg: het treffen van maatregelen om na een incident zo snel mogelijk terug te keren naar de gangbare situatie. Hieronder valt de opvang van betrokkenen bij het incident en de rapportage en evaluatie van het incident. De keten bestaat uit vijf schakels, waarvan pro-actie en preventie vallen onder risicobeheersing. Preparatie, repressie en nazorg vallen onder crisisbeheersing. De werkzaamheden van het cluster Advisering & Handhaving omvatten voornamelijk de risicobeheersing en een klein deel van preparatie (het maken van bereikbaarheidskaarten).
2.3 Bijzondere woongebouwen in Assen De afgelopen jaren is het woningaanbod in zorg veranderd. Eerder werden cliënten vooral gehuisvest in grotere klinieken, op een speciaal voor de geestelijke gezondheidszorg bestemd terrein. Tegenwoordig bieden zorginstellingen huisvesting aan in kleinschalige woonvormen in de wijken. Deze woonvormen worden in de praktijk vaak getypeerd als bijzonder woongebouw. In Assen zijn 40 van dergelijke woongebouwen aanwezig. In een aantal gevallen betreffen dit geschakelde eengezinswoningen in de woonwijken. Daarnaast zijn er in de buitengebieden boerderijen volledig verbouwd tot bijzonder woongebouw.
3
Afbeelding 3 – Vanboeijen, Anreep
Afbeelding 4 – Vanboeijen, Asserwijk
Afbeelding 5 – Promens Care, Thorbeckelaan
Afbeelding 6 – Vanboeijen, Perzikstraat (bron: Google Streetview)
Het kenmerk van deze woongebouwen is de kleinschaligheid. Veelal worden er niet meer dan 12 cliënten gehuisvest. Iedere cliënt beschikt over een eigen appartement en daarnaast zijn er gemeenschappelijke woonkamers en keukens aanwezig. De cliënten wonen er permanent en gaan overdag vaak naar een dagbesteding waar lichte werkzaamheden worden verricht. Begeleiding en verzorging vindt plaats door personeel dat op de locatie aanwezig is. In de meeste gevallen is er ’s-nachts geen personeel fysiek op de locatie aanwezig, maar worden er rondes door de wijk gedaan door de nachtzorg. Dit is een mobiel team dat ’s-nachts elk object in de wijk bezoekt en tevens reageert op automatische brandmeldingen die per mobiele telefoon worden doorgegeven. Eén van de grootste zorgaanbieders in Assen is Vanboeijen. Deze zorgorganisatie biedt voornamelijk in de provincie Drenthe zorg aan 660 uitwonenden en enkele honderden thuiswonenden. Er werken ruim 1400 medewerkers. Vanboeijen is lid van Zorgcoöperatie Nederland en beschikt sinds eind 2007 over het HKZ-certificaat. Dit is een certificaat dat wordt uitgereikt door de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector. Doel hiervan is om zichtbaar te maken dat een zorg- of welzijnsorganisatie intern de zaken goed op orde heeft, dat de cliënt altijd centraal staat en dat de organisatie voortdurend en systematisch werkt aan verbetering van het aanbod. In de gemeente Assen zijn de cliënten van Vanboeijen gehuisvest op het Park Diepstroeten in AssenOost en in diverse woongebouwen in de wijken. De bijzondere woongebouwen van Vanboeijen in Assen zullen centraal staan in dit onderzoek. Deze zorginstelling heeft namelijk geen personeel op de woonlocaties zelf aannwezig, maar werkt met mobiele teams (nachtzorg) die reageren op meldingen die vanaf een centrale post gedaan worden. Deze meldingen kunnen betrekking hebben op de zorgbehoefte van cliënten zelf of op bijvoorbeeld brandmeldingen. Deze werkwijze komt uitgebreid aan bod in dit onderzoek. 4
Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet 3.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is de aanleiding van het onderzoek aan bod gekomen. De wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, wordt verwoord in dit hoofdstuk. De doelstelling van het onderzoek en de daarbij behorende onderzoeksvragen worden beschreven, waarna het onderzoeksmodel behandeld wordt.
3.2 Opdrachtomschrijving De door de opdrachtgever omschreven opdracht komt neer op het volgende: schrijf een onderzoeksrapport waarin de consequenties in beeld worden gebracht van het wijzigen van twee parameters (opkomsttijden brandweer en bedrijfshulpverlening en brandverloop) in het normatief brandverloop van het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen en doe aanbevelingen om het brandveiligheidsniveau en de inzetprocedures van de bedrijfshulpverlening en brandweer hierop aan te passen.
3.3 Doelstelling Het doel van dit onderzoek is om het brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen in Assen gelijk te houden of te verhogen, waarbij twee parameters in het normatief brandverloop gewijzigd zijn door een analyse te maken van de uitgangspunten die gesteld zijn in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen en de invloed die twee gewijzigde parameters (opkomsttijd en normatief brandverloop) hierop hebben. De doelstelling wordt bereikt door op basis van een literatuurstudie inzicht te krijgen in de achtergronden van het huidige beleid in relatie tot een ander brandverloop. Vervolgens wordt dit verkregen inzicht getoetst aan een reële situatie, waarbij een langere opkomsttijd en een ander brandverloop worden. Uiteindelijk zal dit leiden tot aanbevelingen die ten grondslag kunnen liggen aan door de brandweer nieuw te vormen beleid.
3.4 Onderzoeksvragen De centrale onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de effecten van een verlengde opkomsttijd van zowel brandweer (a) als bedrijfshulpverlening (b) en een realistisch brandscenario (c) op het huidige brandveiligheidsniveau (d) in bijzondere woongebouwen (e) in Assen? De hierbij behorende deelvragen zijn: - Waaruit bestaat de opkomsttijd van de brandweer? (a) [zie §6.5] - Wat is de invloed van de opkomsttijd van de brandweer op het niveau van brandveiligheid? (a) [zie §5.5] - Waarom is de opkomsttijd van de brandweer verlengd? (a) [zie §7.4] -
Op welke wijze gaat de interne organisatie te werk bij brand? (b) [zie §7.3] Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot een realistischer brandverloop? (b) [zie §7.5] Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de verlengde opkomsttijd van de brandweer? (b) [zie §7.5]
-
Hoe is het normatief brandverloop samengesteld? (c) [zie §5.2] Wat is de invloed van het brandverloop op het niveau van brandveiligheid? (c) [zie §5.2] Waarom wordt er een ander brandverloop bestudeerd? (c) [zie §7.2] 5
-
Wat is een meer realistisch brandverloop? (c) [zie §7.2]
-
Wat is het huidige brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen? (d) [zie hoofdstuk 6]
-
Hoe onderscheidt een bijzonder woongebouw zich van een standaard woongebouw? (e) [zie §2.3]
-
Welke aanbevelingen kunnen gedaan worden om mogelijke tekortkomingen in het bestaande beleid op te vangen? [zie §8.2]
3.5 Onderzoeksmodel Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen
Wettelijk kader gezondheidszorg
Beoordelingscriteria
Analyse
Kenmerken bijzondere woongebouwen
Conclusies en aanbevelingen
Huidig beleid Theorie brandverloop
Theorie opkomsttijden brandweer (a)
(b)
(c)
(d)
Afbeelding 7 - Onderzoeksmodel
Het hierboven weergegeven onderzoeksmodel vormt de basis voor een praktijkgericht onderzoek en is op de volgende wijze opgebouwd. (a) Een bestudering van zowel de grondslag van het wettelijk kader (het Brandbeveiligingsconcept) als het wettelijk kader zelf, verschillende theorieën en onderzoeksresultaten op het terrein van brandverloop, opkomsttijd brandweer en werkwijze interne BHV-organisatie, levert (b) beoordelingscriteria waarmee het niveau van het huidige brandveiligheidsbeleid voor bijzondere woongebouwen in Assen beoordeeld wordt. (c) De resultaten van deze beoordeling worden geanalyseerd en daarna (d) verwerkt in een hoofdstuk met voorstellen en aanbevelingen om het brandveiligheidsniveau te verbeteren.
6
3.6 Projectgrenzen Om de haalbaarheid van het onderzoek te garanderen zijn de volgende projectgrenzen opgesteld: a.
Het onderzoek richt zich enkel op de brandveiligheid van bijzondere woongebouwen van Vanboeijen in Assen. Vanboeijen biedt het grootste aanbod in bijzondere woongebouwen in Assen. Met name de decentraal gelegen locaties in de wijk Kloosterveen worden onderzocht, vanwege het feit dat daar ’s-nachts géén personeel aanwezig is. Aangezien de wet- en regelgeving met betrekking tot dit specifieke gebruik op een aantal vlakken tekort schiet, heeft de gemeente Assen aanvullend beleid opgesteld. Dit onderzoek zal aantonen in hoeverre dit beleid voldoende aansluit bij de realiteit.
b. Een deel van het onderzoek betreft een analyse van het normatief brandverloop zoals gesteld in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen. Er wordt enkel onderzoek gedaan naar dit specifieke concept. c.
Het onderzoek naar het normatief brandverloop zal op basis van een literatuuronderzoek gedaan worden en niet door middel van brandproeven. Hiervoor ontbreekt het aan tijd, kennis en financiële middelen. Het onderzoek bestaat in feite uit een analyse van bestaande onderzoeksresultaten.
d. Het doel van het onderzoek behelst niet het implementeren van de aanbevelingen in een nieuw op te stellen beleid. Nieuw beleid moet namelijk worden vastgesteld door de gemeenteraad alvorens het van kracht kan zijn. Aangezien op dit proces geen directe invloed kan worden uitgevoerd, stopt het onderzoek daar waar het implementeren begint.
3.7 Verantwoording onderzoeksopzet Dit onderzoek richt zich met name op de bijzondere woongebouwen waar ’s-nachts geen personeel aanwezig is. Dit is een tendens die de laatste jaren is ingezet door met name zorginstelling Vanboeijen om de personele kosten in de gezondheidszorg te beperken. Tot voor kort was er op elke locatie een zogenaamde slaapwacht aanwezig. Deze persoon beschikte over een eigen kamer en kon zorg verlenen daar waar nodig was. De kosten om op elke locatie een personeelslid aanwezig te hebben zijn echter hoog, zeker omdat juist de laatste jaren het woonaanbod van Vanboeijen meer en meer gedecentraliseerd en kleinschaliger geworden is. Cliënten worden nu in kleinere groepen gehuisvest dan voorheen, waardoor er meer locaties gebouwd zijn. Per saldo zou er nu dus meer personeel nodig zijn. Uiteindelijk heeft men de zorg in de nachtsituatie anders ingericht. In elk woongebouw is inluisterapparatuur geplaatst en door middel van een luisterverbinding met een centrale post kan elk geluid in één van de woongebouwen worden waargenomen door personeel dat de centrale post bedient. Op deze wijze is het constateren van een ‘onregelmatigheid’ (bijvoorbeeld doordat een cliënt een hoestbui heeft) beter gewaarborgd dan dat men een slaapwacht in het pand aanwezig heeft. Deze persoon zal eerst wakker moeten worden van het geluid en het is de vraag of dat in alle gevallen gebeurd. Op basis van hetgeen op de centrale post wordt waargenomen, kan men besluiten dat de locatie bezocht wordt door personeel. Op dat moment wordt dan de nachtzorg ingelicht. De nachtzorg in bijvoorbeeld de wijk Kloosterveen bestaat uit twee ervaren personeelsleden die rondes doen langs de woongebouwen van Vanboeijen in die wijk. Daarnaast worden zij dus aangestuurd vanuit de centrale post. Ook in het geval van een brandmelding worden zij door de 7
centrale post aangestuurd (zie hoofdstuk 7). Omdat het logischerwijs voor kan komen dat men bij een brandmelding van een gebouw in de wijk, relatief ver van deze locatie werkzaam is, kan het dus enkele minuten duren voordat men ter plaatse is. Juist die laatste veronderstelling biedt aanleiding voor nader onderzoek, dat zich beperkt tot de woongebouwen van Vanboeijen in de wijk Kloosterveen. Er zijn ook bijzondere woongebouwen van andere zorginstellingen in Assen, maar op nagenoeg al deze locaties is ’s-nachts personeel aanwezig. Daar waar dit niet het geval is, zijn de cliënten in hogere mate zelfredzaam.
3.8 Conceptueel model
A1 Inzetprocedure BHV
B1 Inzetprocedure brandweer
C1 Normatief brandverloop
Huidig brandveiligheidsniveau
A2 Gewijzigde opkomsttijd BHV
B2 Gewijzigde opkomsttijd brandweer
C2 Realistisch brandscenario
Gewijzigd brandveiligheidsniveau
Afbeelding 8 - Conceptueel model
In bovenstaand model zijn de volgende trajecten waarneembaar: - A1 => A2: de huidige inzetprocedure wijzigt doordat de opkomsttijd van de BHV verandert; - B1 => B2: de inzetprocedure van de brandweer wijzigt doordat de opkomsttijd verandert; - C1 => C2: het normatief brandverloop wijzigt doordat het brandscenario verandert; - A1 + B1 + C1 => het huidig brandveiligheidsniveau; - A2 + B2 + C2 => gewijzigd brandveiligheidsniveau.
8
Hoofdstuk 4 Wettelijke kaders 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de kaders die van toepassing zijn bij het bepalen van het Brandveiligheidsniveau in bijzondere woongebouwen. Allereerst wordt inzicht gegeven in de systematiek van de Brandbeveiligingsconcepten. Daarna wordt het Bouwbesluit 2003 behandeld. Vervolgens komt de gemeentelijke Bouwverordening aan bod. Tot slot worden het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en het aanvullend beleid voor woonfuncties met zorg beschreven.
4.2 Brandbeveiligingsconcept Midden jaren negentig zijn door het ministerie van Binnenlandse Zaken brandbeveiligingsconcepten uitgegeven vanwege de behoefte bij zowel de overheid als gebruikers voor een integrale aanpak van brandveiligheid. Deze concepten zijn geen regelgeving op zich, maar vormen wel de basis waarop de regelgeving met betrekking tot brandveiligheid gebaseerd is. In de concepten is een onderverdeling gemaakt in de volgende onderwerpen: - cellen en cellengebouwen; - gezondheidszorggebouwen; - woningen en woongebouwen; - gebouwen met een publieksfunctie; - industriegebouwen; - beheersbaarheid van brand; - logies- en bijzondere woongebouwen; - kantoor- en onderwijsgebouwen. Zoals in onderstaande tabel wordt duidelijk gemaakt, is géén van de gepubliceerde brandbeveiligingsconcepten echter geschikt om volledig te worden toegepast op bijzondere woongebouwen die bestemd zijn voor de huisvesting van minder zelfredzame bewoners. Het concept voor gezondheidszorggebouwen biedt echter wel de meeste raakvlakken met een bijzonder woongebouw. Gezondheidszorggebouwen
Van toepassing op:
-
-
Logies- en bijzondere woongebouwen Cellen en cellengebouwen
Niet van toepassing op: Van toepassing op:
-
Van toepassing op:
-
gebouwen die qua constructie en inrichting bestemd zijn voor doeleinden van verpleging, verzorging, medisch onderzoek, medische behandeling of paramedische behandeling; onderscheid in bedgebonden (ziekhuizen en verpleeghuizen) en niet-bedgebonden (hulpposten, huisartsenpraktijk, e.d.); bejaardenoord. gesloten inrichtingen. gebouwen bestemd voor tijdelijke of permanente huisvesting, geen normale woning1 zijnde. logiesgebouwen zoals hotels, pensions, jeugdherbergen, vakantiehuisjes. gebouwen waarin mensen zijn opgesloten i.v.m. justitiële vervolging. gebouwen waarin mensen zijn opgesloten i.v.m. geestelijke gesteldheid (psychiatrische verpleeginrichting, psychiatrisch ziekenhuis).
Tabel 1 - Toepassingsgebieden brandbeveiligingsconcepten
1
Normale woning: ten minste één zelfredzame persoon zijn hoofdverblijf, bewoners kennen elkaar goed en nemen verantwoordelijkheid voor elkaar en de ruimten binnen de woning zijn in principe vrij toegankelijk.
9
Bovenstaande concepten geven handvatten om inzicht te krijgen in de samenhang tussen verschillende brandbeveiligingsvoorzieningen en organisatorische maatregelen. Deze voorzieningen en maatregelen zijn onderverdeeld in zes aandachtsgebieden: - planologie; - bouwkunde; - installatietechniek; - inventaris; - interne organisatie en gebruik; - inzet brandweer. Het is overigens van belang te onderkennen, dat de betekenis van de term ‘bijzonder woongebouw’ in het betreffende brandbeveiligingsconcept, verschilt van de term die in dit onderzoek gebruikt wordt. In het brandbeveiligingsconcept wordt onder een bijzonder woongebouw verstaan: een gebouw bestemd voor tijdelijke of permanente huisvesting, géén normale woning zijnde bedoeld, zoals een studentenflat, kamerverhuur of een internaat. Alle voorzieningen en maatregelen worden uitgezet in een gebeurtenissenboom die gekoppeld is aan een normatief brandverloop. In dit normatief brandverloop staan tijdstippen die verband houden met de inzet van de interne organisatie en brandweer en de getroffen brandbeveiligingsvoorzieningen. In hoofdstuk 5 wordt verder ingegaan op dit normatief brandverloop.
4.3 Bouwbesluit 2003 In het door de Woningwet aangestuurde Bouwbesluit zijn bouwtechnische voorschriften opgenomen op het gebied van veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid, bruikbaarheid en milieu. De eerste fase van het Bouwbesluit is in 1992 geïntroduceerd in Nederland, waarmee de bouwregelgeving landelijk geregeld werd. Vóór die tijd waren bouwvoorschriften een gemeentelijke taak. In 2003 is het Bouwbesluit herzien, waarmee de tweede fase in werking is getreden. De systematiek is zó opgesteld, dat er een verdeling is gemaakt tussen functionele eisen en prestatieeisen. De functionele eisen geven de kaders aan voor de prestatie-eisen in elk artikel. Deze prestatieeisen worden vervolgens aangestuurd door tabellen en bestaan uit een eigenschapseis. Voorbeeld functionele eis: Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt. Voorbeeld prestatie-eis: Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.
Daarnaast staat de verdeling in gebruiksfuncties centraal in het Bouwbesluit. De wijze waarop een gebouw gebruikt gaat worden, staat centraal in de gestelde voorschriften. Voor een ziekenhuis gelden bijvoorbeeld andere eisen dan voor een kantoorgebouw. De algemene verdeling in gebruiksfuncties is als volgt: - woonfunctie (bijvoorbeeld een eengezinswoning); - bijeenkomstfunctie (bijvoorbeeld een discotheek); - celfunctie (bijvoorbeeld een gevangenis); - gezondheidszorgfunctie (bijvoorbeeld een ziekenhuis); 10
-
industriefunctie; kantoorfunctie; logiesfunctie (bijvoorbeeld een hotel); onderwijsfunctie; sportfunctie (bijvoorbeeld een sporthal); winkelfunctie; overige gebruiksfunctie (bijvoorbeeld een tunnel); bouwwerk geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld een antennemast).
De bijzondere woonfunctie die in dit onderzoek centraal staat, lijkt goed te passen binnen een woonfunctie of gezondheidszorgfunctie. De realiteit is echter anders. De cliënten die in een bijzonder woongebouw worden gehuisvest, zijn over het algemeen kwetsbaarder dan bewoners in een reguliere woning. Daarnaast zijn deze cliënten over het algemeen in hoge mate afhankelijk van het personeel van de zorginstelling. Feitelijk zou de keuze dan vallen op de functie gezondheidszorg. Het Bouwbesluit hanteert echter in een aantal gevallen een verdere onderverdeling in een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie. Dit impliceert dat indien minderzelfredzame cliënten niet bedgebonden zijn, de andere gezondheidszorgfunctie van toepassing is. Dit heeft als gevolg dat de voorschriften nagenoeg gelijk zijn aan een de eisen die gelden voor een kantoorfunctie. In het Bouwbesluit komt overigens in twee afdelingen de specifieke gebruiksfunctie ‘woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen’ voor. Dit heeft echter enkel betrekking op de aanwezigheid van brandslanghaspels en brandweerliften. Over het daadwerkelijk in verdergaande mate beschermen van cliënten tegen brand wordt niet gesproken.
4.4 Bouwverordening De bouwverordening wordt samen met het Bouwbesluit aangestuurd door de Woningwet. Elke gemeente stelt een bouwverordening vast, op basis van de door de VNG uitgegeven Model bouwverordening. Een deel van de voorschriften is van stedenbouwkundige aard en heeft bijvoorbeeld betrekking op de aanwezigheid van al dan niet openbare bluswatervoorzieningen (brandkranen of geboorde put). Daarnaast zijn tot 2008 voorschriften van kracht geweest met betrekking tot het brandveilig gebruik van een gebouw. Tevens waren er criteria vastgesteld wanneer een eigenaar of gebruiker van een gebouw een gebruiksvergunning moest aanvragen. Aangezien deze voorschriften lokaal van aard waren, konden ze per gemeente verschillen. Hierin is voor wat betreft de eisen met betrekking tot brandveilig gebruik verandering gekomen bij de inwerking treding van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken in november 2008.
4.5 Besluit brandveilig gebruik bouwwerken Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken - kortweg het Gebruiksbesluit genoemd - bevat voorschriften voor het brandveilig gebruik van bouwwerken en is landelijk van aard. Hierdoor worden de brandveiligheidseisen in elke gemeente gelijkgesteld. In het Gebruiksbesluit zijn in principe de eisen met betrekking tot het brandveilig gebruik van een bouwwerk overgenomen, die voorheen in de Bouwverordening werden opgenomen. Op enkele onderdelen zijn de regels aangepast. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt tussen gebruiksvergunningplicht en gebruiksmeldingsplicht. Een supermarkt waar méér dan vijftig personen 11
gelijktijdig kunnen verblijven is nu gebruiksmeldingsplichtig. Een bijzonder woongebouw bestemd voor minder zelfredzame cliënten blijft gebruiksvergunningsplichtig. Een van de verschillen tussen de gebruiksvergunning en –melding betreft het feit dat in de vergunning aanvullende voorwaarden gesteld kunnen worden. In het Gebruiksbesluit zijn eveneens voorschriften opgenomen met betrekking tot het al dan niet verplicht aanwezig zijn van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie.
4.6 Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg Nadat een bouw- of gebruiksvergunningsaanvraag wordt ingediend bij de gemeente Assen, wordt deze door een adviseur van het cluster Advisering en Handhaving van brandweer Assen getoetst op brandveiligheid. Deze toets leidt tot een brandveiligheidsadvies aan het cluster Vergunningen en Handhaving van de gemeente Assen en vindt plaats op basis van het Bouwbesluit, de Bouwverordening van de gemeente Assen en het Gebruiksbesluit. Betreft het bouwplan een bijzonder woongebouw bestemd voor de huisvesting van minder zelfredzame personen, dan wordt het plan eveneens getoetst aan het aanvullende Brandpreventiebeleid en Handhavingsbeleid Gebruiksvergunningen en –meldingen van de gemeente Assen. Dit beleid is in 2005 opgesteld in samenwerking met twee grote zorgaanbieders in Assen en is door de gemeenteraad van Assen vastgesteld. Na invoering van het Gebruiksbesluit is het stuk in 2008 geactualiseerd. Het beleidsstuk is in de bijlage opgenomen De reden voor het opstellen van aanvullend beleid, is gelegen in het feit dat er in het Bouwbesluit nagenoeg géén eisen vermeld staan voor deze specifieke gebruiksfunctie. Een bijzonder woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen valt in de systematiek van het Bouwbesluit niet in de categorieën woonfunctie, gezondheidszorgfunctie, logiesfunctie of celfunctie. Wel zijn er diverse onderdelen uit de afzonderlijke gebruiksfuncties toepasbaar op het gebruik als bijzonder woongebouw. De voorschriften in het beleid hebben als doel, om kwetsbare bewoners in een gebouw in verdergaande mate te beschermen tegen de gevolgen van brand, dan in een reguliere (eengezins)woning het geval zal zijn. Zo dient elke verblijfsruimte in een apart subbrandcompartiment ingedeeld te worden, met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten. Toegangsdeuren van appartementen bestemd voor cliënten die aan bed gebonden zijn, moeten zelfsluitend uitgevoerd worden. Daarnaast zijn eisen opgesteld met betrekking tot de aanwezigheid van brandslanghaspels, noodverlichting en vluchtrouteaanduiding. Met betrekking tot de aanwezigheid en uitvoering van brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties wordt het Gebruiksbesluit aangehouden.
12
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten normatief brandverloop 5.1 Inleiding De basis van de benadering van de brandveiligheid in Nederland wordt gevormd door hetgeen in de brandbeveiligingsconcepten wordt opgesteld. Centraal in deze concepten staat het normatief brandverloop, dat gebaseerd is op de standaard brandkromme. In dit hoofdstuk wordt allereerst het normatief brandverloop verklaard, waarna de achtergrond van de standaard brandkromme wordt beschreven.
5.2 Normatief brandverloop In het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen wordt onderscheid gemaakt in de uitgangspunten van het normatief brandverloop voor gezondheidszorggebouwen met zelfredzameen niet-zelfredzame patiënten. Dit onderscheid heeft met name betrekking op het moment van de interne alarmering. Indien patiënten gehuisvest worden die niet-zelfredzaam zijn, dan is het pand voorzien van een brandmeldinstallatie, waardoor een brand sneller gedetecteerd wordt. Eén en ander wordt in het Brandbeveiligingsconcept op de volgende wijze geschematiseerd:
Afbeelding 9 - Normatief brandverloop (bron: Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen)
13
De basis van het normatief brandverloop wordt in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen gevormd door de volgende uitgangspunten (cursief weergegeven): Uitgangspunt 1: Binnen 1 minuut na het ontstaan ervan, wordt de brand ontdekt en vindt alarmering van bedrijfshulp-verlening en brandweer plaats.
Het pand is voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de meldkamer van de brandweer. De brandmeldinstallatie is opgebouwd uit optische brandmelders, waardoor de reactietijd maximaal 1 minuut bedraagt na het ontstaan van de brand. De brandmeldinstallatie meldt de brand vervolgens automatisch door naar de bedrijfshulpverlening en de meldkamer van de brandweer. Uitgangspunt 2: Binnen 4 minuten na het melden van de brand, wordt/worden de patiënt(en) vanuit de brandende kamer naar een veilige plaats gebracht.
Binnen 2 minuten na het melden van de brand zijn minimaal 2 bedrijfshulpverleners bij de brandlocatie aangekomen, waarna men binnen 2 minuten na aankomst de patiënt(en) uit de brandruimte haalt, de deur van de brandruimte sluit en de patiënten naar een veilige plaats brengt. Om één patiënt uit een ruimte te halen waar brand woedt, zijn volgens het brandbeveiligingsconcept dus ten minste 2 bedrijfshulpverleners noodzakelijk. Een patiënt kan namelijk aan bed gebonden zijn (zelf niet in staat om uit bed te stappen door bijvoorbeeld lichamelijke handicap), waardoor het nagenoeg onmogelijk is om deze persoon door één bedrijfshulpverlener in veiligheid te laten brengen. Uitgangspunt 3: Binnen 15 minuten na alarmering van de bedrijfshulpverlening zijn de patiënten uit het bedreigde deel van het pand gehaald en naar een veilige plaats gebracht
Voordat de bedrijfshulpverlening over kan gaan tot blussing, moeten alle patiënten uit het door de brand bedreigde gebied gehaald zijn. Het door de brand bedreigde gebied beperkt zich in eerste instantie tot het brandcompartiment waar de verblijfsruimten in gelegen zijn. Pas daarna kan eventueel tot een bluspoging worden overgegaan. Uitgangspunt 4: Binnen 15 minuten na het melden van de brand naar de alarmcentrale van de brandweer, is de brandweer operationeel.
In de Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt een opkomsttijd van 8 minuten voor de brandweer voorgeschreven voor woongebouwen met niet-zelfredzame bewoners. Dit houdt in dat er 7 minuten resteren voor de inzettijd.
14
Uitgangspunt 5: De brandweer heeft binnen 60 minuten de brand onder controle (brand meester). Op dat moment moeten alle door de brand bedreigde personen gered zijn.
In een tijdsbestek van 45 minuten na aankomst, moet de brandweer alle nog aanwezige personen in het gebouw in veiligheid gebracht hebben en moet de brand onder controle zijn. De bouwkundige constructie dient een brand dan ook ten minste 60 minuten kunnen weerstaan.
In het Brandbeveiligingsconcept worden de hiervoor genoemde uitgangspunten als volgt gefaseerd weergegeven:
Afbeelding 10 - Fasering normatief brandverloop (bron: Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen)
15
5.3 Standaard brandkromme De ontwikkeling van een brand in bijvoorbeeld een woonkamer doorloopt in standaard situaties een aantal stadia. Met een standaard situatie wordt in dit geval een situatie bedoeld waarbij de brand op één plaats begint en in het beginstadium klein van omvang is. Een brand als gevolg van een explosie is bijvoorbeeld géén standaard situatie. De kromme in onderstaande figuur geeft het temperatuurverloop weer als functie van de tijd. In het schema van afbeelding 10 is dit standaard brandverloop eveneens opgenomen. De verschillende stadia die een brand doorloopt zijn in de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding 11 - Standaard brandverloop (bron: Bevelvoerder brandbestrijding A+B+C, NIFV)
Ontwikkelingsperiode De ontwikkelingsperiode begint met de ontsteking van de brand. Dit kan bijvoorbeeld een omgevallen kaars zijn die een deel van het meubilair in brand zet. Deze beginnende brand zorgt voor een verhoging van de omgevingstemperatuur en uitgassing van de inventaris. Na verloop van tijd loopt de temperatuur verder op in de woonkamer, waardoor meerdere materialen gaan uitgassen. Het uitgassen van deze materialen als gevolg van de temperatuurstijging wordt pyrolyse genoemd. Uiteindelijk zal de ruimte gevuld worden met een grote hoeveelheid brandbare gassen. De brand breidt zich verder uit, waardoor de temperatuur verder oploopt. Zodra in de woonkamer een temperatuur bereikt wordt tussen de 200°C en 300°C, dan kan een brandbaar gas-/luchtmengsel ontstaan. Flashover Tussen de ontwikkelingsperiode en de brandperiode geeft de grafiek een snelle temperatuurstijging weer in een kort tijdsbestek. Deze heftige verhoging van de temperatuur is het gevolg van een flashover. Dit verschijnsel doet zich voor als er een dusdanige temperatuur is bereikt en een gunstige verhouding tussen ontbrandingsgassen en de nog aanwezige zuurstof in de ruimte. Als gevolg van deze ontstane situatie kan het brandbaar gas-/luchtmengsel ineens ontbranden. Brandperiode Als gevolg van de flashover ontstaat een volledig ontwikkelde brand waarbij alle materialen in de ruimte mee gaan branden, waarbij temperaturen bereikt kunnen worden van ongeveer 1000°C. Uiteindelijk zal de brand het grootste deel van de aanwezige zuurstof opbranden, waardoor de temperatuur in de ruimte zal afnemen en de brand getemperd wordt.
16
Smeulperiode Dit stadium wordt de smeulperiode genoemd. De temperatuur is weliswaar afgenomen, maar is nog hoog genoeg om de brand weer volledig te laten ontwikkelen indien er zuurstof beschikbaar komt. Zo lang de ruimte gesloten blijft, is er géén goede mengverhouding aanwezig tussen brandbare gassen en zuurstof. Er is dan sprake van een zuurstofbeheerste brand. Wordt bijvoorbeeld een deur of raam geopend, dan ontstaat een plotselinge toevoer van zuurstof en kan een backdraft ontstaan. Dit is een explosieve verbranding van de hete gassen als gevolg van een plotselinge toevoer van zuurstof in de ruimte. In afbeelding 10 is een snelle temperatuurstijging waar te nemen aan het eind van de ontwikkelingsperiode. Vanaf dat punt ontstaat een kromme die na een snelle stijging in het begin, afvlakt tot een temperatuur van ±1000°C en uiteindelijk weer daalt in de smeulfase. De brandperiode wordt weergegeven in de standaard brandkromme (zie afbeelding 12).
Afbeelding 12 - Standaard brandkromme (bron: http://www.brandveiligmetstaal.nl)
Deze standaard brandkromme geeft het verband weer tussen de temperatuur en de tijd bij een standaardbrand in een afgesloten ruimte en is een vereenvoudiging van een standaard brandverloop. De standaard brandkromme wordt onder meer gebruikt om het gedrag van constructies bij brand te bepalen. Zo worden bij onderzoekscentra bouwmaterialen getest in gestandaardiseerde ovens. In deze ovens kunnen condities gecreëerd worden die overeen komen met het tijd-/temperatuurverloop van de standaard brandkromme. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de weerstand tegen branddoorslag bepaald worden van brandwerende beglazing. In de brandbeveiligingsconcepten wordt deze standaard brandkromme eveneens toegepast. Er wordt gesteld dat na een trage ontwikkeling in het begin (de ontwikkelingsperiode), waarbij de temperatuur in de ruimte langzaam oploopt, de brand zich vervolgens na het punt van flashover enorm snel ontwikkelt met een snelle temperatuurstijging als gevolg. Gecombineerd met de uitgangspunten die het Brandbeveiligingsconcept stelt op het gebied van alarmering, ontruiming en inzet van de brandweer, leidt dit tot het normatief brandverloop.
17
Hoofdstuk 6 Vertaling naar regelgeving 6.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk zijn de uitgangpunten in het brandbeveiligingsconcept benoemd. Deze uitgangspunten kunnen worden vertaald naar richtlijnen en wettelijke regelgeving. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de facetten van de ontdekking van een brand. Vervolgens komt de inzet van de bedrijfshulpverlening aan bod, waarna tot slot de inzet van de brandweer nader belicht wordt. Bij elk uitgangspunt wordt aangegeven in welke regelgeving het gestelde terug komt.
6.2 Beperken van het ontstaan van brand Met betrekking tot de beperking van het ontstaan van een brand worden eisen aan de bouwconstructie gesteld in het Bouwbesluit en aan de inrichting van een gebouw in het Gebruiksbesluit. In het Bouwbesluit staan in hoofdstuk 2.11 ‘Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie’ onder andere voorschriften vermeld die betrekking hebben op de toepassing van materialen in de buurt van stookplaatsen, rookafvoerkanalen en het materiaalgebruik van daken. In hoofdstuk 2.15 staat vermeld waaraan constructieonderdelen moeten voldoen om het snel ontwikkelen van rook zoveel mogelijk te beperken. Het Gebruiksbesluit stelt eisen aan de uitvoering en het gebruik van verbrandingstoestellen en elektriciteitsvoorzieningen. Daarnaast worden voorschriften vermeld met betrekking tot de aankleding van ruimten. Hieronder vallen gordijnen, vitrage, slingers, en dergelijke. Met betrekking tot de inventaris worden eisen gesteld aan de wijze van opstelling.
6.3 Ontdekking van brand Met betrekking tot de ontdekking van de brand en alarmering van bedrijfshulpverlening en brandweer, wordt in het brandbeveiligingsconcept het volgende uitgangspunt gehanteerd: Uitgangspunt 1: Binnen 1 minuut na het ontstaan ervan, wordt de brand ontdekt en vindt alarmering van bedrijfshulp-verlening en brandweer plaats..
Het Gebruiksbesluit schrijft voor wanneer een brandmeldinstallatie vereist is en wat de omvang van de bewaking moet zijn. In de volgende tabel worden de eisen met betrekking tot de woonfunctie weergegeven. Bewakingsomvang Doormelding zorgclusterwoning voor zorg op afroep, in een woongebouw zorgclusterwoning voor 24-uurs zorg, niet in een woongebouw zorgclusterwoning voor 24-uurs zorg, in een woongebouw groepszorgwoning voor zorg op afspraak groepszorgwoning voor zorg op afroep groepszorgwoning voor 24-uurs zorg
gedeeltelijk volledig
zorgcentrale zusterpost
gedeeltelijk volledig volledig volledig
ac en zusterpost zorgcentrale ac en zusterpost
Tabel 2 - Eisen brandmeldinstallatie volgens het Gebruiksbesluit
18
De tabel bevat enkele termen die bij de inwerkingtreding van het Gebruiksbesluit zijn geïntroduceerd. Hiermee wordt op voorhand de discussie over de mate van zelfredzaamheid voorkomen, omdat de zorgverlener de mate van aangeboden zorg bepaalt. Hieronder volgt een nadere omschrijving van deze termen. Zorgclusterwoning:
Groepszorgwoning:
Zelfstandige woning die door ten minste één individuele zorgcliënt wordt bewoond in verband met de zorg die hij in die woning van één of meer zorgaanbieders ontvangt. De woning is in de directe nabijheid van vier of meer soortgelijke woningen gelegen. Zelfstandige woning die door vijf of meer zorgcliënten met een vergelijkbare zorgindicatie en dito zorgvoorziening wordt bewoond in verband met de zorg die zij in die woning van één of meer zorgaanbieders ontvangen en die samen één huishouding vormen (bv. groepswoning voor verstandelijk gehandicapten of dementerenden).
Zorg op afspraak:
De zorgverlener komt op afspraak langs (bijv. thuiszorg). In de woning zijn géén specifieke voorzieningen ter ondersteuning van zorg aanwezig. Wel kan een persoonlijk alarmsysteem aanwezig zijn.
Zorg op afroep:
De zorgverlener wordt op dagelijks door de cliënt te bepalen momenten opgeroepen (bijv. voor hulp bij toiletbezoek of aankleden). In de woning zijn specifieke voorzieningen ter ondersteuning van zorg aanwezig (bijv. professioneel intercomsysteem dat in verbinding staat met een zorgcentrale).
24-uurszorg:
Wonen in een woning met verschillende voorzieningen ter ondersteuning van zorg. Gedurende de hele dag en nacht is personeel aanwezig in woning zelf of in zusterpost
Zorgcentrale:
Centrale die door spreek-/luisterverbinding in contact staat met de woning
Zusterpost:
Een in de directe nabijheid gelegen post die 24 uur per dag bereikbaar is en van waaruit 24 per dag directe hulp aan bewoners kan worden verleend.
De brandmeldinstallatie moet voldoen aan het gestelde in NEN 2535: 1996, inclusief wijzigingsblad A1: 2002. Indien een doormelding naar de alarmcentrale (ac) van de brandweer vereist is, moet de brandmeldinstallatie gecertificeerd zijn. In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen gedeeltelijke- en volledige bewaking. Onder gedeeltelijke bewaking wordt verstaan een bewakingsomvang waarbij naast de noodzakelijke handbrandmelders eveneens detectie is aangebracht in de verkeersruimten en in ruimten waar een verhoogd risico op het ontstaan van brand aanwezig is.Bij volledige bewaking worden naast de handbrandmelders nagenoeg alle ruimten voorzien van detectie. Uit tabel 2 blijkt dat de mate waarin zorg wordt verleend, bepalend is voor de uitvoering van de brandmeldinstallatie. Indien de mate van zorg laag is (zoals bij een groepszorgwoning voor zorg op afspraak), dan wordt ervan uitgegaan dat patiënten zelf zorg kunnen dragen voor de ontruiming van het gebouw en alarmering van hulpdiensten. Zodra de mate van zorg hoger is (zoals bij een groepszorgwoning voor 24-uurszorg), dan zijn patiënten in grotere mate afhankelijk van extra ondersteuning bij een ontruiming door de bedrijfshulpverlening.
19
6.4 Inzet bedrijfshulpverlening Met betrekking tot de alarmering en inzet van de bedrijfshulpverlening, worden in het brandbeveiligingsconcept de volgende uitgangspunten gehanteerd: Uitgangspunt 2: Binnen 4 minuten na het melden van de brand, wordt/worden de patiënt(en) vanuit de brandende kamer naar een veilige plaats gebracht.
In de Arbeidsomstandighedenwet 2007 (Arbo-wet 2007) wordt gesteld dat de werkgever maatregelen moet treffen om er voor te zorgen dat crisissituaties op een goede manier beheerst kunnen worden. Deze maatregelen worden niet specifiek door de wet omschreven, maar er wordt gesteld dat de werkgever deze af moet stemmen op basis van een Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E). Hierin worden de aard en grootte van het bedrijf vermeld, alsmede de te houden activiteiten. Er worden dus géén concrete regels voorgeschreven met betrekking tot het aantal bedrijfshulpverleners en de opkomsttijd die zij hebben. De Arbo-wet is de enige regelgeving waarin eisen met betrekking tot de bedrijfshulpverlening worden omschreven. Uitgangspunt 3: Binnen 15 minuten na alarmering van de bedrijfshulpverlening zijn de patiënten uit het bedreigde deel van het pand gehaald en naar een veilige plaats gebracht
Het in veiligheid kunnen brengen van patiënten die direct of indirect door een brand bedreigd worden, impliceert dat een gebouw zodanig moet zijn dat er veilige plaatsen aanwezig zijn. Hierin wordt normaal gesproken voorzien door de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt. Zo worden er grenzen gesteld aan de omvang van een subbrandcompartiment, zodat een brand zich in de beginfase slechts uit kan breiden tot een beperkt gebied. Met betrekking tot de bijzondere woongebouwen die onderwerp zijn in dit onderzoek, wordt echter verwezen naar het beleidsniveau voor gebouwen met een woonfunctie voor zorg. Dit lokale beleid vult de gaten in die in het Bouwbesluit ontstaan zijn door de verandering in het aanbod voor geestelijke gezondheidszorg (zie hoofdstuk 4). Eén van de aanvullende eisen betreft de nadere verdeling van het gebouw in subbrandcompartimenten. Elke verblijfsruimte in een bijzonder woongebouw is een subbrandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten. Elke gemeenschappelijke verblijfsruimte is voorzien van zelfsluitende deuren, hetgeen ook geldt voor appartementen of slaapkamers van bedgebonden cliënten. Indien een cliënt niet bedgebonden is, hoeft de toegangsdeur niet zelfsluitend te zijn.
20
6.5 Inzet brandweer Met betrekking tot de alarmering en inzet van de brandweer, worden in het brandbeveiligingsconcept de volgende uitgangspunten gehanteerd: Uitgangspunt 4: Binnen 15 minuten na het melden van de brand naar de alarmcentrale van de brandweer, is de brandweer operationeel.
Zoals in hoofdstuk 5 beschreven staat, is het uitgangspunt dat het brandbeveiligingsconcept hanteert, dat de brandweer binnen 8 minuten ter plaatse is, nadat de alarmcentrale van de brandweer de melding heeft aangenomen. Dit wordt de opkomsttijd genoemd, hetgeen in onderstaand schema wordt verduidelijkt (waarbij wordt uitgegaan van een vrijwillig brandweerkorps):
Afbeelding 13 - Schematische weergave opkomsttijd (bron: Leidraad repressieve basisbrandweerzorg)
Indien dit schema geprojecteerd wordt op een automatische brandmelding in een bijzonder woongebouw, levert dat het volgende tijdspad op: 1. Ontstaan van incident: het begin van de brand [t 0]. 2. Ontdekking: brandmeldinstallatie detecteert de brand [t 0 +1 min]. 3. Melding: brandmeldinstallatie meldt brand automatisch door naar alarmcentrale [t 0 +1 min]. 4. Aanname alarmcentrale: na binnenkomst melding alarmeert centralist brandweer [t 0 +1,5 min]. 5. Reactietijd: de brandweervrijwilliger reageert nadat de melding op de pager verschijnt [t 0 +2 min]. 6. Rijtijd (naar kazerne): rijtijd brandweervrijwilliger vanaf huis of werk naar de kazerne [t 0 +3 min]. 7. Kleedttijd: benodigde tijd om uitrukkleding aan te trekken [t 0 +5 min]. 8. Aanrijdtijd: de rijtijd van de tankautospuit om van kazerne naar brandobject te rijden [t 0 +9,5 min]. De opkomsttijd wordt voorgeschreven in de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg. Dit is een landelijke richtlijn en deze wordt pas bindend na bestuurlijke vastlegging door het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag van mening is dat gefundeerd afgeweken kan worden van de in de leidraad gehanteerde tijden, dan dient dit vastgesteld te worden. De zorgnorm (waaronder algemene richtlijnen met betrekking tot opkomsttijden) van de brandweer wordt in de toekomst opgenomen in de Wet Veiligheidsregio’s, welke momenteel wordt behandeld in de Eerste Kamer. In deze wet wordt gesteld dat het bestuur van de veiligheidsregio ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan moet vaststellen. In dit beleidsplan worden onder meer de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen om aan die opkomstijd te voldoen vermeld. 21
De resttijd van 7 minuten (binnen 15 minuten na aankomst operationeel, minus 8 minuten opkomsttijd) is volgens het brandbeveiligingsconcept bedoeld om de brandweer daadwerkelijk operationeel te krijgen. Dit wordt in jargon ‘water op het vuur’ genoemd. Om dat te bewerkstelligen, dient de brandweer de locatie van de brand inzichtelijk te hebben en moet de bluswatervoorziening gegarandeerd zijn. De bemanning van een tankautospuit bestaat standaard uit: - bevelvoerder; - chauffeur/pompbediener; - aanvalsploeg (2 personen); - waterploeg (2 personen). Bij een standaard inzet wordt de aanvalsploeg op verkenning gestuurd en zorgt de waterploeg voor de bluswatervoorziening. In principe dient dit binnen 7 minuten gerealiseerd te zijn, waarbij opgemerkt moet worden dat een standaard tankautospuit beschikt voor minimaal 1500 liter water, waarmee een eerste inzet met een hogedrukstraal gegarandeerd is. Uitgangspunt 5: De brandweer heeft binnen 60 minuten de brand onder controle (brand meester). Op dat moment moeten alle door de brand bedreigde personen gered zijn.
In paragraaf 6.3 wordt de verdeling in subbrandcompartimenten vermeld, waardoor in het pand aanwezige personen gedurende de eerste periode na ontstaan van een brand beschermd zijn. Om een brand nog enigszins te kunnen controleren, zijn daarnaast brandcompartimenten vereist. In het Bouwbesluit 2003 worden eisen gesteld met betrekking tot de omvang en kwaliteit van deze compartimenten. Deze brandcompartimenten zijn groter van omvang dan een subbrandcompartiment. Standaard dient een brandcompartiment gescheiden te zijn van andere delen in een gebouw door middel van brandscheidingen, waarbij een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) vereist is van ten minste 60 minuten. In het geval van een woongebouw kan de WBDBO-waarde gereduceerd worden met 30 minuten, indien de permanente vuurbelasting lager is dan 500 MJ/m2 of als in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied aanwezig is dat hoger gelegen is dan 7 meter boven het meetniveau. Indien de bedrijfshulpverlening niet in staat is geweest om alle aanwezige personen in veiligheid te brengen (door bijvoorbeeld intense rookontwikkeling), dan zal de brandweer zorg dragen voor verdere ontruiming. Indien dit het geval is, zal er inmiddels opgeschaald zijn naar middelbrand. Dit houdt in dat een tweede basiseenheid (tankautospuit) ter plaatse komt, om het eerste voertuig te assisteren.
22
Hoofdstuk 7 De praktijk 7.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is uiteengezet op welke wijze de uitgangspunten in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen hun weg hebben gevonden in de wet- en regelgeving in Nederland. Hoe deze vertaling zich verhoudt tot de realiteit wordt in dit hoofdstuk beschreven. In de eerste paragraaf wordt een realistisch brandscenario als maatgevend gesteld, op basis van eerder onderzoek naar woningbranden. Er wordt uiteengezet wat de gevolgen kunnen zijn van een dergelijk scenario voor de situatie in de eerste minuten na ontstaan van de brand. Vervolgens wordt het optreden van de bedrijfshulpverlening behandeld. Hierbij wordt deze werkwijze direct gekoppeld aan het eerder genoemde brandscenario. In de daarop volgende paragraaf wordt de inzet van de brandweer beschreven, waarna tot slot de uitgangspunten uit het Brandbeveiligingsconcept aan dit maatgevende scenario worden gespiegeld.
7.2 Een maatgevend brandscenario Om te bepalen in hoeverre bewoners in een bijzonder woongebouw een reële overlevingskans hebben als er brand uitbreekt, is het van belang om na te gaan wat een realistisch brandscenario zou kunnen zijn. Resultaten van onderzoek naar binnenbranden in bijzondere woongebouwen zijn slechts beperkt beschikbaar. In het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen is onderzoek gedaan naar branden in de zorgsector tot 1994. Meer recente cijfers over dergelijke branden in Nederland zijn nog niet gepubliceerd. Naar woningbranden in Nederland is daarentegen uitvoerig onderzoek gepleegd. Zo is in 2009 het rapport ‘Fatale woningbranden 2008’ gepubliceerd door het NIFV. Aangezien de inrichting van een reguliere woning grotendeels overeenkomt met die van een bijzonder woongebouw, zijn de resultaten van dat onderzoek relevant voor het bepalen van een realistisch brandscenario in een bijzonder woongebouw. Uiteraard verschilt de situatie wel degelijk; een bijzonder woongebouw is voorzien van een brandmeldinstallatie die een brand vroeg detecteert en zorgt voor een snelle alarmering van bedrijfshulpverlening en brandweer. Om na te gaan wat de belangrijkste brandoorzaken zijn, is het onderzoek van NIFV wel bruikbaar. Het onderzoek van het NIFV toont aan wat de belangrijkste oorzaken van fatale woningbranden in 2008 waren: - in slaap vallen tijdens het roken (31%); - kortsluiting (21%); - onvoorzichtigheid met elektrische apparatuur/producten (12%). Aangezien het cliënten in de geestelijke gezondheidszorg over het algemeen toegestaan is om te roken op de eigen kamer, dient zich hier een verhoogd risico aan op het ontstaan van brand. Vaak is de eigen kamer de enige plek waar cliënten mogen roken, als gevolg van het aangescherpte rookbeleid, waarbij een rookvrije werkomgeving voor het personeel gegarandeerd moet zijn. Overigens geldt binnen Vanboeijen over het algemeen dat roken ook op de eigen kamer niet is toegestaan. Slechts op drie locaties in Assen mogen cliënten roken in hun eigen appartement. Onvoorzichtigheid met elektrische apparatuur en kortsluiting behoren eveneens tot een risico dat binnen een bijzonder woongebouw aanwezig is. Zoals in een reguliere woning, zijn de appartementen voorzien van een doorsnee inventaris zoals televisie en audioapparatuur. Daarnaast zijn er aanvullende voorzieningen als inluisterapparatuur en in sommige gevallen tilliften (indien cliënten 23
niet zelfstandig uit bed kunnen komen). De situatie kan in principe gelijk gesteld worden met een reguliere woonfunctie, waardoor de cijfers uit het NIFV-onderzoek van toepassing zijn. Een beginnende brand kan zich al binnen enkele minuten zodanig ontwikkelen, dat een onleefbare situatie ontstaat. Vanwege de toepassing van synthetische materialen in meubilair en matrassen, zal er een sterkere rookontwikkeling optreden waarbij de toxiciteit en de rookdichtheid vele malen hoger is dan bij verbranding van niet-synthetische materialen. Dit is een ontwikkeling die zich de laatste decennia heeft ingezet en daarin sterk afwijkt van de periode waarin de standaard brandkromme ontwikkelt is (halverwege de 20e eeuw).
a
b
c
d
e
f
Afbeelding 14 a t/m f- Brand als gevolg van sigaret op sofa (bron: Google Videos)
In bovenstaande afbeeldingen is het brandverloop te zien van een brand die ontstaat als gevolg van een brandende sigaret. De rode pijl geeft de oorsprong van de brand weer. Bij bovenstaande afbeeldingen dient opgemerkt te worden, dat de rookontwikkeling slecht waarneembaar is als gevolg van het camerastandpunt en het feit dat de test gehouden is in een open container. De temperatuur in bovenstaande situatie zal na 3,5 minuten op vloerniveau al opgelopen zijn tot zo’n 100°C. De rookontwikkeling zal de situatie nog verslechteren. De essentie is dat de brand zich al binnen 4 minuten ontwikkeld heeft tot een situatie waarin de overlevingskansen van aanwezigen in die ruimte nihil zijn. Deze conclusie wordt eveneens gesteld door David Purser in het artikel ‘Toxicity assessment of combustion products’ (in The SFPE handbook of fire protection engineering, 3e editie, 2002). 24
Volgens hem leidt een brandende armleuning van een fauteuil al binnen 3 minuten voor een onleefbare situatie in de brandende ruimte. Zoals in hoofdstuk 6 beschreven staat, worden in de Nederlandse (bouw)regelgeving met betrekking tot het voorkomen van brand enkel eisen gesteld aan constructieonderdelen en aan de aankleding van een ruimte. In hoeverre meubilair onbrandbaar mag zijn, is vooralsnog niet in de regelgeving opgenomen. Dit in tegenstelling tot de situatie in het Groot Brittannië, waar sinds 1988 bij wet geregeld is dat meubilair in beperkte mate bij mag dragen aan de brandontwikkeling. Het meubilair dient geïmpregneerd te zijn, om de kans op ontbranding te reduceren. In opdracht van de Tweede Kamer is inmiddels een onderzoek gestart naar de haalbaarheid om dergelijke wetgeving ook in Nederland in te voeren. Belangrijk discussiepunt hierbij is de belasting voor het milieu die impregneren met zich meebrengt. Het televisieprogramma Kassa! heeft in januari 2010 een uitzending gewijd aan dit gegeven. Op onderstaande afbeelding zijn twee identieke bankstellen te zien, waarvan de linker gekocht is Engeland en de rechter bij dezelfde firma in Nederland. Beide bankstellen zijn gelijktijdig ontstoken.
Afbeelding 15 - Test Kassa! 2010 (bron: VARA Tv-programma Kassa!)
Ter verduidelijking van bovengenoemd scenario is hieronder een afbeelding weergegeven van een van de bijzondere woongebouwen in Assen, met een voor een dergelijk bouwwerk typerende indeling. De rode lijnen zijn de brandscheidingen waarmee het pand in (sub)brandcompartimenten wordt verdeeld, die een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag moeten garanderen van ten minste 30 minuten.
Afbeelding 16 - Plattegrond bijzonder woongebouw
25
In afbeelding 16 is een brand gesimuleerd in de woonkamer van een appartement. De situatie buiten de brandruimte zal zich in eerste instantie enkel beperken tot rookontwikkeling in de verkeersruimte. Conform het in Assen geldende aanvullend beleid, hoeft een toegangsdeuren van een appartement in principe niet zelfsluitend uitgevoerd te worden. Enkel indien een cliënt bedgebonden is (zelf niet in staat om uit bed te stappen) moet de deur zelfsluitend zijn. In de situatie zoals weergegeven is in afbeelding 15, is de toegangsdeur van het appartement niet zelfsluitend. Er bestaat dus een kans dat een deur open staat, maar zelfs indien de deur gesloten is, zal door het drukverschil tussen de brandruimte en de omliggende ruimten rook langs de toegangsdeur geperst worden. Deuren in brandscheidingen worden in Nederland conform NEN 6068 getest op de volgende criteria: - vlamdichtheid betrokken op de afdichting; - thermische isolatie betrokken op de warmtestraling. Met betrekking tot de weerstand tegen rookdoorgang wordt verwezen naar het eerste criterium, waarbij aangetekend wordt dat indien een weerstand tegen branddoorslag gehaald wordt van 20 minuten, dat dan de weerstand tegen rookdoorgang met 3/2 vermenigvuldigd kan worden. De testmethode wijst dus niet uit in hoeverre rookdoorgang plaats vindt, maar richt zich enkel op het moment dat de constructie vlammen door laat. Naar verwachting zal de rookdichtheid in de gang nog niet van dien aard zijn, dat toetreding door de BHV niet mogelijk is, zo lang de deur gesloten blijft. Er is echter een risico aanwezig dat de deur niet gesloten is. Indien de cliënt in staat is om zelf de ruimte te verlaten, dan bestaat de kans dat de deur open blijft staan. In dat geval zal de aangrenzende gang volledig gevuld worden met rook en is de BHV niet meer in staat om voor ontruiming van de overige appartementen te zorgen. Daarnaast is de verwachting dat in het beginstadium van de brand, de rook zich ook zal verspreiden via het ventilatiesysteem. De ventilatiekanalen in de gebouwen zijn op de plaatsen waar brandscheidingen doorbroken worden weliswaar voorzien van brandkleppen, maar deze zullen pas sluiten zodra een bepaalde temperatuur aanwezig is. In de klep is veelal een smeltlood aanwezig, dat bij een temperatuur van ±70°C breekt. Op dat moment wordt de klep gesloten. Tot het moment dat een temperatuur van 70°C bereikt is, staat de klep dus open en kan rook vrij verspreid worden.
7.3 Het optreden van de bedrijfshulpverlening Het bovengenoemde scenario is vooral maatgevend in de nachtsituatie. In de periode van 23:00 – 7:00 uur is er in de woongebouwen van Vanboeijen (onder andere in de wijk Kloosterveen) namelijk géén personeel fysiek op de locatie aanwezig. Deze gebouwen zijn voorzien van inluisterapparatuur, dat in verbinding staat met een centrale post (CP). De woongebouwen in de wijk Kloosterveen staan in verbinding met de CP in het centrum van Assen (Overcingellaan). Indien een cliënt bijvoorbeeld een toeval krijgt, dan wordt dit door de inluisterinstallatie automatisch gesignaleerd. Daarna verschijnt er op de CP een melding van het betreffende object. In de wijk Kloosterveen rijdt een team van twee medewerkers rond (nachtzorg), die alle panden regelmatig bezoekt, eventueel na aansturing vanuit de CP. Deze medewerkers zijn opgeleid tot BHVer en zijn over het algemeen zeer ervaren krachten die al langere tijd in de zorg werkzaam zijn. Men kent de gebouwen en haar bewoners en is bekend met het feit of er bedgebonden cliënten aanwezig zijn.
26
De alarmering van deze kan BHV als volgt worden geschematiseerd: Brandmeldinstallatie 2
3
BHV-coördinator 1
4
CP Overcingellaan 5
RAC Brandweer
Nachtzorg
Afbeelding 17 - Schematisering BHV-procedure
In bovenstaande afbeelding zijn de volgende stappen opgenomen: 1. De brandmeldinstallatie heeft een brand gedetecteerd en geeft deze automatisch door naar de regionale alarmcentrale (RAC) van de brandweer. In de nachtsituatie wordt een brandmelding automatisch en direct (onvertraagd) doorgestuurd naar de RAC, waarna de dienstdoende centralist het betreffende brandweerkorps alarmeert. 2. De brandmeldinstallatie geeft gelijktijdig een signaal door naar de mobiele telefoon van de BHVcoördinator. Op de mobiele telefoon verschijnt een bericht waarin vermeld wordt dat het er een brandmelding is van het betreffende pand. 3. De brandmeldinstallatie stuurt het ontruimingsalarm (slow-whoops in het gebouw) aan, dat via de inluisterapparatuur hoorbaar is op de centrale post (CP). Op de CP verschijnt een melding op een computerscherm dat er geluid gedetecteerd is op de betreffende locatie. 4. De BHV-coördinator belt nadat hij de melding heeft binnen gekregen met de centrale post aan de Overcingellaan in Assen met de mededeling dat er een brandmelding is vanuit een bepaald gebouw. 5. De centrale post belt de in de wijk aanwezige nachtzorg op de mobiele telefoon met de mededeling dat men naar een bepaald gebouw moet gaan vanwege een brandmelding. De centrale post wordt dus op twee manieren gealarmeerd.
27
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de bijzondere woongebouwen van Vanboeijen in de wijk Kloosterveen in Assen. Het meest zuidwestelijk gelegen pand (Aletta Jacobsweg) is zo’n 2,6 km gelegen ten opzichte van het meest oostelijk gelegen pand (Asserwijk)
Afbeelding 18 - Locaties Vanboeijen in Kloosterveen (bron: Google Maps)
Door Vanboeijen wordt gegarandeerd dat de nachtzorg binnen 5 minuten na alarmering ter plaatse is. In het kader van dit onderzoek is dit gegeven als uitgangspunt genomen, waarbij opgemerkt moet worden dit niet in de praktijk getoetst is. Indien de calamiteit van dien aard is dat er extra assistentie vereist is, dan zal de centrale post de achterwacht alarmeren. Dit zijn ten minste 2 personen die vanaf de centrale post binnen 5 minuten na alarmering op het betreffende adres aanwezig kunnen zijn. Vervolgens kan er verder worden opgeschaald, maar de opkomsttijd van deze personen zal minsten 10 minuten zijn. De geoefendheid van de nachtzorg richt zich enkel op het oefenen met kleine blusmiddelen en EHBOtraining. Elke medewerker die dienst doet in de nachtzorg, volgt eenmaal per jaar een dergelijke oefening. Het oefenen van een ontruiming op één van de locaties waar men dienst heeft is niet aan de orde, omdat dit organisatorisch moeilijk te verwezenlijken is. Doordat men ’s-nachts werkt, ziet men geen kans om overdag voldoende medewerkers gelijkttijdig een ontruimingsoefening te laten houden. Daarnaas
28
7.4 De inzet van de brandweer Zoals in hoofdstuk 6 vermeld staat, gaat het brandbeveiligingsconcept uit van een opkomsttijd van de brandweer van 8 minuten en dat men 15 minuten na alarmering operationeel is. In de gemeente Assen is dit uitgangspunt niet haalbaar, zo blijkt uit de praktijk die weergegeven wordt door onderstaande cijfers. Van een tiental automatische brandmeldingen in 2009 is de uitruktijd bepaald. Deze uitruktijd is de tijd die verstrijkt tussen melding van het brandweerkorps en het wegrijden uit de kazerne. De verwerkingstijd van de meldkamer, de uitruktijd en de rijdtijd tezamen vormen de opkomsttijd van de brandweer. Van de onderstaande gegevens van 2009 is de opkomsttijd niet beschikbaar, omdat de brandmelding tijdens het aanrijden naar het gebouw weer ingetrokken werd. Dat houdt in dat men dan niet ter plaatse gaat, maar terugkeert naar de kazerne. De aanrijdtijd is mede afhankelijk van de verkeersdrukte en vanzelfsprekend de locatie van het incident. datum 13-01-2009 12-03-2009 23:04-2009 27-04-2009 09-05-2009 20-05-2009 13-05-2009 23-05-2009 28-05-2009 20-06-2009
alarmering uitruk 11:13 11:16 21:24 21:34 15:25 15:34 09:56 10:03 17:14 17:23 16:24 16:31 10:31 10:38 16:17 16:26 00:01 00:09 10:56 11:04 gemiddelde uitruktijd:
uitruktijd 00:03 00:10 00:09 00:07 00:09 00:07 00:07 00:09 00:08 00:08 7m 42s
Tabel 3 - Uitruktijden brandweer Assen
In 2007 is door alle gemeenten in Drenthe gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wet op de Veiligheidsregio’s biedt, om gemotiveerd de opkomsttijd ‘op te rekken’ van acht naar vijftien minuten. Dit is mede mogelijk door extra brandpreventieve voorzieningen te treffen. De reden voor het oprekken van de opkomsttijd is gelegen in het feit dat de acht minuten grens in veel gevallen niet haalbaar blijkt te zijn. Deze norm van acht minuten is geënt op de situatie in de grote steden in de Randstad, waar veelal gebruik wordt gemaakt van beroepskorpsen. Een beroepskorps ‘wint’ veel tijd, doordat de brandweerlieden al op de kazerne aanwezig zijn. In een plattelandsregio als Drenthe, wordt bijna volledig (met uitzondering van een beroepskorps in Emmen) gewerkt met vrijwilligers. Deze wonen of werken vaak op enige afstand van de brandweerkazerne, waardoor tijd verloren gaat in het aanrijden naar de kazerne. Met de in de tabel aangehouden uitruktijden wordt weliswaar voldaan aan de opkomsttijd van 15 minuten, maar er zijn wel degelijk gevolgen voor het normatief brandverloop. In plaats van het operationeel zijn binnen 15 minuten, wordt deze tijd verlengd tot zo’n 22 minuten (maximaal 15 minuten opkomsttijd en 7 minuten tot men operationeel is). In totaal zijn er dus 7 minuten (1 minuut tussen ontstaan en melden van brand en 22 minuten opkomsttijd) beschikbaar voor de brandweer, voordat de brandscheidingen het kunnen gaan begeven.
29
Overigens wordt in de Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg uit 2006 gesteld dat, wanneer een brand niet tijdig wordt beheerst er een flashover kan ontstaan. Na een flashover wordt gesteld dat de overlevingskansen van aanwezigen in de brandruimte vrijwel nihil is. Hiermee wordt geïmpliceerd, dat indien de brandweer operationeel is vóórdat een flashover heeft plaats gevonden, er dan nog mensenlevens gered kunnen worden. Deze stelling is in strijd met de constatering dat door de rookontwikkeling al binnen 3 minuten een onleefbare situatie in de brandruimte ontstaan is. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de overlevingskansen van personen in de brandruimte niet afhankelijk zijn van de inzet van de brandweer.
7.5 Verhouding praktijk met uitgangspunten Bovenstaande constateringen kunnen nu naast de uitgangspunten van het Brandbeveiligingsconcept gezet worden. Dit levert de volgende conclusies op:
Uitgangspunt 1: Binnen 1 minuut na het ontstaan ervan, wordt de brand ontdekt en vindt alarmering van bedrijfshulp-verlening en brandweer plaats.
De gebouwen zijn voorzien van een gecertificeerde brandmeldinstallatie met volledige bewaking en in de nachtsituatie directe doormelding naar de brandweer. Hiermee is een snelle alarmering van de brandweer gegarandeerd. De alarmering van de bedrijfshulpverlening vraagt echter een nadere beschouwing. Gelijktijdig met de automatische doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer, wordt er een melding verstuurd naar de calamiteitentelefoon van de BHV-coördinator (zie afbeelding 15). Deze routing is niet geborgd. Er is geen garantie dat de mobiele telefoon beschikt over voldoende spanning (de accu kan leeg zijn) en ook het mobiele netwerk waar de telefoon op aangesloten is kan buiten dienst zijn. Indien dit het geval is, dan leert de ervaring van de laatste jaren, dat dit gedurende een langere periode zo blijft. De tweede routing gaat via de inluisterapparatuur. Indien een brand wordt gedetecteerd, zullen de slow-whoopsignaalgevers in het gebouw (het ontruimingsalarm) geactiveerd worden. Doordat de inluisterapparatuur geluid waarneemt, verschijnt er op de centrale post een melding op een beeldscherm dat er geluid is waargenomen op betreffende locatie. Hierbij wordt niet vermeld dat het een brandalarm betreft. Is men op dat moment aan het inluisteren bij een ander pand (doordat bijvoorbeeld een cliënt onrustig is), dan zal de brandmelding niet direct prioriteit krijgen. Deze twee processen dienen doorlopen te worden, voordat de nachtzorg gebeld wordt. Er zijn dus twee schakels in het geheel die niet geborgd zijn. Er bestaat dus een kans dat de BHV (in dit geval de nachtzorg) in een te laat stadium gealarmeerd wordt. Uitgangspunt 2: Binnen 4 minuten na het melden van de brand, wordt/worden de patiënt(en) vanuit de brandende kamer naar een veilige plaats gebracht.
Met een opkomsttijd van de nachtzorg van 5 minuten, wordt niet voldaan aan dit uitgangspunt. Uitgaande van het eerder gestelde brandscenario, kan geconcludeerd worden dat de nachtzorg dan niet meer bij machte is om de cliënt uit de brandende kamer te halen en naar een veilige plaats over te brengen. De situatie kan gunstiger zijn, indien de brand gemeld wordt vanaf een pand waar de nachtzorg toevallig in de buurt is. In dat geval zal de opkomsttijd korter zijn en heeft men een grotere 30
kans om tot een succesvolle ontruiming over te gaan. Zoals eerder in dit hoofdstuk vermeld is, wordt er door de nachtzorg niet geoefend in daadwerkelijke ontruimingen. Hoe men om moet gaan met het in veiligheid brengen van bedgebonden cliënten gecombineerd met de specifieke kenmerken van een gebouw, heeft men niet kunnen beoefenen.
Uitgangspunt 3: Binnen 15 minuten na alarmering van de bedrijfshulpverlening zijn de patiënten uit het bedreigde deel van het pand gehaald en naar een veilige plaats gebracht
Indien de toegangsdeur van de brandruimte gesloten blijft, dan zal de nachtzorg in staat moeten zijn om een aantal cliënten in het bedreigde gebied te ontruimen. In eerste instantie komt men met twee personen ter plaatse. Indien cliënten bedgebonden zijn, dan zijn beide medewerkers volledig ingezet op één cliënt. Gezien het feit dat ondanks een goede brandscheiding, er alsnog rookverspreiding plaats kan vinden, is het de vraag hoe lang een gang nog betreedbaar is zonder het gebruik van adembeschermende apparatuur. In een gunstige situatie, als cliënten niet bedgebonden zijn kan er sneller ontruimd worden. Dit is enkel het geval, indien de te ontruimen personen meewerken. Vanzelfsprekend kan niet op voorhand gesteld worden hoe cliënten reageren op een brandalarm en een daarop volgende stresssituatie. Uitgaande van de situatie zoals in afbeelding 14, moet het mogelijk zijn om binnen 10 minuten (5 minuten na aankomst) de 5 cliënten in het bedreigde gebied in veiligheid te brengen. Blijft de toegangsdeur van de brandruimte open staan bij eerder genoemd scenario, dan kan op het moment van aankomst van de nachtzorg geen sprake meer zijn van een voldoende veilige situatie om de gang te betreden zonder gebruik van adembeschermende middelen. In dat geval is men dus afhankelijk van de brandweer, om cliënten in veiligheid te brengen. Dit zal tot resultaat hebben dat cliënten dóór de rook naar buiten gebracht moeten worden, hetgeen kan betekenen dat men met ademhalingsproblemen te maken krijgt als gevolg van rookinhalatie.
Uitgangspunt 4: Binnen 15 minuten na het melden van de brand naar de alarmcentrale van de brandweer, is de brandweer operationeel.
Met de vastgestelde maximale opkomsttijd van 15 minuten mag duidelijk zijn dat aan bovenstaand uitgangspunt niet wordt voldaan. De opkomsttijd van 8 minuten is per definitie in de huidige situatie niet haalbaar, omdat de brandweer rond op dat moment pas de brandweerkazerne verlaat. De uiteindelijke opkomsttijd is dan nog afhankelijk van de verkeerssituatie en de afstand tot het brandobject. Momenteel zijn er ontwikkelingen gaande, om twee nieuwe brandweerposten te realiseren langs de rondweg van Assen. Dit heeft in eerste instantie te maken met het feit dat de huidige locatie in het centrum slecht bereikbaar is. Daarnaast heeft er de laatste decennia een verandering plaats gevonden in de beschikbaarheid van de brandweervrijwilligers. Eerder was het merendeel van het brandweerkorps overdag inzetbaar en werkte men in de nabijheid van de brandweerkazerne. Tegenwoordig is de groep beschikbare brandweermensen in de dagsituatie enorm verkleind. In de omgeving van de nieuwe locaties verwacht men een groter aanbod van brandweervrijwilligers, vanwege het feit dat deze locaties dichter bij de grotere woonwijken in Assen gelegen zijn. 31
In de dagsituatie gaat men in de toekomst uit van een kazernebezetting, terwijl in de nacht brandweermensen vanaf huis moeten komen. De locatie van de hoofdpost zal nabij de wijk Kloosterveen gelegen zijn. Overdag (tijdens kantooruren) zal de uitruktijd dan aanzienlijk verkort worden. Buiten kantooruren wordt er door het kader van brandweer Assen vanuit gegaan dat de uitruktijd korter zal zijn dan nu het geval is. Uitgangspunt 5: De brandweer heeft binnen 60 minuten de brand onder controle (brand meester). Op dat moment moeten alle door de brand bedreigde personen gered zijn.
Gezien de te verwachten brandomvang, moet de brandweer in staat zijn om de brand binnen 60 minuten onder controle te hebben. De bijzondere woongebouwen zijn onderverdeeld in subbrandcompartimenten, wat de brandomvang zal beperken. Indien er echter nog personen in het gebouw aanwezig zijn, dan zal snel opgeschaald moeten worden om extra personeel en materieel ter plaatse te krijgen. Het eerst aankomende voertuig zal in dat geval namelijk de handen vol hebben aan de ontruiming, waardoor pas in een later stadium over gegaan kan worden tot daadwerkelijke blussing van de brand. Desondanks is het gezien de omvang en indeling van gebouwen (inclusief de eerder genoemde subbrandcompartimentering) reëel om te veronderstellen dat binnen 60 minuten de situatie onder controle is.
32
Hoofdstuk 8 Conclusies en aanbevelingen 8.1 Inleiding Het in de voorgaande hoofdstukken uitgewerkte onderzoek, heeft tot gevolg dat een aantal deelconclusies te trekken zijn, die vervolgacties vereisen. Deze worden voorgesteld in enkele aanbevelingen die niet ondervangen worden in het hudige aanvullende beleid voor woonfuncties met zorg. Het is van belang om de implementatie van de aanbevelingen helder te communiceren met de zorginstelling. In de laatste paragraaf wordt daarom een overzicht gegeven van te ondernemen acties.
8.2 Conclusie De centrale onderzoeksvraag uit hoofdstuk 3 luidt: Wat zijn de effecten van een verlengde opkomsttijd van zowel brandweer (a) als bedrijfshulpverlening (b) en een realistisch brandscenario (c) op het huidige brandveiligheidsniveau (d) in bijzondere woongebouwen in Assen? De vraag kan nu als volgt beantwoord worden: a.
De brandweer is niet na 8 minuten ter plaatse, maar na maximaal 15 minuten. Hierdoor wordt de inzettijd verlengd van 15 naar maximaal 22 minuten. Dit heeft tot gevolg dat de brandweer minder tijd beschikbaar heeft voordat de brandscheidingen (met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 30 minuten) het kunnen begeven. Het redden van personen uit de brandruimte is nagenoeg onhaalbaar, maar dit was ook in het geval van een opkomsttijd van 8 minuten het geval.
b. De opkomsttijd van de bedrijfshulpverlening (BHV) is 3 minuten langer dan hetgeen in het normatief brandverloop wordt vermeld. Dit gegeven heeft tot gevolg dat het maar zeer de vraag is of de BHV met deze opkomsttijd personen in de brandruimte in veiligheid kan stellen, gezien de te verwachten brandontwikkeling c.
Het in dit onderzoek gehanteerde maatgevende brandscenario lijdt tot een onleefbare situatie binnen 3 minuten na het ontstaan van de brand.
d. Indien de BHV conform het gestelde in het normatief brandverloop binnen 2 minuten na alarmering ter plaatse zou zijn geweest, dan had dit een positief effect op de overlevingskansen van personen in de brandruimte. Met name de wijze van alarmopvolging door de BHV bepaalt het brandveiligheidsniveau in de huidige situatie.
33
8.3 Deelconclusies en aanbevelingen Het antwoord op de centrale onderzoeksvraag is in dit onderzoek gekoppeld aan de uitgangspunten uit het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen en levert de volgende deelconclusies op. Deelconclusie 1 Al binnen enkele minuten na het ontstaan ervan, kan een brand in een bijzonder woongebouw zich ontwikkelen tot een onleefbare situatie. Aanbeveling 1: Ga over op aanschaf van brandvertragende inventaris Hoewel het impregneren van meubilair in Nederland voorlopig nog niet wettelijk voorgeschreven is, zijn er brandvertragende matrassen en beddengoed verkrijgbaar. Het verdient dan ook aanbeveling om bij de aanschaf van nieuwe matrassen na te gaan in hoeverre deze brandvertragend zijn. Hetzelfde geldt voor de aankleding in de appartementen. Er is een ruim aanbod in brandvertragende gordijnen en vitrage beschikbaar. Het inkoopbeleid moet zodanig zijn, dat deze goederen centraal door de instelling worden ingekocht en niet door de locaties zelf. Op deze wijze is sturing mogelijk op de aanschaf van brandvertragende aankleding in de appartementen. Door toepassing van meer brandvertragende inventaris zal de kans op snelle brandontwikkeling in een appartement verkleinen. Aanbeveling 2: Onderzoek haalbaarheid toepassing woningsprinkler Gezien de personele onderbezetting in de nachtsituatie (met betrekking tot een brandsituatie) verdient het aanbeveling om na te gaan in hoeverre een sprinklerinstallatie toegepast kan worden. Woningsprinklers worden in Nederland nog slechts op beperkte schaal toegepast, maar bieden voor bijzondere woonvormen een extra mogelijkheid om de brand te controleren of te blussen, tegen relatief lage kosten. Omdat een sprinklerinstallatie brand in een later stadium detecteert dan een brandmeldinstallatie, zal deze laatste actief moeten blijven. Het NIFV heeft in 2006 onderzoek gedaan naar de woningsprinkler, waarbij een van de belangrijkste conclusies is dat het systeem zo ontwikkeld is dat de situatie in de brandruimte altijd te overleven is. Deze aanbeveling zal als basis dienen voor nader onderzoek, waarbij de focus dient te liggen op die gebouwen waar de bedrijfshulpverlening na 5 minuten ter plaatse is. De woningsprinkler kan dan als gelijkwaardig gesteld worden aan de langere opkomsttijd van de bedrijfshulpverlening. Bijkomend voordeel van de sprinklerinstallatie is dat de brandschade zich zal beperken tot een klein gebied, wat de bedrijfscontinuïteit ten goede komt. Deelconclusie 2 De kans dat een brand in één van de appartementen een gevaarlijke situatie oplevert voor personen in omliggende ruimten is aanwezig, omdat er géén garantie is dat de toegangsdeur van de brandruimte gesloten blijft en er rookverspreiding via het ventilatiesysteem plaats kan vinden vóórdat de brandkleppen gesloten worden.
Aanbeveling 3: Toegangsdeur appartement dient te allen tijde zelfsluitend te zijn De gevolgen van het open laten staan van een toegangsdeur van een brandruimte zijn enorm. De rookontwikkeling in de aangrenzende verkeersruimte zorgt voor een situatie waarin de bedrijfshulpverlening geen werkzaamheden meer kan verrichten. Ondanks het feit dat deze bedrijfshulpverlening getraind wordt in het altijd sluiten van de deur van een brandruimte, is de kans aanwezig dat dit niet gebeurt.
34
Het toepassen van door de brandmeldinstallatie aangestuurde deurdrangers met vrijloop biedt een goede oplossing voor zowel de garantie dat deur gesloten is bij brand, als voor de dagelijkse praktijk waarbij het open houden van deuren gewenst is voor het verkeer van bijvoorbeeld rolstoelen of looprek. Aanbeveling 4: Onderzoek alternatief voor hittegestuurde brandkleppen De aansturing van een luchtbehandelingsinstallatie bij een brandmelding is veelal zó geregeld, dat er 100% toe- en afvoer plaats vindt, zonder recirculatie, waarbij in de meeste gevallen hittegestuurde brandkleppen worden toegepast. Het verdient aanbeveling om na te gaan in hoeverre door de brandmeldinstallatie aangestuurde brandkleppen een oplossing bieden voor het probleem dat er in de beginsituatie van een brand, rookverspreiding plaats kan vinden naar naastgelegen compartimenten. Deelconclusie 3 Gezien de snelle ontwikkeling van een brand, is het van levensbelang dat in de brandruimte aanwezige persoon binnen 3 minuten in veiligheid wordt gebracht. Aangezien het merendeel van de cliënten van zorginstellingen aangewezen is op de hulp van het personeel, betekent dit dat de bedrijfshulpverlening sneller dan 5 minuten (de huidige opkomsttijd) ter plaatse moet zijn.
Aanbeveling 5: Zorg voor kleiner operationeel gebied voor nachtzorg Het feit dat de bedrijfshulpverlening in de wijk Kloosterveen een opkomsttijd van 5 minuten heeft, heeft te maken met de geografische spreiding van de locaties in het gebied. Door het werkgebied van de nachtzorg te beperken tot enkele locaties, in plaats van in de hele wijk, moet de opkomsttijd verkort kunnen worden tot 2 minuten. Aanbeveling 6: Schaf evacuatiematrassen aan Het in veiligheid brengen van met name bedgebonden cliënten vereist extra aandacht, omdat dit in de huidige situatie veel mankracht vereist. De cliënt moet namelijk in korte tijd uit bed in een rolstoe geholpen worden. De laatste jaren zijn er hulpmiddelen op de markt gekomen, waardoor het evacueren van deze cliënten zelfs door één persoon te realiseren is. Eén van deze hulpmiddelen is een evacuatiematras, die tussen het bed en de bestaande matras wordt gelegd. Indien de cliënt geëvacueerd moet worden, kan het evacuatiematras met banden aan de eigenlijke matras bevestigd worden, waarna deze van het bed getrokken kan worden. De cliënt blijft op de matras liggen en kan zelfs over trappen getransporteerd worden.
Afbeeldingen 19 en 20 - Voorbeeld evacuatiematras (bron: http://www.escape-mobility.com)
35
Aanbeveling 7: Oefen de nachtzorg in ontruiming op locatie De nachtzorg oefent momenteel enkel in eerste hulp en kleine blusmiddelen. Een ontruiming op locatie wordt om praktische redenen niet gedaan. Toch is het van groot belang dat men, ondanks de bekendheid van de nachtzorg metmet cliënten en gebouwen, routine opbouwt in de handelingen die vereist zijn bij een ontruiming van een gebouw. De ervaring is dat elke ontruimingsoefening leermomenten oplevert. In de huidige situatie zullen deze leermomenten dus opgedaan worden in de praktijk, als het er echt om gaat. Er zal toch een modus gevonden moeten worden om ontuimingsoefeningen op locatie structureel in te plannen. Aanbeveling 8: Onderzoek mogelijkheden SMS-alert De afgelopen jaren is er veel bezuinigd in de zorgsector. Dit heeft ondermeer tot gevolg dat er minder personeel ingezet wordt. Zoals elders in dit rapport te lezen is, wordt de alarmopvolging gedurende de nacht bij Vanboeijen door de nachtzorg verzorgd en is er geen personeel op de locaties zelf aanwezig. Indien de nachtzorg ter plaatse komt en constateert dat het pand ontruimd moet worden, dan is het van belang om zo snel mogelijk extra assistentie ter plaatse te krijgen. Omdat het financiëel en organisatorisch niet haalbaar is om binnen enkele minuten extra personeel ter plaatse te hebben, verdient het aanbeveling om onderzoek te plegen naar de haalbaarheid van een zogenaamd SMSalertsysteem. Een dergelijk systeem wordt sinds enige tijd toegepast door de geneeskundige hulpverlening bij reanimatie van personen. Burgers die getraind zijn in het bedienen van een AED2 en zich via een website hebben aangemeld, ontvangen een sms-bericht indien in de directe omgeving een amvulance gealarmeerd is voor reanimatie. De burger wordt dan gevraagd een AED op te halen van een bepaald adres of om direct naar de locatie te gaan van de melding. Een dergelijk systeem zou ook uitkomst kunnen bieden indien een bijzonder woongebouw ontruimd moet worden en er zo snel mogelijk extra ‘handjes’ ter plaatse moeten komen. Buurtbewoners kunnen dan per sms gevraagd worden om naar het betreffende pand te gaan, om vervolgens te assisteren bij de ontruiming. Deelconclusie 4 De huidige wijze van alarmering van de bedrijfshulpverlening vindt plaats via 2 of 3 niet-geborgde trajecten. Aanbeveling 9: Verkort de alarmtrajecten en borg deze De laatste jaren is veel geïnvesteerd in het upgraden van de brandmeldinstallaties. Zaken als functiebehoud van bekabeling (waarbij deze 30 minuten in stand moet blijven bij brand) en uitbreiding van projectering van brandmelders hebben hierbij centraal gestaan. Desondanks blijkt dat nadat de brandmeldinstallatie haar werk heeft gedaan, het vervolg via niet geborgde trajecten gaat. De aansturing van de bedrijfshulpverlening door de brandmeldinstallatie zal dan ook aangepast moeten worden.
2
AED – Automatische Externe Defibrilator, hulpmiddel bij reanimatie 36
Deelconclusie 5 De kans dat de brandweer personen in de brandruimte kan redden, is gezien de opkomsttijd van 15 minuten nihil.
Aanbeveling 10: Zorg voor heldere communicatie naar (zorg)instellingen Regelmatig blijkt dat in ontruimingsplannen uit wordt gegaan van een opkomsttijd van de brandweer van 8 minuten. Instellingen zijn dan in de veronderstelling dat de brandweer verder zorg zal dragen voor de ontruiming van een gebouw. Met een opkomsttijd van 15 minuten is deze veronderstelling niet reëel meer. Hierover dient helder gecommuniceerd te worden naar de (zorg)instelling, zodat de interne ontruimingsprocedures hierop afgestemd zijn. Daarbij is een belangrijke taak weggelegd voor het cluster Advisering en Handhaving van brandweer Assen. De door de instellingen gemaakte ontruimingsplannen worden bij dit cluster voorgelegd ter goedkeuring.
8.4 Implementatie De hiervoor genoemde aanbevelingen kunnen niet per direct ingevoerd worden, maar zullen als basis dienen voor nader overleg met de verschillende zorginstellingen. Het is van belang om voldoende draagkracht te creëren, vanwege de te verwachten investeringen die navolging van de aanbevelingen tot gevolg hebben. Hieronder wordt per aanbeveling nader ingegaan op het toepassingsgebied en de actie die op termijn te verwachten valt. Aanbeveling 1: Ga over op aanschaf van brandvertragende inventaris Toepassingsgebied: de aanschaf van brandvertragende inventaris is niet alleen relevant voor de bijzondere woongebouwen van Vanboeijen. De aanbeveling is van toepassing op elk pand waar kwetsbare personen worden gehuisvest. Actie:
in het structureel overleg dat eenmaal per kwartaal plaats vindt tussen brandweer en Vanboeijen, zal deze aanbeveling onderwerp van gesprek zijn. Op deze wijze wordt gestimuleerd dat de instelling een plan opstelt om inventaris centraal in te kopen. Daarnaast zal op basis van reguliere controles door de brandweer (in het kader van naleving van in de gebruiksvergunning gestelde voorwaarden) geïnventariseerd worden in welke woongebouwen van andere zorginstellingen een dergelijk plan eveneens noodzakelijk is.
Aanbeveling 2: Onderzoek haalbaarheid toepassing woningsprinkler Toepassingsgebied: gezien de te verwachten extra kosten, zal de prioriteit moeten liggen op die locaties waar ’s-nachts géén personeel aanwezig is. Actie:
er dient nader onderzocht te worden wat de kosten bedragen in zowel bestaande gebouwen als nieuwbouw. Aangezien het toepassingsgebied zich vooral richt op de woongebouwen van Vanboeijen, zal deze aanbeveling in eerste instantie in een overleg voorgelegd worden. Daarna kan een plan opgesteld worden om na te gaan in hoeverre implementatie financiëel haalbaar is..
37
Aanbeveling 3: Toegangsdeur appartement dient te allen tijde zelfsluitend te zijn Toepassingsgebied: de locaties waar ’s-nachts geen personeel aanwezig is, verdienen de hoogste prioriteit. Er kan in die gevallen namelijk niet gegarandeerd worden dat deuren van de brandruimte gesloten blijven. Indien er wel personeel aanwezig is, dan is die zekerheid in meerdere mate, omdat men hiertoe geïnstrueerd is door middel van BHV-training. Het biedt echter nog steeds geen 100% garantie. Actie:
de probleemsituatie zal voorgelegd worden in het kwartaaloverleg. Onderkend moet worden dat de aanbeveling afwijkt van hetgeen in de beleidsnotitie ‘Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg’. Deze notitie zal dan ook aangepast moeten worden.
Aanbeveling 4: Onderzoek alternatief voor hittegestuurde brandkleppen Toepassingsgebied: niet alleen in de gezondheidszorgsector, maar in feite in elke situatie waar geslapen wordt is het van belang te onderkennen dat rookverspreiding plaats kan vinden via de ventilatiekanalen. Actie:
nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre er alternatieven zijn voor hittegestuurde brandkleppen. Gezien het omvangrijke toepassingsgebied, zal het probleem voorgelegd worden in het werkoverleg van het cluster Advisering en Handhaving van brandweer Assen.
Aanbeveling 5: Zorg voor kleiner operationeel gebied voor nachtzorg Toepassingsgebied: de huidige wijze waarop de nachtzorg georganiseerd is bij Vanboeijen. Actie:
in nader overleg met de zorginstelling zal een herstructurering van de huidige wijze van alarmopvolging in de nachtsituatie voorgelegd worden.
Aanbeveling 6: Schaf evacuatiematrassen aan Toepassingsgebied: aangezien de personele bezetting in de nachtsituatie in de gehele zorgsector problematisch is, kunnen dergelijke hulpmiddelen ook in de hele sector worden toegepast. Actie:
deze aanbeveling zal in het werkoverleg van het cluster Advisering en Handhaving worden besproken, waarna alle zorginstellingen in Assen over deze mogelijkheden worden ingelicht.
Aanbeveling 7: Oefen de nachtzorg in ontruiming op locatie Toepassingsgebied: kan in algemene zin van toepassing zijn op alle instellingen. Vaak blijkt dat BHVers enkel getraind worden in het bedienen van kleine blusmiddelen en EHBOtraining. In dit onderzoek is met name de nachtzorg van Vanboeijen betrokken. Actie:
zowel tijdens controlerondes als tijdens het kwartaaloverleg zal hier door de brandweer meer aandacht aan worden geschonken. De nadruk komt meer te liggen op het oefenen op locatie. 38
Aanbeveling 8: Onderzoek mogelijkheden SMS-alert Toepassingsgebied: in eerste instantie van toepassing op de locaties waar in het beginstadium van een ontruiming weinig personeel ter plaatse kan zijn. Actie:
het idee zal worden voorgelegd aan Vanboeijen tijdens het kwartaaloverleg, om na te gaan in hoeverre het organisatorisch (los van de kosten) haalbaar zal zijn.
Aanbeveling 9: Verkort de alarmtrajecten en borg deze Toepassingsgebied: heeft enkel betrekking op de alarmopvolging bij Vanboeijen. Actie:
in overleg met Vanboeijen en betrokken installateurs zal hiervoor een alternatieve oplossing moeten komen.
Aanbeveling 10: Zorg voor heldere communicatie naar (zorg)instellingen Toepassingsgebied: is van toepassing ontruimingsplannen. Actie:
op
nagenoeg
alle
instellingen
die
werken
met
door de brandweer moet bij de controle van ontruimingsplannen meer aandacht geschonken worden aan de wijze waarop de koppeling tussen BHV en hulpdiensten in de ontruimingsplannen verwerkt wordt.
Uiteindelijk zal er op basis van bovenstaande acties een geheel ontstaan van zaken die structureel in de beleidsnotitie verwerkt kunnen worden. Te denken valt hierbij aan de zelfsluitendheid van appartementsdeuren, toepassing van woningsprinklers en het oefenen van ontruimingen door BHV op locatie. Aanpassing van het beleid zal leiden tot een vernieuwde Nota Voorstel aan de gemeenteraad van Assen. Andere onderdelen zijn specifieker van aard en worden in overleg met de betreffende zorginstellingen geïmplementeerd.
39
Bronvermelding Literatuur -
Jong, A. de, J.W. Pothuis (2005) Bouwbesluit 2003 Kobes, M., K. Groenwegen, R. Winkelhorst (2009) Fatale woningbranden. NIFV/Nibra Ministerie van Binnenlandse Zaken (1994) Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken (2006) Leidraad repressieve basisbrandweerzorg NEN 2535: 1996, inclusief wijzigingsblad A1: 2002 NIFV/Nibra (2009) Bevelvoerder brandbestrijding A+B+C NIFV/Nibra (2006) Dossier woningsprinklers Purser, D.A. (2002) Toxicity assessment of combustion products in The SFPE handbook of fire protection engineering, 3e editie Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2008) Besluit brandveilig gebruik bouwwerken Zwaard, W., E. de Koning (2008) Modellen voor veiligheidsprofessionals
Internet -
http://www.hkz.nl HKZ-certificaat http://www.nifv.nl Infopunt veiligheid (23-04-2010) Dossier Fire Safety Engineering
Afbeeldingen -
Omslag, Google Streetview (aangepast) Afbeelding 3 t/m 6, Google Streetview Afbeelding 9, Normatief brandverloop, Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen, Ministerie van Binnenlandse Zaken Afbeelding 10, Fasering normatief brandverloop, Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen, Ministerie van Binnenlandse Zaken Afbeelding 11, Standaard brandverloop, Bevelvoerder brandbestrijding A+B+C, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid / Nibra Afbeelding 12, Standaard brandkromme, http://www.brandveiligmetstaal.nl Afbeelding 13, Schematische weergave opkomsttijd, Leidraad repressieve basisbrandweerzorg Afbeelding 14 a t/m f, Google Videos Afbeelding 15, Tv-programma Kassa! januari 2010 Afbeelding 16, Google Maps Afbeelding 19-20, Evacuatiematras, http://escape.mobility.com
40
Bijlagen Bijlage I
-
Begrippenlijst
Bijlage II
-
Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg
Bijlage III
-
Overzicht bijzondere woongebouwen Vanboeijen in Assen buiten Park Diepstroeten
41
Bijlage I - Begrippenlijst Bedgebonden
Toestand waarbij een patiënt vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand permanent dan wel tijdelijk aan bed is gebonden [uit: Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen].
Backdraft
Situatie die kan voorkomen als een brand in een afgesloten ruimte gesmoord is door een tekort aan zuurstof. In de ruimte is dan nog een grote hoeveelheid hitte en brandbaar gas aanwezig. Zodra er weer zuurstof toegevoegd wordt, bijvoorbeeld door het openen van een deur of het springen van een raam, dan kunnen de hete brandbare gassen in de ruimte onder explosieve omstandigheden tot ontbranding komen [uit: http://nl.wikipedia.org].
Brandmeldinstallatie
Systeem waarbij signalen ontvangen vanaf automatische (rookmelders) en niet-automatische (handbrandmelders) verzameld worden op een centrale, waarna automatisch vervolgacties worden uitgezet naar bijvoorbeeld de alarmcentrale van de brandweer en een ontruimingsalarm op de locatie.
Brandcompartiment
Een begrensd gebied in een gebouw dat gescheiden is van andere gedeelten door middel van brandscheidingen.
Bijzonder woongebouw
Gebouw met als hoofdfunctie wonen, bestemd voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap.
Flashover
Als door een hoge temperatuur als gevolg van brand, de materialen in de ruimte gaan ontgassen en deze vervolgens tot explosieve ontbranding komen.
Gedeeltelijke bewaking
Vorm van bewaking van de brandmeldinstallatie, waarbij alle verkeersruimten en risicoruimten voorzien zijn van automatische detectie.
Meetniveau
Het niveau van het aangrenzend terrein, gemeten ter plaatse van de laagste toegang van het gebouw.
Minder zelfredzaam
Indien cliënten voor de ontruiming in grote mate afhankelijk zijn van derden, wordt gesproken van minder zelfredzaam.
Noodverlichting
Verlichting die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom en bij stroomuitval de vloer met een lichtsterkte van 1 lux kan verlichten gedurende de periode van 1 uur.
Ontruimingsalarminstallatie
Door de brandmeldinstallatie aangestuurd systeem dat kan bestaan uit luid alarm (slow-whoopsignaalgevers) of stil alarm (via personenzoekinstallatie).
42
Permanente vuurbelasting
Dit is de bijdrage aan de vuurbelasting van de brandbare materialen in de constructieonderdelen die zich binnen de ruimte bevinden dan wel de ruimte begrenzen.
Subbrandcompartiment
Een gebied binnen een brandcompartiment dat gescheiden is van andere ruimten middels brandscheidingen.
Tankautospuit
Standaard uitrukvoertuig dat volgens landelijk bepaalde richtlijnen moet zijn uitgerust (zowel qua materieel als bemanning). Dit voertuig rukt in de regel als eerste uit bij brandmeldingen.
Verblijfsruimte
Ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden [uit: Bouwbesluit 2003].
Vluchtrouteaanduiding
Al dan niet verlicht armatuur waarop de vluchtroute wordt aangegeven, volgens vooraf gestelde normen.
Volledige bewaking
Vorm van bewaking van de brandmeldinstallatie, waarbij nagenoeg alle ruimten in een gebouw voorzien zijn van automatische detectie.
Weerstand tegen branddoorslag Mate waarin een constructieonderdeel bestand is tegen en brandoverslag. branddoorslag en brandoverslag. Brandoverslag gaat altijd via de buitenlucht. Branddoorslag vindt plaats in het gebouw. Zelfsluitend
Door toepassing van deurdrangers (al dan niet aangestuurd door de brandmeldinstallatie), kunnen deuren na opening automatisch sluiten.
43
Bijlage II - Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg 2.2.9 Beleidsniveau gebouwen met een woonfunctie voor zorg 1. Brandcompartimenten Eis 1: De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een woonfunctie gelegen in een woongebouw. Eis 2: De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag te bezitten van 30 minuten. Eis 3: De subbrandcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan nieuw te bouwen gebouwen met een woonfunctie gelegen in een woongebouw. Toelichting: De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment of een belendend perceel voordat de brandweer ter plaats is. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden. In gebouwen met een woonfunctie voor minder zelfredzame personen kent het Bouwbesluit ook subbrandcompartimenten. Omdat deze subbrandcompartimenten dienen voor de (extra) veiligheid van een in een gebouw met een woonfunctie voor minder zelfredzame persoon, is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden. 2. Rookcompartimenten Eis 4: De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan nieuw te bouwen gebouwen met een ‘andere’ woonfunctie. Toelichting: De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben direct betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. 3. Ontvluchten Eis 5: De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan nieuw te bouwen gebouwen met een woonfunctie gelegen in een woongebouw. Toelichting: De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben direct betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. 4. Constructieve veiligheid Eis 6: De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een ‘andere’ woonfunctie. Toelichting: De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de eisen met betrekking tot de weerstand 44
tegen branddoorslag en brandoverslag die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies noodzakelijk is. 5. Materiaalgebruik Eis 7: De te gebruiken materialen in een gebouw dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een ‘andere’ woonfunctie. Eis 8: De te gebruiken constructieonderdelen aan de binnenzijde van het gebouw dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een ‘andere’ woonfunctie. Eis 9: De te gebruiken constructieonderdelen dienen met betrekking tot rookproductie te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een ‘andere’ woonfunctie. Toelichting: De eisen ten aanzien van de te gebruiken materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens gelijk aan de eisen voor nieuwbouw. Voor het niveau nieuwbouw gelden nog een aantal extra eisen die niet van toepassing zijn voor het niveau bestaande bouw. Deze eisen hebben betrekking op: - de onbrandbaarheid van de binnenzijde van een schacht; - de brandgevaarlijkheid van een dak; - de bijdrage tot brandvoortplanting van (delen van) een buitengevel. 6. Brandbeveiligingsinstallaties Eis 10: De aanwezigheid en uitvoering van brandbeveiligingsinstallaties (met uitzondering van de brandslanghaspels en noodverlichting) dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan bestaande gebouwen met een gezondheidszorgfunctie. Eis 11: De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan nieuw te bouwen gebouwen met een gezondheidszorgfunctie. 7. Aanvulling/toelichting voor woongebouwen met een bijzondere woonfunctie < 500 m 2. Verstandelijk gehandicapten, moeilijk opvoedbare jongeren en psychiatrische patiënten worden steeds vaker gehuisvest in kleinschalige woonvormen (< 500 m2) in de wijken. Huisvesting vindt veelal plaats in op-‘standaard’-eengezinswoningen- lijkende gebouwen. In vergelijking met ‘standaard’ eengezinswoningen zijn de bewoners echter veel kwetsbaarder en is er een grotere kans op onveilige situaties als gevolg van bijvoorbeeld roken in bed, baldadigheid, ondeskundig handelen, enz. Voor het bepalen van de minimale brandveiligheidsvoorzieningen in deze woonvormen, moet in principe het antwoord op de volgende twee vragen bekend zijn: welke gebruiksfunctie van het Bouwbesluit is van toepassing en welke mate van zorgverlening wordt er geboden? Beide vragen zijn echter niet eenvoudig en eenduidig te beantwoorden. Omdat het vinden van een antwoord op deze vragen geen doel op zich is, is het zonde van de tijd hier onnodige energie in te steken. De vraag ‘welke voorzieningen zijn benodigd om een brandveilige woonvorm te kunnen realiseren’ moet centraal staan. In overleg met deskundigen van Vanboeijen en GGZ-Drenthe is daarom een pakket van minimale brandveiligheidseisen beschreven voor deze nieuwe, kleinschalige, 45
woonvormen. Daarnaast heeft het Gebruiksbesluit ingespeeld op deze problematiek en zijn de eisen die gesteld worden aan brandmeldinstallaties nader gespecificeerd.
Minimaal brandveiligheidsniveau kleinschalige bijzondere woonfunctie Brandveiligheidsvoorziening Toelichting Subbrandcompartiment wbdbo Een gemeenschappelijke en een niet- gemeenschappelijke 30 verblijfsruimte is uitgevoerd als subbrandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten Horizontale gemeenschappelijke Een horizontale gemeenschappelijke verkeersruimte is verkeersruimte wbdbo 30 uitgevoerd met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten. Verticale gemeenschappelijke Uitgezonderd in de portiekflatsituatie, is een trappenhuis niet verkeersruimte wbdbo 30 rechtstreeks bereikbaar vanuit een horizontale gemeenschappelijke verkeersruimte. Een trappenhuis heeft een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten en geeft op de begane grond rechtstreeks toegang tot het aansluitende terrein. Zelfsluitende deur in Uitgezonderd de toegangsdeur van een niet-gemeenschappelijke brandwerende scheiding verblijfsruimte en deuren van badkamers, kasten en bergruimten en wasruimten, e.d., zijn alle andere deuren in brandwerende scheidingen zelfsluitend uitgevoerd. Als een nietgemeenschappelijke verblijfsruimte gebruikt wordt door iemand die aan bed gebonden is, dan is ook de toegangsdeur van deze ruimte zelfsluitend uitgevoerd. Brandslanghaspel In een horizontale gemeenschappelijke verkeersruimte zijn één of meerdere brandslanghaspels aanwezig zodanig dat binnen 30 meter elke plaats bereikt kan worden. Noodverlichting in horizontale en In een horizontale en verticale gemeenschappelijke verticale gemeenschappelijke verkeersruimte is noodverlichting aanwezig. verkeersruimte Deur zonder sleutel te openen Een deur in een horizontale en verticale gemeenschappelijke verkeersruimte en een eventuele nooduitgangdeur in een gemeenschappelijke verblijfsruimte is zonder sleutel te openen. Niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten die ’s avonds aan de buitenzijde worden afgesloten om mensen met wegloopgedrag op hun kamer te houden, moeten middels een sturing vanuit de brandmeldcentrale bij een brandmelding automatisch ontgrendeld worden. Tevens beschikken alle personeelsleden over een sleutel van deze deuren. Hetzelfde geldt voor (nood)uitgangsdeuren als in het gebouw huisvesting wordt geboden aan personen met wegloopgedrag. Brandmeldinstallatie De aanwezigheid en uitvoering van de brandmeldinstallatie staat in het onderstaande schema beschreven. Vertragingstijd is overdag 3 minuten (idealiter 1 minuut acceptatietijd en 2 minuten verkenningstijd).
Schema uitvoering brandmeldinstallatie: 46
bewaking
doormelding
certificaat bmi
zorgclusterwoning voor zorg op afroep, gedeeltelijk in woongebouw
zorgcentrale
-
zorgclusterwoning voor 24-uurszorg, niet volledig in een woongebouw
-
-
zorgclusterwoning voor 24-uurszorg, in gedeeltelijk een woongebouw
RAC brandweer zusterpost
ja
groepszorgwoning voor zorg op afspraak volledige
-
-
groepszorgwoning voor zorg op afroep
volledig
zorgcentrale
-
groepszorgwoning voor 24-uurszorg
volledig
ja
andere woonfunctie voor zorg
-
RAC brandweer zusterpost -
-
47
Bijlage III – Bijzondere woongebouwen Vanboeijen in Assen buiten Park Diepstroeten aantal cliënten
bedgebonden
Vanboeijen Aletta Jacobsweg 2 t/m 4 Anreep 5A Anreperstraat 208 Asserwijk 1 Diamantstoep 1 t/m 3 Havikstraat 10 t/m 16 Hildegard Van Bingenweg 83 en 87 Nijlandstraat 26-40, 52-66 en 76-92 (allen even) Overcingellaan 4 t/m 34 Papayapad 2 t/m 8 Perzikstraat 1 t/m 7 Sparrenlaan 12 t/m 16 Sparrenlaan 20 t/m 24 Tijmstraat 42 en 46
17 12 12 12 20 12 12 40 14 15 12 20 20 12
deels nee deels deels nee deels deels deels deels deels deels nee nee deels
48