Brandbaarheid van kleding Risico's voor de consument
H. Goossens C. Stam D. van Aken
Uitgegeven door Stichting Consument en Veiligheid Postbus 75169 1070 AD Amsterdam Februari 2003
2
Brandbaarheid van kleding
Overname van tekst of gedeelten van tekst is toegestaan, mits onder vermelding van de titel van de uitgave en het adres waar de publicatie verkrijgbaar is. Internrapport: 260
3
Brandbaarheid van kleding
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1
Inleiding
5
1.1
Onderzoeksvragen
5
1.2
Methode
5
1.3
Leeswijzer rapport
6
2
Methode voor analyse van letselgegevens
7
2.1
Gegevensbronnen
7
2.1.1
Letsel Informatie Systeem
7
2.1.2
Etiologische databank
7
2.1.3
Kostenmodel
8
2.1.4
Landelijke Medische Registratie
8
2.1.5
Doodsoorzakenstatistiek
8
2.2
Selectie en analyse
8
3
Resultaten uit letselregistraties
11
3.1
SEH-behandelingen
11
3.2
Ziekenhuisopnamen
14
3.3
Dodelijke ongevallen
16
4
Risicobeoordeling
19
4.1
Methode risicobeoordeling
19
4.2
Resultaten risicobeoordeling
20
5
Opties voor risicoreductie
23
5.1
Bekendheid van de consument met risico’s
23
5.2
Vermindering van risico’s door maatregelen ten aanzien van kleding
24
6
Conclusies en aanbevelingen
27
6.1
Letsels en specifieke risicogroepen
27
6.2
Scenario’s en risico’s
28
6.3
Bekendheid van consument met risico’s
29
6.4
Opties voor risicoreductie door eisen aan kleding
29
Literatuur
31
4
Brandbaarheid van kleding
Bijlage 1
Gegevens uit letselregistraties
33
Bijlage 2
Brandwonden in verband met brandbare stoffen
35
Bijlage 3
Scenario's gebruikt in risicobeoordeling
39
5
Brandbaarheid van kleding
1
Inleiding
In opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) heeft Consument en Veiligheid de risico’s onderzocht die zijn verbonden aan de brandbaarheid van kleding. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een Warenwetbesluit voorbereid om de meest brandbare stoffen uit te sluiten voor gebruik in kleding. Het ministerie heeft in verband hiermee de VWA verzocht om een nulmeting uit te voeren. De uitkomsten van de nulmeting zullen worden gebruikt voor het opstellen van een handhavingsplan, alsmede voor input bij de evaluatie van het effect van de nieuwe regelgeving. Voor dit doel is het wenselijk de resultaten van het onderzoek aan de kleding te kunnen plaatsen in het licht van de risico’s van brandletsels, veroorzaakt door kleding. Dit rapport dient om die risico’s inzichtelijk te maken.
1.1
Onderzoeksvragen In het onderzoek zijn in overleg met de opdrachtgever de volgende vragen aan de orde gesteld: -
welke letsels ontstaan door het in brand raken van kledingtextiel? (aantallen, ernst, kosten);
-
welke specifieke risicogroepen zijn er te onderscheiden in termen van aantallen en incidentie?;
-
welke scenario’s zijn belangrijk bij het in brand raken van kleding?;
-
welke risico’s zijn aan deze scenario’s verbonden? (mogelijke ernst, kans op letsel, blootstelling);
-
in hoeverre is de consument bekend met het gevaar en de mogelijkheid letsel zelf te voorkomen door gedrag?;
-
welke opties zijn beschikbaar voor het verminderen van de risico’s? Specifiek: welk beschermingsniveau kan worden bereikt voor andere kleding dan onder het Convenant nachtkleding valt?; en
-
in hoeverre is er aanleiding om voor specifieke kleding of gebruikers aparte eisen te stellen?
1.2
Methode Eigen ongevalsregistraties en aanvullende, meer kwalitatieve gegevens zijn geanalyseerd. Voor de analyse is gebruik gemaakt van het Letsel Informatie Systeem en de Etiologische databank van Consument en Veiligheid, het
6
Brandbaarheid van kleding
Kostenmodel ontwikkeld door Consument en Veiligheid in samenwerking met de afdeling Maatschappelijke GezondheidsZorg van het Erasmus MC, de Landelijke Medische Registratie van Prismant en de Doodsoorzakenstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De ongevalsgegevens geven inzicht in de letsels, risicogroepen en kosten. Uit de activiteiten die werden uitgevoerd ten tijde van ongevallen, de omgevingen waarin ze plaats vonden en de typen kleding die erbij waren betrokken zijn mogelijke scenario’s afgeleid. Hiervoor is een risicobeoordeling uitgevoerd, waarbij eerst de risico’s zijn geschat in termen van ernst van het letsel en kans op letsel, en vervolgens deze risico’s zijn geëvalueerd. Daarnaast is in recente literatuur gezocht naar informatie over de risico’s van kleding bij brand en de manier waarop in het buitenland met dit risico wordt 1
omgegaan. Het TNO-rapport dat ten behoeve van het voorgenomen Warenwetbesluit is geproduceerd is hierbij als uitgangspunt genomen. Op basis van deze risicobeoordeling is nagegaan of van de voorgestelde wetgeving een gunstig effect mag worden verwacht, in relatie tot het Convenant Nachtkleding en methoden van risicobeheersing die in het buitenland worden toegepast. Het onderzoek leidt tot adviezen over de aanvaardbaarheid van de risico’s, rekening houdend met keuze in producten, vermijdbaarheid van letsel en de bescherming van kwetsbare groepen (kinderen, mensen met beperkingen),
1.3
Leeswijzer rapport In hoofdstuk 2 wordt de methode toegelicht die is gebruikt voor het achterhalen van de letselgegevens. In hoofdstuk 3 worden de resultaten gepresenteerd en worden conclusies getrokken over de aantallen letsels, de specifieke risicogroepen en de letselmechanismen. In hoofdstuk 4 wordt de risicoanalyse uitgewerkt in de vorm van scenario’s die kunnen optreden, ernst van het letsel dat kan ontstaan en de kans op letsel. Verder worden de risico’s geëvalueerd, wat leidt tot conclusies over het al dan niet tolereren ervan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de opties voor risicoreductie. Hierbij is met name informatie gezocht over de bekendheid van consumenten met de risico’s en over de maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van de kleding zelf. Hoofdstuk 6 geeft de algemene conclusies van het onderzoek en aanbevelingen ten aanzien van het verminderen van de risico’s.
7
Brandbaarheid van kleding
2 2.1
Methode voor analyse van letselgegevens
Gegevensbronnen In deze paragraaf worden de gegevensbronnen toegelicht die zijn gebruikt voor het achterhalen van de letsels door brandende kleding. Naast de genoemde bronnen kan ook aan andere bronnen worden gedacht om dergelijke informatie op te vragen. Zo zullen met name ernstige brandwondenpatiënten terecht komen in een van de drie landelijke brandwondencentra; verzekeraars beschikken over letselgegevens van hun verzekerden; en het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA) heeft zich onder andere verdiept in de gevolgen van de nieuwjaarsbrand in Volendam. Dergelijke bronnen zijn echter ofwel niet voldoende toegankelijk, ofwel ze kunnen niet de detailinformatie leveren die voor de vraagstelling van dit onderzoek nodig is.
2.1.1
Letsel Informatie Systeem In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van Consument en Veiligheid staan slachtoffers geregistreerd die na een ongeval zijn behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt het mogelijk cijfers op nationaal niveau te berekenen. In het kader van de onderhavige analyse is het belangrijk te vermelden dat geen van de drie brandwondencentra in Nederland in LIS vertegenwoordigd is. Dit betekent dat slachtoffers met brandwonden in LIS ondervertegenwoordigd zijn, wat waarschijnlijk leidt tot een lichte onderschatting van het aantal slachtoffers met letsel door brandende kleding. De opnamen in brandwondencentra worden wel in LMR geregistreerd (zie 2.1.4).
2.1.2
Etiologische databank In de Etiologische Databank van Consument en Veiligheid zijn gegevens over ongevallen opgenomen die in aanvullend onderzoek zijn verzameld. De slachtoffers geven hierbij zelf een beschrijving van het ongeval. Dit bestand bevat ten opzichte van LIS extra informatie over de achtergrond van de ongevallen. De Etiologische databank is daarom bij uitstek geschikt als kwalitatieve bron van achtergrondinformatie van ongevallen. Voor dit onderzoek bevatte de Etiologische Databank ca. 100 relevante cases.
8
Brandbaarheid van kleding
2.1.3
Kostenmodel Om de medische kosten te berekenen van een willekeurige selectie van behandelde slachtoffers op SEH-afdelingen in Nederland is door Consument en Veiligheid en de afdeling Maatschappelijke GezondheidsZorg van het Erasmus MC een rekenmodel ontwikkeld. In het rekenmodel zijn de kosten geschat van alle op de SEH-afdeling behandelde letsels in Nederland zoals geregistreerd in LIS. Met het model worden de levenslange kosten berekend van letsels die in een bepaalde periode zijn opgetreden. Hiertoe behoren de kosten van verwijzing en nazorg door de huisarts, ambulance-spoedvervoer, spoedeisende hulp, overige poliklinische hulp, dagverpleging, klinische verpleging, klinische therapeutische verrichtingen, revalidatie, verpleeghuiszorg, extramurale fysiotherapie, thuiszorg en geneesmiddelengebruik. De benodigde informatie om het kostenmodel te ontwikkelen is afkomstig uit LIS, standaard zorgregistraties, een aanvullend enquête-onderzoek onder een steekproef van LIS-patiënten en uit bronnen met kostprijsinformatie. Per LIS-patiënt worden de kosten over alle kostenelementen opgeteld. Om de totale kosten te schatten worden vervolgens de kosten van alle patiënten opgeteld. Aangezien het kostenmodel is ontwikkeld op basis van de medische kosten, zijn bijvoorbeeld kosten van verzuim niet meegenomen. Ook van de soms zeer langdurige vervolgbehandelingen die nodig kunnen zijn bij ernstige brandwonden, zijn de kosten niet meegeteld.
2.1.4
Landelijke Medische Registratie Via de Landelijke Medische Registratie (LMR) van Prismant worden alle ziekenhuisopnamen geregistreerd in nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland. Binnen de LMR wordt de uitwendige oorzaak van een ongeval of vergiftiging gecodeerd volgens de ICD-9 (International Classification of Diseases, 9th revision). LMR registreert ook de opnamen in de brandwondencentra.
2.1.5
Doodsoorzakenstatistiek De Doodsoorzakenstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bevat gegevens over alle overledenen die in Nederland woonachtig waren. In deze registratie wordt de uitwendige oorzaak van een ongeval of vergiftiging gecodeerd met behulp van de codes van de ICD-10 (International Classification of Diseases, 10th revision).
2.2
Selectie en analyse Uitgangspunt van de analyse is een selectie van alle privé-ongevallen waarbij brandende kleding letsel heeft veroorzaakt. Het bleek echter niet mogelijk in alle registratiesystemen exact dezelfde selectie uit te voeren.
9
Brandbaarheid van kleding
In het Letsel Informatie Systeem zijn binnen de module ‘privé-ongevallen’ alle SEH-behandelingen na een ongeval met als letselmechanisme ‘vuur en vlammen’ geselecteerd waarbij een kledingstuk als betrokken product genoemd wordt (i.e. inclusief schoeisel, kledingaccessoires en fournituren) is. De periode 1998-2001 is geanalyseerd. Voor het Kostenmodel is dezelfde selectie gehanteerd. In de Etiologische databank is op tekst naar diverse kledingstukken gezocht. Vervolgens zijn handmatig van toepassing zijnde ongevallen geselecteerd. Om over zoveel mogelijk toedrachtsbeschrijvingen te beschikken, zijn hierbij gegevens uit alle beschikbare jaren geanalyseerd. Dit betreft informatie vanaf 1992. In LMR zijn alle ziekenhuisopnamen geselecteerd waarbij de slachtoffers zijn opgenomen in het ziekenhuis in verband met letsel door een ‘ongeval veroorzaakt door in brand vliegen van kleding’ (ICD-9-code E893) of door een ‘in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (zoals benzine, vet enz.) (met in brand vliegen van kleding)’ (ICD-9-code E894). Bij de tweede categorie (E894) kan al dan niet sprake zijn van in brand vliegen van kleding. Weglaten van deze ongevallen kan leiden tot onderschatting van het aantal ziekenhuisopnamen, toevoeging tot een overschatting. Voor de duidelijkheid is de analyse voor de categorie E894 geheel apart gehouden en in bijlage 2 weergegeven. In LMR is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen privé-, sport- en arbeidsongevallen. Echter, uitgaande van gegevens over ziekenhuisopnamen in LIS, is het de verwachting dat de meeste geselecteerde ziekenhuisopnamen het gevolg zijn van een privéongeval met brandende kleding. Gegevens uit de periode 1998-2001 zijn in de analyse meegenomen. In de Doodsoorzakenstatistiek, tot slot, zijn alle slachtoffers van dodelijke ongevallen met de volgende ICD-10 codes geselecteerd: ICD-10-code X05 ‘Blootstelling aan in brand vliegen of smelten van nachtkleding’, ICD-10-code X06 ‘Blootstelling aan in brand vliegen of smelten van overige kleding en uitrusting’ en ICD-10-code X04 ‘Blootstelling aan ontbranding van licht ontvlambaar materiaal’. De laatstgenoemde code is meegenomen in de analyse in bijlage 2, omdat deze code vergelijkbaar is met ICD-9-code E894 (zie LMR). Ook in de Doodsoorzakenstatistiek is geen onderscheid mogelijk tussen privé-, sport- en arbeidsongevallen. Gegevens tot en met 2000 zijn beschikbaar, zodat in dit verband de periode 1998-2000 is geanalyseerd. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan het voorkomen dat in tabellen de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijkt van het totaal. In mei 2000 heeft de vuurwerkramp in Enschede plaatsgevonden, in januari 2001 de nieuwjaarsbrand in Volendam. Het is niet te verwachten dat de vuurwerkramp effect heeft op het aantal slachtoffers met letsel door brandende kleding, omdat kleding waarschijnlijk niet is geregistreerd als betrokken product. Na nieuwjaarsbrand in Volendam is mogelijk wel een aantal slachtoffers met letsel door brandende kleding in de registraties opgenomen; hierbij moet overigens worden bedacht dat een deel van de slachtoffers in het buitenland verpleegd is.
10
Brandbaarheid van kleding
Per registratie wordt in hoofdstuk 3 het eventuele effect van beide rampen besproken. De nadruk ligt in dit rapport echter op het algemene probleem van brandwonden door de jaren heen, ook al is de aandacht voor de rol van kleding mede ingegeven door de genoemde rampen. Tot slot moet worden opgemerkt dat de cijfers uit LIS, LMR en Doodsoorzakenstatistiek niet bij elkaar kunnen worden opgeteld. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste verschilt de selectie van de slachtoffers. Ten tweede worden bij de SEHbehandelingen (LIS) ook slachtoffers meegeteld die na de behandeling op de SEHafdeling zijn opgenomen in het ziekenhuis of zijn overleden. Voor de ziekenhuisopnamen (LMR) geldt dat ook slachtoffers worden meegeteld die, nadat ze zijn opgenomen in het ziekenhuis, zijn overleden. Optellen van de aantallen zou dus leiden tot dubbeltellingen.
11
Brandbaarheid van kleding
3 3.1
Resultaten uit letselregistraties
SEH-behandelingen Jaarlijks vinden gemiddeld 100 SEH-behandelingen plaats na een privé-ongeval waarbij brandende kleding betrokken is (Letsel Informatie Systeem 1998-2001, Consument en Veiligheid). Dit is ongeveer 0,02% van alle privé-ongevallen waarvoor behandeling op een SEH-afdeling plaatsvindt (550.000) en 6% van alle SEH-behandelingen na privé-ongevallen waarbij ‘vuur en vlammen’ als letselmechanisme wordt genoemd (1.600). Ruim een derde van de slachtoffers met letsel door brandende kleding wordt na behandeling op de SEH-afdeling opgenomen in het ziekenhuis (37%, 40). In een enkel geval overlijdt het slachtoffer. Ter vergelijking, voor alle SEH-behandelingen na een privé-ongeval, bedraagt het opnamepercentage 7%. Het aantal SEH-behandelingen in verband met letsel door brandende kleding is in mei 2000 (vuurwerkramp Enschede) en januari 2001 (nieuwjaarsbrand Volendam) niet verhoogd ten opzichte van andere jaren. Een check van de database laat zien dat de slachtoffers van Enschede vermoedelijk, zoals verwacht, als slachtoffers met letsel door explosie van vuurwerk gecodeerd zijn, de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand waarschijnlijk als slachtoffers met letsel door ‘vuur en vlammen’, zonder dat daar specifiek kleding bij genoemd wordt. Het aantal ongevallen met letsel door brandende kleding is klein zodat het niet mogelijk is hele specifieke uitspraken te doen over kenmerken van slachtoffers, toedrachten en letsels. Het volgende kan wel gezegd worden. Kosten De directe medische kosten voor een ongeval met letsel door brandende kleding waarvoor behandeling op een SEH-afdeling plaatsvindt, bedragen gemiddeld 2.800 euro per slachtoffer (Letsel Informatie Systeem 1998-2001, Consument en Veiligheid; Kostenmodel 1997/1998). De jaarlijkse totale directe medische kosten van deze ongevallen bedragen 0,27 miljoen euro. Ongevallen met letsel door brandende kleding zijn relatief dure ongevallen. Ter vergelijking, privé-ongevallen in het algemeen kosten gemiddeld 900 euro per slachtoffer.
12
Brandbaarheid van kleding
Geslacht en leeftijd Het lijkt erop dat iets meer vrouwen dan mannen op de SEH-afdeling worden behandeld in verband met letsel door brandende kleding (tabel 3.1). Er is geen specifieke leeftijdsgroep aan te wijzen waarin speciaal veel van dergelijke ongevallen voorkomen (tabel 3.1). Echter, heel jonge (0-4 jaar) en heel oude (90 jaar en ouder) slachtoffers met letsel door brandende kleding zijn in de periode 1998-2001 in LIS niet geregistreerd. Wordt er naar het aantal slachtoffers per 100.000 inwoners gekeken, valt op dat er slechts sprake is van kleine verschillen. Er zijn aanwijzingen dat vrouwen mogelijk een iets grotere kans hebben op letsel door brandende kleding dan mannen, en 50-plussers een grotere kans dan de middengroep van 25- tot en met 49-jarigen. Een duidelijke risicogroep wat betreft geslacht of leeftijd is niet aan te wijzen.
Tabel 3.1
Jaarlijks aantal en percentage SEH-behandelingen na een privé-ongeval met brandende kleding; geslacht en leeftijd
Geslacht
Aantal per
Aantal per
Aantal
%
100.000*
Leeftijd
Aantal
%
100.000*
Man
40
46
0,56
0-24 jaar
30
31
0,62
Vrouw
50
54
0,65
25-49 jaar
30
34
0,52
50 jaar e.o.
30
35
0,69
Totaal
100
100
0,61
Totaal
100
100
0,61
Bron: Letsel Informatie Systeem 1998-2001, Consument en Veiligheid. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal. *aantal per 100.000 inwoners van betreffende geslacht of leeftijd
Toedracht Van 60% van de ongevallen (60) is bekend wat het slachtoffer aan het doen was ten tijde van het ongeval (tabel 3.2). Het gaat hierbij met name om huishoudelijke werkzaamheden (31%, 30) waaronder koken, schoonmaken en doe-het-zelven. Verder wordt vooral vrijetijdsbesteding genoemd waarbij een nadere specificatie meestal ontbreekt. In de helft van de gevallen is bekend waar het ongeval plaatsvond (tabel 3.2). Dat is in de meeste gevallen in huis en dan vooral in de keuken.
13
Brandbaarheid van kleding
Tabel 3.2
Jaarlijks aantal en percentage SEH-behandelingen na een privé-ongeval met brandende kleding; activiteit en locatie
Activiteit
Aantal
%
Locatie
Aantal
%
Huishoudelijke werkzaamheden
30
31
In woonhuis
40
41
Overig
30
29
Overig
<10
9
Onbekend
40
40
Onbekend
50
50
Totaal
100
100
Totaal
100
100
Bron: Letsel Informatie Systeem 1998-2001, Consument en Veiligheid. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal.
Bij een twintigtal ongevallen met brandende kleding per jaar is bekend dat daarbij een kaars of waxinelichtje betrokken was, bij een tiental ongevallen een brandbare stof zoals benzine, spiritus en wasbenzine. Verder worden enkele ‘kookapparaten’ (fornuis, barbecue, oven en gourmetstel), sigaren en sigaretten, lucifers, vuurwerk en haakse slijpers genoemd. Uit het bovenstaande zou geconcludeerd kunnen worden dat huishoudelijke werkzaamheden en activiteiten in huis de grootste kans op een SEH-behandeling in verband met letsel door brandende kleding met zich meebrengen. Echter gezien het kleine aantal SEH-behandelingen en het relatief grote aantal ongevallen waarbij de activiteit en/of locatie onbekend is, moet het bovenstaande met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Wat betreft de kleding die in brand raakt, is bekend dat in een derde van de gevallen het gaat om een trui of vest (30) en in een tiental gevallen om een t-shirt. Verder worden badjas/kamerjas, sportbroek, blouse, jas, lange broek, jurk, nachtjapon, kous en schoen genoemd. Bij een twintigtal ongevallen geldt dat wel wordt aangegeven dat er een kledingstuk bij het ongeval betrokken was echter zonder een specificatie van het type kledingstuk. Omdat het aantal ongevallen klein is, is het moeilijk een uitspraak te doen over kledingstukken met meer of minder risico. Opvallend is wel dat de kleding die in brand raakt in het merendeel van de gevallen kleding voor het bovenlichaam is. Tabel 1 in bijlage 1 geeft voorbeelden van toedrachtsbeschrijvingen zoals geregistreerd in de Etiologische databank. Letsel Bijna alle slachtoffers hebben brandwonden (96%, 90). In een enkel geval is er sprake van oppervlakkig letsel of een open wond. Ruim de helft van de slachtoffers heeft letsel aan de romp of de bovenste extremiteiten (58%, 60) en nog eens een twintigtal aan het hoofd. Dit is in overeenstemming met het feit dat het brandende kledingstuk in een groot deel van de gevallen een kledingstuk voor het bovenlichaam is. De ernst van het letsel blijkt uit het feit dat ruim een derde van de slachtoffers met letsel door brandende kleding na behandeling op de SEH-afdeling wordt
14
Brandbaarheid van kleding
opgenomen in het ziekenhuis (37%, 40). Soms overlijdt het slachtoffer alsnog (in de periode 1998-2001 is dit voor 1 slachtoffer geregistreerd in LIS).
3.2
Ziekenhuisopnamen Jaarlijks vinden gemiddeld 78 ziekenhuisopnamen plaats naar aanleiding van een privé-, sport- of arbeidsongeval waarbij sprake is van letsel door een ‘ongeval door in brand vliegen van kleding’ (E893). (Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant). Het aantal ziekenhuisopnamen in verband met brandende kleding in mei 2000 (vuurwerkramp Enschede) en januari 2001 (nieuwjaarsbrand Volendam) is niet verhoogd ten opzichte van andere jaren. Een check van de database laat zien dat de slachtoffers van Enschede hoogst waarschijnlijk, zoals verwacht, als slachtoffers met letsel door een ‘ongeval veroorzaakt door explosief materiaal te weten vuurwerk’ (E923.0) gecodeerd zijn. De slachtoffers van de nieuwjaarsbrand zijn vermoedelijk als slachtoffers met letsel door ‘brand in ander (niet woonhuis) of niet gespecificeerd bouwwerk’ (E891) en dan met name als ‘verbranding door brand in ander (niet woonhuis) of niet gespecificeerd bouwwerk’ (E891.3) gecodeerd. Geslacht en leeftijd Tabel 3.3 geeft voor de E-code 983 de verdeling van het aantal ziekenhuisopnamen over de geslachten en diverse leeftijdsgroepen weer. Iets meer mannen dan vrouwen lopen letsel op door in brand vliegen van kleding (55%). Uit de leeftijdsverdelingen (tabel 3.3) kan voorzichtig geconcludeerd worden dat ziekenhuisopnamen in verband met letsel door een ‘ongeval door in brand vliegen van kleding’ (E893) niet zo zeer voorkomen in de middengroepen, maar juist bij jonge en oude mensen.
15
Brandbaarheid van kleding
Tabel 3.3
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door brandende kleding (E893); geslacht en leeftijd Aantal
%
Aantal per 100.000*
Man
42
55
0,54
Vrouw
35
45
0,44
0-9 jaar
11
15
0,57
10-19 jaar
10
13
0,52
20-29 jaar
6
8
0,29
30-39 jaar
8
10
0,29
40-49 jaar
9
12
0,39
50-59 jaar
6
7
0,29
60-69 jaar
6
7
0,42
70-79 jaar
11
14
1,1
80 jaar e.o.
11
15
2,2
Totaal
78
100
0,49
Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal. *aantal per 100.000 inwoners van betreffende geslacht of leeftijd.
Wordt er gekeken naar het aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 inwoners (tabel 3.3), dan zijn er aanwijzingen dat ouderen (70 jaar en ouder) een relatief grote kans lopen in het ziekenhuis te worden opgenomen in verband met een ‘ongeval door in brand vliegen van kleding’ (E893). Toedracht Uit tabel 3.4 valt op te maken dat een groot deel van de ongevallen in of om huis plaatsvindt. Bij de interpretatie van de aantallen/percentages moet rekening worden gehouden met het feit dat van een aanzienlijk deel van de ongevallen de locatie onbekend is. De Landelijke Medische Registratie bevat geen nadere informatie over de toedracht van de ongevallen.
16
Brandbaarheid van kleding
Tabel 3.4
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door brandende kleding (E893); locatie Aantal
%
In en om huis
53
68
Industriegebouw –terrein
2
2
Plaats voor sport, recreatie
3
4
Straat en andere openbare weg
3
4
Openbaar gebouw
2
2
Instelling waar personen verblijven
5
6
Overig
1
2
Onbekend
10
12
Totaal
78
100
Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal.
Letsel Bij bijna alle slachtoffers is er sprake van een brandwond. In een enkel geval wordt een fractuur of een vergiftiging geregistreerd. Van de slachtoffers die zijn opgenomen in het ziekenhuis in verband met letsel door een ‘ongeval met in brand vliegen van kleding’ overlijdt 10% oftewel gemiddeld 8 slachtoffers per jaar (tabel 3.5).
Tabel 3.5
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door brandende kleding (E893); overleden ja/nee Aantal
%
Overleden
8
10
Niet overleden
70
90
Totaal Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant.
78
100
3.3
Dodelijke ongevallen In de Doodsoorzakenstatistiek worden jaarlijks gemiddeld 6 slachtoffers van dodelijke privé-, sport-, of arbeidsongevallen met brandende kleding geregistreerd (Doodsoorzaken-statistiek 1998-2000, CBS). In de geanalyseerde periode overleden jaarlijks gemiddeld 2 slachtoffers door ‘blootstelling aan in brand vliegen of smelten van nachtkleding’ (X05) en bij 4 slachtoffers ging het om ‘in brand vliegen of smelten van overige kleding en uitrusting’ (X06). Het aantal dodelijke ongevallen in de Doodsoorzakenstatistiek wijkt iets af van het aantal zoals geregistreerd in LMR. Mogelijk ligt hier een verschil in selectie aan ten grondslag.
17
Brandbaarheid van kleding
Het geanalyseerde bestand betrof de periode 1998-2000. Dit betekent dat de slachtoffers van de nieuwjaarbrand in Volendam (januari 2001) in dit bestand ontbreken. Het aantal doden door een ongeval met brandende kleding is in 2000 (vuurwerkramp Enschede) niet verhoogd ten opzichte van andere jaren. Een check van de database laat zien dat de slachtoffers van Enschede, zoals verwacht, als slachtoffers van het ‘afgaan van vuurwerk’ (W39) geregistreerd zijn. Alhoewel het aantal slachtoffers klein is en uitspraken over kenmerken van slachtoffers en letsels met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, kan toch het volgende opgemerkt worden. Geslacht en leeftijd Het merendeel van de dodelijke slachtoffers van ‘blootstelling aan het in brand vliegen van overige kleding en uitrusting’ (X06) is vrouw en vrijwel alle slachtoffers zijn 65 jaar of ouder (tabel 3.6). Uit het aantal dodelijke ongevallen per 100.000 inwoners (tabel 3.6) kan geconcludeerd worden dat er aanwijzingen zijn dat ouderen (X05, X06) en vrouwen (X06) een relatief grote kans lopen op een dodelijk ongeval door blootstelling aan brandende kleding. Wordt hierbij de jongste met de oudste leeftijdscategorie vergeleken, dan is er sprake van ongeveer een verhonderdvoudiging van het aantal dodelijke ongevallen per 100.000 inwoners. De aantallen zijn echter erg klein, dus het bovenstaande kan alleen met grote voorzichtigheid gezegd worden. Toedracht Informatie over de toedracht van de ongevallen ontbreekt in de registratie. Letsel Bij vrijwel alle slachtoffers is er sprake van brandwonden, in een enkel geval zijn zogenaamde ‘toxische gevolgen van gas, damp of rook’ geregistreerd.
18
Brandbaarheid van kleding
Tabel 3.6
Jaarlijks aantal en percentage dodelijke ongevallen met letsel door brandende kleding; geslacht en leeftijd Blootstelling aan in brand vliegen of
Blootstelling aan in brand vliegen of smelten
smelten van nachtkleding (X05)
van overige kleding en uitrusting (X06)
Aantal per
Aantal per
Aantal
%
100.000*
Aantal
%
100.000*
Man
1
50
0,013
<1
8
0,0042
Vrouw
1
50
0,012
4
92
0,050
0-64 jaar
<1
17
0,0024
1
15
0,0049
65-79 jaar
<1
17
0,020
2
38
0,10
80 jaar e.o.
1
67
0,26
2
46
0,39
Totaal
2
100
0,013
4
100
0,027
Bron: Bron: Doodsoorzakenstatistiek 1998-2000, Centraal Bureau voor de Statistiek. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal. *aantal per 100.000 inwoners van betreffende geslacht of leeftijd
19
Brandbaarheid van kleding
4
Risicobeoordeling
In dit hoofdstuk wordt nader beschouwd welke risico’s verbonden zijn aan de brandbaarheid van kleding. Risico wordt hier zoals gebruikelijk gedefinieerd als: de combinatie van ernst van letsel of schade en de waarschijnlijkheid van dit letsel. De methode die Consument en Veiligheid hanteert wordt kort toegelicht in 4.1, en de resultaten worden gepresenteerd in 4.2.
4.1
Methode risicobeoordeling Bij de risicobeoordeling worden twee hoofdfasen onderscheiden: -
Risicoanalyse: systematisch gebruik van beschikbare informatie om gevaren te identificeren en beschrijven (kwalitatief) en om risico’s te schatten (kwantitatief).
-
Risico-evaluatie: procedure om te bepalen of een risico getolereerd kan of moet worden. De term ‘tolereren’ sluit aan bij het begrip ‘tolerable risk’ dat in ISO/IEC Guide 51 is gedefinieerd. Gegevens die hierbij een rol spelen zijn onder andere de mogelijkheden om het product te verbeteren, en de mogelijkheden en motivatie van de consument om het gevaar te herkennen en af te wenden. Bij de risicoanalyse wordt eerst nagegaan welke interacties tussen productgerelateerde gevaren, verschillende categorieën personen, hun handelingen en de eigenschappen van de omgeving mogelijk zijn en tot letsel kunnen leiden. Deze kwalitatieve fase levert dus denkbare scenario’s op. Uiteraard bieden de gegevens uit letselregistraties hiervoor aanknopingspunten, maar vooral bij lage aantallen ongevallen is een systematische aanpak met behulp van checklists zinvol; het ontbreken van gerapporteerde letsels betekent niet dat er geen risico’s zijn. In dit rapport ligt de focus op één gevaar, namelijk brandbaarheid. Dit beperkt het aantal mogelijke scenario’s. Het tweede deel van de risicoanalyse is het schatten van de ernst van het letsel en de kans op dit letsel. Consument en Veiligheid hanteert voor ernst een indeling in vier klassen: matig; serieus; ernstig (met blijvende gevolgen); en dodelijk letsel. De kans wordt uitgedrukt in een schaal van 5 klassen: van zeer onwaarschijnlijk tot uiterst waarschijnlijk. Bij de bepaling van de kans worden de volgende vragen gesteld:
-
welk soort handeling van de persoon leidt tot het scenario? (onbedoelde handeling, bedoelde handeling of geen handeling nodig);
-
welke invloed heeft de omgeving op het handelen? (handeling wordt sterk gestimuleerd door de omgeving, of omgeving is niet cruciaal);
-
is het productgevaar altijd aanwezig? (ja of nee);
20
Brandbaarheid van kleding
-
welke invloed heeft de omgeving op het productgevaar (gevaar manifesteert zich alleen in combinatie met specifieke omgevingsfactoren, of omgeving is niet cruciaal). De combinatie van ernst en kans leidt tot indeling van het scenario in een risicoklasse, aangeduid met A (zeer laag; matig letsel tenzij dit uiterst waarschijnlijk is) t.m. E (zeer hoog; dodelijk letsel tenzij dit zeer onwaarschijnlijk is). De risicoklasse is een indicatie van het individuele risico. In de risico-evaluatie wordt afgewogen of het risico door veel mensen wordt gelopen (blootstelling) en of het risico te tolereren is. De blootstelling wordt ingedeeld in de klassen zeer laag, laag, hoog of zeer hoog volgens twee criteria:
-
de verspreiding van het product (meer, c.q. minder dan 50% van de relevante populatie heeft het product);
-
de gebruiksintensiteit van het product (meer, c.q. minder dan 1 keer per maand). De tolereerbaarheid wordt ingedeeld in de klassen laag, gemiddeld of hoog volgens drie vragen:
-
is het eenvoudig het product aan te passen en daarmee het primaire scenario te voorkomen?
-
kan er redelijkerwijs worden verwacht dat het letsel voorkomen wordt of gereduceerd wordt doordat de persoon eraan ontsnapt of zich beschermt?
-
is de conditie van het individu van invloed, m.a.w. is er verhoogd risico voor bepaalde individuen (handicap, leeftijd)? Bij de methode van risicobeoordeling die Consument en Veiligheid hanteert worden de schattingen uitgevoerd door 3 personen, die vervolgens de resultaten met elkaar vergelijken en tot een gezamenlijk oordeel komen. De medewerkers die hierbij zijn betrokken hebben ervaring met het uitvoeren van risicobeoordelingen.
4.2
Resultaten risicobeoordeling In tabel 1 van bijlage 3 zijn voor diverse soorten kledingstukken de gegeneraliseerde scenario’s weergegeven waarbij deze kleding in brand kan vliegen. Bij het opstellen van deze scenario’s is gebruik gemaakt van de toedrachtgegevens uit LIS (zie 3.1) en de Etiologische databank (zie bijlage 1). De scenario’s zijn opgebouwd uit combinaties van een specifiek kledingstuk, een omgevingsfactor en eventuele handelingen van een persoon (doorgaans het slachtoffer). Er is vaak sprake van een primair scenario (contact van het kledingstuk met de ontstekingsbron) en een secundair scenario (doorbranden van het kledingstuk en ontstaan van letsel). Hierop zal doorgaans nog een tertiaire fase volgen waarin het slachtoffer probeert de vlammen te blussen, dus de gevolgen
21
Brandbaarheid van kleding
probeert te beperken. Deze fasen zijn ook onderscheiden door Haddon (zie hoofdstuk 5). In tabel 2 van bijlage 3 is voor de scenario’s die volgens onze beoordeling waarschijnlijk, dan wel zeer waarschijnlijk zijn, de inschaling van waarschijnlijkheid, risicoklasse, blootstelling en tolereerbaarheid weergegeven. Met de door Consument en Veiligheid gehanteerde methode (zie 4.1) zijn de volgende conclusies te trekken: Het letsel wordt in de meeste gevallen als ‘ernstig’ geclassificeerd, omdat de brandwonden blijvende gevolgen (in ieder geval littekens) opleveren die zichtbaar zijn; alleen als het brandende gedeelte van de kleding beperkte omvang heeft en gemakkelijk kan worden opgemerkt, en de gevolgen dus beperkt kunnen blijven, is het letsel als ‘serieus’ geclassificeerd. Bij de bepaling van de kans is duidelijk dat er altijd een omgevingsfactor (ontstekingsbron) nodig is om het gevaar (brandbaarheid) manifest te laten worden. De kans wordt dan vooral zeer hoog geschat bij scenario’s waar geen handeling van de persoon nodig is (zoals de omvallende kaars) of waarbij een gebruikelijke handeling plaats vindt (pan van het vuur halen). Een geringe kans is met name mogelijk als verwacht wordt dat het contact met de ontstekingsbron korter is dan nodig om de kleding te ontsteken. De combinatie van ernst en kans leidt ertoe dat de risico’s voor veel scenario’s als vrij groot (risicoklasse C en D) worden beschouwd, vooral vanwege de potentiële ernst. Opmerkelijk is dat voor één scenario de uitkomsten voor verschillende typen kleding (bijvoorbeeld trui, T-shirt, blouse) nauwelijks van elkaar afwijken. Er wordt dus niet verwacht dat de risico’s sterk afhangen van het type kleding. Juist bij de scenario’s met hoge kans (de omvallende kaars) is de aard van het kledingstuk vrijwel niet van invloed, omdat in deze scenario’s een relatief lange contacttijd te verwachten is en ontsteking van het kledingstuk dus vrijwel altijd mogelijk is. Wel moet bij een aantal scenario’s worden bedacht dat het materiaal en de snit veel verschil kunnen maken. Een wijd vallend T-shirt of een trui met wijde mouwen zal relatief gemakkelijk met een kaarsvlam in aanraking komen. Daarnaast is de kans op het verspreiden van de vlammen groot bij ruim vallende kleding en bij bepaalde materialen. De blootstelling is voor de meeste kledingstukken zeer hoog, omdat mensen vrijwel continu kleren dragen. Omdat er een ontstekingsbron nodig is om de kleding daadwerkelijk in brand te steken, kan ook de blootstelling aan open vuur hierbij worden beschouwd. Ook op basis hiervan moeten we de blootstelling vaak als zeer hoog classificeren: meer dan de helft van de bevolking heeft toegang tot een open vuurbron (bijvoorbeeld lucifers, aansteker, gasfornuis), en deze populatie zal hier gemiddeld meer dan 1 keer per maand mee werken. Voor speciale
22
Brandbaarheid van kleding
scenario’s zoals kaarsen aansteken of kinderen die met vuur spelen zal de blootstelling lager zijn. Het feit dat er een omgevingsfactor nodig is voor het optreden van een scenario is in de kans ook meegenomen. De contacttijden die in de praktijk optreden zijn echter niet uit de ongevalsgegevens af te leiden. De tolereerbaarheid van risico is meestal als gemiddeld of laag geclassificeerd. Een beperkt risico is te tolereren als het product moeilijk veiliger te maken is, en als te verwachten is dat de vlammen snel gezien worden en gedoofd kunnen worden. Aangezien kinderen en ouderen met dit laatste doorgaans meer moeite zullen hebben (paniek, slechtere zintuiglijke waarneming, minder snelle reacties) ligt het niet voor de hand het risico zonder meer te tolereren. Uit de beschrijvingen in de etiologische databank blijkt trouwens dat ook jongere volwassenen vaak in paniek raken, proberen kledingstukken uit te trekken en (bij truien e.d.) dan verbrandingen aan het hoofd oplopen. De mogelijkheden om het letsel te ontlopen zijn dus zeer beperkt, wat betekent dat alleen een zo laag mogelijk risico getolereerd kan worden. Lage of gemiddelde tolereerbaarheid bij een vrij groot risico houdt in dat naar maatregelen gezocht moet worden om het risico te verkleinen zo lang dit met redelijke middelen mogelijk is. Hiervoor staan in principe twee wegen open: de ernst verminderen of de kans verkleinen.
23
Brandbaarheid van kleding
5
Opties voor risicoreductie
Na het bepalen van de risico’s worden in dit hoofdstuk de mogelijkheden voor risicoreductie nagegaan. De algemene aanpak hierbij is gebaseerd op de klassieke 3
methode van Haddon : van iedere factor die tot risico bijdraagt moet worden nagegaan of deze factor kan worden beïnvloed, zodanig dat het risico wordt gereduceerd. Daarbij onderscheidt Haddon verschillende fasen: pre-event, event en post-event. De eventueel te beïnvloeden factoren worden onderscheiden in persoon, letselbron (in termen van producteigenschappen), fysieke omgeving en sociale omgeving. De combinatie van fasen en factoren levert de Haddon-matrix met 12 vakken op:
Tabel 5.1 – Haddon-matrix Persoon
Letselbron
Fysieke omgeving
Sociale omgeving
Pre-event Event Post-event Bron: Haddon 1980
Gezien de context van de vragen van de Voedsel en Warenautoriteit (het voorgenomen Warenwetbesluit) is de analyse in dit rapport beperkt tot de mogelijkheden die de kleding zelf biedt. Maatregelen die de persoon zelf kan nemen of die in de omgeving genomen kunnen worden zijn zeker denkbaar (met name voorlichting aan de consument, aanpassen van fornuizen), maar vallen buiten het bestek van deze opdracht. Wel is met behulp van literatuuronderzoek op de onderzoeksvraag ingegaan in hoeverre de consument bekend is met het risico op in brand vliegen van kleding (zie hoofdstuk 1), en in 5.1 worden de resultaten hiervan weergegeven. Zoals in hoofdstuk 4 aangegeven is risicoreductie met kleding als aangrijpingspunt mogelijk via twee wegen: vermindering van de kans op een scenario, of verkleinen van de ernst van het letsel dat kan ontstaan. In 5.2 wordt samengevat wat hierover in de literatuur te vinden is, naast het vrij complete overzicht dat al in het TNO1
rapport staat.
5.1
Bekendheid van de consument met risico’s In het literatuurbestand van Consument en Veiligheid en in on-line indices van tijdschriften is gezocht naar informatie in hoeverre de consument bekend is met
24
Brandbaarheid van kleding
het risico dat kleding in brand kan vliegen. Over dit specifieke onderwerp bleek echter geen enkele publicatie beschikbaar. Uit meer algemene literatuur is wel bekend dat consumenten zich weinig bewust 4
zijn van risico’s die zij lopen. In het proefschrift van Weegels bijvoorbeeld is de reconstructie van uiteenlopende ongevallen beschreven (waaronder één case van het in brand vliegen van een kamerjas). Een van haar conclusies is dat een grote meerderheid van de slachtoffers zich niet bewust was dat zij een risico liepen vlak voor het ongeval gebeurde. In het kader van de ontwikkeling van het Nationaal Voorlichtingsprogramma Brandveiligheid door Consument en Veiligheid is een onderzoek uitgevoerd naar 5
de risicobeleving door de consument . Uit dit onderzoek bleek dat men de kans om zelf betrokken te worden bij een brand thuis of als bezoeker van een openbaar toegankelijke gelegenheid klein vindt. Er is hierbij niet specifiek gevraagd naar de brandbaarheid van kleding, maar de uitkomst wijst er niet op dat respondenten hier veel risico zien. Ook uit effectevaluaties van eerdere campagnes op het gebied van brandveiligheid komt een dergelijk beeld naar voren: men heeft niet het idee dat menselijk handelen veel invloed heeft op het ontstaan van brand, en daarnaast is de houding “het overkomt mij toch niet”. In Engeland is door het Department of Trade and Industry (DTI) een onderzoek 6
gedaan naar de risicogroepen voor kledingbranden . Uit dit onderzoek bleek dat in 55% van de gevallen de vrouw betrokken is bij zware ongelukken door een kledingbrand. Een reden hiervoor is de kleding die ze dragen; wijde kledingstukken als jurken en nachtponnen. Deze waren voor 75 tot 100% betrokken bij de ongelukken die in deze groep gebeurden. Op de bekendheid met risico’s is in dit onderzoek niet ingegaan.
5.2
Vermindering van risico’s door maatregelen ten aanzien van kleding Er zijn diverse eigenschappen van kleding die ertoe zouden kunnen bijdragen dat 1
de kans op een scenario of de ernst van het letsel dat kan ontstaan kleiner wordt : -
kleine kans op contact met ontstekingsbron;
-
lange ontstekingstijd;
-
trage verspreiding van de vlammen;
-
uitdoven bij wegnemen van de ontstekingsbron;
-
materiaal dat niet smelt en druipt;
-
korte nagloeitijd;
-
hoge Limiting Oxygen Index (minimale zuurstofgehalte in een mengsel van zuurstof en stikstof, waarbij het materiaal nog juist blijft branden na ontsteking);
-
geen spontane ontbranding bij hoge temperatuur en luchttoevoer. De meeste van deze eigenschappen zijn gerelateerd aan het materiaal. De snit van de kleding heeft sterke invloed op de kans op contact met een ontstekingsbron (met name bij ruimvallende kleding is de kans groot), en ook op de
25
Brandbaarheid van kleding
verspreidingssnelheid van de vlammen (door de aanwezigheid van plooien wordt bijvoorbeeld zuurstoftoevoer bevorderd). Het probleem bij het beïnvloeden van deze eigenschap is dat consumenten verschillende maten hebben en bovendien keuzes willen hebben die door mode worden bepaald. Dit leidt ertoe dat de consument altijd kan kiezen voor kleding die niet nauwsluitend is. In voorlichting adviseert de Amerikaanse Consumer Product Safety Commission (CPSC) geregeld om bij nachtkleding voor kinderen te kiezen voor brandwerende of nauwsluitende typen. Op nauwsluitende kindernachtkleding eist de CPSC een geel kaartje en een etiket om gebruikers erop te attenderen dat het kledingstuk niet brandwerend is.
7
Gezien deze beperkte mogelijkheden om via de snit het risico te beperken is het niet verrassend dat wetgeving in landen als de Verenigde Staten en Zweden zich met name heeft gericht op het testen van de ontsteekbaarheid en de snelheid van 1
vlamverspreiding. In het TNO-rapport is hierop uitvoerig ingegaan. Een belangrijke recente ontwikkeling is dat in de Verenigde Staten wordt gepleit voor een verscherping van de norm voor brandbaarheid van kleding. De CPSC 8
heeft het voornemen voor een update in 2002 aangekondigd. De National Association of State Fire Marshals (NASFM) heeft hierop gereageerd met een 9
pleidooi voor een aanzienlijke aanscherping van de norm. De NASFM is van mening dat de ontstekingstijd van 1 seconde in de huidige norm te kort is en verhoogd zou moeten worden naar ten minste 5 seconden. Ook stelt de NASFM voor de stand van het te testen weefsel te veranderen van 45° in 90° (verticaal), en het ontstekingspunt te kiezen aan de onderrand. De afmeting van de ontstekingsvlam zou vergroot moeten worden, en het criterium voor goedkeuring van de kleding zou de omvang van de vlamverspreiding moeten zijn, niet de snelheid van vlamverspreiding. Als deze voorstellen zouden worden overgenomen (wat uiteraard nog niet zeker is), zou de testmethode in ieder geval meer gaan lijken op die in de Europese norm EN 1103, die een verticaal monster, een grotere gasvlam en een ontstekingstijd van 10 seconden voorschrijft. Ook de methode die in het Convenant Nachtkleding wordt gehanteerd lijkt hier sterk op: 5 seconden vlamcontacttijd en verticaal monster.
27
Brandbaarheid van kleding
6
Conclusies en aanbevelingen
Uit de analyse van de diverse letselregistraties en de risicobeoordeling kan een aantal conclusies worden getrokken. Deze conclusies worden in dit hoofdstuk gepresenteerd, waarbij wordt ingegaan op de onderzoeksvragen genoemd in 1.1.
6.1
Letsels en specifieke risicogroepen De onderzoeksvragen naar aantallen letsels en specifieke risicogroepen kunnen als volgt worden beantwoord. Door het in brand vliegen van kleding worden elk jaar ongeveer 100 personen op een SEH-afdeling behandeld; 78 personen worden in een ziekenhuis opgenomen en 6 à 8 personen overlijden. Vergeleken met andere typen privé-ongevallen komt het in brand vliegen van kleding dus niet frequent voor: het totaal aantal privé-ongevallen dat leidt tot een SEH-behandeling is 550.000. Naast de genoemde aantallen vinden nog gemiddeld 98 ziekenhuisopnamen per jaar plaats na ongevallen door in brand vliegen van ontvlambaar materiaal (zoals benzine en vet) met mogelijk als gevolg daarvan in brand vliegen van kleding. Deze laatste categorie is alleen in een bijlage nader beschouwd, omdat maatregelen op het gebied van de brandbaarheid van kleding hier waarschijnlijk weinig invloed op zullen hebben. De ernst van de brandwonden is relatief groot. Dit blijkt uit de kosten (zie hieronder) en het percentage van de op de SEH behandelde slachtoffers die vervolgens moeten worden opgenomen in het ziekenhuis (37%); voor privéongevallen in totaal is het percentage opnamen slechts 7%. De directe medische kosten van letsels door brandende kleding die op een SEHafdeling worden behandeld bedragen gemiddeld 2.800 euro, wat ongeveer drie keer zo hoog is ten opzichte van de gemiddelde kosten voor alle typen privéongevallen (900 euro). Per jaar zijn de kosten voor al deze slachtoffers 270.000 euro. Het is belangrijk hierbij te bedenken dat het kostenmodel alleen toe te passen is op de in LIS geregistreerde slachtoffers. Het grotere aantal ziekenhuisopnamen geregistreerd in de LMR (78) ten opzichte van het aantal dat blijkt uit LIS (40; zie 3.1) wijst erop dat opname vaak rechtstreeks plaatsvindt. Dit zal zeker ook vaak plaatsvinden bij de patiënten met ernstige brandwonden die in de brandwondencentra terecht komen. In de totale kosten wordt daarom nog een aanzienlijke bijdrage verwacht van de rechtstreeks in ziekenhuizen opgenomen patiënten.
28
Brandbaarheid van kleding
Uitspraken over risicogroepen moeten voorzichtig worden gehanteerd vanwege de lage aantallen. Met deze restrictie kan wel worden gesteld dat vrouwen, en personen van 50 jaar en ouder, mogelijk een hogere kans hebben op een SEHbehandeling wegens letsel door brandende kleding. De kans op ziekenhuisopname na het in brand vliegen van kleding is het grootst voor personen van 70 jaar en ouder en daarna voor kinderen van 0-9 jaar. De kans op overlijden na het in brand vliegen van kleding is relatief groot voor vrouwen en personen van 65 jaar of ouder, maar het totaal aantal slachtoffers is hier erg klein.
6.2
Scenario’s en risico’s Uit de letselregistraties kunnen conclusies worden getrokken over de ongevalstoedracht, al maken ook hierbij de lage aantallen de uitspraken onzeker. Het in brand vliegen van kleding vindt meestal in huis plaats en daarbij vooral in de keuken; de locatie is echter vaak niet bekend. De slachtoffers waren vaak bezig met huishoudelijke werkzaamheden. Betrokken producten zijn onder andere kaarsen of waxinelichtjes, verwarmingsbronnen voor het koken (fornuis, barbecue, over, gourmetstel), sigaren en sigaretten, lucifers, vuurwerk en gereedschap dat vonken veroorzaakt (haakse slijpers). Kleding die vlam vat is vaak bestemd voor het bovenlichaam; dit is in overeenstemming met scenario’s waarbij iemand boven een vlam hangt, zoals ze in de Etiologische databank geregeld worden genoemd. Ook het naar boven verspreiden van vlammen kan hierbij een rol spelen. Broeken lijken vooral vlam te vatten nadat er brandbare vloeistof op is terecht gekomen. De gegeneraliseerde scenario’s die zijn opgesteld en waarop de risicobeoordeling is toegepast gelden vaak voor een breed scala van kledingstukken. Het letsel wordt in de meeste gevallen als ‘ernstig’ geclassificeerd vanwege de blijvende gevolgen zoals littekens. De kans op letsel is volgens het model vooral groot als geen bewuste handeling van de persoon nodig is, omdat men dan vaak niet zal merken dat het kledingstuk vlam vat. De combinatie van ernst en kans leidt ertoe dat de risico’s voor veel scenario’s als vrij groot worden beschouwd. Het type kledingstuk heeft nauwelijks invloed op de classificatie van de risico’s; wel kan het uitmaken of men bij de schatting van de kans denkt aan een wijd vallend of aan een strak zittend kledingstuk. Bij kleding moeten we uitgaan van hoge blootstelling van het gevaar van brandbaarheid, omdat kleding dagelijks en vrijwel continu wordt gedragen en ook het contact met vuur geregeld mogelijk is. Uit de ongevalsgegevens is geen conclusie te trekken over de in de praktijk optredende contacttijden. Nader gedetailleerd onderzoek van individuele ongevallen zou nodig zijn om hier meer informatie over te verkrijgen.
29
Brandbaarheid van kleding
Een vrij groot risico zou alleen te tolereren zijn als het product niet te verbeteren is of als er redelijkerwijs mag worden verwacht dat de consument letsel kan voorkomen (in dit geval zou de consument dan de vlammen eerst moeten opmerken en vervolgens doven). Uit de risicobeoordeling concludeert Consument en Veiligheid, ondanks een absoluut gezien laag aantal letsels, het wenselijk is het risico te verlagen. Omdat uit de letselregistraties enige oververtegenwoordiging blijkt van ouderen en kinderen lijkt het op het eerste gezicht zinvol een hoger beschermingsniveau te kiezen voor deze groepen. Het verschil in kans is echter erg klein en bovendien is kleding voor ouderen, in tegenstelling tot kinderen, geen duidelijk te onderscheiden categorie. Ook geeft de risicobeoordeling overeenkomstige uitkomsten voor diverse typen kleding, Op grond van deze overwegingen is een speciaal beschermingsniveau voor bepaalde soorten kleding niet gerechtvaardigd.
6.3
Bekendheid van consument met risico’s Maatregelen om risico’s te verminderen kunnen zich onder meer richten op de persoon. Voorlichting van de consument is een goede mogelijkheid; gezien het feit dat altijd een ontstekingsbron nodig is voor de scenario’s, zou gewaarschuwd moeten worden voor de combinatie van kleding met ontstekingsbronnen. Naar de bekendheid van de consument met de brandbaarheid van kleding is echter geen 5
specifiek onderzoek gedaan. Wel blijkt uit meer algemeen belevingsonderzoek dat men de kans om slachtoffer te worden van een brand in het algemeen laag schat. Dit is in overeenstemming met de bevinding dat slachtoffers die werden geïnterviewd zich in meerderheid niet bewust waren van het risico dat ze liepen.
4
Gedragsverandering bij de consument is pas te bevorderen nadat dit bewustzijn versterkt is. Dit vereist goede samenwerking in informatievoorziening tussen bedrijfsleven en overheid; voorbeelden hiervan zijn de waarschuwing die op grond van het Convenant Brandveiligheid Nachtkleding op bepaalde kleding voor volwassenen moet worden aangebracht, en de voorlichtingscampagne door Consument en Veiligheid in opdracht van de overheid over brandveiligheid.
6.4
Opties voor risicoreductie door eisen aan kleding Er zijn diverse eigenschappen van kleding die ertoe zouden kunnen bijdragen dat de kans op een scenario of de ernst van het letsel dat kan ontstaan kleiner wordt.
1
De meeste van deze eigenschappen zijn gerelateerd aan het materiaal. De snit van de kleding heeft vooral sterke invloed op de kans op contact met een ontstekingsbron en op de verspreidingssnelheid van de vlammen. Omdat consumenten verschillende maten hebben en bovendien keuzes willen hebben in modellen is het stellen van algemene eisen aan de snit niet goed mogelijk. Wel
30
Brandbaarheid van kleding
kan bijvoorbeeld worden geadviseerd om nauwsluitende nachtkleding voor kinderen te kiezen. De belangrijkste mogelijkheid die overblijft om het risico te beperken is het beperken van de ontsteekbaarheid en de snelheid van vlamverspreiding. In het 1
TNO-rapport is hierop uitvoerig ingegaan. De regelgeving uit de Verenigde Staten is min of meer als voorbeeld genomen, en daarom is het belangrijk te weten dat momenteel wordt gepleit voor een aanzienlijke verscherping van de Amerikaanse norm voor brandbaarheid van kleding. Met name verlenging van de ontstekingstijd (van 1 seconde naar ten minste 5 seconden), verticaal opstellen van het monster en grotere afmeting van de ontstekingsvlam worden voorgesteld. Als deze voorstellen in de USA zouden worden overgenomen, zou de testmethode voor de aspecten oriëntatie van het monster en grootte van de ontstekingsvlam overeenkomen met de Europese norm EN 1103. De voorgestelde methode komt op deze punten en qua ontstekingstijd overeen met de methode die in het Convenant Nachtkleding wordt gehanteerd. De methode uit het Convenant Nachtkleding is dus volgens de huidige inzichten realistisch en op basis van de risicobeoordeling (zie paragraaf 6.2) is er geen aanleiding speciale beschermingsniveaus voor bepaalde soorten kleding na te streven. Het is daarom redelijk een beschermingsniveau voor kleding te hanteren, dat gelijkwaardig is aan het niveau uit het Convenant Nachtkleding.
31
Brandbaarheid van kleding
Literatuur
1
Kaasjager ADJ. Brandveiligheid opnieuw bekeken – Aanbevelingen voor regelgeving. Enschede: TNO Industrie; 2001.
2
Safety Aspects – Guidelines for their inclusion in standards. ISO/IEC Guide 51. Genève: International Organisation for Standardisation; 1999.
3
Haddon W Jr. Advances in the Epidemiology of injuries as a basis for Public Policy. Public Health Reports 1980, 95: 411-421.
4
Weegels MF. Accidents involving consumer products. Proefschrift TU Delft; 1996.
5
Jonkers R, Weerdt I de. Kennis, opvattingen en gedrag ten aanzien van brandveiligheid. Rescon; 2002.
6
DTI Home Safety Network - Clothing Fires, Clothing Fires: Clothing flammability accidents study. Beschikbaar op: http//www.dti.gov.uk/homesafetynetwork/cf_raccs.htm. Bezocht 20 december 2002.
7
U.S. Consumer Product Safety Commission, CPSC alerts shoppers to dangers of using loose fitting cotton garments as sleepwear for kids, december 2002; beschikbaar op: http//www.cpsc.gov/cpscpub/prerel/prhtml03/03050.html
8
CPSC considers updating 50-year old clothing flammability standard. Product safety & liability reporter 2002; 30(36): 816. NASFM urges Commission to improve flammability standards in three stages. Product safety & liability reporter 2002; 30(46): 1045-1046.
9
NASFM urges Commission to improve flammability standards in three stages. Product safety & liability reporter 2002; 30(46): 1045-1046.
33
Brandbaarheid van kleding
Bijlage 1
Tabel 1
Gegevens uit letselregistraties
Toedrachtsbeschrijvingen van priv•é-ongevallen met brandende kleding waarvoor de slachtoffers behandeld zijn op een SEH-afdeling van een ziekenhuis
Geslacht, leeftijd Vrouw, 74j
Vrouw, 7j
Man, 3j
Onbekend Onbekend Man 56j Onbekend
Onbekend
Vrouw, 57j
Onbekend
Toedracht We waren een dag naar de camping en zaten in de caravan toen er na ongeveer 10 minuten een gasexplosie was door een gaslek. Ik kreeg een steekvlam in mijn gezicht en mijn kleding stond in brand. Ik ben daarna naar buiten gegaan. Ik heb in het natte gras gerold. Daardoor waren de vlammen snel weg, maar ik had brandwonden in gezicht, handen en voeten. Mijn kind speelde op het trottoir voor ons huis met klappertjes. Ze tikte met een steentje een voor een de klappetjes af. Bij het 9e klappertje (strookje met afgetikte klappertjes is in ons bezit) vatte haar kleding vlam. Er waren geen derden aanwezig. Ze rende naar de voordeur van ons huis om bij onze oudste dochter hulp te vragen. Samen liepen zij al brandend, naar onze buren en vervolgens naar de buren van de buren. Daar werd ze uiteindelijk geblust, later werd vastgesteld dat ze voor 72% van haar lichaam daarbij 3e graads verbrand was. Mijn zoontje Ricardo was aan het spelen met zijn broertje Dennis. Ze waren boven. Boven vond Ricardo een aansteker waarmee hij is gaan spelen, tenminste, dat denk ik. En wat er voor de rest gebeurd is, weet ik niet. Ik weet alleen dat hij als een brandende fakkel naar beneden kwam. Ruim 10% brandwonden waarvan 6% derdegraads bij romp/nek en onder de oksels. Stond bij gasfornuis. Lucifer vatte vlam in kleding. Gooide de lucifer langs mijn kleding in prullenbak. Kleding in brand. Oksel en rug 3e graads verwondingen. Moeder stond te telefoneren. Zij stond met haar kleding vlak tegen een brandende kaars aan. Haar kleding vatte vlam. IJzer slijpen met een slijptol waarbij mijn kleding (overhemd) vlam vatte. Derde graads verbranding onder mijn arm. Mevouw zat in de stoel een sigaret te roken en heeft deze op de rok laten vallen. De rok is beginnen te smeulen. Bovenlichaam is daardoor voor 15% verbrand, 2e en 3e graads brandwonden aan romp, linkerarm en beide bovenbenen. Mevrouw is ’s middags door nicht gevonden die haar de kleren heeft uitgetrokken. Mevrouw is daarna naar Beverwijk gebracht en is daarna verschillende malen geopereerd. en opgenomen in verpleeghuis. Ik was de bovenkant van een olievat aan het af slijpen met een slijptol. Mijn overhemd vatte vlam. Ik probeerde uit te slaan, maar toch maar heel snel overhemd uit gegooid. Onder mijn arm derde graads verbranding met ook nog tweede graads verbranding. Ik maakte op de voorste pit van een gasfornuis wat eten warm. Toen dit te hard leek te gaan, schoof ik het pannetje naar achteren, naar een kleinere pit, zonder de voorste pit eerst te doven. Ik droeg een katoenen t-shirt met daarover een katoenen badstofkamerjas. Deze jas had wat breder uitlopende mouwen. De manchetten hiervan vlogen in brand. Totaal niet ongerust doofde ik de manchetten onder de keukenkraan, alleen denkend 'nieuwe kamerjas dus'. Opeens zag ik overal vlammen op gehele mouw en rug. Ik raakte toen in paniek maar probeerde adequaat te reageren. Ik gooide een fles spa over mijn rug en rolde toen over de grond, hopend dat ik van het tapijt afbleef. Ik kreeg de knoop van de kamerjas niet los, heb daar te veel tijd aan besteed. Ik liet de keukenkraan vol lopen en gooide zoveel mogelijk water over me heen. Ik probeerde op het aanrecht te gaan liggen om die gedeelten van mijn lichaam onder het water te krijgen. Ik kreeg het vuur gedoofd. Ik trok mijn totaal verbrande kleren uit, 10% van mijn rechter’flank’ was tweede en derde graads verbrand, bleek achteraf. Ik had griep en had 39 graden koorts. Mijn dochter was op 18 maart 1996 (de dag voor mijn ongeval) geopereerd en lag dus in het ziekenhuis. Ik had de zorg voor mijn 3 kleinkinderen op mij genomen. Terwijl mijn man 2 kinderen uit school haalde (’s middags 3 uur) ben ik uit bed gegaan en wilde alvast spaghetti maken. Er stonden 2 pannen op het gasfornuis met het vuur er onder. Ik ben flauw gevallen toen ik met mijn rechterhand in een pan roerde en heb de andere pan (er zat water in, dat nog niet kookte) voor mij uitgeschoven tijdens mijn val. Toen ik weer bijkwam lag ik met de rechterkant van mijn gezicht op die pan en het vuur heeft mijn arm en verdere rechterkant in brand gezet. Een kleinkind van 6 jaar was bij mij en heeft geholpen aan de mouw te trekken van de peignoir (nylon gewatteerd) en zodoende kon ik mij van de brandende kleding ontdoen. Ik heb mijzelf geblust in het bad en kort daarop kwam
34
Brandbaarheid van kleding
mijn man thuis en heeft 06-11 gebeld. Onbekend
Onbekend
Man, 55j Man, 6j
Vlak voor het ongeval plaatsvond, had ik bezoek van mijn schoondochter. Ik had tijdens haar bezoek 2 kaarsen aan die op een bijzettafeltje stonden. Nadat mijn schoondochter vertrokken was, wilde ik de achterste kaars uitdoven. Ik hing met mijn trui ongemerkt boven de voorste kaars die langzaam begon te branden, toen ik dat merkte stond ik in brand. Ik probeerde eerst mijn trui uit te trekken dat lukte niet en toen rende ik in paniek naar de overbuurvrouw. Toevallig was er iemand van de huishoudelijke dienst daar bezig die bracht mij terug naar mijn kamer en zette me direct onder de koude douche. Ik werd naar de eerste hulp van het AMC ziekenhuis gebracht. Nadat ik daar behandeld was, ben ik vervoerd naar het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk. Ik had flinke brandwonden derde graads op beide bovenbenen en buik, gedeeltelijk linkerborst, kin en linkervingers en hand. Had jerrycan met 3 liter benzine gehaald. Bij het opbergen van jerrycan uitgegleden over een matje, waardoor benzine op grond was terechtgekomen. Door de koelkast-waakvlam en de ontstane benzinedampen ontstond er brand. Bij het pogen tot blussen van de ontstane vlammen ging mijn broek in brand en mijn arm. Waarschijnlijk was er ook benzine op mijn broek terechtgekomen. Emmer benzine geschud in wespennest waar korte tijd tevoren papier was verbrand. Steekvlam kwam plotseling. Ik deinsde achteruit en morste benzine op broek. Brandwond aan beide benen tot 3e graads. Door het in brand vliegen van de carnavalskleding tijdens de optocht (verkleed als "watje" met watten die op een overall waren geplakt met een licht ontvlambare lijm). Stond op straat te wachten tot de optocht begon. Iemand stak sigaret op. De brand werd geblust. Hij liep ernstige brandwonden op aan gezicht, handen en benen.
Bron: Etiologische databank (Brandwonden bij senioren 1995-1996, Kostenmodel 1997-1998), Consument en Veiligheid
35
Brandbaarheid van kleding
Bijlage 2
Brandwonden in verband met brandbare stoffen
Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 is er een categorie van ongevallen waarbij letsel optreedt door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (zoals benzine, vet enz.), mogelijk samengaand met in brand vliegen van kleding. In de LMR wordt dit type letsel gecodeerd als ICD9-code E894. Voor de volledigheid is het goed om informatie te hebben over deze categorie, maar wetgeving gericht op kleding is niet primair bedoeld om te beschermen tegen dit soort situaties. Tegen een felle brand, waarbij primair andere stoffen dan kleding branden, is normale kleding geen beschermingsmiddel. In deze bijlage worden dus voor de volledigheid de gegevens weergegeven over letsels die met E894 zijn gecodeerd. Ziekenhuisopnamen In brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal, mogelijk samengaand met in brand vliegen van kleding, leidt jaarlijks gemiddeld 98 keer tot een ziekenhuisopname (Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant). Tabel 1 geeft voor de E-code 984 de verdeling van het aantal ziekenhuisopnamen over de geslachten en diverse leeftijdsgroepen weer. Wat opvalt is dat percentage mannen met letsel door een ‘ongeval door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding)’ (E984; 81%, 79) veel hoger is dan het overeenkomstig percentage bij letsel door in brandvliegen van kleding (E893; 55%, 42). Bij de leeftijdsverdelingen valt op dat bij ziekenhuisopnamen in verband met letsel door een ‘ongeval door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding)’ (E984) het slachtoffer in bijna de helft van de gevallen (46%, 45) tussen de 10 en 30 jaar is. Iets breder gezien, meer dan 80% van de slachtoffers is tussen de 10 en 60 jaar (86%, 84).
36
Brandbaarheid van kleding
Tabel 1
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding) (E984); geslacht en leeftijd Aantal
%
Aantal per 100.000*
Man
79
81
1,0
Vrouw
19
19
0,24
0-9 jaar
8
8
0,40
10-19 jaar
24
25
1,3
20-29 jaar
21
21
0,97
30-39 jaar
15
16
0,58
40-49 jaar
14
14
0,57
50-59 jaar
10
11
0,51
60-69 jaar
3
3
0,20
70-79 jaar
2
2
0,20
80 jaar e.o.
1
<1
0,15
Totaal
98
100
0,61
Bron: Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal. *aantal per 100.000 inwoners van betreffende geslacht of leeftijd
Wordt er gekeken naar het aantal ziekenhuisopnamen per 100.000 inwoners voor deze ongevallen, dan valt op dat mannen een groter risico lopen in verband met een dergelijk ongeval in het ziekenhuis te worden opgenomen dan vrouwen. Daarnaast lopen jongeren en jongvolwassenen (10 tot en met 29 jaar) een relatief groot en ouderen (60 jaar en ouder) een relatief klein risico. In tabel 2 is de locatie van de hier beschouwde ongevallen weergegeven. Van een aanzienlijk deel van de ongevallen is de locatie onbekend; voor ongevallen met Ecode E894 is dit aandeel onbekende locaties groter dan bij de ongevallen met Ecode E893. Hiermee moet bij de interpretatie van de aantallen/percentages rekening worden gehouden.
37
Brandbaarheid van kleding
Tabel 2
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding) (E984); locatie Aantal
%
In en om huis
48
49
Industriegebouw –terrein
4
4
Plaats voor sport, recreatie
7
7
Straat en andere openbare weg
6
6
Openbaar gebouw
1
1
Instelling waar personen verblijven
1
1
Overig
3
3
Onbekend
29
30
Totaal
98
100
Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant. De gegevens zijn weergegeven als gemiddelde jaarlijkse aantallen en/of percentages. Door afrondingen kan de som van de afzonderlijke aantallen/percentages afwijken van het totaal.
Bij bijna alle slachtoffers is er sprake van een brandwond. In een enkel geval wordt een fractuur of een vergiftiging geregistreerd. Deze verdeling verschilt niet wezenlijk voor de beide typen ongevallen E893 en E894. Van de slachtoffers die zijn opgenomen in het ziekenhuis in verband met letsel door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding) (E984) overlijdt 2%, wat overeenkomt met gemiddeld 2 slachtoffers per jaar. (Tabel 3)
Tabel 3
Jaarlijks aantal en percentage ziekenhuisopnamen na een ongeval met letsel door in brand vliegen van zeer ontvlambaar materiaal (met in brand vliegen van kleding) (E984); overleden ja/nee Aantal
%
Overleden
2
2
Niet overleden
96
98
Totaal
98
100
Bron: Landelijke Medische Registratie 1998-2001, Prismant
Dodelijke ongevallen In de Doodsoorzakenstatistiek worden slachtoffers van dodelijke privé-, sport-, of arbeidsongevallen met brandende kleding geregistreerd (Doodsoorzaken-statistiek 1998-2000, CBS). In de geanalyseerde periode overleed jaarlijks gemiddeld één slachtoffer door ‘blootstelling aan ontbranding van licht ontvlambaar materiaal’ (X04).
39
Brandbaarheid van kleding
Bijlage 3
Tabel 1
Scenario's gebruikt in risicobeoordeling
Scenario’s en kledingstukken waarvoor deze relevant zijn
Scenario
Betrokken kledingstukken
Tijdens het aansteken van de achterste gaspit, komt de mouw het kledingstuk in de
trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas,
voorste brandende gaspit terecht en vat vlam. De persoon trekt snel de trui/ vest uit
pyjama met lange mouwen
en loop lichte brandwonden aan de onderarm op. Tijdens verschuiven van de pan van het voorste naar het achterste gaspit raakt de
trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas,
mouw van het kledingstuk de voorste gasvlam waardoor de trui/ vest in de brand
pyjama met lange mouwen
vliegt. De persoon loopt brandwonden aan de bovenrug op. Tijdens roeren in de pan komt de mouw van het kledingstuk in de gasvlam terecht.
trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas,
De persoon dooft de brandende mouw met de hand en loopt daarbij brandwonden
pyjama met lange mouwen
aan de hand en onderarm op. Persoon haalt de pan van de achterste gaspit af en daarbij raakt de mouw van het
trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas,
kledingstuk de vlam van de voorste pit. De mouw vat vlam en de persoon loopt
pyjama met lange mouwen
brandwonden aan de handen, zij en hals op. Persoon gaat met zijn rug tegen een kaars aan zitten, waardoor het kledingstuk in
jas, trui/ vest, t-shirt, blouse,
brand vliegt. De persoon loopt brandwonden op aan zijn rug, schouder en arm.
jurk zonder mouwen, lange broek, badjas/ kamerjas, pyjama met lange mouwen
Persoon loopt te dicht langs een kaars, waardoor de mouw van het kledingstuk in
jas, trui/ vest, t-shirt, blouse,
brand vliegt. Persoon loopt brandwonden aan rug en arm op.
jurk zonder mouwen, lange broek, badjas/ kamerjas, pyjama met lange mouwen
Een kaars staat niet goed in een standaard en valt om tegen het kledingstuk van een jas, trui/ vest, t-shirt, blouse, persoon. Persoon loopt brandwonden aan romp op.
jurk zonder mouwen, lange broek, badjas/ kamerjas, pyjama met lange mouwen
Persoon hangt met zijn arm boven de kaars om iemand iets aan te reiken. De mouw
jas, trui/ vest, blouse,
van het kledingstuk vat hierdoor vlam. Persoon loopt brandwonden aan hand en
badjas/ kamerjas, pyjama met lange
onderarm op.
mouwen
Tijdens kaars aansteken hangt de mouw van het kledingstuk te dicht bij de vlam en
jas, trui/ vest, blouse,
vliegt hierdoor in de brand. Persoon loopt brandwonden op aan de handen en armen. badjas/ kamerjas, pyjama met lange mouwen Persoon is in de huiskamer aan het gourmetten met een spiritusstel. Wanneer de
trui/ vest, t-shirt, blouse,
persoon een te vet stukje vlees in de pan steekt, ontstaat er een steekvlam en vat
jurk zonder mouwen
het kledingstuk vlam. De persoon loopt zware brandwonden aan rug en armen op. Persoon is oud papier aan het verbranden in een open vuur. Doordat hij met benzine
jas, trui/ vest, t-shirt, blouse,
het vuurtje op wilt stoken ontstaat er een steekvlam waardoor het kledingstuk vlam
jurk zonder mouwen
vat en hij zijn handen en buik verbrandt.
40
Brandbaarheid van kleding
Scenario
Betrokken kledingstukken
Persoon gooit tijdens het oud vuil verbranden niet alleen benzine op het vuur, maar
jas, trui/ vest, t-shirt, blouse,
morst ook op zijn kledingstuk. De trui vat vlam en de persoon loopt brandwonden op jurk zonder mouwen, lange broek aan de handen en pols. Persoon loopt met wasbenzinedamp langs het fornuis waar een gaspit staat te
jas, trui/ vest, t-shirt, blouse,
branden. Er ontstaat een steekvlam waardoor de trui/ vest in de brand vliegt. De
jurk zonder mouwen, lange broek
persoon loopt brandwonden aan beide onderarmen op. Persoon wil de barbecue opstoken met wasbenzine. Hierdoor ontstaat een
trui/ vest, t-shirt, blouse,
steekvlam en vat het kledingstuk vlam. De persoon verschroeit zijn wimpers,
jurk zonder mouwen, lange broek
okselharen, en loopt zware brandwonden aan pols, borst en buik op. Persoon gooit spiritus op het kampvuur waardoor er een steekvlam ontstaat. De
jas, lange broek
persoon zijn kledingstuk vat vlam en loopt daardoor brandwonden aan zijn benen op. Brommer lekt benzine en vat vlam door een vonk van de motor wanneer de persoon jas, lange broek deze aantrapt. De persoon wil het vuur doven door op de vlammen te stampen, maar hierdoor vat de onderrand van zijn kledingstuk vlam. De persoon loopt lichte brandwonden aan zijn onderbenen op.
mouwen, lange broek, badjas/ kamerjas,
persoon. Persoon loopt brandwonden aan romp op.
Lange broek
Blouse, lange broek, jurk zonder mouwen
pyjama met lange mouwen
vliegt hierdoor in de brand. Persoon loopt brandwonden op aan de handen en
met lange mouwen
vest in de voorste brandende gaspit terecht en vat vlam. De persoon trekt
snel de trui/ vest uit en loop lichte brandwonden aan de onderarm op.
Trui/ vest, blouse, badjas/kamerjas, pyjama
Tijdens het aansteken van de achterste gaspit, komt de mouw van de trui/
armen.
Jas, trui/ vest, blouse, badjas/kamerjas,
Tijdens kaars aansteken hangt de mouw van de jas te dicht bij de vlam en
hals en borst.
en vliegt hierdoor in de brand. Persoon loopt brandwonden op aan het gelaat,
Tijdens kaars aansteken hangt het voorpand van het t-shirt te dicht bij de vlam T-shirt
brandwonden aan zijn onderbenen op.
stampen, maar hierdoor vat zijn broek vlam. De persoon loopt lichte
persoon deze aantrapt. De persoon wil het vuur doven door op de vlammen te
Brommer lekt benzine en vat vlam door een vonk van de motor wanneer de
De persoon loopt brandwonden aan beide onderarmen op.
te branden. Er ontstaat een steekvlam waardoor de blouse in de brand vliegt.
Persoon loopt met wasbenzinedamp langs het fornuis waar een gaspit staat
Jas, trui/ vest, t-shirt, blouse, jurk zonder
Een kaars staat niet goed in een standaard en valt om tegen de jas van een
pyjama met lange mouwen
Betrokken kledingstuk
Scenario
Meest waarschijnlijke scenario’s met classificatie van factoren
Brandbaarheid van kleding
Tabel 2
41
Waarschijnlijk
Waarschijnlijk
Waarschijnlijk
Zeer waarschijnlijk
Zeer waarschijnlijk
Zeer waarschijnlijk
1
Waarschijnlijkheid
B
B
D
C
C
D
1
Risico
Gemiddeld
Gemiddeld
Laag
Laag
Gemiddeld
Gemiddeld
1
Tolereerbaarheid
Zeer hoog
Zeer hoog
Zeer hoog
Zeer hoog
Zeer hoog
Zeer hoog
1
Blootstelling
Trui/ vest, blouse, badjas/kamerjas, pyjama met lange mouwen
Tijdens verschuiven van de pan van het voorste naar het achterste gaspit
raakt de mouw van de trui/ vest de voorste gasvlam waardoor de trui/ vest in
met lange mouwen
terecht. De persoon dooft de brandende mouw met de hand en loopt daarbij
met lange mouwen
de trui/ vest de vlam van de voorste pit. De mouw vat vlam en de persoon
Blootstelling: zeer laag, laag, hoog, zeer hoog
Tolereerbaarheid: laag, gemiddeld, hoog.
Risico: A (laagste) t.m. E (hoogste).
Waarschijnlijkheid: zeer onwaarschijnlijk, onwaarschijnlijk, waarschijnlijk, zeer waarschijnlijk, uiterst waarschijnlijk
1) Mogelijke waarden per factor:
loopt brandwonden aan de handen, zij en hals op.
Trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas, pyjama
Persoon haalt de pan van de achterste gaspit af en daarbij raakt de mouw van
brandwonden aan de hand en onderarm op.
Trui/ vest, blouse, badjas/ kamerjas, pyjama
Tijdens roeren in de pan komt de mouw van de trui/ vest in de gasvlam
de brand vliegt. De persoon loopt brandwonden aan de bovenrug op.
Betrokken kledingstuk
Brandbaarheid van kleding
Scenario
42
Waarschijnlijk
Waarschijnlijk
Waarschijnlijk
1
Waarschijnlijkheid
B
B
B
1
Risico
Gemiddeld
Gemiddeld
Gemiddeld
1
Tolereerbaarheid
Zeer hoog
Zeer hoog
Zeer hoog
1
Blootstelling
43
Brandbaarheid van kleding