ARTIKELS
BRABBELEN BU DOVE KINDEREN NA COCHLEAIREIMPLANTATIE: EN NAARDE SEGMENTETE ONDERZOEK SYLTABISCHE KENMERKEN . Schauwers*',S. Gillirx, P. Govaertso "' CNTS - DepartementTaalkunde,UniversiteitAntwerpen,Antwerpen o De Oorgroep,Antwerpen-Deurne
De kenmerken van prelexicaal brabbelen bij 10 congenitaal slechthorendekinderen die een cochleaire inplant (CI) kregen tussen5 en 20 maandenoud, werden vergelekenmet die van horendekinderen. Op basis van transcriptiesvan maandelijkse spontanetaalstalenwerden de segmentele,intrasyllabische,en intersyllabische kenmerken van hun brabbelen onderzocht. De resultaten toonden aan dat de kinderen met cochleaire inplant (in dit artikel verder vernoemd als "CI kinderen") niet verschilden van de horende kinderen in de segmenteleinhoud van brabbelen: beide groepen produceerdenbij voorkeur coronale en labiale consonanten (articulatieplaats) en occlusieven en halfvocalen (articulatiewijze). Middenvocalen met een centrale of voorarticulatie bleken de predominantevocaallypes te zijn in beide groepen,Eveneensop het intrasyllabischeniveau werden geen verschillen gevondentussende CI en de horendekinderen: de combinaties van coronale consonantenmet voorvocalen en van labiale consonanten met achtervocalenkwamen signif,cant meeÍ voor dan andere CV combinaties in beide groepen. Bovendien produceerdende kinderen significant minder coronaal-achteren labiaal-voor combinaties dan andereCV combinaties.De studie toonde wel een verschil aan tussende CI kinderen en de horende kinderen op vlak van de intersyllabische kenmerken van hun brabbelen. De CI kinderen verkozen namelijk simpliciteit boven complexiteit op vlak van C erlof V variatie binnen CVCV uitingen in vergelijking met horendekinderen"
KEYWORDS Cochleaire implantatie, spraak- en taalontwikkeling, brabbelen
INLEIDING Nog niet zolang geledenwerd cochleaireimplantatie enkel uitgevoerdbij dove volwassenenen jongeren, maar in tussentijd is de leeftijdsgrens voor cochleaire implantatie systematisch gedaald tot twee jaar en zelfs lager.Een toenemendaantal studies vindt namelijk aanwijzingendat de leeftijd van implantatieeen kritische factor is in postoperatieve resultatenop vlak van spraakperceptieen taalontwikkeling (o.a. Hehar et al., 2002; Rubinstein, 2002;Govaertset a1.,2002).De implementatievan universele neonatale gehoorscreeningmaakt het
LOGOPEDIE 2001 (20) 6
bovendien mogelijk congenitaal gehoorverlies onmiddellijk na de geboortete identificerenen bijgevolg snel in te grijpen. Cochleaire implantatie vóór de leeftijd van twee jaar of zelfs één jaar betekent auditieve stimulatie en interventie binnen de vroegstestadiavan taalverwerving,namelijk op een leeftijd waarop het kind nog geen conventionele woorden gebruikt (de prelexicaleperiode). Het inzicht in de prelexicale spraakontwikkeling bij horende kinderen is enorm toegenomenin de laatste20 jaar.Uit studiesblijkt dat de prelexicale ontwikkeling een aantal hiërarchischopgebouwde stadiadoorloopt vanaf de geboortetot het verschijnen van de eerstewoorden,en dat het stadium van het canoniek brabbelen(d.i. herhaaldeCV combinaties)(waarvanhet begin wordt gesitueerdtussen 6 en 10 maanden oud) één van de belangrijkste mijlpalen is binnen die prelexicale ontwikkeling (o.a.Koopmans-Van Beinum& Van der Stelt,1986; Oller, 1986:Stark. 1986:Roug et al., 1989).Brab-
JI
ARTIKELS belen wordt gedefinieerdals de productievan consonant(C) - vocaal (V) sequentiesen toont aan dat kinderennu in staatzijn volwaardigfonetischesyllaben te producerenals basisvoor laterewoordproductie(Oller & Eilers, 1988). Uit vergelijking van studiesbij kinderenmet een verschillende taalachtergrondblijkt dat de segmentele inhoud van brabbelenals relatief universeelkan worden beschouwd(zie Schauwers,2006 voor een overzicht van dezestudies).De consonantenbestaanvoornamelijk uit coronalenen labialen wat betreft articulatieplaatsen voornamelijkuit occlusievenwat betreft articulatiewijze.Fricatievenen liquidae komen weinig voor in brabbelen.Vocalensituerenzich voomamelijk in het linker-onder kwadrant van de klinker'driehoek', met name lage en midden voorvocalenen centralevocalen.Hoge vocalenworden zeldengeproduceerdin prelexicalevocalisaties.Tabel I geeft een overzicht van de classificatievan Nederlandseconsonanten en vocalen (in SAMPA transcriptie, zie www.phon.ucl.ac.uk/home/sampa./home.htm). Wanneerdeze Cs en Vs gecombineerdworden tot CV syllaben,zoudenkinderenvoorkeurhebbenom een labiale C te combineren met een centrale V (bijv. /ma:/), een coronaleC met een voorV (bijv. Itil), en een dorsaleC met een achterV (bijv. /ko:/) (Macneilage & Davis, 1990). Op intersyllabisch niveauzijn onderzoekershet erovereensdat kinderen zowel geredupliceerdeCVCV sequenties(i.e. Cs en Vs van beide syllabenzijn identiek) als gevarieerde CVCV sequenties(i.e. beide syllaben verschillen van elkaar in Cs en/of Vs) producerenvan bij de start van brabbelen in plaats van door twee stadiavan reduplicatieen dan variaopeenvolgende (Smith et al., 1989; Mitchell & Kent, tie te gaan 1990; Elbers, 1982).Macneilage& Davis (1990)
Consonanten Occlusief Nasaal Halfvocaal Fricatief Liquida Vocalen Hoog Midden Laag
vonden een voorkeur voor variatie in articulatieplaatsvoor zowel de Cs als voor de Vs. Brabbelenbij dove kinderenmet een CI is een nog relatief onbekendterrein geziende prille ontwikkeling van cochleaire implantatie in het eerste en tweedelevensjaar.Recentestudieswijzen erop dat CI kinderen geïmplanteerd vóór hun tweede verjaardag beginnente brabbelenbinnen het halfjaar na implantatie (Schauwerset al., 2004; Colletti et al., 2005; Kishon-Rabin et al., 2005)' Bovendien vertonenze in hun vocalisatieseen verschuivingin productie van voornamelijk labiale nasalen vóór implantatie naar vooffIamelijk labiale en coronale occlusieven na implantatie (Ertmer & Mellon, 2001; Ertmer et al., 2002),in tegenstellingtot dove kinderen die hoofdzakelijk labiale nasalen (/m/) blijven produceren.Maar het blijft moeilijk eenduidige conclusieste trekken uit CI studies, vooral omdat CI kinderen een zeet heterogenegroep vormen met soms grote verschillen in audiologische d' en/of educationelevariabelen,zoalsdetectieleeftij type van doofheid,implantatieleeftijd, communicatiewijze, hoeveelheid taaltherapie vóór en na implantatie, enz. Bovendien vereist de studie van een kind in ontwikkeling een longitudinaleen vergelijkende studieopzet.Jammer genoegzijn longitudinale cohortstudies(d.i. studieswaarin, bij een homogene groep subjecten, geselecteerd op gemeenschappelijkekenmerken, verschillende metingenin de tijd uitgevoerdworden met hetzelfde meetinstrument om de mogelijke effecten van een bepaalde factor te kunnen meten) zeer tijdrovend,en bijgevolg beschrijvende meestelongitudinale studiesslechtséén geval of worden ze gekenmerkt door korte follow-up periodes of lange intermetingen' vallen tussenopeenvolgende een unieke bijdrage we willen onderzoek Met dit
Labiaal lpl lbl lïr1l
Dorsaal tkl /N/
lsl lzl lSllZl hl lll
lfl lvl
lxl lcl
Voor lil lyl
Centraal
lll lEl le:l lYl l2:l
l@l /a:l
Achter lul lo:l lOl
Coronaal
ht tdl lnl lil
tAt
t Thbell: Classificatievan de Nederlandseconsonantenen vocalen (in SÁJIP-4'
38
LOGOPEDIE2001(20)6
\RTIKELS leverentot de studievan de prelerLl.r.:>Dr;iltrlltwikkeling bU CI kinderen Tien ,'t',n::::irt.ruidove kinderen,geimplanteerdtussen,i :n lt,t meanden oud, werden longitudinaalen ged.'r.rrlleerd onderzocht op vlak van de segmentele . intr;rsrllabische en intersyllabische kenmerkenr in hun brabbelen en dit in vergelijkingmet het brabbelenin een controlegroepvan tien horendekinderen.Hierbr.lwerden variabelenals detectieleeitiid.gehoordrempel van convóór implantatie,leefir.ldbr-ihet aanpassen ventionele versterking.communicatie'uvijze, taalachtergrond,... zo constantmogeirjkgehouden.
MATERIAAL EN METHODE Proefpersonen Voor deze studiewerden tien congenitaaldove kinderen van horendeouders geselecteerdop basis van leeftijd van implantatie (nl. in eerste of tweede levensjaar)en bereidwilligheid van de ouders om deel te nemen aan dit onderzoek.Tabel2 geeft een overzichtvan de auditievegegevensvan dezekinderen. Bij alle kinderen werd bij neonatalescreening in de eerstelevenswekenen tonale audiometriein de daaropvolgendemaandeneen gemiddeld perceptief gehoorverlies (of Fletcher-index, zijnde het gemiddelde gehoorverliesop de frequenties500,
1000en 2000 Hz) gemetenvan meer dan 90 dBHL in het beste oor. In 7 van de 10 gevallenbleek de oorzaak genetischbepaaldte zljn (nl. een mutatie in het connexine-26gen). Binnen I tot 5 maandenna detectie van het gehoorverlies kregen de kinderen bilaterale hoortoestellen aangepast.Ondanks deze vroege interventie werd er geen auditieve vooruitgang geboekt.De gehoordrempelsblevenver onder het spraakgebied liggen (wat het gebiedis tussen15 en 55 dBHL). Slechts één kind bereikte met zijn hoortoestellen een gemiddelde drempel van 4'7 dBHL. Op de Auditory SpeechSoundEvaluation test (A$E@; Govaefiset a1.,2006;Daemerset al., 2006) was geenvan de kinderenin staateen set van spraakklankcontrastente discrimineren. Alle kinderen werden geïmplanteerdmet de Nucleus@-24 cochleaire inplant (Cochlear corp, Sydney, Australië)tussen5 en 20 maandenoud. Alle ouders kozen voor een orale opvoeding (met beperkte ondersteuningvan gebarenbij 6 gezinnen). De controlegroepbestonduit tien horendekinderen (namelijk een "pass" op de AlGO-gehoorscreeningstest, d.w.z. normaal gehoor, in de eerste levensweken)van horende ouders (i.e. de "NH" kinderen). Deze groep werd gevolgd tijdens de brabbelperiode(zie verder) vanaf 6 maandenoud. Eén gezin besloot niet meer deel te nemen aan de studie wanneer het kind I I maanden oud was wegenstijdsgebrek.
kinderen
Fletcher zonderHT
Leeftijd HT
Fletcher met HT
Fletcher met CI
leeftijd CI
leeftijd activatieCI
RX
Ill
0;4.0
107
43
0;5.5
0,6.4
AN
120
0;1.4
120
30
0;6.21
0;7.20
A
1 03
0;5.8
63
JZ
0;8.21
0;9.21
MI
120
0;t.21
t07
43
0;8.23
0;9.20
EM
115
0;1.18
II3
33
0:10.0
0 :I 1 . 2 0
RB
0:3.6
4s l1 1 5
43
1;1.1
l; 2 . 4
AM
9l J 117 120
0:9.3
120
41
t;1.15
1;2.27
KL
93
0;4.24
47
35
l: 4 . 2 7
I;5.21
JO
113
0;10.0
lI 7
42
l;6.5
l;1 .9
TE
I 1l
0:2.0
58
52
l; 7 . 1 4
l; 9 . 4
Fletcherinder. gemiddeldgehoorverliesop 500-1000-2000Hz, binauraalgetestin vrijveld, bij geen responsop 110dBHL. nerd dit genoteerdals "120";HT: conventionele hoortoestellen; [:progressief gegevens gehoorverliesTaL','il: Overzicht van de audiologische van de CI kinderen
ARTIKELS Dataverzameling en transcriptie Vanaf 1 maand na activatie van de inplant werd van de kinderen maandelijkseen video-opnamegemaakt in de thuissituatie. Zes van de 10 CI kinderen werden ook 1 maand vóór implantatie gefrlmd. De controlegroep van horende kinderen werd op dezelfde manier gevolgd (vanaf chronologische leeftijd 6-8 maanden).Elke opnameduurde 60 à 80 minuten, en was bedoeld als een ongestructureerdeobservatiesessiewaarbij er naar gestreefdwerd communicatie tussenhet kind en de volwassene(meestalde moeder) zo natuurlijk en spontaanmogelijk te houden. De opnames werden gemaakt met een digitale videocameravan het type PanasonicNVGS3 uitgerust met een zoommicrofoon. Uit elke maandelijkse opname werden 20 minuten geselecteerdmet voldoende interactie tussen ouder en kind. Deze selectieswerden getranscribeerdvolgens de CHAT conventies van CHILDES (MacWhinney, 2000). De uitingen van de volwassene werden orthografischgetranscribeerd.Wat betreft de uitingen van het kind werd er een onderscheid gemaakt tussen prelexicale en lexicale vocalisaties. Lexicale items werden zowel orthografisch neergeschreven (i.e. het volwassen modelwoord) als ook fonemisch (i.e. productie van het modelwoord door het kind a.d.h.v.fonetischecodes).Elke niet-vegetatieve prelexicale vocalisatie (dus met uitsluiting van vocalisatiesdie 'veroorzaakt' worden door ademhaling, spijsvertering,... zoals geeuwen, niezen, hoesten,...) werd in de transcriptiesvoorzien van op het AMSTIeencode.Dezecodeszijn gebaseerd Koopmans-Van VOC-systeem voorgesteld door Beinum & Van der Stelt (1986),dat gebaseerdis op een sensomotorischebeschrijving van de spraakproductie. Volgens dit systeem(uitvoeriger beschreven in Schauwerset a1., 20O4) werden vocalisaties op basis van twee parametersgetranscribeerd,nl. fonatie (bewegingenvan de larynx) en articulatie (bewegingen van de mondkeelbuis).Elke uiting werd vervolgens opgebrokenin een sequentievan consonanten (C) en vocalen (V), waarbij de kenmerken van elk segmentwerden gedefrnieerdin termen van articulatieplaatsen -wijze voor de Cs en in termen van articulatieplaatsen -hoogte voor de Vs. De bestudeerde leeftijdsperiode Voor alle kinderen (zowel CI als normaal horende (NH)) staÍtte de brabbelanalysevanaf de sessiebij het begin van brabbelen en eindigde bij de sessie
40
waarin het kind minstensl0 u oordtypesproduceerde (bepaald volgens de criteria voorgestelddoor Vihman & McCune, 1991).In het vervolg van dit artikel wordt naar dezeleeftijdsperiode gerefereerd als de brabbelperiode.Deze brabbelperiodewerd opgedeeld in opeenvolgende intervallen van 3 maanden voor de analyses.Deze kwartaalperioden werdenvoorgesteldals: T1 = de eerste3 maanden van brabbelen, TZ = de volgende 3 maanden van brabbelen,enz.tot de laatstesessievan de brabbelperiode met een maximum van 4 kwartalen. Het begin van brabbelenbij deze groep van CI kinderen en NH kinderen werd reeds gerapporteerdin Schauwers et al. (2004). De horende kinderen begonnente brabbelentussen6 en 8 maandenoud, en de CI kinderentussen8 en 21 maandenoud (of tussen 7 en 4 maandenna implantatie).De eerste 10 woordtypeswerden geproduceerdtussen 17 en 26 maandenoud bij de CI kinderen en tussen 14 en 20 maandenoud bij de NH kinderen. Data analyse Segmentelekenmerken Om een segmentele inventaris te maken van het brabbelen van de kinderen, werden alle prelexicale (niet-vegetatieve) uitingen met minstenséén CV of seggeselecteerd. De consonantachtige syllabe VC artitot menten werden gegroepeerdmet betrekking culatieplaats in coronalen, labialen en dorsalen, en met betrekking tot articulatiewrjze in occlusieven, nasalen, halfvocalen, fricatieven en liquidae (zie Tabel i). Vocalenwerdengegroepeerdin voor, centraal en achter wat betreft articulatieplaats en in hoog, midden en laag wat betreft articulatiehoogte (zie Tabel 1). Een totaal van 19628Cs en 20819 Vs werden geanalyseerdvolgensdit systeemin de NH groep, en in de CI groep waren dit 13524 Cs en 14896Vs. Intrasyllabischekenmerken In totaal werden 14918 en lI92l CV syllaben in respectievelijk de NH groep en de CI groep geanalyseerd met betrekking tot de intrasyllabische CV patronen. Elke CV syllabe werd namelijk gecodeerd in termen van articulatieplaats van de Cs (coronaal,labiaal,dorsaal)en van de Vs (voor, centraal, achter), wat resulteerde in 9 mogelijke CV combinaties.Om uit te zoekenof een bepaaldeCV combinatie predominant was binnen een groep, werd voor elke CV combinatie de werkelijke prevalentie vergeleken met de 'verwachte prevalentie'. LOGOPEDIE 2OO1(2U 6
ARTIKELS De verwachteprevalentiewerd berekendop basis van de totale frequentiesvan de individuele Cs en Vs in het corpus. Deze waarde representeerdede prevalentiewaarmeeeen specifiekeCV combinatie zou voorkomenindien de C en V werdengecombineerd zonder voorkeur of m.a.w. willekeurig ('ad random'). In het gevaldat het kind eenbepaaldeCV combinatie wel met voorkeur zou produceren(in vergelijking met andere CV combinaties),zou de prevalentievan deze werkelijke (of geobserveerde) CV combinatie groter zljn dan de verwachte prevalentie (m.a.w. een ratio geobserveerde/verwachte prevalentie van meer dan 1.0). Analytische statistiek werd aangewendom te verifiërenof de geobserveerdeprevalentievan elke CV combinatie significant verschilde van zijn verwachteprevalentie (binomiale statistiek, zie Schauwers, 2006). Er werd dus m.a.w. gekekenof de ratio geobserveerde/verwachteprevalentiesignificant verschildevan 1.0 voor elke CV combinatie.
latiehoogte. Deze kappa scores vallen onder "substantialagreement"volgensde classiÍicatievan Landis & Koch (1971).
Intersyllabischekenmerken In de analyse van intersyllabischepatronen werd bekeken hoe Cs en Vs varieerdenover opeenvolgende syllaben heen. Hiervoor werden alle mogelijke paren van opeenvolgendeCV syllaben geselecteerdin het CI corpus (N=6075) en in het NH colpus (N=5237). In uitingen met meer dan twee CV syllabenwerd elke syllabe,behalvede eersteen de laatste,tweemaalgeanalyseerd:een keer als de eerstevan twee syllabenen een keer als tweedevan twee syllaben. Indien de twee syllaben van een CVCV paar identiek waren, werd de sequentie 'geredupliceerd' genoemd. Een'gevarieerde' sequentiewerd gedefinieerdals een CVCV sequentie waarin de Cs en/of de Vs verschillendwaren van elkaar wat betreft articulatieplaats en/of -wljze voor de Cs en wat betreft articulatieplaatsen/of -hoogte voor de Vs. Er werd geenrekeninggehoubii Cs. den met verschillenin stemhebbendheid
Consonanten:articulatiewijze Occlusievenen halfvocalenwarende predominante C types in articulatiewrjzetijdens de gehele brabbelperiode van zowel de NH als de CI kinderen. Zoals Tabel 3 toont, produceerdende NH kinderen bij voorkeur occlusievenin de vier kwartaalintervallen, gevolgd door halfvocalen,nasalen,fricatieven en liquidae. Dezelfde volgorde van voorkeur werd gevondenbij de CI kinderen, behalve op Tl waarin er wat meer halfvocalen dan occlusieven werden geproduceerd.De Mann-Whitney U testen toondenenkel een signihcantverschilaantussende NH en CI groep in de proportie liquidae (p<.01).
De overeenkomsttussentranscribentenin het classificerenvan de Cs en Vs in de verschillendecategorieën werd berekenda.d.h.v.de kappa score en het percentageovereenkomst.Hiervoor werd 107o van alle materiaaldoor twee ervarentranscribenten onaftrankelijk van elkaar gehertranscribeerd.De gemiddeldekappa scoreen het gemiddeldepercentage overeenkomstresulteerderespectievelijk in: 0.79 en 0.75 en 82.9Vovoor C articulatieplaats, 0.60 en73.5Vavoor 85.77ovoor C articulatieu'rjze, en 0.69 en 81.47ovoor V articuV articulatienlaats.
LOGOPEDIE 2001 (20t 6
RESULTATEN Segmentelekenmerken Consonanten : articulatieplaats ZoweI de NH als de CI kinderenbleken voornamelijk coronalenen labialen te producerentijdens hun brabbelperiode.Tabel 3 toont dat de proportie labialen eerderafnamen de proportiecoronalentoenam in de tijd, maar deze trends waren niet statistisch significant. Dorsalen werden zelden geproduceerd in beide groepen.Er werden geen statistischsignificante verschillengevondentussende NH en de CI kinderenin de proportiesvan de drie C types(p>.05 volgensMann-Whitney U testen).
Vocalen: articulatieplaats In de NH groep werden voorvocalen en centrale vocalenmeer geproduceerddan achtervocalenin de vier brabbelkwartalen(Tabel 3). In de CI groep werden geen duidelijke voorkeurspatronengevonden. De CI kinderen verschildenniet van de NH kinderen in hun proporties van de drie V types, zoals getestmet de Mann-Whitney U test. Vocalen:articulatiehoogte Tijdensheel de brabbelperiodeblekenzowel de NH kinderen als de CI kinderen de midden vocalenhet meestfrequentte produceren,gevolgddoor de lage vocalen(Tabel3). Hoge vocalenverschenenslechts zeer sporadisch,met mediane percentagesonder 107o.Ook voor dezeV articulatiehoogtetypes wer-
ARTIKELS
C art.plaats
NH
CI
C art.wijze
NH
CI
V art.plaats
NH
CI
V art.hooste NH
CI
T1
T2
T3
T4
Coronalen Labialen Dorsalen Coronalen Labialen Dorsalen
23Vo(25) 58Va(26) l37a (12) 38Vo(24) 54Va(34) 87o(14)
427o(16) 417a(15) lj%o (5) 407o(46) 5l7a (49) 97o(9)
427a(23) 467o(17) 3 l27o (12) 53Va(40) 347" (53) tjEo (29)
147o(9) 8% (8) r37o(13) 557a(49) 34Vo(2O) l07a (31)
Occlusieven Nasalen Halfvocalen Fricatieven Liquidae Occlusieven Nasalen Halfvocalen Fricatieven Liquidae
33Va(19) 20Vo(22) 227o(31) 67o (4) 57o(5) 27Va(25) 2I7o (33) 317a(28) 57a(13) l7o (4) *
487o(24) IlTo (10) 77Vo(21) 5Vo(4) 67o(7) 54Va(14) lrVa (21) 247o(r3) 4Vo(5) }Vo (l) x
4I7a (17) rjEo (25) 327o(t5) r2%o(5) 67a(5) 567a(16) l47o (12) 207o(ll) 6Eo(7) jVo (0) *
45Vo(16) 6Vo(19) 277o(14) I07o (12) 87o(8) 74Vo(12) '|Vo(12) l3Vo(1) 47o(5) l7o (l) *
Voor Centraal Achter Voor Centraal Achter
3l7o (23) 457o(18) 237o(10) 38Va(25) 38Vo(r0) 2I7a (19)
37Va(23)
37Vo(12) 38Vo(10) 287o (20)
407o(5) 337o(16) 247o(18) 43Vo(ll) 3lVo (20)
Hoog Midden Laag Hoog Midden Laag
6Vo(5) 607o(14) 3l7a (14) 37" (7) 56Va(22) 35Va(23)
57a(7) 567o(18) 39Vo(24)
3s%(t3) 24Vo(19) 247a (21) 39Vo(r4) 34Va(19)
7%(r3) 467o(r7) 38Va(23)
15% Íji\
297o (20) 327o(15) 8Vo(7) 62Vo(25) 297a(21) 57o(6) 627o(27) 3r7a (23)
31%(re) I07o (12) 647o(t7) 237o(7) 47o(15) 59Vo(r8) 25Vo(19)
van de C types(in articulatieplaats Tabet3; Percentagesvan voorkomen(medianenen interlqvartielbereiken) van de NH en CI kinderenvan TI tot brabbelen en -wijze) en V types(in articulatieplaatsen -hoogte) in het * 74. De markerensignfficanteverschillenin proporties tussende NH Sroepen de CI groep (p<-01).
den geen statistischsignificanteverschillengevonden tussenbeide groepenvan kinderen (volgensde Mann-Whitney U test). Tijdseffectin de CI groep Het effect van leeftijd van implantatie op de proporties van de verschillendeC en V types werd onderzochtm.b.v. de nonparametrischeSpearman Rank Correlation test. Dit resulteerdein een statistisch significantepositieveconelatie (p<.01) tussen leeftijd van implantatie en de proportie labiale consonanten.M.a.w., de later-geïmplanteerdeCI kinderen binnen onze studiegroep produceerden CI meer labialen dan de vroeger-geïmplanteerde kinderen.
Intrasyllabischekenmerken Tabel 4 toont de verhoudingen(of ratio's) van de ten opzichte van de verwachtepregeobserveerde mogelijke CV combinatie (zie elke van valentie Methode)in de NH groep en de CI groep van brabbelkwartaal T1 tot T4. De rijen van elke matrix de drie typesvan articulatieplaatsvan representeren Cs, de kolommen representerendie van Vs. Wat opvalt is dat beide groepende verschillendetypes van consonantenen vocalenwillekeurig met elkaar combineerdenin het eerstestadium van brabbelen (op Tl). Er was namelijk geen enkele ratio statistisch significantop T1, behalvevoor 1 CV combinatiein de CI groep:de CI kinderenproduceerden coronale Cs liever in combinatie met voorvocalen
LOGOPEDIE2007(20) 6
ARTIKELS
CI
NH Voor T1 Coronaal Labiaal Dorsaal
1.1 1.0 0 .8
Centraal
1 .0 1 .0 1.1
Voor
Centraal
Achter
1.0 1.1 0.6
T1 Coronaal Labiaal Dorsaal
1,5, 0.6 0.9
0.7 1.1 1.5
0.6 1.6 0.0
T2 Coronaal Labiaal Dorsaal
,:.tê0.7 I.2
0.9 1.1 t.3
0.7 1.1 0.4
0.9 1.1 0.9
0.5 "'.1,6 1.1
1.0 1.0 1.1
0.7 1.5
Achter
T2 Coronaal Labiaal Dorsaal
I.2 0.1 1.2
0.9 1.0 t.2
0.8 1.3 0.7
T3 Coronaal Labiaal Dorsaal
1.3 0.7 1.3
1.0 1.0 1.0
o.7
T4 Coronaal Labiaal Dorsaal
L,.2.: 0.8 I.2
1.0 1.1 1.1
1,3 0.7 0.7
r.4 0.8
T3 Coronaal Labiaal Dorsaal T4 Coronaal Labiaal Dorsaal
t,,lQí 0.5 1.0 l .J
0.6 0.8
l .l
Thbel 4: CV combinatiepatronenin de NH groep en de CI groep van brabbelkwartaal Tl tot T4 (medianen).Zwarte veldenmarkerenratio's die significant hoger zijn dan 1.0, grijze veldenmarkerenratio's die significant lager zijn dan 1.0 dan met andere vocalen van bij het begin van hun brabbelen. Na de eerste drie brabbelmaandenverschenenvier significante CV patronen in het brabbelen van de NH kinderen: significant meer coronaal-voor en labiaal-achter combinaties werden geobserveerddan verwacht en significant minder labiaal-voor en coronaal-achtercombinatieswerden geobserveerddan verwacht.Deze4 signihcanteCV combinaties bleven bestaantot in het laatste brabbelkwartaal T4. De CI kinderen begonnendezelfde 4 significante CV combinatieste vertonenvanaf T3, wat één kwartaalinterval later was dan de NH kinderen. De hoger-dan-1.0ratio's van coronaal-voor en labiaal-achteren de lager.dan-1.0ratio's van labiaal-voor en coronaal-achterbleken ook al aanwezig Íe zijn vanaf T1 in de CI groep (en ook in mindere mate in de NH groep) maar nog niet statistisch significant.In beide groepenwerdencentrale vocalen eerder willekeurig gecombineerdmet de drie C types, want hun ratio's werden nooit statistisch significant. In de CI groep bleek er een effect van leeftijd van implantatie aanwezig Ie z1n'.de later-geimplanteerde CI kinderen bereikten de vier significante CV combinaties (zie Tabel 4) eerder in hun brabbelperiode dan de vroeger-geïmplanteerdeCI kinderen. (2U 6 LOGOPEDIE2OO1
Intersyllabische kenmerken Voor de intersyllabischepatronen werden de analyses uitgevoerd op de data van de gehele brabbelperiode in plaats van op de data ingedeeld in 4 brabbelkwartalen. Dit was gerechtvaardigdaangeziener geen longitudinale trends van T1 naar T4 werden gevonden.Bovendienmaaktedeze 'pooling' van de 4 brabbelkwartalenmeer robuste statistischeanalvsesmogelijk. Reduplicatie versus Variatie Tabel 5 toont dat de NH kinderen meer gevarieerde dan geredupliceerdebrabbels produceerden(60Vo versus 40Vo respectievelijk), terwijl de CI kinderen een voorkeur vertoondenvoor reduplicatie (557o). Mann-Whitney U testentoonden aan dat de CI kinderen statistisch significant minder gevarieerde(en dus meer geredupliceerde) CVCV sequenties gebruiktendan de NH kinderen (p<.01). Variatietypes Bij het analyserenvan de gevarieerdeCVCV uitingen, bleek variatie in de vocalen meer voor te komen dan variatie in de consonantenin beide groepenvan kinderen (Tabel 5). En hoewel er geen statistisch significant verschil gevonden werd, bleek deze voorkeur voor V variatie sterker aanwezis.in de CI
43
ARTIKELS groep dan in de NH groep (62Va versus 547o respectievelijk). Beide groepen varieerden liever in consonantenOF vocalen dan in consonantenEN vocalen(of 'complexe' variatie),maaÍ de proportie complexe variatiesbleek statistischsignificant lager te zljn (p<.01) in de CI groep(28Vo)dan in de NH groep(417o). Types van C en V variatie Zowel de NH als de CI kinderen vertoonden een duidelijke voorkeur voor variatie in articulatieplaats bij vocalen en voor variatie in articulatiewijze bij consonanten,zoals kan afgelezen worden in Tabel 5. De proportie complexeC variaties(i.e. in wijze EN plaats) bleek lager te zljn in de CI groep (257o) in vergelijking met de NH groep (35Vo),maar dit was geen statistischsignificantverschil volgensde Mann-Whitney U test. Tijdseffect in de CI groep Er werd geen effect van leeftijd van implantatie gevonden op de proporties van de verschillende intersyllabische brabbelpatronen (volgens de SpearmanRank Correlation test).
DISCUSSIE Deze studie beschreef brabbelen bij vroeg-geimplanteerde dove kinderen met nadruk op de segmentele en syllabische kenmerken. Het is bekend dat dove kinderen vocalizeren zoals horendekinderen in de stadiavóór brabbelen(Oller et al, 1985).
Maar ze vertonen een substantiële achterstand in het verschijnen van canoniek brabbelen, of dit stadium wordt zelfs nooit bereikt (Oller & Eilers, 1988; Stoel-Gammon& Otomo. 1986).In een eerdere studie werd aangetoonddat cochleaireimplantatie ervoor kon zorgen dat dove kinderen het brabbelstadium bereikten (Schauwerset a1.,2004). In deze studie analyseerdenwe hun brabbelen gedetailleerd om te bekijken of de kwalitatieve kenmerken vergelijkbaar waren met die van horende kinderen. Gelijkenissen en verschillen in brabbelkenmerken tussen CI kinderen en NH kinderen Op het segmenteelniveau gebruikten beide groepen voornamelijk de coronale en labiale plaats van articulatie en de occlusieven wat betreft articulatiewijze voor de consonanten in hun brabbelen. Deze bevindingen zijn gelijkaardig met de voorkeuren die beschrevenworden in de literatuur m.b.t. brabbelen in tal van linguïstische omgevingen (o.a. Vihman et al., 1986; Davis & Macneilage, 1995; Roug et al., 1989; Stoel-Gammon,1985; Locke, 1983;2ink,2005) en in studiesm.b.t. de segmentele brabbelkenmerken bij CI kinderen (Ertmer & Mellon, 2001;Ertmer et al., 2jo2;McCaffrey et al., 1999). Onze CI kinderen produceerdenwel significant minder liquidae dan de horende kinderen. Maar hierbij moeten we rekening houden met de zeer lage frequenties van dit type van consonanten bij zowel de CI als de NH kinderen. Met betrekking tot de vocalen vertoonde de CI groep opnieuw
Reduplicatie Variatie Vocaal Plaats Hoogte Plaats+Hoogte Consonant Wijze Plaats Wijze+Plaats
V +C
NH 407o(9) * 607o(9)* 547o(10) 65Va(3) 357o(3) 36Vo(8) 46Va(10) 58Vo(13) 42Ea(13) 35Vo(17) 4l7o (I2) x
CI 55Vo 45Vo(6) * 627o(12) 647a(13) 36Vo(13) 3r%a(10) 38Va(12) 637o(22) 37Vo(22) 257o(8) 28Va(I4) *
Tabel 5: Percentagesvan voorkomen (medianenen interlouartielbereiken)van geredupliceerdeen gevarieerde CVCV sequentiesen van de verschillende types van gevarieerde CVCV sequentiesin de NH en CI groep gedurendede gehelebrabbelperiode.* markerensignfficanteverschillenin proporties tussende NH groep en de CI groep (p<.01).
44
LOGOPEDIE2OO1(2U 6
ARTIKELS dezelfde verhoudingenals de NH groep: middenvoorvocalen en midden-centralevocalen werden frequent geproduceerd,hoge vocalen niet. Algemeen kunnen we stellen dat de segmenteleinhoud van het brabbelenvan de CI kinderenniet verschilde van die van de horendekinderen. In de CI groep werd er een effect van leeftijd van implantatie gevonden op de proporlie labialen: hoe later de implantatie, hoe meer labialen, m.a.w. hoe meer gelijkend op dove kinderen zonder enige vorm van auditieveversterking. Op intrasyllabischniveau vertoondenbeide groepen dezelfde significante CV combinaties, namelijk meer coronaal-voor en labiaal-achterCV combinaties, en minder coronaal-achteren labiaal-voorCV combinaties.Deze resultatenzijn echter niet consistent met de bevindingen in de gevalstudie van McCaffrey et al. (1999): zij vonden een voorkeur voor enkel coronaal-vooren labiaal-centrale CV syllaben bij een doof kind die een CI kreeg op de leeftijd van 25 maanden. De sterke voorkeur voor de combinatie labiale C met dorsaleV en de significant lagere prevalentievan de combinatie labiale C met frontale V die gevondenwerden in onze CI en NH groepen, werden ook gevonden in de studie van ZINK (2005) bij vier (horende) Nederlandstalige kinderen tussen 8 en 12 maandenoud. Zoals latere analysesuitwezen,kon dit patroon(inclusiefde twee anderesignificante CV combinaties)verklaard worden door het taalaanbodvan de kinderen (Schauwers et al., in voorbereiding).In dezestudietoondenonze analysesook aan dat, na een periode van 'ad random' combineren van consonantenen vocalen in beide groepen,de CI kinderentrager bleken te zijn in het bereiken van het patroon van de vier signihcante CV combinatiesdan de horendekinderen:de CI kinderen haddenminstens6 maandenvan brabbelervaring nodig om tot dit patroon te komen, de horende kinderen slechts3 maanden.Deze achterstandin de CI groep leek gelinkt te zijn met de leeftijd van implantatie, want de kinderen die later geimplanteerd werden, produceerden het intrasyllabisch patroon in een vroeger brabbelstadiumdan vroegergeimplanteerdekinderen. Deze bevinding suggereert dat de CI kinderen 'klaar waren' om de relevanteCV combinaties te produceren,maar dat ze dit niet deden tot er voldoende (en waarschijnlijk hoogwaardige)auditieveinput aanwezigwas. De enige signihcanteverschillentussende CI groep en de NH groeprverden op intersyllabisch -gevonden niveau: de CI kinderenproduceerdennamelijk significant minder serarieerdebrabbeluitingen(in ver-
LOGOPEDIE100- ,:í,i 6
gelijking met reduplicatie) dan de horendekinderen. In de gevallen waarbij variatie gebruikt werd, vertoonden beide groepen voorkeur voor variatie in vocalen boven consonanten, maar deze voorkeur was sterker aanwezig in de CI groep. Bovendien gebruikten de CI kinderen beduidend minder complexe variaties dan de horende kinderen, wat zichtbaar was in de signihcant lagereproporties van variatie in zowel consonant-als vocaaltype.M.a.w., gedurendede hele brabbelperiodebleken de CI kinderen wel graag de kenmerken van hun vocalen te variëren, maar niet die van hun vocalen EN consonanten. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevondenworden in het feit dat vocalen een relatief hogere intensiteit en lagere frequentie hebben dan consonanten,en dus meer 'opvallen'. Dit kan tot gevolg hebben dat veranderingenin vocaalkenmerken meer hoorbaarzijn voor CI kinderen dan veranderingen in consonantkenmerken.Op een meer gedetailleerdniveau van variatie toonde onze studie aan dat zowel de NH als de CI kinderen liever varieerden in articulatieplaats dan in articulatiehoogte voor de vocalen,en liever in articulatiewijzedan in articulatieplaatsvoor de consonanten.Dit is ver_eelijkbaar met de bevindingenvan McCaffrey et al. (1999). Opnieuw bleken de CI kinderen minder complexe variaties te maken dan de horende kinderen (namelijk minder variatie in C articulatiewijze EN C articulatieplaats), maar het verschil tussende groepenwas niet statistischsignificant. Als besluitkunnenwe stellendater zo goed als geen verschillen in brabbelkenmerkenkonden gevonden worden tussende CI kinderen en de horendekinderen op het niveau van de individuele segmentenen van CV syllaben. Enkel wanneer CV syllaben gecombineerdwerdentot CVCV uitingen,gavende CI kinderen voorkeur voor simpliciteit boven complexiteit in vergelijking met horende kinderen: ze produceerdenmeer geredupliceerdeuitingen, en in de meeste gevallen van variatie tussen de syllaben waÍen enkel de vocalen verschillend van elkaar. Vergelijking met slechthorendekinderen zonder CI Een belangrijk minpunt van deze studie is het gebrek aan een controlegroep van zwaar slechthorende kinderen die geen CI kregen,aangeziendergelijke groep een beter inzicht kan geven in verklaringen van bevindingenin de CI groep. Het bleek echter zeer moeilijk dergelijke controlegroep in Vlaanderente vinden. Mede door de implementatie van neonatalegehoorscreeningvanaf 1998 en ook
ARTIKELS daardoor de zeer vroege cochleaire implantatie vanaf 1999,werd het zo goedals onmogelijkom een controlegroep samen te stellen van jonge zwaaÍ slechthorendekinderen zonder CI, die met onze CI groep kon gematchedworden (i.e. zonderbijkomende gezondheids-en/of ontwikkelingsproblemen). Bij gebrekaaneeneigencontrolegroep,rapporteren we kort de resultatenvan de analysesvan prelexicale vocalisatiesbij een groep van vijf Nederlandstalige zwaar slechthorendekinderen (afgekort als SH kinderen) uit de studie van Koopmans-Van Beinum et al. (2001). Hun data (atkomstig van maandelijkseaudio-opnamesvan dezekinderen van 6 tot 18 maandenoud), bestaatuit 50 uitingen per kind per maand. Om de factor van linguïstische achtergrondvan de transcribent,waarvan gekend is dat die de fonetischcoderingbeïnvloedt(Cousséet al., 2004), uit te schakelen, werden de uitingen gehertranscribeerdvolgens dezelfde methode die we gebruikten voor onze CI en NH kinderen (zie Materiaal en Methode). Van deze transcripties was het mogelijk een totaal van 1500 consonantenen 1999 vocalente coderenvoor de segmenteleanalyses,en een totaal van 1066 CV syllabente gebruiken voor de intrasyllabischeanalyses(wat wel substantieel minder was dan bij onze CI en NH groepen). Alle SH kinderen hadden een gemiddeld gehoorverliesvan meer dan 90 dBHL in het beste oor. Vier van hen kregen conventionelehoortoestellen tussen2 en 6.5 maandenoud. De gehoordrempels met hoortoestellenlagentussen55 en 65 dBHL voor drie SH kinderen,en één kind had geen residueel gehoor met zijn hoorloestellen. De segmenteleanalysestoonden aan dat de mediane proporties van de verschillende C types sterk verschilden van die van de NH en CI groepen (Tabel 6). De SH kinderen produceerdensubstantieel meer dorsale Cs en duideliik meer fricatieven.
CONSONANTEN
VOCALEN
Plaats Coronalen Labialen Dorsalen Fricatieven Plaats Voor Centraal Achter
Het was namelijk zo dat drie van de vijf SH kinderen een sterke voorkeur vertoonden voor de dorsale fricatieven lxl en lGl, een fenomeen dat niet geobserveerdwerd bij de CI en NH kinderen. Deze drie kinderen bleken diegenen te zijn met de slechtste gehoordrempelsmet hoortoestellen(i.e. 65 dBHL, geenwinst, en geenhoortoestellen). De verklaring voor deze voorkeur voor onzichtbare dorsale articulaties is echter onduidelijk. Clement (2004), die gelijkaardige resultatenbekwam in een groep van NederlandstaligeSH kinderen, verwees naar het gebrek aan ervaring met de omgevingstaal omwille van de slechthorendheid.Daarom zouden deze kinderen klanken blijven producerendie normaal gezien frequent in de eerste levensmaanden voorkomen, namelijk dorsalefricatieven en trilklanken (zoals NH kinderen). De consonantenbtj de NH kinderen, en waarschijnlijk eveneensbij de CI kinderen,bleken beinvloed te worden door de inputtaal, aangezienhun consonantinventarisgeleidelijk aan minder dorsalefricatieven en meer coronaleen labiale occlusievenen halfvocalen bevatte.Een andere verklaring kan gevonden worden in de kenmerken van brabbelen: NH kinderen vertonen de tendens segmenten in hun brabbelen te gebruiken die gemakkelijk te producerenzijn door de onderkaakte openen en te sluiten. Dit zijn typisch coronale en labiale occlusieven,halfvocalen en nasalen(zie ook Macneilage& Davis, 1990).Omdat geen van deze drie SH kinderen begonnen te brabbelen vóór de leeftijd van 18 maanden,was er voor hen geenreden om deze types van consonantente gebruiken. Eén van de andere SH kinderen begon wel te brabbelen binnen de onderzoeksperiode,en dit kind vertoonde inderdaad een voorkeur voor coronale en labiale occlusieven, zoals zou verwacht worden voor een kind dat besint te brabbelen.Elk CI kind in onze stu-
9Vo(21) 337o(38) 43Vo(51) 337a(25)
24%(r3) 57Vo(15) ITVo(9)
Wijze Occlusieven Nasalen Halfvocalen Liquidae Hoogte Hoog Midden Laag
28Vo(28) lIVo (29) 2l7o (13) 9Vo(r0) 3Vo(6) 737o(27) I97o (30)
Tabel 6: Percentagesvan voorkomen(medianen en interhuarÍielbereiken) van de verschillende C en V types ín de prelexicale uitingen van 5 SH kinderen van 6 tot l8 maanden oud
46
LOGOPEDIE2001(20) 6
ARTIKELS die starttemet brabbelenen gebruikte meer coronale en labiale occlusievenen halfvocalendan dorsale consonanten.Wat betreft de vocaalkenmerkentoonden de SH kinderen een sterkerevoorkeur voor centrale middenvocalendan de NH en CI kinderen, wat overeenkomt met resultaten uit literatuur met betrekkingtot dove kinderen(Kent et a1.,1987),en wat kan worden verklaard door de voor slechthorende kinderen onhoorbare (namelijk boven 1000 Hz) en onzichtbare (namelijk voor-achter bewegingen van de tong) kenmerkenvan de tweede formant van de centralevocaal vocalen.Bovendienrepresenteert positie van tong, en slechthorende de een neutrale kinderenzijn meer geneigddie niet te bewegen.Het was duidelijk dat de auditieveinput door de inplant het de CI kinderen mogelijk maakte beter te differentiëren tussen verschillendevocaaltypes,aangezien et geen signihcante verschillen werden gevonden in proporties van de vocaaltypes tussen de CI kinderen en de NH kinderen. Ook op intrasyllabischniveau verschilden de SH kinderen sterk van de NH en CI kinderen:gedurenbleken de SH kindede de hele onderzoeksperiode ren hun consonantenen vocalenpuur ad random te combineren,m.a.w. ze vertoondenop geen enkel moment een significant hogere geobserveerdedan verwachte prevalentie. Deze bevinding kan opnieuw verklaard worden door het feit dat het verschijnenvan significanteCV combinatieseen kenwordt met brabbemerk is dat typisch geassocieerd len, en omdat vier van de vijf SH kinderenhet brabbelstadiumniet bereikten,demonstreerdenze deze patronen(nog?)niet. Zoals onzeresultatentoonden, hadden ook onze NH en CI kinderen een aantal maanden'brabbelervaring'nodig vooraleerduidenaar voor kwamen. lijke CV combinatievoorkeuren Resultatenmet betrekking tot het intersyllabische niveau waren niet beschikbaar,aangeziende prevalentie van CVCV sequentiesin de SH data te klein was om te kunnen gebruikenvoor analyse. We kunnen besluiten dat de kwalitatieve aspecten van de prelexicale vocalisatiesin onze groep van zeerjong geïmplanteerdeCI kinderenmeer geleken op die van horende kinderen dan op die van zwaaÍ slechthorendekinderenmet conventionelehoortoestellen (hoewel we voorzichtig moeten zijn met conclusiesmet betrekkingtot de SH groep omwille van kleine data samples).Dit kan verklaardworden door het feit dat de CI kinderen,net als de NH kinderen,bestudeerdwerden tijdens de brabbelfase,in tegenstellingtot de SH kinderen.Het leek ons redelijk te suggererendat de inplant,indien gegeventus-
L OG O P E DI E1007t l Ot 6
sen 5 en 20 maandenoud, in staatwas de noodzakelijke auditieve input te voorzien om te kunnen startenmet brabbelen(in vergelijkingmet conventionele hoortoestellen)en om bijgevolg zo goed als normale brabbelkenmerken te vertonen. Omdat brabbeleneen essentiëlelinguïstischestap is naar de productie van betekenisvollewoorden, suggereren deze resultaten daÍ deze CI kinderen zullen komen tot normale woordproductie.Dit moet echter nog onderzochtworden.
DANKWOORD De auteurs danken Ina Peeters en Ineke Tyriard voor hun transcribeerwerk,en Gert Durieux en Joris Gillis voor het schrijvenvan scriptsvoor dataverificatie en data-analyse.Dit onderzoekwerd mogelijk gemaakt door fondsen uitgereikt door het FWO Vlaanderen(G.0042.01en G.0216.05),door de Koninklijke Academie voor NederlandseTaal- en Letterkunde, en door een schenking van wijlen Mevr. Spruyt aan UniversiteitAntwerpen.
REFERENTIES Clement, C. J. (2004). Developmentof vocalizationsin deaf and normally hearing infants. Unpublished PhD Disserlation, University of Amsterdam, Amsterdam. Colletti, V., Camer,M., Miorelli, V., Guida, M., Colletti, L., & Fiorino, F. G. (2005). Cochlear implantation at under 12 months: report on l0 patients. Laryngoscope,I 15, 445-449. Coussé,E., Gillis, S., Kloots, H., & Swerts,M. (2004). The influence of the labeller'sregional backgroundon phonetic transcriptions:implications for the evaluationof spokenlanguageresources. Paper presented at the the 4th International Conference on LanguageResourcesand Evaluation,Paris. Daemers, K., Yperman, M., De Beukelaer, C., De Saegher,G., De Ceulaer,G., & Govaefis,P. J. (2006). Normative data of the A$E@ discriminationand identification tests in preverbal children. CochlearImplants International,1 (2), I0l - | 16. Davis, B. L., & MacNeilage,P. F. (1995).The articulatory basisof babbling.Journalof Speechand HearingResearch,38, I 199-121l. Elbers,L. (1982). Operatingprinciplesin repetitivebabbling: a cognitive continuity approach. Cognition,12,45-63. Erlmer, D. J., & Mellon, J. A. (2001). Beginning to talk at 20 months: early vocal development in a young
41
ARTIKELS cochlearimplant recipient.Journalof Speech,Language and Hearing Research,44, 192-206. Ertmer, D. J., Young, N., Grohne, K., Mellon, J. 4., Johnson,C., Corbett, K., et al. (2002). Vocal development in young children with cochlearimplants: profiles and implicationsfor intervention.Language,Speech,and HearingServicesin Schools,33, 184-195. Govaerts.P.,De Beukelaer,C., Daemers,K., De Ceulaer, G., Yperman, M., Somers,T., et al. (2002). Outcome of cochlear implantation at different agesfrom 0 to 6 years. Otology & Neurotoloey, 23(6), 885-890. Govaerts,P. J., Daemers,K., Yperman, M., De Beukelaer, C., De Saegher,G., & De Ceulaer, G. (2006). Auditory Speech Sound Evaluation (A$E@): a new test to assess detection, discrimination and identification in hearing impairment.CochlearImplants Intemational,1 (2;, 91- 106. Hehar, S. S., Nikolopoulos, T. P., Gibbin, K. P., & O'Donoghue,G. M. (2002). Surgeryand functional outcomes in deaf children receiving cochlear implants before age 2 years. Archives of Otolaryngology,Head and Neck Surgery,128(l), ll-14. Kent, R. D., Osberger,M. J., Netsell,R., & GoldschmidtHustedde,C. (1987). Phoneticdevelopmentin identical twins differing in auditory function. Journal of Speech and Hearing Disorders,52,64-15. Kishon-Rabin. L., Taitelbaum-Swead, R., EzraÍiVinacour, R., & Hildesheimer, M. (2005). Prelexical vocalization in notmal hearing and hearing-impaired infants before and after cochlear implantation and its relation to early auditory skills. Ear & Hearing,26,ll5-295. Koopmans-vanBeinum, F. J., Clement,C. J., & van den Dikkenberg-Pot, I. (2001). Babbling and the lack of auditory speechperception: a matter of coordination? Science,4(l), 6l-1 0. Developmental Beinum,F. J., & vander Stelt,J. M. (1986). Koopmans-van Ea-rl)'stagesin the developmentof speechmovements.In B. Lindblom & R. Zetterstróm(Eds.), Precursorsof early speech.(pp. 37-50).New York: StocktonPress. Landis. J. R.. & Koch, G. G. (1911). The measurement of observeragreementfor categoricaldata. Biometrics, 33, 159- 114. Locke, J. L. (1983). Phonological acquisition and change.New York: Academic Press. MacNeilage, P. F., & Davis, B. (1990). Acquisition of speech production: frames, then content. In M. Jeannerod(Ed.), Attention and performance.(Vol. 8, pp. 453-476). Hillsdale: Erlbaum. MacWhinney, B. (2000). The CHILDES Project: tools for analyzing talk: transcription format and programs. Mahwah: LawrenceErlbaum Associates. McCaffrey, H. A., Davis,8., MacNeilage,P. F., & von Hapsburg,D. (1999). Multichannel cochlear implantation and the organization of early speech. The Volta Review,I0I(l),5-29. Mitchell. P. R.. & Kent, R. D. (1990). Phoneticvariation in multisyllable babbling. Journal of Child Language,
48
t] , 241-265. Oller, D. K. (1986).Metaphonologyand infant vocalizations. In B. Lindblom & R. ZetterstrÓm (Eds.)' Precursors of early speech. (pp. 21-35). New York: StocktonPress. Oller, D. K., & Eilers, R. E. (1988). The role of audition in infant babbling.Child Development,59,441-449. Roug, L., Landberg, I., & Lundberg, L. J. (1989). Phonetic development in early infancy: a study of four Swedish children during the f,rrsteighteenmonths of life. Journalof Child Language,16, 19-40. Rubinstein, J. T. (2002). Paediatriccochlear implantation: prosthetic hearing and language development. Lancet,360(9331), 483-485. Schauwers,K. (2006). Early speechand languagedevelopment in deaf children with a cochlear implant: a longitudinal investigation. Unpublished PhD disserlation, University of AntwerP, AntwerP. Schauwers,K., Gillis, S., Daemers,K., De Beukelaer,C., & Govaerts,P. J. (2004). Cochlearimplantationbetween 5 and 20 months of age: the onset of babbling and the audiologic outcome. Otology & Neurotology, 25(3)' 263-210. Schauwers,K., Gillis, S., & Govaerts,P. J. (in preparation). 'Nature', 'nurture' and prelexical babbling: the case of congenitally deaf children with a cochlear implant. Journalof Child Language. Smith, B. L., Brown-Sweeney,S., & Stoel-Gammon'C. (1989).A quantitativeanalysisofreduplicatedand variegatedbabbling.First Language,9,115-190. Stark, R. E. (1936). Prespeechsegmentalfeature development. In P. Fletcher & M. Garman (Eds'), Language acquisition(pp. A9-173). Cambridge:University Press. Stoel-Gammon,C. (1985). Phoneticinventories,15 - 24 months: a longitudinal study. Journal of Speech and Hearing Research,28, 505-512. Stoel-Gammon,C., & Otomo, K. (1986). Babbling development of hearing-impaired and normally hearing subjects.Journal of Speechand Hearing Disorders,5l' J J - +1.
Vihman, M. M., Ferguson,C. A., & Elbert,M. (1986). Phonological development from babbling to speech: common tendenciesand individual differences.Applied Psycholinguistics,7, 3-40. Vihman, M. M., & McCune, L. (1994). When is a word a word? Journalof Child Language,21, 5I'7-542. Zink,I. (2005). De verwer.ring van de klankproductie tijdens de brabbelperiode bij vier Vlaamse kinderen. Logopedie, l8(4), 13-20.
CORRESPONDENTIEADRES Karen Schauwers, De Oorgroep, Herentalsebaan 75, B-2100 Deurne,
[email protected]
2001(20) 6 LOGOPEDTE