Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit Ammoniakemissie huisvesting Veehouderij
Speerpunt veehouderij en luchtkwaliteit
Opdrachtgever: Projectleiding: Werkgroep:
Bestuurlijke contactgroep Brabant Noord Yvonne van der Kop, Servicepunt Handhaving, regio Brabant Noord Katja Graus (gemeente Bernheze), Hessel Magielse (gemeente Veghel), John Vlemminx (gemeente Sint-Oedenrode), Sander Leenders (gemeente Deurne), Bert v.d. Nieuwenhuyzen (RMB), Joyce v. Geenen (ODZOB), Harry Kars (provincie Noord-Brabant), Rob Segers (provincie Noord-Brabant) Projectondersteuning: Servicepunt Handhaving Brabant Noord
Datum: Status:
19 augustus 2013 Versie 1.5
Overzicht versies en wijzigingen Versie Versie 1.3: eerste openbare versie Versie 1.4
Versie 1.4.1 Versie 1.5
Meest relevante wijzigingen t.o.v. voorgaande versie Wijziging titel document Wijziging naam hoofdstuk 6 en paragraaf 6.1 Paragraaf 6.1 ingevuld. Paragraaf 6.2 aangevuld. Bijlage 3 ingevuld Opmaak stappenplan Leden werkgroepen toegevoegd Paragraaf 3.4 (toelichting stappenplan) onderdeel 4. Kennisgeving beoordeeld? o bepalen referentieniveau; o standpunt vergunningplicht door veranderen van diercategorie; o indienen melding Activiteitenbesluit. Paragraaf 5.3 (Niet meer voldoen aan voorwaarden gedoogbesluit) categorieindeling overtredingen (tabel 1). Bijlage 4: conclusie en advies verwijderd.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
2
INHOUD
1
INLEIDING ............................................................................................................................................... 4
2
JURIDISCH KADER.................................................................................................................................... 5 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
3
TOEZICHTSAANPAK ............................................................................................................................... 10 3.1 3.2 3.3 3.4
4
BESLUIT HUISVESTING , ACTIEPLAN AMMONIAK VEEHOUDERIJ EN GEDOOGBELEID ..................................................... 5 JURIDISCHE VORMGEVING VAN DE STOPPERSREGELING ...................................................................................... 6 VOORWAARDEN OM TE WORDEN AANGEMERKT ALS STOPPEND BEDRIJF ................................................................. 6 KENNISGEVINGSFORMULIER STOPPENDE BEDRIJVEN/MELDING ACTIVITEITENBESLUIT ................................................. 7 CATEGORIE B2 UIT ACTIEPLAN AMMONIAK VEEHOUDERIJ .................................................................................. 8 STOPPERSMAATREGELEN ........................................................................................................................... 8
INLEIDING ............................................................................................................................................ 10 CATEGORIE C1-BEDRIJVEN ....................................................................................................................... 10 STAPPENPLAN ....................................................................................................................................... 11 TOELICHTING STAPPENPLAN ...................................................................................................................... 12
HET TOEZICHTSBEZOEK ......................................................................................................................... 17 4.1 INLEIDING ............................................................................................................................................ 17 4.2 TOEZICHT BIJ ONTBREKEN KENNISGEVING STOPPERSMAATREGELEN ..................................................................... 17 4.3 TOEZICHT OP STOPPERSMAATREGELEN ........................................................................................................ 18 4.3.1 Voermaatregelen ..................................................................................................................... 18 4.3.2 Emissiebeperkende maatregelen .............................................................................................. 21 4.3.3 Houden van minder dieren ....................................................................................................... 21
5
HANDHAVING ....................................................................................................................................... 23 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
6
AFSTEMMING MET ANDERE WET- EN REGELGEVING ............................................................................ 26 6.1 6.2 6.3
7
INLEIDING ............................................................................................................................................ 23 HANDHAVING BESLUIT HUISVESTING ........................................................................................................... 23 NIET MEER VOLDOEN AAN VOORWAARDEN GEDOOGBESLUIT ............................................................................. 23 SAMENWERKING STRAFRECHT ................................................................................................................... 24 HERCONTROLES ..................................................................................................................................... 24 WAARSCHUWINGSBRIEF .......................................................................................................................... 25 LAST ONDER DWANGSOM ........................................................................................................................ 25
AFSTEMMING MET DE NATUURBESCHERMINGSWET (VERORDENING STIKSTOF EN NATURA 2000) ............................. 26 AFSTEMMING MET WATERSCHAPPEN ......................................................................................................... 26 SAMENWERKING STRAFRECHT ................................................................................................................... 27
EVALUATIE ............................................................................................................................................ 27
BIJLAGE 1: KAMERBRIEF VAN 6 DECEMBER 2012 ........................................................................................... 28 BIJLAGE 2. LIJST ALTERNATIEVE MAATREGELEN VOOR STOPPENDE BEDRIJVEN, ACTIEPLAN AMMONIAK VEEHOUDERIJ ................................................................................................................................................. 29 BIJLAGE 3 VOORBEELDBRIEF CATEGORIE B2 DIE NOG GEEN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR DE ACTIVITEIT BOUWEN HEBBEN .......................................................................................................................................... 32 BIJLAGE 4 WISSELEN DIERCATEGORIE............................................................................................................. 35
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
3
1
INLEIDING
In het Actieplan Ammoniak Veehouderij is aangegeven dat veehouders die willen stoppen de mogelijkheid wordt geboden om hun bedrijf nog tot 1 januari 2020 voort te zetten. Voorwaarde is dat zij vanaf 1 april 2013 met andere maatregelen een even grote emissiereductie realiseren als wanneer emissiearme stalsystemen zouden worden toegepast om aan de emissie-eisen van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna genoemd Besluit huisvesting) te voldoen. Het betreft snel inzetbare, mogelijk tijdelijke maatregelen. Bedrijven moesten de maatregelen bij de gemeente melden en deze uiterlijk op 1 april 2013 gerealiseerd hebben. De Bestuurlijke contactgroep van de regio Brabant Noord heeft op 10 april 2013 ingestemd met het opstellen van een toezichtsaanpak voor deze groep bedrijven omdat: Veel gemeenten deze groep bedrijven de komende tijd gaat controleren. Het uitvoeren van toezicht in projectvorm efficiencywinst oplevert en bijdraagt aan uniformiteit in het toezicht. Het niet voldoen van deze stoppers aan het Besluit huisvesting oneerlijke concurrentie tot gevolg heeft. In het Actieplan Ammoniak Veehouderij zijn naast de categorie stoppers nog andere categorieën benoemd. In deze toezichtsaanpak worden deze categorieën niet behandeld. Op een later tijdstip zal deze toezichtsaanpak hiermee uitgebreid worden. Dit onderwerp is ook in de regio’s Zuidoost en Midden- en West Brabant actueel. Daarom is deze toezichtaanpak met de werkgroep van het Speerpunt Veehouderij besproken en heeft daarmee de status van een provinciebrede toezichtstrategie gekregen. Deze toezichtsaanpak geeft een stappenplan voor een projectmatige aanpak van de stoppers Besluit huisvesting. In de toezichtsaanpak wordt verder voor de meest voorkomende situaties de meest effectieve toezichtsaanpak beschreven en de wijze van handhaven bij geconstateerde overtredingen. Het uitvoeren van de controles is gepland vanaf juni 2013 tot 1 januari 2015. De uitvoering valt niet binnen de scope van dit project. In hoofdstuk 2 wordt het juridisch kader rondom de stoppende bedrijven geschetst. In hoofdstuk 3 is een stappenplan met toelichting opgenomen voor een projectmatige aanpak van de stoppende bedrijven. In hoofdstuk 4 wordt het toezichtsbezoek beschreven waarbij een leidraad gegeven wordt voor o.a. de toezichtsfrequentie en de controleaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de handhaving van een geconstateerde overtreding en in hoofdstuk 6 zijn afspraken opgenomen over de samenwerking tussen handhavingspartners.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
4
2
JURIDISCH KADER
2.1 Besluit huisvesting, Actieplan Ammoniak Veehouderij en gedoogbeleid Op 1 april 2008 is het Besluit huisvesting in werking getreden. In dit besluit zijn maximale emissiewaarden opgenomen waaraan bestaande huisvestingsystemen ( voor 1 januari 2007 aanwezig) per 1 januari 2010 moesten voldoen1. Huisvestingsystemen die na 1 januari 2007 zijn gerealiseerd moeten afzonderlijk aan de maximale emissiewaarde voldoen 2. Gebleken is dat veel veehouders voor 1 januari 2010 de noodzakelijke stalaanpassingen niet hebben gerealiseerd. In overleg met de Tweede Kamer heeft de minister - onder voorwaarden - uitstel van de verplichting verleend tot uiterlijk 1 januari 2014. De ministeries van VROM en LNV, de provincies en de VNG hebben een "Actieplan Ammoniak Veehouderij " opgesteld. Dit Actieplan moet er toe leiden dat de middelgrote veehouderijbedrijven emissiearm worden en gaan voldoen aan het Besluit huisvesting. Het Actieplan Ammoniak Veehouderij is in het algemeen overleg met de tweede kamer op 25 maart 2010 geaccordeerd. Onderdeel van het Actieplan Ammoniak Veehouderij zijn de speciale maatregelen voor stoppers. Deze zijn speciaal bedoeld voor bedrijven die tussen nu en het jaar 2020 willen stoppen met hun intensieve veehouderij activiteiten. De te nemen stoppersmaatregelen moeten door de bedrijven gemeld zijn bij het bevoegd gezag (dit kon vanaf 1 januari 2013) en uiterlijk 1 april 2013 gerealiseerd zijn. Aan het Actieplan Ammoniak Veehouderij ligt een gedoogbeleid ten grondslag. Dit betekent dat gedoogd wordt dat veehouderijen in overtreding zijn van het Besluit huisvesting. Er is sprake van categoraal gedogen. Dat betekent dat het bevoegd gezag voor handhaving geen separaat gedoogbesluit hoeft te nemen. In het Actieplan Ammoniak Veehouderij krijgt iedere gedoogcategorie een eigen termijn voor het aanvragen van een milieu- en of bouwvergunning en het realiseren van de (stal)aanpassingen. Het gedoogbeleid biedt de gemeenten ruimte om in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken. Meer informatie over het Actieplan Ammoniak Veehouderij is te vinden op www.infomil.nl (dossier: Ammoniak en agrarische bedrijven) Er zijn veehouderijen waarvoor het gedoogbeleid niet relevant is, omdat het Besluit huisvesting daarop niet van toepassing is. Dit betreft veehouderijen: waar dieren worden gehouden volgens de biologische productiemethode of; waarvan de stalsystemen reeds voldoen aan het Besluit huisvesting of; die andere (landbouwhuis)dieren houden dan genoemd in het Besluit huisvesting.
1
Tenzij van een diercategorie niet meer dieren worden gehouden dan het aantal dat in bijlage 2 van Besluit huisvesting is aang egeven dan geldt de datum 1 januari 2013. Ook in artikel 3 Besluit huisvesting zijn een aantal uitzonderingen opgenomen. 2
met uitzondering van stalsystemen die vergund zijn voor pluimvee na 1-1-1997 dan geldt de datum 1-1-20122 (Zie bijlage 2 noot 1 van Besluit huisvesting).
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
5
2.2 Juridische vormgeving van de stoppersregeling Het was de bedoeling de stoppersregeling vorm te geven door middel van een aanpassing van het Besluit huisvesting. De staatsecretaris van IenM heeft in een brief (d.d. 6 december 2012) laten weten voorlopig af te zien van een wettelijke regeling. Dit betekent dat de verplichtingen voor stoppende bedrijven gebaseerd blijven op het gedoogbeleid van het Actieplan Ammoniak Veehouderij zoals neergelegd in de brief van 1 december 2009 (Kamerstukken II 2009/10 30 654, nr. 76). Dit gedoogbeleid geldt ook voor kleine veehouderijen (én kleine neventakken van grotere veehouderijen) die pas per 1 januari 2013 aan het Besluit huisvesting moesten voldoen en daarom tot 1 januari 2013 niet onder het actieplan vielen3. 2.3 Voorwaarden om te worden aangemerkt als stoppend bedrijf Als voorwaarden om te worden aangemerkt als stoppend bedrijf geldt dat: Het bedrijf niet valt onder de werking van de IPPC-richtlijn. Het bedrijf via een al ingediend Bedrijfsontwikkelingsplan (BOP), dan wel via een aparte schriftelijke verklaring (b.v. kennisgevingsformulier stoppersmaatregelen) aan de gemeente heeft meegedeeld dat het vóór 1 januari 2020 zal stoppen met het houden van varkens of kippen4. Alleen op grond van feiten of omstandigheden die zich ná 1 april 20135 hebben voorgedaan een bedrijf zich naderhand alsnog als stopper kan melden (bijvoorbeeld vanwege uitblijven van vergunningen of financiering). Het bedrijf het feitelijk aanwezige aantal varkens of kippen niet heeft uitgebreid t.o.v. het aantal dat op 1 januari 2010 was vergund of - als dat feitelijk aanwezige aantal lager is – het aantal varkens of kippen per diercategorie waarvoor op het bedrijf op 1 januari 2010 stalruimte aanwezig was. Binnen de hoofdcategorie varkens en de hoofdcategorie kippen mag wel gewisseld worden van diercategorie (bijvoorbeeld de zeugen of een deel ervan vervangen door vleesvarkens), zolang de totale ammoniakemissie per hoofdcategorie niet toeneemt. Een bedrijf dat eerder aangaf te gaan stoppen, kan in de periode na 2013 alsnog besluiten om uit te breiden. In dat geval wordt het, zodra meer dieren gehouden worden of de ammoniakemissie toeneemt ten opzichte van hetgeen op grond van de stoppersregeling is toegestaan, niet meer beschouwd als stoppend bedrijf en moet per direct voldoen aan het Besluit huisvesting zonder gebruik te mogen maken van de alternatieve maatregelen voor stoppende bedrijven.
3
Brief van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede kamer betreffende het Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven, d.d. 6 december 2012, kenmerk IENM/BSK-2012/235750 (zie bijlage 1. 4
Zie website Infomil (link pagina 'Melding als 'stopper' ook na 1 juli 2012').
5
Deze datum staat nergens genoemd maar is het logisch gevolg van het gestelde in het Beleidsdocument stoppersmaatregelen Actie plan Ammoniak Veehouderij van 2 februari 2012 en de brief van de Staatsecretaris d.d. 6 december 2013 (zie voetnoot 3).
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
6
2.4
kennisgevingsformulier stoppende bedrijven/melding Activiteitenbesluit
De stoppende bedrijven waren verplicht om voor 1 maart 2013 een kennisgeving stoppersmaatregelen in te dienen bij het bevoegd gezag. Deze verplichting is opgenomen in de kamerbrief van 6 december 2012 (zie bijlage 1). Met deze kennisgeving heeft het stoppende bedrijf aan het bevoegd gezag aangegeven op welke wijze aan het Besluit huisvesting zal worden voldaan. Deze kennisgeving omvat: Een opgave van de maatregelen die zullen worden getroffen. Een berekening van de ammoniakemissie van het bedrijf, waaruit blijkt dat aan het Besluit huisvesting zal worden voldaan. Als het stoppende bedrijf wijzigingen aanbrengt in de eerder gemelde emissiereducerende maatregelen meldt zij dat bij de gemeente minimaal één maand voor de wijziging. Ook deze melding omvat: Een beschrijving van de wijziging van de maatregelen. Een berekening van de ammoniakemissie van het bedrijf, waaruit blijkt dat aan het Besluit huisvesting zal worden voldaan. Op de site van Infomil kunnen bedrijven een speciaal formulier downloaden dat gebruikt kan worden om de stoppersmaatregelen bij het bevoegd gezag te melden (kennisgeving stoppersmaatregelen). Het is niet verplicht dit formulier te gebruiken. De bevoegde gezagen wordt geadviseerd het gebruik van dit formulier te stimuleren. Bedrijven die een “eigen” formulier gebruiken om de stoppersmaatregelen te melden moet minimaal dezelfde gegevens overleggen als die in het speciaal ontworpen formulier van Infomil gevraagd worden. De kennisgeving stoppersmaatregelen is géén melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Als de wijzigingen zodanig zijn dat een melding volgens het Activiteitenbesluit nodig is, moet het bedrijf ook een melding Activiteitenbesluit indienen. Het houden van minder dieren van dezelfde diercategorie hoeft niet gemeld te worden in het kader van het Activiteitenbesluit. Meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit (incl. OBM indien van toepassing) zijn in ieder geval wel nodig bij: Het houden van dieren van een andere categorie dan eerder in de vergunning is aangegeven (wisselen van diercategorie). Het uitvoeren van andere activiteiten dan waarvoor eerder in de vergunning of het toen geldende besluit (Besluit landbouw) voorschriften voor waren opgenomen. Bijvoorbeeld de opslag van zuur voor het aanzuren van de mest. Hierbij kan volstaan worden met een melding met alleen de wijziging zodat het aantal dieren zoals eerder vergund of gemeld niet wijzigt.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
7
2.5
Categorie B2 uit Actieplan Ammoniak Veehouderij
De bedrijven die in een BOP aangegeven hebben in de categorie B2 te vallen en nu nog geen omgevingsvergunning activiteit bouwen hebben voor de vergunde/gemelde (milieu) situatie worden mogelijk stoppers. Deze bedrijven voldoen niet meer aan het gedoogbeleid omdat de termijn waarbinnen een aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouwen ingediend moest worden is verstreken. Voor een groot deel van deze groep bedrijven geldt dat ze op 1-1-2014 niet zullen voldoen aan de eisen voor ammoniakemissie van het Besluit huisvesting (nieuwbouw is vaak bedoeld om intern te salderen). Deze bedrijven moeten: Middels een melding Activiteitenbesluit of een aanvraag omgevingsvergunning aangeven op welke wijze ze op 1-1-2014 voldoen aan het Besluit huisvesting OF Een kennisgeving stoppersmaatregelen indienen. Het is van belang nu al actie te ondermenen voor deze categorie bedrijven omdat: Als nu niet aangegeven wordt hoe per 1-1-2014 aan het Besluit huisvesting voldaan wordt deze bedrijven niet voor 1-1-2014 de noodzakelijke maatregelen getroffen zullen hebben. Als het stoppers betreft per direct stoppersmaatregelen moeten worden getroffen zoals bedoeld in de stoppersregeling die gebaseerd is op het gedoogbeleid van het Actieplan Ammoniak Veehouderij (zie paragraaf 2.2). Bedrijven voldoen nu al niet meer aan het gedoogbeleid en er ontstaat oneerlijke concurrentie als deze bedrijven tot 1-1-2014 door mogen gaan zonder stoppersmaatregelen. De bedrijven, vallende in de categorie B2, die wel beschikken over een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de vergunde (milieu)situatie kunnen nog tot uiterlijk 1-12014 besluiten om alsnog stopper te worden. Deze bedrijven voldoen op dit moment nog aan het gedoogbeleid. Als de B2 bedrijven besluiten stoppende bedrijven te worden dan wordt voor de referentiesituatie, de situatie op basis van de feitelijk aanwezige huisvesting op 31 december 2012 (deze kan normaliter uit de vergunning worden afgeleid) aangehouden. 2.6 Stoppersmaatregelen Er is een lijst opgesteld met alternatieve maatregelen waarmee stoppende bedrijven die vallen onder het Actieplan Ammoniak Veehouderij, hun ammoniakemissie uit stallen kunnen reduceren (zie bijlage 2). Deze lijst is gepubliceerd op de site van Infomil (link tabel). Per maatregel is er tevens een meer uitgebreide beschrijving van de maatregel gepubliceerd (leaflet). In het Actieplan Ammoniak Veehouderij is ook het houden van minder dieren als alternatieve maatregel genoemd. Deze maatregel is niet in de lijst opgenomen. Over deze maatregel is een apart informatieblad gepubliceerd (link pagina waar informatiedocument minder dieren houden gedownload kan worden).
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
8
De opsomming betreft maatregelen waaraan, naar het oordeel van de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav), met voldoende zekerheid een ammoniakemissiereductie kan worden toegeschreven. Door het bedrijfsleven kunnen nieuwe maatregelen ter beoordeling aan de TacRav worden voorgelegd. Wanneer deze positief zijn beoordeeld door de TacRav, zullen die aan de lijst worden toegevoegd. Indien niet anders is vermeld, kunnen voermaatregelen met technische maatregelen en/of het houden van minder dieren gecombineerd worden toegepast. Twee of meer voermaatregelen kunnen niet gecombineerd worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
9
3
TOEZICHTSAANPAK
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een stappenplan de projectmatige aanpak van de stoppers Besluit huisvesting beschreven. Door een projectmatige aanpak van deze groep bedrijven wordt een gelijke behandeling van deze bedrijven bevorderd. Bovendien kan er efficiënter gewerkt worden doordat in één keer de materie eigen gemaakt wordt. Bij het opstellen van deze toezichtsaanpak is rekening gehouden met: Het beleidsdocument stoppersregeling Actieplan Ammoniak d.d. 2 februari 2012 De Lijst alternatieve maatregelen voor stoppende bedrijven, Actieplan ammoniak veehouderij, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 19 december 2012 en de toelichting die hierbij gegeven wordt. Het Informatiedocument minder dieren houden. In onderstaande paragraven is het stappenplan opgenomen met daarbij voor iedere stap een korte toelichting. 3.2
Categorie C1-bedrijven
In het stappenplan is de groep C1-bedrijven uit het Actieplan Ammoniak Veehouderij niet meegenomen. Deze bedrijven hebben in een BOP aangegeven hun activiteiten te beëindiging voor 1 januari 2013. Vergunningplichtige bedrijven hebben vóór die datum een verzoek om intrekking van de vergunning moeten indienen (kamerbrief 1 december 2009). Deze bedrijven mogen niet meer in bedrijf zijn tenzij ze met een kennisgeving stoppersmaatregelen aangegeven hebben aangegeven toch met tijdelijke maatregelen door te willen gaan tot 2020 (zijn dan C2 geworden). Er mogen geen dieren meer aanwezig zijn en de mest moet verwijderd zijn. Het niet verwijderen van de mest is geen overtreding van het Besluit huisvesting. Deze bedrijven dienen zo snel mogelijk gecontroleerd te worden omdat bij het nog in bedrijf zijn van deze bedrijven (zonder stoppersmaatregelen) er sprake is van oneerlijke concurrentie en het niet voldoen aan het Besluit huisvesting.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
10
3.3
Stappenplan
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
11
3.4
Toelichting stappenplan
1. Opstellen bedrijvenlijst Selecteer de bedrijven die aangegeven hebben per 1-1-2013 te stoppen met hun bedrijfsactiviteiten (categorie C1). Zie paragraaf 3.2. Selecteer de bedrijven die in een Bedrijfsontwikkelplan (BOP) hebben aangegeven uiterlijk 2020 te willen stoppen met het houden van dieren (categorie C2). De kleine veehouderijen die vanaf 1 januari 2013 moeten voldoen aan het Besluit huisvesting (minder dieren dan aantallen genoemd in bijlage 2 Besluit huisvesting) kunnen geselecteerd worden. Vanaf 1 januari 2013 zijn zij gelijk aan de bedrijven die al eerder onder het Actieplan vielen. Deze bedrijven hebben vooralsnog geen hoge prioriteit. Het is ook mogelijk deze bedrijven te controleren op het moment dat ze in de reguliere planning opgenomen zijn. Selecteer de bedrijven die in een BOP aangegeven hebben in de categorie B2 te vallen en nu nog geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen hebben voor de vergunde/gemelde (milieu) situatie. Dit zullen mogelijk stoppers worden (zie paragraaf 2.5). Het bevoegd gezag stuurt deze bedrijven een brief waarin uitgelegd wordt dat: Ze niet meer aan het gedoogbeleid voldoen omdat de termijn voor het indienen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verstreken is; Als ze geen kennisgeving stoppersmaatregelen indienen ze per direct moeten voldoen aan het Besluit huisvesting. Een voorbeeld van een dergelijke brief is als bijlage 3 opgenomen. 2. BOP ingediend? Ga na of dat er voor de bedrijven op de bedrijvenlijst een Bedrijfsontwikkelplan (BOP) is ingediend. Let op: niet alle bedrijven waren verplicht een BOP in te dienen. Bedrijven die geen BOP in hoefden te dienen zijn: IPPC-bedrijven. Kleinere bedrijven (in een diercategorie worden niet meer dieren gehouden dan het aantal dat in bijlage 2 van Besluit huisvesting is aangegeven). Diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarden geldt. biologisch gehouden dieren. Bedrijven die al voldoen aan het Besluit huisvesting. Heb je mogelijk met een uitzondering te maken kijk dan in de artikelen 2 en 3 van het Besluit huisvesting. Bedrijven die geen BOP ingediend hebben (en dit wel moesten) vallen formeel niet meer onder het gedoogbeleid en moeten daardoor per direct voldoen aan het Besluit huisvesting. Deze bedrijven kunnen formeel geen kennisgeving stoppersmaatregelen meer indienen. Als een bedrijf in het verleden door het bevoegd gezag nooit is gevraagd een BOP in te dien kan het bevoegd gezag overwegen, in verband met de algemene beginselen van behoorlijk
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
12
bestuur, het bedrijf alsnog de gelegenheid te geven een kennisgeving stoppersmaatregelen in te dienen. 3. kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend? Ga na of dat er voor het bedrijf een kennisgeving stoppersmaatregelen is ingediend. Hiervoor is een speciaal formulier en een toelichting voor bedrijven hierop te downloaden op de site van Infomil. Dit formulier/deze kennisgeving is géén melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Het is niet verplicht het speciale formulier te gebruiken. De bevoegde gezagen wordt geadviseerd het gebruik van dit formulier te stimuleren. Bedrijven die een “eigen” formulier gebruiken om de stoppersmaatregelen te melden moet minimaal dezelfde gegevens overleggen als die in het speciaal ontworpen formulier van Infomil gevraagd worden. 4. kennisgeving beoordeeld? Ga na of de kennisgeving beoordeeld is. Er zijn gemeenten waar de kennisgeving door de afdeling vergunningen beoordeeld wordt maar er zijn ook gemeenten waar de toezichthouder de kennisgeving beoordeeld. Uit oogpunt van behoorlijk bestuur is het aan te bevelen de kennisgevingen binnen 8 weken te beoordelen en het bedrijf hiervan op de hoogte te stellen. Sommige bedrijven moeten naast de kennisgeving ook een melding Activiteitenbesluit indienen. Een melding Activiteitenbesluit kan nodig zijn als bijvoorbeeld een maatregel toegepast wordt die van invloed is op de stalinrichting (b.v. schuine wand) of als er (binnen een hoofdcategorie) dieren uit een andere diercategorie gehouden gaan worden. Het houden van minder dieren hoeft NIET met een melding Activiteitenbesluit gemeld te worden. Hiervoor is een kennisgeving stoppersmaatregelen voldoende. Let op: Aandachtspunten bij het houden van dieren uit een andere diercategorie (b.v. mestvarkens ipv zeugen) zijn: In het Informatiedocument minder dieren houden staat het volgende: “Indien het ‘omwisselen’ wordt gecombineerd met de stoppersmaatregel minder dieren houden, wordt bij de melding het maximaal aantal dieren opgegeven (dus het aantal dat in de referentiesituatie kan worden ‘omgewisseld’). Daardoor ontstaat een nieuwe referentiesituatie. Vervolgens wordt op het kennisgevingsformulier het lagere aantal dieren, de stoppersmaatregel, vermeld.” Als (zoals in het informatiedocument staat) eerst een melding Activiteitenbesluit wordt ingediend en daarna de stoppersmaatregelen worden toegepast, wordt het ‘nieuwe’ referentieniveau anders dan het referentieniveau dat bij de beoordeling van de BOP’s bepaald is (zie bijlage 4). Dit is niet de bedoeling. Het referentieniveau zoals opgenomen in de BOP’s is leidend. Mocht het noodzakelijk zijn een nieuw referentieniveau te bepalen dan dient de werkwijze zoals bij het beoordelen van de BOP’s voorgeschreven is gevolgd te worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
13
Door de wijziging van diercategorie kan het zo zijn dat er bedrijven in het kader van het Activiteitenbesluit een type C-inrichting worden waardoor er een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden en mogelijk een MER-beoordelingsplicht ontstaat. Het is niet mogelijk een vergunning voor een traditioneel stalsysteem te verlenen. Deze bedrijven moeten daarom direct voldoen aan het Besluit huisvesting en kunnen geen gebruik maken van de stoppersmaatregelen. Voor deze bedrijven geldt het Actieplan Ammoniak Veehouderij niet meer. Voor een aantal bedrijven is een mogelijke oplossing dat slechts een gedeelte van de dieren omgezet wordt naar een andere diercategorie zodanig dat het bedrijf een type Binrichting blijft. De dieren die niet omgezet zijn naar de nieuwe diercategorie kunnen gebruikt worden bij de stoppersmaatregel ‘houden van minder dieren’ t.b.v. de te realiseren emissiereductie. Het bevoegd gezag kan overwegen de melding Activiteitenbesluit niet te verlangen als deze melding geen meerwaarde heeft t.o.v. de kennisgeving stoppersmaatregelen. Het is dan van belang dat alle noodzakelijke gegevens goed vastgelegd worden en op basis van de kennisgeving beoordeeld wordt of de fijn stofemissie en de geuremissie toeneemt. Indien de fijn stofemissie en/of geuremissie toeneemt, moet beoordeeld worden of deze toegestaan kan worden. Bedrijven die op basis van een niet stoppende tak (b.v. melkkoeien) een type Cinrichting zijn, mogen geen wijzigingen in diercategorie in de stoppende tak doorvoeren die ervoor zorgen dat het aantal gewijzigde dieren boven de grens komt die voor de betreffende diercategorie tot de vergunningplicht (type C-inrichting) zou leiden. Wijzigingen in de diercategorie mag bijvoorbeeld maar tot maximaal 2000 vleesvarkens. Intern salderen tussen twee hoofddiercategorieën is niet toegestaan. 5. kennisgeving beoordeeld Als de kennisgeving niet beoordeeld is moet deze alsnog beoordeeld worden. 6. kennisgeving correct? Als de kennisgeving stoppersmaatregelen niet volledig is of niet correct is ingevuld moet het bedrijf de kennisgeving verbeteren en/of aanvullen. 7. Toezichtsbezoek De wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd is afhankelijk van: Is er een kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend; De maatregelen die op de kennisgeving stoppersmaatregelen zijn aangegeven. In hoofdstuk 4 wordt voor verschillende situaties de wijze van uit te voeren toezicht beschreven. 8. Voldoet aan Besluit huisvesting? Het is mogelijk dat een bedrijf zonder stoppersmaatregelen voldoet aan het Besluit huisvesting. Het bedrijf valt dan niet onder het gedoogbeleid en hoeft geen BOP en/of kennisgeving stoppersmaatregelen in te dienen. Het is niet aannemelijk dat deze situatie zich voordoet maar dit moet wel gecheckt worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
14
9. Stoppersmaatregelen toegepast? Tijdens het toezichtsbezoek wordt beoordeeld of er (voldoende) stoppersmaatregelen toegepast zijn/worden om de benodigde ammoniakreductie te halen en of de maatregelen juist worden toegepast (zie paragraaf 4.3). De hoeveelheid te reduceren ammoniak is het verschil tussen de referentiewaarde en de ammoniakemissie op het moment dat aan het Besluit huisvesting zou worden voldaan. Bij het berekenen van de benodigde reductie geldt als referentiewaarde de situatie (aantallen en categorieën dieren, toegepaste huisvestingssystemen) zoals: a. Vergund op 1 januari 2010 voor de bedrijven die onder het Actieplan vallen b. Vergund op 31 december 2012 voor de kleine bedrijven bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit huisvesting (vallen pas per 1 januari 2013 onder het Actieplan). Voor de categorie onder a gelden twee uitzonderingen. Indien de vergunning na 1 januari 2010 deels is ingetrokken in het kader van het Actieplan omdat minder dieren werden gehouden dan vergund, geldt in plaats van de vergunde situatie op 1 januari 2010, de vergunde situatie op 31 december 2012. Indien op 31 december 2012 niet alle vergunde huisvesting aanwezig was (nieuwe stal of uitbreiding stal niet gerealiseerd), geldt in plaats van de vergunde situatie op 1 januari 2010, de situatie op basis van de feitelijk aanwezige huisvesting op 31 december 2012 (deze kan normaliter uit de vergunning worden afgeleid). Bron: informatiedocument minder dieren houden. 10. Maatregels conform melding? Tijdens het toezichtsbezoek wordt beoordeeld of dat de stoppersmaatregelen die toegepast zijn overeenkomen met de stoppersmaatregelen zoals gemeld bij het bevoegd gezag met het kennisgevingsformulier stoppersmaatregelen. 11. Bijlage 2 van toepassing? Op veehouderijen die in een diercategorie niet meer dieren houden dan het aantal dat in bijlage 2 van Besluit huisvesting is aangegeven is het Besluit huisvesting pas vanaf 1 januari 2013 van toepassing. Deze bedrijven hadden voor 1 maart 2013 een kennisgeving stoppersmaatregelen in moeten dienen. 12. Overtreding. Gedoogbeleid niet meer van toepassing. Bedrijven hadden voor 1 april 2010 een BOP in moeten dienen om gebruik te kunnen maken van het gedoogbeleid (zie stap 2. BOP ingediend?). Als zij dat niet gedaan hebben is nu het Besluit huisvesting direct van toepassing en moeten ze hieraan voldoen. Deze bedrijven worden niet meer in de gelegenheid gesteld om alsnog een BOP in te dienen. Er wordt gehandhaafd op het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Zie hoofdstuk 5. 13. Overtreding. Nieuwe kennisgeving indienen. Deze bedrijven hebben een kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend, voldoende stoppersmaatregelen toegepast (zie stap 9. Stoppersmaatregelen toegepast?) maar de toegepaste maatregelen komen niet overeen met de in de kennisgeving stoppersmaatregelen aangegeven maatregelen. Deze bedrijven moeten een nieuwe kennisgeving stoppersmaatregelen indienen waarin de toegepaste maatregelen worden beschreven.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
15
14. Overtreding. Maatregelen toepassen en/of kennisgeving indienen. Deze bedrijven hebben wel een BOP ingediend maar geen kennisgeving stoppersmaatregelen. Deze bedrijven passen ook nog geen stoppersmaatregelen toe. 15. Overtreding. kennisgeving laten aanvullen / verbeteren. Als de kennisgeving stoppersmaatregelen niet compleet is of verkeerd is ingevuld moet het bedrijf deze aanvullen en/of wijzigen. 16. Einde Het bedrijf voldoet. Hierover wordt het bedrijf schriftelijk geïnformeerd.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
16
4
HET TOEZICHTSBEZOEK
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het uit te voeren toezichtsbezoek met betrekking tot de stoppersregeling/het Besluit huisvesting beschreven. De controle van de stoppersregeling/het Besluit huisvesting kan onderdeel uitmaken van een integrale (milieu)controle maar kan ook uitgevoerd worden als deelcontrole. De wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd is afhankelijk van een aantal zaken. Dit zijn o.a.: Is er een kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend; De maatregelen die op de kennisgeving stoppersmaatregelen zijn aangegeven. Bij de keuze voor de invulling van het toezicht zijn de landelijke uitgangspunten voor de stoppersregeling van belang. In de toelichting onder de Lijst alternatieve maatregelen is hierover het volgende opgenomen: “Bij de controle door de gemeente moet op eenduidige wijze kunnen worden vastgesteld of de maatregelen correct worden uitgevoerd. Hiertoe zijn per maatregel in de beschrijvingen eisen opgenomen. Deze gaan uit van de volgende uitgangspunten: bij voer- en managementmaatregelen vindt de controle door de gemeente op administratieve wijze plaats; het voor voermaatregelen aangepaste veevoer wordt door de veevoerfabrikant aangemaakt; technische voorzieningen moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat bij controle door de gemeente kan worden vastgesteld of de voorziening is aangebracht en goed functioneert.” 4.2 Toezicht bij ontbreken kennisgeving stoppersmaatregelen Als een bedrijf geen kennisgeving stoppersmaatregelen heeft ingediend moet tijdens een bedrijfsbezoek de feitelijke op het bedrijf aanwezige situatie geïnventariseerd worden. Na het bedrijfsbezoek kan geconcludeerd worden of er sprake is van het niet voldoen aan de gedoogvoorwaarden en/of overtreding van het Besluit huisvesting. Tijdens het toezichtsbezoek wordt het volgende gecontroleerd: Is het bedrijf in overeenstemming met de melding/vergunning in werking (stalindeling/stalsysteem/aantal dieren e.d) Zijn er stoppersmaatregelen toegepast. Zo ja, welke en voldoen ze aan het bijbehorende leaflet (zie paragraaf 4.3). Indien van toepassing: wordt met de toegepaste stoppersmaatregelen de vereiste ammoniakreductie behaald. Voldoet het bedrijf aan het Besluit huisvesting?
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
17
4.3 Toezicht op stoppersmaatregelen Bij het uitvoeren van toezicht worden de stoppersmaatregelen onderverdeeld in drie categorieën. Dit zijn: Voermaatregelen: o samenstelling voer; o verfijning fasevoeding; o bijvoeren hele tarwe (vleeskuikens). Emissiebeperkende maatregelen. Het houden van minder dieren: o stal of deel stal geen dieren; o minder ‘rondes’ per jaar. 4.3.1 Voermaatregelen Voor het controleren van voermaatregelen zou het niet noodzakelijk zijn om een toezichtsbezoek bij het bedrijf uit te voeren. Het behalen van de benodigde emissiereductie is niet mogelijk met uitsluitend voermaatregelen. Voermaatregelen zullen dus altijd gecombineerd worden met andere maatregelen waarvoor een toezichtsbezoek wel noodzakelijk is. Daarom is ervoor gekozen ook de voermaatregelen tijdens een bezoek aan het bedrijf te controleren. Na het eerste toezichtsbezoek kan jaarlijks administratief gecontroleerd worden of de voermaatregel juist wordt toegepast. Aantal controles? In 2013 of 2014 eenmaal een toezichtsbezoek; Daarna jaarlijks een administratieve controle; Na 2014 een toezichtsbezoek volgens de reguliere toezichtsfrequentie. Aankondigen? Deze controle kan zowel onaangekondigd als aangekondigd uitgevoerd worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
18
Waarop controleren? Toezichtsbezoek Tijdens het toezichtsbezoek wordt: Bepaald of iedere eenheid binnen de inrichting een eigen opslag voor mengvoer heeft en een eigen voerinstallatie. Een eenheid kan een dierenverblijf zijn, maar kan ook een deel van een dierenverblijf of meer dan één dierenverblijf zijn. Het betreft een onderdeel van de inrichting dat een eigen voeropslag en een eigen voerinstallatie heeft. Met deze installatie worden alle dieren gevoerd die in dit onderdeel van de inrichting worden gehouden. Gecontroleerd of bij de stoppersmaatregel verfijning fasevoeding de mestopvang plaatsvindt in beunen en beperkt in strooisellaag in de stal. Bepaald of dat er meer silo’s aanwezig zijn dan voor de opslag van het speciaal voer noodzakelijk zijn (dit vereenvoudigt de mogelijkheid tot fraude). Bepaald of dat het aantal aanwezige dieren overeenkomt met het aantal dieren waaraan volgens de kennisgeving stoppersmaatregelen het speciale voer gevoerd wordt. Administratief gecontroleerd of dat het juiste voer is ingekocht. Indicatie voerverbruik per dier: In de lijst met stoppersmaatregelen zijn diverse maatregelen opgenomen waarbij sprake is van het voeren van aangepast voer (bijvoorbeeld aangepast eiwitgehalte). Aan alle dieren binnen de eenheid binnen de inrichting moet het aangepaste voer worden verstrekt. Aan deze dieren mag alleen aangepast voer worden verstrekt dat door een mengvoederleverancier wordt geleverd. In de systeembeschrijving (leaflet) zijn daarbij ook aandachtspunten voor de controle van deze maatregel opgenomen. Het gaat daarbij om het bijhouden van een registratie door de inrichtinghouder (samenstelling voer, plaats van opslag en aantal dieren) waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarde wordt voldaan. Bij dit soort maatregelen is het voor de toezichthouder belangrijk om het gevoel te krijgen dat de hoeveelheid aangepast voer toereikend is om alle dieren in de betreffende eenheid en in de betreffende periode van voer te hebben voorzien. Ten behoeve hiervan is onderstaande lijst met indicatieve voerverbruiksgegevens samengesteld (tussen bedrijven / koppels bestaan aanzienlijke verschillen in voerverbruik).
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
19
Diercategorie Gespeende biggen
Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Vleesvarkens
Voerverbruik 29 kg per big (lichaamsgewicht 25 kg), wanneer de ruimte 7 weken per productieperiode wordt gebruikt is het verbruik op jaarbasis: 29 kg x 7,4 rondes = 215 kg per biggenplaats per jaar 1.175 kg per zeug per jaar1
246 kg per afgeleverd varken per productieperiode ( x aantal rondes per jaar (normgetal is 3,1) = hoeveelheid voer per varkenplaats per jaar) Legkippen / (groot-)ouderdieren van 47 kg per opgehokte hen legkippen (Groot-)ouderdieren vleeskuikens 49 kg per opgehokte hen Vleeskuikens 3,7 kg per afgeleverd kuiken per productieperiode, dit komt overeen met ongeveer 3,6 kg per opgezet kuiken per productieperiode (x aantal rondes per jaar (normgetal is 7,4) = hoeveelheid voer per kuikenplaats per jaar) Bron: KWIN Veehouderij 2012-2013 1
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in kraamzeugen en guste en dragende zeugen, op basis van informatie uit het Handboek Varkenshouderij is dit 2001 kg voer per kraamzeugenplaats en 806 kg voer per guste en dragende zeugenplaats per jaar. Administratieve controle Tijdens de jaarlijkse administratieve controle wordt het bedrijf verzocht de navolgde gegevens toe te sturen: Aankoopbonnen van het voer; Informatie over de samenstelling van het voer; Aan- en afvoerbonnen dieren. Bereken indicatief de hoeveelheid benodigd voer op basis van de dierenaantallen. Vergelijk de berekende hoeveelheid met de ingekochte hoeveelheid. Bij grote verschillen hierin wordt nadere informatie opgevraagd of wordt het bedrijf bezocht. Als er aanleiding is om te veronderstellen dat het voer geleverd volgens de aflever/aankoopbon niet overeenkomt met het in de silo(s) aanwezige voer kunnen er monsters van het voer genomen worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
20
4.3.2 Emissiebeperkende maatregelen De emissiebeperkende maatregelen zijn: Schuine wand in mestkanaal Verdunnen mest door opvangen in water Koelen inkomende lucht + beperken ventilatie Metalen driekantroosters op mestkanaal Aanzuren mest tot pH<6 Verse snijmaïssilage als strooisel Aantal controles? In 2013 of 2014 eenmaal een toezichtsbezoek; Na 2014 een toezichtsbezoek volgens de reguliere toezichtsfrequentie. Aankondigen? Deze controle kan zowel onaangekondigd als aangekondigd uitgevoerd worden. Waarop controleren? In de leaflets behorende bij de betreffende maatregelen staat beschreven waar de maatregelen aan moeten voldoen en welke zaken tijdens het toezicht gecontroleerd moeten worden. 4.3.3 Houden van minder dieren Voor de stoppersmaatregel ‘houden van minder dieren’ is een speciaal informatiedocument opgesteld dat is te downloaden op de website van Infomil (Informatiedocument minder dieren houden). Hierin staat beschreven hoe deze maatregel toegepast moet worden. Er zijn twee mogelijkheden: Minder ‘rondes’ per jaar Een stal of deel van een stal leegzetten Minder ‘rondes’ per jaar Als gekozen wordt voor minder ‘rondes’ per jaar moeten tussen de productieperiodes een vaste leegstandperiode worden aangehouden, zodat de productieperiodes gelijkmatig over het jaar (of over meerdere jaren) worden verdeeld. Let op: het is dus niet toegestaan twee rondes achter elkaar te draaien en daarna de stallen langere tijd leeg te laten staan. Dit levert namelijk niet dezelfde emissiereductie op dan wanneer er langere leegstandsperiodes tussen twee rondes wordt toegepast. Aantal controles? In 2013 of 2014 eenmaal een toezichtsbezoek (bij minder ‘rondes’ als stallen leeg horen te staan); Na 2014 een toezichtsbezoek volgens de reguliere toezichtsfrequentie. Bedrijven die gekozen hebben voor minder ‘rondes’ per jaar worden telefonisch of schriftelijk gevraagd in welke fase van de produktieperiode (ronde) ze zitten. Aan de hand van deze informatie kan berekend worden wanneer de stallen leeg zijn. De controle wordt uitgevoerd na de leegstandsperiode van een reguliere produktieperiode. Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
21
Bijvoorbeeld: Vleesvarkens Referentiesituatie: productieperiode 17 weken (is inclusief korte leegstandperiode voor schoonmaken hokken). Aantal ‘rondes’ per jaar volgens kennisgeving stoppersmaatregelen: 2 ‘rondes’ per jaar (26 weken per ‘ronde’, bestaande uit een productieperiode van 17 weken en een leegstandperiode van 9 weken) Controle in week 18 t/m 26. Aankondigen? Deze controle wordt altijd onaangekondigd uitgevoerd omdat de controle zich richt op gedragsmaatregelen. Waarop controleren? Tijdens het toezichtsbezoek wordt gecontroleerd of: Er geen dieren aanwezig zijn in de stallen en/of afdelingen die volgens de kennisgeving stoppersmaatregelen leeg moeten zijn. Er maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de stalruimte (afdelingen) die leeg staat, toch blijft emitteren door de aanwezigheid van mest (schoonmaken hokken, mest uit kelder verwijderen of roosters afdekken of ruimte niet ventileren). Let op: de emissie mag beperkt worden door het uitschakelen van de ventilatie. Het betreden van een niet geventileerde stal kan gevaarlijk zijn doordat de ammoniakconcentratie in de stal heel hoog is geworden. Administratie: afleverbonnen, Aandachtspunt: Staloppervlak: Het oppervlak (per dier) waarop de varkens worden gehouden mag (gemiddeld genomen) niet toenemen. Voorbeeld als de vleesvarkens worden gehouden in een stalsysteem met een maximum oppervlak per dierplaats van 0,8 m2 dan mag dat oppervlak bij ‘minder dieren houden’ niet zodanig worden vergroot dat het oppervlak per dierplaats gemiddeld groter is dan 0,8 m2, want dan zou de emissiereductie daardoor weer ongedaan worden gemaakt. Dierplaatsen: Vaak zijn er meer dierplaatsen aanwezig dan het aantal dieren waarvoor een Omgevingsvergunning is verleend/ een melding Activiteitenbesluit is gedaan.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
22
5
HANDHAVING
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het handhavingstraject beschreven. Handhaving is aan de orde zodra een veehouderij niet of niet meer aan de voorwaarden van het gedoogbeleid voldoet én niet voldoet aan het Besluit huisvesting. In dit document wordt een specifiek op het gedoogbeleid toegesneden handhavingstrategie uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is de Brabantbrede handhavingstrategie ‘Zó handhaven we in Brabant 2010”. 5.2 Handhaving Besluit huisvesting Als een veehouderij niet of niet meer aan de voorwaarden van het gedoogbeleid voldoet én niet voldoet aan het Besluit huisvesting gaat het bevoegd gezag over tot handhaving. Handhaving wordt ingezet omdat het bedrijf niet voldoet aan het Besluit huisvesting en daarmee artikel 8.40 Wet milieubeheer wordt overtreden. Dit artikel is ook opgenomen in de Wet economische delicten. Het niet naleven van voorschriften die geen relatie hebben met het gedoogbeleid (b.v. opslag van gevaarlijke stoffen) zijn overtredingen van het Activiteitenbesluit en/of de Omgevingsvergunning en kunnen niet op basis van het Besluit huisvesting gehandhaafd worden. Handhaven op het besluit huisvesting werkt niet anders als de reguliere handhaving. In veel leaflets van stoppersmaatregelen is opgenomen dat het aantal dieren geregistreerd moet worden. In het Activiteitenbesluit is in artikel 3.120 ook een verplichting tot het registreren van dieren opgenomen. Bij het ontbreken van een dierenregistratie is het eenvoudiger om te handhaven op het niet voldoen aan het Activiteitenbesluit dan het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Artikel 3.120 Het aantal aanwezige dieren per diersoort wordt ten minste een keer per maand geregistreerd, waarbij de perioden tussen de registraties van een vergelijkbare tijdsduur zijn. De registraties zijn binnen de inrichting aanwezig en worden gedurende tien jaren bewaard. 5.3 Niet meer voldoen aan voorwaarden gedoogbesluit Het niet meer voldoen aan de gedoogvoorwaarden van het Actieplan Ammoniak Veehouderij en daardoor in overtreding zijn met het Besluit huisvesting6 kan verschillende oorzaken hebben. Afhankelijk van de oorzaak van het niet meer voldoen aan de gedoogvoorwaarden wordt een overtreding aangemerkt als categorie 1 of 2 overtreding. In onderstaande tabel 1 is voor de mogelijke oorzaken een categorie-indeling met daarbij een hersteltermijn opgenomen. Deze tabel kan als leidraad gebruikt worden. De Brabantbrede handhavingstrategie Zo handhaven we in Brabant is leidend voor het bepalen van de categorie van de overtreding. Bijlage 1 (Instructie: categorie-indeling overtredingen Natuurbeschermingswet 1998 en Wet Milieubeheer intensieve veehouderijen Provincie Noord-Brabant) van de Brabantbrede toezichtsaanpak luchtwassers kan, in aanvulling op de 6
In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat het bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit huisvesting.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
23
Brabantbrede handhavingstrategie en onderstaande tabel als hulpmiddel gebruikt worden bij de bepaling van de categorie van de overtreding. Tabel 1: overtredingen gedoogvoorwaarden Stappenplan Nr. Omschrijving 12 Geen BOP ingediend en bijlage 2 nvt (en voldoet niet aan Besluit huisvesting) 13 Situatie 1: Geen kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend maar wel stoppersmaatregelen toegepast 13 Situatie 2: Wel kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend maar andere andere stoppersmaatregelen toegepast 14 Geen kennisgeving stoppersmaatregelen ingediend én geen stoppersmaatregelen toegepast (én voldoet niet aan Besluit huisvesting). 15 kennisgeving stoppersmaatregelen niet in orde.
Categorie Termijn Cat.1 / zie paragraaf 5.7 Cat. 2** Cat.2 kennisgeving: 14 dagen
Cat.2
Nieuwe kennisgeving: 14 dagen
Cat. 1 / Cat. 2**
kennisgeving: 14 dagen Stoppersmaatregelen: 1 maand kennisgeving aanvullen: 14 dagen
Cat. 2
Stoppersmaatregelen Paragraaf Omschrijving 4.3.1 Voermaatregelen 4.3.2 Emissiebeperkende maatregelen
Categorie Termijn Cat 2. 3 of 4 dagen* Cat. 1/ Afhankelijk van Cat. 2** overtreding 4.3.3 Houden van minder dieren per jaar Cat. 1 Ronde af laten maken *mondeling mededelen dat als na 3 of 4 dagen niet voldaan wordt, het gedoogbeleid niet meer van toepassing is en dan dus voldaan moet worden aan het Besluit huisvesting. Als bij de hercontrole blijkt dat nog steeds niet voldaan wordt dan handhaven op niet voldoen aan Besluit huisvesting (zie paragraaf 5.7). **Afhankelijk van de overtreding wordt deze aangemerkt als cat.1 of cat. 2. Bepaal de categorie van de overtreding m.b.v. de criteria opgenomen in de Handhavingstrategie Zo Handhaven we in Brabant. 5.4 Samenwerking strafrecht Bij het constateren van een categorie 1 overtreding worden de strafrechtelijke partners direct geïnformeerd. Bij het constateren van een categorie 2 overtreding wordt strafrecht geïnformeerd zodra het bestuur de definitieve beschikking heeft opgesteld. 5.5
Hercontroles
Indien tijdens de hierboven genoemde controles geconstateerd wordt dat zaken niet in orde zijn wordt conform de handhavingsstrategie „Zó handhaven we in Brabant 2010” gehandeld.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
24
5.6 Waarschuwingsbrief Bij een categorie 2-overtreding krijgt het bedrijf de gelegenheid alsnog de gedoogvoorwaarden juiste uit te voeren. In een brief wordt aangegeven welke maatregelen het bedrijf moet nemen om (weer) aan de gedoogvoorwaarden te voldoen. Aangegeven wordt dat als het bedrijf de maatregelen niet binnen de gestelde termijn treft: Niet (meer) aan de gedoogvoorwaarden van het Actieplan Ammoniak Veehouderij voldaan wordt en dat hierdoor het bedrijf per direct aan het Besluit huisvesting moet voldoen. 5.7 Last onder dwangsom In het (voornemen) last onder dwangsom wordt opgenomen dat er niet (meer) voldaan wordt aan de gedoogvoorwaarden van het Actieplan Ammoniak Veehouderij waardoor voldaan moet worden aan het Besluit huisvesting. De overtreding van het Besluit huisvesting kan worden opgeheven door zorg te dragen dat: de huisvestingsystemen voldoen aan de maximale emissiewaarde of; er geen dieren gehouden worden of; er minder dieren gehouden worden dan in bijlage 1 van het Besluit huisvesting zijn opgenomen. Om te voldoen aan de maximale emissiewaarde zal normaliter de stal moeten worden aangepast waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu/melding Activiteitenbesluit en meestal een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden verleend/ingediend. Daarnaast is het bedrijf nog in werking (productiecyclus) waardoor stalaanpassingen bemoeilijkt worden. Het stellen van de termijn blijft maatwerk, voorgesteld wordt wel de termijnen strak te houden aangezien de bedrijven al vanaf januari 2010 hadden moeten voldoen aan het Besluit huisvesting. De begunstigingstermijn wordt zodanig gekozen dat de overtreding ongedaan kan worden gemaakt. Voor de hoogte van de dwangsom wordt voorgesteld om driemaal de economische waarde van de gehouden dieren te nemen maal het aantal dieren, met onderscheid van diersoort. Tijdelijke maatregel Als de overtreding op korte termijn (binnen een maand) niet kan worden opgeheven kan worden overwogen om in het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom de inrichtinghouder de keuze te laten om tot de tijd dat de overtreding van het Besluit huisvesting kan worden opgeheven een tijdelijke (bv een half jaar) maatregel te laten treffen. " De ammoniakemissie op het bedrijf dient te worden beperkt tot het emissieplafond welke het bedrijf op basis van het Besluit huisvesting mag veroorzaken als alle stallen zouden voldoen aan de maximale emissiewaarde (aantal vergunde dieren maal maximale emissiewaarde). Praktisch betekent dit dat er minder dieren mogen worden gehouden. Hierbij wordt nog steeds het Besluit huisvesting overtreden en geen BBT toegepast. " Deze tijdelijke maategel kan alleen uitkomst bieden als er zicht is dat de overtreding van het Besluit huisvesting ook daadwerkelijk na de nader te bepalen termijn is opgeheven (dus dat aan het Besluit huisvesting voldaan wordt).
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
25
6
AFSTEMMING MET ANDERE WET- EN REGELGEVING
6.1 Afstemming met de Natuurbeschermingswet (Verordening Stikstof en Natura 2000) Het intrekken van milieuvergunningen als gevolg van het Besluit huisvesting zal kunnen leiden tot het vullen van de Brabantse depositiebank. Dit zal naar verwachting, slechts in geringe mate plaatsvinden, omdat het voor stoppende ondernemers weer mogelijk is emissierechten te verkopen op de vrije markt. Ondernemers zullen eerder kiezen voor het verhandelen van emissierechten dan deze, zonder vergoeding, in te leveren bij het bevoegd gezag. Alhoewel dit als gevolg zal hebben dat de depositiebank niet of nagenoeg niet gevuld zal worden, zal de mogelijkheid tot de verkoop van emissierechten en het behalen van economisch voordeel, een stimulering zijn voor potentiële stoppers. Het individuele economische belang zal zwaarder wegen dan het algemeen belang. Overigens zal de mogelijkheid tot verkoop van rechten en het bestaan van de depositiebank hoogst waarschijnlijk na de invoering van de PAS tot het verleden behoren. Als de PAS een feit is (naar verwachting januari 2014), zal er voor ondernemers de mogelijkheid zijn om, op basis van het “verdienen van rechten”, verder te ontwikkelen. Als het zeker is dat de stikstofdepositie rond een bepaald gebied blijft dalen, en als er herstelstrategieën zijn opgesteld voor de bedreigde habitattypes in dat gebied die ecologisch zijn getoetst en voldoende geborgd, kan er ontwikkelingsruimte worden toegedeeld. Dat is ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen, die wordt uitgedrukt in Molen stikstofdepositie welke door die ontwikkelingen wordt veroorzaakt. Het vaststellen en toedelen van ontwikkelingsruimte is een taak van het bevoegd gezag voor een bepaald Natura 2000-gebied. Datzelfde bevoegd gezag moet immers ook de vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet afgeven. De ontwikkelingsruimte is begrensd, zowel naar hoeveelheid als in de tijd. Er kan dus niet onbeperkt ontwikkelingsruimte worden toegedeeld. Dat is ook wel logisch want de PAS is in de eerste plaats om de voorwaarden te scheppen voor herstel van de bedreigde habitattypes, en één van die voorwaarden is een blijvend dalende stikstofdepositie. Wel is bij een toetsing in het voorbereidingsproces van de PAS gebleken dat er in bijna alle 133 stikstofgevoelige gebieden voldoende ontwikkelruimte is om aan de behoefte van het bedrijfsleven tegemoet te komen zonder dat de natuur daar onder lijdt. Bron: Ministerie van Economische zaken http://pas.natura2000.nl/ 6.2 Afstemming met Waterschappen Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit zijn de waterschappen en gemeenten beide bevoegd gezag geworden voor lozingen van afvalwater. Het is daarbij belangrijk dat de bedrijvenbestanden van het waterschap up-to-date gehouden worden en met het gemeentelijk/provinciaal bedrijvenbestand afgestemd is.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
26
De Waterschappen zien dit project als een mogelijkheid om deze afstemming vorm te geven. Daarnaast is dit een mogelijkheid om de samenwerking met het wabo-bevoegd gezag vorm te geven. Het heeft voor het waterschap geen meerwaarde om inhoudelijk betrokken te worden bij de controles die in het kader van dit project uitgevoerd worden. Waar zij des te meer waarde aan hecht is een regelmatige terugkoppeling van de NAW gegevens van de gecontroleerde bedrijven, met daarbij een aanduiding van wat de toekomstige bedrijfsactiviteiten nog zullen zijn zodat ook het waterschap op de hoogte is van de toekomstplannen van het bedrijf. Daarnaast stelt het waterschap een terugkoppeling op prijs als er sprake is van lozingen op oppervlaktewater, veranderingen van watersystemen (graven en dempen van watergangen) en onttrekkingen van grondwater, of het stoppen daarvan. Het verzoek is dan ook om onderstaande informatie aan het betreffende waterschap te sturen: Halfjaarlijks een overzicht (b.v. excelbestand) van de gecontroleerde bedrijven met per bedrijf: o De NAW-gegevens; o De verwachting van de toekomstige bedrijfsactiviteiten (b.v. gestopt, stopt in 2020, enz enz). Continue gegevens (b.v. de controlerapportages ) van bedrijven waar: o lozingen op het oppervlaktewater plaatsvinden; o veranderingen van watersystemen (graven en dempen van watergangen) hebben plaatsgevonden; o onttrekkingen van grondwater plaatsvinden of waar onttrekkingen van grondwater gestopt zijn. Informatie kan digitaal verstuur worden naar: Waterschap Aa en Maas:
[email protected], t.a.v. afdeling Handhaving. Waterschap De Dommel:
[email protected] Waterschap Brabantse Delta:? 6.3 Samenwerking strafrecht Zie paragraaf 5.4 7 EVALUATIE Er zal geen officiële evaluatie van deze toezichtsaanpak plaatsvinden. Wel wordt indien noodzakelijk c.q. gewenst dit document aangepast/uitgebreid.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
27
BIJLAGE 1: KAMERBRIEF VAN 6 DECEMBER 2012
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Datum: 6 december 2012 Betreft: Actieplan Ammoniak Veehouderij, gedoogbeleid stoppende bedrijven Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ons kenmerk IENM/BSK-2012/235750 Bijlage(n) --
Geachte voorzitter, Op 24 mei dit jaar informeerde mijn ambtsvoorganger u over de uitwerking van het beleid voor stoppende bedrijven in het kader van de uitvoering van het Actieplan Ammoniak Veehouderij (Kamerstukken II 2011/12, 33 037, nr. 20). Deze stoppende bedrijven dienen vanaf 1 januari 2013 emissiereducerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het toepassen van aangepast voer, managementmaatregelen of het houden van minder dieren. Tevens werd aangekondigd dat het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven zou worden uitgewerkt in een wettelijke regeling, de zogenaamde “stoppersregeling”. Hiertoe zou het Besluit ammoniakemissie huisvesting (hierna: Besluit huisvesting) worden gewijzigd. Ten aanzien van het bovenstaande heb ik het volgende besloten: Ten eerste kies ik er voor om vanaf 1 januari 2013 een overgangstermijn van 3 maanden te hanteren. Dat houdt in dat bedrijven de maatregelen vanaf 1 januari 2013 bij de gemeente moeten melden en deze uiterlijk op 1 april 2013 moeten hebben gerealiseerd. Hierdoor kunnen de bedrijven hun maatregelen melden onder het gewijzigde Activiteitenbesluit dat per 1 januari 2013 in werking treedt. Tevens krijgen de bedrijven hierdoor enige tijd om hun bedrijfsvoering aan de invoering van de stoppersmaatregelen aan te passen. Ten tweede zie ik voorlopig af van een wettelijke regeling. Dit houdt in dat de verplichtingen voor stoppende bedrijven gebaseerd blijven op het gedoogbeleid van het Actieplan Ammoniak Veehouderij zoals neergelegd in de brief van 1 december 2009 (Kamerstukken II 2009/10 30 654, nr. 76). Dit gedoogbeleid geldt ook voor kleine veehouderijen die per 1 januari 2013 aan het Besluit huisvesting moeten voldoen en daarom tot nu toe niet onder het actieplan vallen. Bij de voorbereiding van een stoppersregeling bleek dat, vanwege hun bijzondere aard, de inpassing van de stoppersmaatregelen in het Besluit huisvesting tot ingewikkelde en moeilijk uitvoerbare regelgeving zou leiden. Door te kiezen voor voortzetting van het gedoogbeleid kan makkelijker worden ingespeeld op de wensen van het bedrijfsleven en kan het beleid, wanneer nodig, sneller worden bijgesteld. Daarnaast biedt gedoogbeleid de gemeenten ruimte om in bijzondere situaties gemotiveerd af te wijken. Zodra de uitvoeringspraktijk voldoende is uitgekristalliseerd, zal het gedoogbeleid voor stoppende bedrijven alsnog worden vastgelegd in regelgeving. Tot slot wil ik er op wijzen dat het bovenstaande onverlet laat dat alle varkensbedrijven per 1 januari 2013 wel moeten voldoen aan de dierenwelzijnseisen zoals die dan op grond van het Varkensbesluit gelden Het bovenstaande zal bekend worden gemaakt op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl). Tevens zal ik ter ondersteuning van de uitvoering via de website van het kenniscentrum Infomil (www.infomil.nl) aanvullende informatie beschikbaar stellen. Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, Wilma J. Mansveld
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
28
BIJLAGE 2. LIJST ALTERNATIEVE MAATREGELEN VOOR STOPPENDE BEDRIJVEN, ACTIEPLAN AMMONIAK VEEHOUDERIJ Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 19 december 2012
Nummer
Naam
Emissie reductie %
Diercategorie
Code
AAV 2012.01
Verlagen eiwitgehalte voer met 15 g/kg
15
Vleesvarkens
D3
AAV 2012.02
Verlagen eiwitgehalte voer met 30 g/kg
30
Vleesvarkens
D3
AAV 2012.03 Veevoer met 1 % benzoëzuur
16
Vleesvarkens
D3
Veevoer met 1 % benzoëzuur en drijvende ballen
40
Vleesvarkens
D3
AAV 2012.05 Gescheiden mestkanaal
15
Vleesvarkens
D3
AAV 2012.06 Schuine wand in mestkanaal
40
Biggenopfok, vleesvarkens
D1.1, D3 D1.1, D1.2, D1.3, D3
AAV 2012.04
AAV 2012.07
Verdunnen mest door opvangen in water
45
Biggenopfok, kraamzeugen, guste en dragende zeugen, vleesvarkens
AAV 2012.08
Koelen inkomende lucht + beperken ventilatie
15
Vleesvarkens
D3
AAV 2012.09
Metalen driekantroosters op mestkanaal
10
Vleesvarkens
D3
70
Biggenopfok, kraamzeugen, guste en dragende zeugen, vleesvarkens
D1.1, D1.2, D1.3, D3
10
Biggenopfok, kraamzeugen, guste en dragende zeugen
D1.1, D1.2, D1.3
Verlagen eiwitgehalte voer AAV 2012.12 met 20 g/kg
20
Biggenopfok, kraamzeugen, guste en dragende zeugen
D1.1, D1.2, D1.3
Verhogen niet-zetmeel koolhydraten met 100 g/kg
10
Guste en dragende zeugen
D1.3
20
Kraamzeugen, guste en
D1.2,
AAV 2012.10 Aanzuren mest tot pH<6
Verlagen eiwitgehalte voer AAV 2012.11 met 10 g/kg
AAV 2012.13
AAV 2012.14 Schuine wand in mestkanaal
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
29
dragende zeugen
D1.3 D1.1, D1.2, D1.3
Koelen inkomende lucht + AAV 2012.15 beperken ventilatie
10
Biggenopfok, kraamzeugen, guste en dragende zeugen
Veevoer met 0,5 % AAV 2012.16 benzoëzuur en drijvende ballen
35
Biggenopfok
D1.1
10
Legkippen en (groot)ouderdieren legkippen, (groot-)ouderdieren vleeskuikens
E2, E4
10
Legkippen en (groot)ouderdieren legkippen, (groot-)ouderdieren vleeskuikens
E2, E4
25
Vleeskuikens
E5
AAV 2012.21 Verfijning fasevoeding
20
Vleeskuikens
E5
AAV 2012.22 Bijvoeren hele tarwe
15
Vleeskuikens
E5
40
Vleeskuikens
E5
Verlagen eiwitgehalte voer + AAV 2012.17 aminozuren AAV 2012.18 geen AAV 2012.19 Verfijning fasevoeding
AAV 2012.20
AAV 2012.23
Verlagen eiwitgehalte voer met 20g/kg + aminozuren
Verse snijmaïssilage als strooisel
Toelichting: De bovenstaande lijst geeft een overzicht van alternatieve maatregelen waarmee stoppende bedrijven die vallen onder het Actieplan Ammoniak Veehouderij, hun ammoniakemissie uit stallen kunnen reduceren. Per maatregel wordt er tevens een meer uitgebreide beschrijving van de maatregel gepubliceerd. In het Actieplan Ammoniak Veehouderij is ook het houden van minder dieren als alternatieve maatregel genoemd. Deze maatregel is niet in de lijst opgenomen. Over deze maatregel wordt een apart informatieblad gepubliceerd. De lijst en de bijbehorende beschrijvingen zijn gebaseerd op de huidige stand van kennis. Bij voortschrijdend inzicht, bijvoorbeeld vanwege nieuwe onderzoeksresultaten en/of ervaringen uit de uitvoeringspraktijk zullen zij worden aangepast. De opsomming betreft maatregelen waaraan, naar het oordeel van de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav), met voldoende zekerheid een ammoniakemissiereductie kan worden toegeschreven.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
30
Door het bedrijfsleven kunnen nieuwe maatregelen ter beoordeling aan de TacRav worden voorgelegd. Wanneer deze positief zijn beoordeeld door de TacRav, zullen die aan de lijst worden toegevoegd. Voor het merendeel van de in de lijst vermelde emissiereducties geldt dat zij gebaseerd zijn op de inschatting van deskundigen. Daarnaast worden er in de beschrijvingen beperkte eisen gesteld aan de borging van de maatregelen. Om deze twee redenen zijn de in de tabel opgenomen reductiepercentages afgerond op een veelvoud van 5%. Voor maatregelen waar, naar het oordeel van de TacRav, er op basis van meetresultaten in combinatie met voldoende borging, een meer nauwkeurig bepaalde emissiereductie kan worden toegeschreven, is dit percentage in de lijst en beschrijving opgenomen. Maatregelen waarvan naar het oordeel van de TacRav de emissiereductie lager dan 10% is, zijn niet in de lijst opgenomen. Bij de controle door de gemeente moet op eenduidige wijze kunnen worden vastgesteld of de maatregelen correct worden uitgevoerd. Hiertoe zijn per maatregel in de beschrijvingen eisen opgenomen. Deze gaan uit van de volgende uitgangspunten: o bij voer- en managementmaatregelen vindt de controle door de gemeente op administratieve wijze plaats; o het voor voermaatregelen aangepaste veevoer wordt door de veevoerfabrikant aangemaakt; o technische voorzieningen moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat bij controle door de gemeente kan worden vastgesteld of de voorziening is aangebracht en goed functioneert. Indien niet anders is vermeld, kunnen voermaatregelen met technische maatregelen gecombineerd worden toegepast. Dit levert een emissiereductie op die overeenkomt met de combinatie van de twee aparte reductiepercentages. Twee maatregelen waarvan bijvoorbeeld de ene 20% en de andere 40% oplevert, leveren dan gecombineerd 52% reductie op. Twee of meer voermaatregelen kunnen niet gecombineerd worden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
31
BIJLAGE 3 VOORBEELDBRIEF CATEGORIE B2 DIE NOG GEEN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR DE ACTIVITEIT BOUWEN HEBBEN
Geachte heer/mevrouw ……., In het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij (Actieplan) heeft u op {datum} bij {de gemeente …./ bij ons} een bedrijfsontwikkelingsplan ingediend voor uw inrichting aan {straat huisnr} te {plaats}. In het Actieplan is het gedoogbeleid beschreven om te kunnen voldoen aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting). Het bedrijfsontwikkelingsplan voldeed aan de eisen uit het Actieplan en is goedgekeurd. Hierover heeft u op {datum} van {ons/het RMB} een brief ontvangen. In het Actieplan zijn categorieën en termijnen gesteld om te kunnen voldoen aan het Besluit huisvesting. In dit kader behoort uw inrichting tot de categorie B2. Wij hebben u geïnformeerd over de vervolgacties die van u verwacht werden en de daarbij behorende termijnen. Uitstel termijnen Staatssecretaris Atsma heeft de mogelijkheid geboden tot uitstel van de in ons schrijven d.d.{datum} genoemde termijnen in verband met het op 1 januari 2013 in werking treden van het gewijzigde Activiteitenbesluit waardoor veel agrarische bedrijven kunnen volstaan met een melding Activiteitenbesluit in plaats van een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu (voorheen milieuvergunning genoemd). {tekstblok 1} U heeft ons op {datum} schriftelijk laten weten gebruik te willen maken van deze mogelijkheid tot uitstel. {einde tekstblok 1} {tekstblok 2} Wij hebben uw melding Activiteitenbesluit reeds ontvangen en {is/wordt} door ons beoordeeld. {einde tekstblok 2} Dit betekent dat voor u de volgende aspecten en termijnen van toepassing zijn geworden: Vanaf 1 januari 2013 kan er een melding Activiteitenbesluit die aan alle wettelijke eisen voldoet en waarin de emissiearme maatregelen opgenomen zijn, bij ons ingediend worden (als deze nog niet is ingediend). Het Activiteitenbesluit stelt dat deze melding minimaal 4 weken voor doorvoering van de veranderingen moet zijn ingediend; Uiterlijk 1 januari 2011 moest er een aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning genoemd) bij ons zijn ingediend die aan alle wettelijke eisen voldoet (als deze nog niet is ingediend). Indien geen omgevingsvergunning activiteit bouwen vereist is tbv de door te voeren veranderingen is dit aspect niet van toepassing;
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
32
Uiterlijk 1 januari 2014 dient uw bedrijf te voldoen aan het Besluit huisvesting. Dit kan zijn door: o het oprichten en inwerking brengen van een nieuwe stal in combinatie met intern salderen of; o het aanpassen van bestaande stallen zodanig dat voldaan wordt aan het Besluit huisvesting of; o een combinatie van beiden. Wij hebben u al geïnformeerd over het feit dat wij er op toe zullen zien dat de voorgenomen aanpassingen daadwerkelijk binnen de gestelde termijnen uitgevoerd worden. Wij hebben eveneens aangegeven dat indien één van de genoemde termijnen overschreden wordt niet meer aan de eisen uit het Actieplan voldaan wordt. Het gedoogbeleid is dan niet meer van toepassing voor uw bedrijf en er zal handhavend worden opgetreden. Huidige situatie {Tekstblok 1} Wij hebben aan u een omgevingsvergunning activiteit bouwen verleend voor het realiseren van een nieuwe stal maar u bent tot op heden nog niet gestart met de bouwactiviteiten. Omdat realisatie van een nieuwe stal voor 1 januari 2014 niet meer reëel is en deze stal vereist is in relatie tot intern salderen om te voldoen aan het Besluit huisvesting zal na 1 januari 2014 handhavend worden opgetreden. Is het realiseren van een nieuwe stal inderdaad niet meer haalbaar (bijvoorbeeld door financiële omstandigheden), dan verzoeken wij u de bestaande stallen zodanig voor 1 januari 2014 aan te passen dat voldaan wordt aan het Besluit huisvesting. U dient hiervoor 4 weken voor doorvoering van de veranderingen een melding voor het Activiteitenbesluit bij ons in te dienen. Afhankelijk van de wijzigingen kan ook een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) vereist zijn. {einde tekstblok 1} {tekstblok 2} Wij hebben nog geen aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouwen van u ontvangen terwijl uit het door u ingediende bedrijfsontwikkelplan blijkt dat dit wel noodzakelijk is om te kunnen gaan voldoen aan het Besluit huisvesting. Gelet op de doorlooptijd voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning activiteit bouwen en de benodigde tijd voor het realiseren van de nieuw-/verbouw verwachten wij dat u op 1 januari 2014 niet de in uw bedrijfsontwikkelingsplan aangegeven maatregelen heeft kunnen realiseren. U heeft de termijn voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouwen overschreden en voldoet daardoor niet meer aan de eisen uit het Actieplan. Is het realiseren van een nieuwe stal inderdaad niet meer haalbaar (bijvoorbeeld door financiële omstandigheden), dan verzoeken wij u de bestaande stallen zodanig voor 1 januari 2014 aan te passen dat voldaan wordt aan het Besluit huisvesting. U dient hiervoor 4 weken voor doorvoering van de veranderingen een melding voor het Activiteitenbesluit bij ons in te dienen. Afhankelijk van de wijzigingen kan ook een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) vereist zijn. {einde tekstblok 2}
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
33
Mocht u alsnog (om zwaarwegende redenen) besloten hebben om als stopper verder te gaan dan verwijzen wij u naar onderstaande informatie. Informatie voor stoppende bedrijven Voor de volledigheid wijzen wij u erop dat het Actieplan bedrijven die aangegeven hebben te willen stoppen met hun bedrijfsactiviteiten deze bedrijven de mogelijkheid geeft tot 1 januari 2020 voort te zetten. Voorwaarden voor deze bedrijven zijn dat: ze voor 1 april 2013 alternatieve maatregelen treffen. Deze zogeheten stoppersmaatregelen zijn opgenomen in een lijst. Met deze maatregelen kunnen stoppende bedrijven hun ammoniakemissie uit stallen verminderen. Deze lijst is gepubliceerd op de site van Infomil (link tabel). ze voor 1 maart 2013 aan ons hebben laten weten welke maartregelen zij treffen middels een kennisgeving stoppersmaatregelen. Mits er zwaarwegende redenen zijn (zie optie 4) kan een kennisgeving later worden ingediend maar dit laat onverlet dat de maatregelen voor 1 april 2013 moesten zijn getroffen. Indien hier niet aan wordt voldaan zal er handhavend worden opgetreden. Indien u besloten heeft u bedrijfsactiviteiten te gaan beëindigen had u dit dus al aan ons moeten melden en moet u al alternatieve maatregelen getroffen hebben. Stoppende bedrijven die niet voldoen aan vorenstaand voldoen niet meer aan de eisen van het Actieplan. Het gedoogbeleid is dan formeel niet meer van toepassing op deze bedrijven en er zal handhavend worden opgetreden.
Toekomstige situatie Indien één van bovenstaande situatie op uw bedrijf van toepassing is verzoeken wij u om zo snel mogelijk aan ons te laten weten hoe u op 1 januari 2014 aan het besluit huisvesting gaat voldoen of indien u besloten hebt te stoppen met u bedrijfsactiviteiten een kennisgeving stoppersmaatregelen bij ons in te dienen. Indien u besloten heeft om te stoppen en de stallen aan het leegdraaien bent of al leeg heeft staan verzoeken wij u om dit ook bij ons te melden.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
34
BIJLAGE 4 WISSELEN DIERCATEGORIE Inleiding In het Informatiedocument ‘Minder dieren houden’, versie 20 december 2012, is onder punt 8 ‘Wisselen van diercategorie’ beschreven op welke wijze stoppende veehouderijbedrijven mogen wisselen van diercategorie. Punt 9 ‘Melding Activiteitenbesluit’ geeft vervolgens aan dat voor het wisselen van diercategorie een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet worden gedaan. Hierbij is aangegeven dat in de melding het maximaal aantal dieren wordt opgegeven. Hierdoor ontstaat een nieuwe referentiesituatie waarop een kennisgeving stoppersmaatregelen wordt gedaan. Met de hierboven beschreven werkwijze ontstaat een ander gecorrigeerd ammoniakplafond dan het plafond dat in het bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) is vastgelegd. Daarmee samenhangend ontstaat er een verschil in het maximaal aantal dieren dat gehouden kan worden. Aan de hand van twee voorbeelden wordt dit verschil duidelijk gemaakt. Voorbeeld 1 Een fokvarkensbedrijf beschikt over een revisievergunning. Het bedrijf voldoet niet aan het Besluit huisvesting. Volgens de vergunning mogen binnen de inrichting dieren worden gehouden zoals in onderstaande tabel is aangegeven. Stal Ravnr. code
1 1 2 2 2 3 3
D 1.2.100 D 1.1.100.1 D 1.3.101 D 3.2.1.1 D 2.100 D 1.3.101 D 1.1.100.1
Diercategorie
Kraamzeugen Gespeende biggen Guste- en dragende zeugen Opfokzeugen Dekberen Guste- en dragende zeugen Gespeende biggen
Aantal Emissie- Maximale Vergunde Ammoniakdieren factor emissie- ammoniakemissie vergund waarde emissie Besluit (kg/jaar) huisvesting (kg/jaar) 50 8,3 2,9 415,00 145,00 400 0,6 0,23 240,00 92,00 127 4,2 2,6 533,40 330,20 320 3,0 1,4 960,00 448,00 2 5,5 5,5 11,00 11,00 45 4,2 2,6 189,00 117,00 350 0,6 0,23 210,00 80,50 Totaal:
2.558,40
1.223,70
Tabel 1
Op basis van het gecorrigeerde ammoniakplafond uit het BOP bedraagt de maximale ammoniakemissie 1.223,7 kg per jaar. Hiermee kan de inrichting maximaal 2.039 gespeende biggen (1.223,7 kg / 0,6 kg) traditioneel huisvesten. Op basis van de vergunde ammoniakemissie doet het bedrijf een melding Activiteitenbesluit voor 4.264 gespeende biggen (2.558,4 kg / 0,6 kg). Feitelijk is hiervoor een omgevingsvergunning nodig (> 3.750 gespeende biggen). Op basis van deze nieuwe referentiesituatie bedraagt het gecorrigeerde ammoniakplafond 980,72 kg (4.264 biggen x 0,23 kg NH3). Hiermee kan de inrichting maximaal 1.634 gespeende biggen (980,72 kg / 0,6 kg) traditioneel huisvesten.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
35
Door de werkwijze uit punt 9 van het Informatiedocument ‘Minder dieren houden’ te volgen, is het gecorrigeerde ammoniakplafond 242,98 kg lager dan destijds in het BOP is berekend. Voorbeeld 2 Een pluimveebedrijf beschikt over een revisievergunning. Het bedrijf voldoet niet aan het Besluit huisvesting. Volgens de vergunning mogen binnen de inrichting dieren worden gehouden zoals in onderstaande tabel is aangegeven. Stal Ravnr. code
1
E 2.100
Diercategorie
Legkippen
Aantal Emissie- Maximale Vergunde Ammoniakdieren factor emissie- ammoniakemissie vergund waarde emissie Besluit (kg/jaar) huisvesting (kg/jaar) 30.000 0,315 0,125 9.450,00 3.750,00 Totaal: 9.450,00 3.750,00
Tabel 2
Op basis van het gecorrigeerde ammoniakplafond uit het BOP bedraagt de maximale ammoniakemissie 3.750,0 kg per jaar. Hiermee kan de inrichting maximaal 46.875 vleeskuikens (3.750,0 kg / 0,08 kg) traditioneel huisvesten. Op basis van de vergunde ammoniakemissie doet het bedrijf een melding Activiteitenbesluit voor 118.125 vleeskuikens (9.450,0 kg / 0,08 kg). Feitelijk is hiervoor een omgevingsvergunning nodig (> 40.000 stuks pluimvee). Op basis van deze nieuwe referentiesituatie bedraagt het gecorrigeerde ammoniakplafond 5.315,63 kg (118.125 vleeskuikens x 0,045 kg NH3). Hiermee kan de inrichting maximaal 66.445 vleeskuikens (5.315,63 kg / 0,08 kg) traditioneel huisvesten. Door de werkwijze uit punt 9 van het Informatiedocument ‘Minder dieren houden’ te volgen, is het gecorrigeerde ammoniakplafond 1.565,63 kg hoger dan destijds in het BOP is berekend.
Brabantbrede toezichtsaanpak stoppers Besluit huisvesting versie 1.5 d.d. 19 augustus 2013
36