ONDERZOEK UITBREIDINGSRUIMTE VEEHOUDERIJ NATUUR EN MILIEU
30 september 2013 077308380:A - Definitief C03001.000036.0100
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Inhoud Samenvatting .............................................................................................................................................................. 3 1
2
3
Inleiding ................................................................................................................................................................ 7 1.1
Vraagstelling .............................................................................................................................................. 7
1.2
Definiëring uitbreidingsruimte ................................................................................................................ 7
1.3
Bronnen ....................................................................................................................................................... 7
Planologische uitbreidingsruimte .................................................................................................................... 9 2.1
Relatie tussen omvang bouwblok en hoeveelheid vee ......................................................................... 9
2.2
Uitbreidingsruimte binnen bestaande bouwblokken ......................................................................... 10
2.3
Uitbreiding van bouwblokken ............................................................................................................... 11
Uitbreidingsruimte op basis van milieuvergunningen .............................................................................. 17 3.1
Latente ruimte in bestaande milieuvergunningen .............................................................................. 17
3.2
Milieuruimte voor extra te vergunnen dieren ..................................................................................... 19
3.3 4
3.2.1
Ammoniak en Natura 2000-gebieden ............................................................................... 19
3.2.2
Geur ....................................................................................................................................... 23
3.2.3
Fijn stof .................................................................................................................................. 26
Samenvatting en conclusie ..................................................................................................................... 28
Indicatie milieueffecten van meer vee ........................................................................................................... 31 4.1
Emissie en depositie van ammoniak ..................................................................................................... 31
4.2
Geur ........................................................................................................................................................... 32
4.3
Fijn stof ...................................................................................................................................................... 32
4.4
Gezondheidsrisico’s ................................................................................................................................ 33
4.5
Broeikasgassen ......................................................................................................................................... 34
4.6
Waterkwaliteit .......................................................................................................................................... 34
4.7
Samenvattend beeld ................................................................................................................................ 35
Bijlage 1
Bronnen ......................................................................................................................................... 37
Bijlage 2
Uitbreidingsmogelijkheden per provincie ............................................................................. 39
077308380:A - Definitief
ARCADIS
1
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
2
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Samenvatting Vraagstelling Natuur en Milieu heeft ARCADIS gevraagd de uitbreidingsruimte voor veehouderij in Nederland in deze quickscan in beeld te brengen op basis van de bestaande milieuregelgeving (ammoniak, geur en fijn stof) en de planologische ontwikkelingsruimte (provinciale en gemeentelijke plannen). Dit ten behoeve van de lopende discussie rond de besluitvorming over het wijzigingsvoorstel Meststoffenwet. Definiëring uitbreidingsruimte In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimte en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) milieuvergunning. Onderzocht is hoeveel de veestapel kan groeien op basis van deze ruimte. Niet onderzocht is in welke mate die groei waarschijnlijk is op basis van economisch perspectief, afzetruimte voor mest etc. Planologische uitbreidingsruimte In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimtelijke ordening en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. In de meeste plannen is een omvang van 1,5 ha toegestaan als basisomvang, soms en onder voorwaarden een grotere oppervlakte tot 2,5 ha of meer. Door verdichting van de bebouwing op bestaande bouwblokken en uitbreidingsmogelijkheden van bouwblokken is ruimte aanwezig en te creëren tot circa een verdubbeling van de veestapel. Daarbij speelt ook een rol dat uitbreidende bedrijven die tegen hun bouwblokgrenzen aanlopen ook bestaande locaties van stoppende bedrijven overnemen en daar de al benutte ruimte en uitbreidingsruimte in gebruik nemen. De provincies in de bestaande concentratiegebieden (Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel) bieden relatief de meeste ruimte voor intensieve veehouderij. In de traditionele akkerbouwprovincies (Groningen, Flevoland, Zeeland) is de ruimte in bestemmingsplannen voor intensieve veehouderij beperkt tot beperkte uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen. Na afschaffen van (de compartimentering van) de varkens- en pluimveerechten is daarom te verwachten dat de varkens- en kippenstapel vooral zullen toenemen in de huidige concentratiegebieden. De akkerbouwprovincies bieden wel grote bouwblokken voor melkveehouderij, ook voor omschakeling van akkerbouwbedrijven naar melkveehouderij. Uitbreidingsruimte op basis van te vergunnen ruimte De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) milieuvergunning. Daarbij is onderscheid te maken naar niet gebruikte (latente) ruimte in bestaande vergunningen en op grond van milieuregelgeving nog te vergunnen extra ruimte. Latente ruimte in bestaande milieuvergunningen In grote delen van Nederland is tot circa 40% van de ruimte in bestaande vergunningen niet benut. Daarmee is de veestapel met tot circa 50% uit te breiden. In de melkveehouderij zijn deze percentages vaak nog hoger tot respectievelijk 50 en 100%. De emissie van ammoniak uit stallen zou daarmee in de meeste gebieden fors toenemen met vaak 40 tot 70%. De emissie van geur (odeur units) uit stallen zou dan ook fors toenemen met vaak 20 tot 50%.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
3
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Milieuruimte voor extra te vergunnen ruimte De milieuruimte (ook wel milieugebruiksruimte genoemd) voor de uitbreiding van het aantal te vergunnen dieren wordt bepaald door het verschil tussen de huidige milieubelasting van veehouderijen en de maximale milieubelasting op basis van wettelijke normen of andere toets waarden, zoals door de gemeenteraden vastgestelde normen met betrekking tot de maximale geurbelasting. Ontwikkeling van de veehouderij kan slechts binnen deze milieugebruiksruimte plaatsvinden. In heel Nederland is er nog een substantiële milieuruimte voor uitbreiding, die bestaat uit:
De mogelijkheid om binnen het vergunde emissieplafond meer dieren te houden door middel van het met technische maatregelen verlagen van de emissies per dierplaats. De intensieve veehouderij heeft hiertoe meer mogelijkheden dan de rundveehouderij.
Het benutten van de groeiruimte m.b.t. ammoniakemissie die de PAS gaat bieden (drempelwaarde en ontwikkelruimte).
De mogelijkheden die er zijn voor uitbreiding van de emissie van geur en fijn stof, binnen de geldende maximale belasting- en concentratienormen.
Met de aanwezige latente ruimte in bestaande vergunningen en de ruimte die er nog is voor extra te vergunnen ruimte is een substantieel van de planologische ruimte te benutten (tot circa een verdubbeling van de veestapel). Indicatie milieueffecten van meer vee Emissie en depositie van ammoniak Hoewel min of meer voldaan wordt aan het nationale emissieplafond is een groot deel van de natuurgebieden in Nederland nog fors overbelast met depositie van stikstof. In 2009 was nog 60% van de voor stikstof gevoelige natuurgebieden overbelast. Het PBL constateert (Welke veestapel past in Nederland, 2011) dat er bij groei van de (melk)veestapel een groter risico is op toename van de ammoniakemissie en onvoldoende bescherming van Natura 2000-gebieden, omdat het potentieel van maatregelen in de melkveehouderij veel kleiner is dan in de overige veehouderijsectoren. Het PBL constateert (Evaluatie Meststoffenwet, 2012) dat de slagkracht van de PAS zal lijden onder een grotere veestapel. Geur Bij de vergunningverlening wordt niet gerekend met cumulatie van de geur van het aanvragende bedrijf met de geur van al bestaande bedrijven, dus met alleen maar de geur van het aanvragende bedrijf. Daarom zijn er op basis van geurbeleving (GGD: Richtlijn geurhinder, 2002) nog veel geurgehinderden op basis van de vergunde geuruitstoot. Een toename van de veestapel, vooral die van de intensieve veehouderij, kan leiden tot een toename van de geurhinder of kan er toe leiden dat de gewenste afname van het aantal gehinderden minder snel gaat. Milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan opgevuld met emissie van meer dieren. Fijn stof Nabij vooral pluimveebedrijven kunnen zich hogere belastingen voordoen. Sturen op de omvang van de veestapel helpt om er voor te zorgen dat de toepassing van extra emissiearme technieken gepaard gaat met een extra afname van de fijn stof emissie door de intensieve veehouderij. De milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan immers niet opgevuld met emissie van meer dieren. Gezondheidsrisico’s De GGD Nederland (2011) adviseert (aan de Tweede Kamerleden) in reactie op het rapport van de heer Alders over de veehouderij (van Mega naar Beter) om uit voorzorg bij nieuwbouw en planontwikkeling
4
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen te bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen te bouwen. In Nederland liggen veel intensieve veehouderijstallen op minder dan 250 meter van een woning of een andere gevoelige bestemming: in Noord-Brabant 78% van alle veehouderijen (Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, 2012, in Overijssel circa 70% (Onderzoek landbouwontwikkelingsgebieden, 2012) . Sturing op de omvang en regionale concentratie van de veestapel is op grond van het bovenstaande op te vatten als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken. Waterkwaliteit Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater nu vooral bepaald door de af- en uitspoeling van nutriënten in het landelijk gebied doordat de industrie, de huishoudens en de rioolwaterzuiveringsinstallaties als emissiebron van stikstof en fosfor succesvol zijn gesaneerd. Om de doelen van de Kaderrichtlijn Water dichterbij te brengen zullen ingrijpende keuzen en maatregelen nodig zijn. Voor het bereiken van de oppervlaktewaterdoelen zullen de mineralenoverschotten immers nog meer gereduceerd moeten worden dan voor het bereiken van de grondwaterdoelstelling. Samenvattend beeld van de milieueffecten van meer vee Uit het voorgaande blijkt dat zich bij de huidige omvang van de veestapel nog aanzienlijke milieuknelpunten voordoen. Groei van de veestapel vertraagt het oplossen van deze knelpunten of maakt dat onmogelijk doordat reductie van emissies per dierplaats dan wordt opgevuld met extra emissie van meer dieren. Deze constatering komt overeen met de hoofdbevingen van het PBL rapport Welke veestapel past in Nederland (2011):
Zonder aanvullende maatregelen leidt groei van de Nederlandse veestapel tot meer uitstoot van schadelijke stoffen en dus tot meer milieuschade. Dit geldt ook, zij het minder duidelijk, voor nadelige effecten op andere aspecten van de leefomgeving, zoals gezondheid en welzijn van dieren, risico’s voor de volksgezondheid en landschappelijke waarden. Door technische maatregelen en betere bedrijfsvoering kunnen schadelijke emissies en effecten per gehouden dier aanzienlijk worden beperkt.
Er is een reële kans dat afschaffing van de melkquotering en de productierechten leidt tot een groei van de veestapel en dat deze gepaard gaat met een toename van ongunstige effecten op de leefomgeving. Er zijn onvoldoende garanties dat die toename kan worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking.
De voordelen van voortzetting van een systeem van productiebegrenzing voor beheersbaarheid van leefomgevingseffecten lijken daarom groter dan de nadelen, zoals regeldruk en extra kosten voor de boeren. Die voordelen zijn het meest duidelijk bij de uitvoering van het mest- en ammoniakbeleid.
Ook in de Evaluatie Meststoffenwet (Syntheserapport, 2012) constateert het PBL dat groei van de veestapel leidt tot meer emissie van ammoniak, geur, fijn stof en meer kans op schade voor natuur en volksgezondheid. Volgens het PBL kunnen deze effecten leiden tot hoge maatschappelijke kosten, zowel nationaal als regionaal.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
5
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
1 1.1
Inleiding VRAAGSTELLING
Natuur en Milieu heeft ARCADIS gevraagd de uitbreidingsruimte voor veehouderij in Nederland in deze quickscan in beeld te brengen op basis van de bestaande milieuregelgeving (ammoniak, geur en fijn stof) en de planologische ontwikkelingsruimte (provinciale en gemeentelijke plannen). Dit ten behoeve van de lopende discussie rond de besluitvorming over het wijzigingsvoorstel Meststoffenwet.
1.2
DEFINIËRING UITBREIDINGSRUIMTE
In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimte en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. In hoofdstuk 2 is een overzicht gegeven van deze planologische ruimte. De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) milieuvergunning. Deze milieuruimte is beschreven in hoofdstuk 3. Zowel in hoofdstuk 2 als in hoofdstuk 3 is onderscheid gemaakt naar al vergunde uitbreidingsruimte en nog te vergunnen uitbreidingsruimte. Verder is onderscheid gemaakt naar de concentratiegebieden zuiden oost-Nederland en de rest van Nederland. Onderzocht is hoeveel de veestapel kan groeien op basis van deze ruimte. Niet onderzocht is in welke mate die groei waarschijnlijk is op basis van economisch perspectief, afzetruimte voor mest etc.
1.3
BRONNEN
Deze rapportage is gebaseerd op recent door ARCADIS gemaakte milieueffectrapportages (MER’s), gekoppeld aan bestemmingsplannen buitengebied voor gemeenten of provinciale beleidsplannen. Met name in de concentratiegebieden veehouderij in zuid- en oost-Nederland en daarnaast enkele milieueffectrapportages in de rest van Nederland. Er is alleen gebruik gemaakt van door ARCADIS opgestelde MER’s omdat die MER’s voor deze quickscan voldoende snel beschikbaar en toegankelijk zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van enkele recente openbare rapporten die we maakten voor provincies: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel (Noord-Brabant), Landbouwontwikkelingsgebieden Overijssel. Er zijn alleen bronnen gebruikt die gepubliceerd zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een MER dat samen met een ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
7
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Voor een analyse van de planologische uitbreidingsruimte is onder meer een overzicht weergegeven van mogelijkheden voor ontwikkeling van veehouderijbedrijven zoals vastgelegd in provinciale structuurvisies en verordeningen ruimtelijke ordening. Dit overzicht komt overeen met het overzicht dat ARCADIS maakte in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving in “Ex ante mestbeleid 2013: beantwoording van enkele vragen” van 16 juli 2013.
8
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
2 2.1
Planologische uitbreidingsruimte RELATIE TUSSEN OMVANG BOUWBLOK EN HOEVEELHEID VEE
In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimtelijke ordening en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. In de meeste plannen is een omvang van 1,5 ha toegestaan als basisomvang, soms en onder voorwaarden een grotere oppervlakte tot 2,5 ha of meer. Tabel 1 geeft een overzicht van het aantal dieren dat te huisvesten is op een bouwblok van 1,5 ha, zoals weergegeven in het advies van de Commissie Van Doorn (Al het vlees duurzaam). Deze getallen komen overeen met getallen in het rapport “Geen geprop op het bouwblok”, Alterra, 2011. De tabel laat ook zien hoeveel vee er momenteel gemiddeld per bedrijf aanwezig is. Een bedrijf kan uit meerdere locaties bestaan, met name in de intensieve veehouderij. Uit tabel 1 blijkt dat het actuele aantal dieren per bedrijf gemiddeld slechts circa de helft tot een derde is van het maximaal mogelijke aantal op een bouwblok van 1,5 ha. Dat betekent dat er gemiddeld nog veel uitbreidingsruimte is door uit te breiden binnen het bestaand bouwblok of het bouwblok uit te breiden. Groei zal vooral plaatsvinden op de grotere bedrijven. De uitbreidingsmogelijkheden per locatie worden vooral bepaald door de planologische ruimte en de milieuruimte. Bedrijven die tegen de grenzen van mogelijke groei aanlopen (bijvoorbeeld maximum omvang van het bouwblok) kunnen op bedrijfsniveau uitbreiden door locaties van stoppende bedrijven te verwerven (Boerderij,10 september2013) en kunnen daar de al benutte ruimte en uitbreidingsruimte in gebruik nemen.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
9
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel 1: Aantal dieren te huisvesten op een bouwblok van 1,5 ha (bron: Advies Commissie Van Doorn: Al het vlees duurzaam) Te huisvesten Diersoort
Gemiddeld aantal dieren per locatie/bedrijf in Nederland
aantal dieren op een bouwblok van 1,5 ha.
Vleesvarkens
7.500
In 2010 gemiddeld 1000 vleesvarkens per bedrijf met vleesvarkens (LEI, 2012). Verwachting 2015 is 2000 vleesvarkens per gespecialiseerd bedrijf (LEI Agrimonitor, 2006).
Zeugen
1.200
Verwachting 2015 is 500 zeugen per gespecialiseerd bedrijf (LEI Agrimonitor, 2006).
Gesloten varkensbedrijf
3.800 + 600
(vleesvarkens + zeugen) Vleeskuikens
Verwachting 2015 is 250 zeugen met bijbehorende vleesvarkens per gespecialiseerd bedrijf (LEI Agrimonitor, 2006).
220.000
In 2010 gemiddeld 70.000 vleeskuikens per bedrijf met vleeskuikens (LEI, 2012). Op gespecialiseerde bedrijven in 2012 rum 90.000 vleeskuikens (LEI, 2013).
Legkippen
120.000
In 2012 waren er gemiddeld 55.000 leghennen per bedrijf (CBS, 2013).
Melkgeiten
2.500
In 2012 waren er gemiddeld 980 melkgeiten per bedrijf (CBS, 2013).
Vleeskalveren
2.500
In 2012 waren er gemiddeld 625 vleeskalveren per bedrijf (CBS, 2013).
Melkkoeien
250
Per bedrijf gemiddeld (in de regel gelijk aan per locatie in de melkveehouderij): Nederland 78, Noord-Brabant 80 (PRI, 2012). Alfa accountants, 2013: In 2012 zijn er 87 melkkoeien gemiddeld voor 1000 bedrijven. LEI: 80 koeien per bedrijf in 2011 (duurzaamheidlandbouw.nl). Friesland Campina verwacht gemiddeld 140 koeien per bedrijf in 2020.
2.2
UITBREIDINGSRUIMTE BINNEN BESTAANDE BOUWBLOKKEN
In bestemmingsplannen buitengebied in Noord-Brabant zijn de bouwblokken gemiddeld ruim 1 hectare groot. De economische omvang, indien het vergund aantal dierplaatsen uit de vergunning wordt gekoppeld aan de bouwblokgrootte, is in Noord-Brabant voor alle veehouderijen circa 100 tot 125 nge per hectare bouwblok (de nge is een maat voor de economische omvang van landbouwbedrijven). Voor veehouderijen met een volwaardige omvang (minimaal 70 nge) is dat gemiddelde 125 tot 150 nge per hectare bouwblok. Voor grote veehouderijen (groter dan 140 nge) is het gemiddeld 175 tot 200 nge per hectare bouwblok. De voorbeeldbedrijven die genoemd zijn in het advies van de commissie van Doorn hebben een gemiddelde omvang van 200 nge per hectare bouwblok (300 nge op 1,5 hectare). Dus ook bij een maximum maat van 1,5 hectare is er nog ruimte voor groei van bebouwing voor huisvesting van dieren (het verschil tussen gemiddeld ruim 1 hectare naar 1,5 hectare), naast de mogelijkheid om bouwblokken intensiever te benutten (van gemiddeld 100-125 nge per hectare naar circa 200 nge per hectare bouwblok (bron: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, provincie Noord-Brabant, 2012). De gemiddelde omvang van het bouwblok en de benutting van het bouwblok (aantal nge per hectare) ligt in de gemeente Peel en Maas in dezelfde orde van grootte. In de gemeenten Barneveld, Ede en Doetinchem zijn de bouwblokken gemiddeld genomen iets kleiner (net onder de hectare gemiddeld) en is ook de gemiddelde intensiteit iets kleiner.
10
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Dit past in het beeld dat uit de analyse in Noord-Brabant volgt: grotere bedrijven hebben niet alleen grotere bouwblokken maar benutten de bouwblokken ook intensiever. Zoals bijvoorbeeld beschreven in het MER voor de gemeente Oirschot: gemiddeld zijn de bouwblokken van alle veehouderijen ruim 1 hectare, met een dichtheid van 80 tot 100 nge per hectare bouwblok. Veehouderijen met een omvang van 70 nge of meer (een volwaardig bedrijf) kennen een dichtheid van 120 (melkvee) tot 150 nge (intensieve veehouderij. Veehouderijen met een omvang van 140 nge of meer (een volwaardig bedrijf) kennen een dichtheid van 160 (melkvee) tot 180 nge (intensieve veehouderij). Veehouderijen met een omvang van 210 nge of meer hebben een gemiddelde dichtheid van 180 (melkvee) tot 210 nge (intensieve veehouderij) per hectare. Er is dus, planologisch gezien, nog veel uitbreidingsruimte voor veehouderijen binnen eerder toegekende bouwblokken, vooral voor de locaties met een gemiddelde of beperkte economische omvang.
2.3
UITBREIDING VAN BOUWBLOKKEN
In bijlage 2 zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven per provincie samengevat op basis van het provinciale ruimtelijke beleid. De gemeenten volgen dit provinciale beleid in het algemeen in het bestemmingsplan buitengebied. Verder is een kwalitatieve en waar mogelijk kwantitatieve indicatie gegeven van de uitbreidingsruimte op basis van ammoniak en geur. Uit bijlage 2 tabel blijkt dat juist in de bestaande concentratiegebieden voor intensieve veehouderij de grootste planologische uitbreidingsmogelijkheden geboden worden. In de traditionele akkerbouwgebieden zijn de planologische mogelijkheden voor intensieve veehouderij zeer beperkt, maar juist ruim voor melkveehouderij. Figuur 1 geeft een beeld van de actuele ruimtelijke spreiding van de varkens-, pluim- en melkveehouderij in Nederland. Varkenshouderij
077308380:A - Definitief
Pluimveehouderij
ARCADIS
11
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Melkveehouderij
Figuur 1: Ruimtelijke spreiding van de varkens- en pluimveehouderij in Nederland. Bron: www.duurzaamheidlandbouw.nl De Nederlandse land- en tuinbouw op gebied van People, Planet en Profit. LEIWageningen-UR. LEI, 2012. Sector: Varkenshouderij; Thema: Ruimtelijke verdeling; Indicator: Economische intensiteitsverdeling (11/8/2012). LEI, 2012. Sector: Pluimveehouderij en Melkveehouderij; Thema: Ruimtelijke verdeling; Indicator: Economische intensiteitsverdeling (11/9/2012). De SO-norm is een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald
Op basis van de informatie die is opgenomen in bijlage 2 zijn de volgende conclusies te trekken naar regio. Zuidelijk concentratiegebied: Noord-Brabant en Limburg Intensieve veehouderij Door middel van het maximaal benutten van bestaande bouwblokken en bouwblokvergroting op grond van vigerende bestemmingsplannen is in Noord-Brabant nog een groei van de veestapel per veehouderijlocatie mogelijk met 100% of meer. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Als alle bestaande stallen maximaal emissiearm worden uitgevoerd is een emissiereductie van ammoniak ten opzichte van de huidige totale emissie mogelijk met circa 2/3 wat 3 keer zo veel vee mogelijk maakt (inschatting ARCADIS op basis van gegevens in ARCADIS, november 2012). Ook bij geur is een zodanige geurruimte aanwezig en met deze technieken te creëren dat de geurruimte ook geen belemmering hoeft te zijn voor het volledig benutten van planologische ruimte. Daarbij is het ook mogelijk om productiecapaciteit van locaties met weinig milieuruimte te verplaatsen naar locaties met meer milieuruimte. In Limburg (bouwblokken groter dan 1,5 ha, in landbouwontwikkelingsgebieden ook nieuwvestiging ) is de planologische ruimte groter dan in Noord-Brabant. Ook in Limburg is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten.
12
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Melkveehouderij Als de provincie Noord-Brabant in het kader van Verordening ruimte of BZV grondgebondenheidseisen gaat stellen aan de melkveehouderij (bijvoorbeeld bij uitbreidingen tot meer dan 1,5 ha bouwblok of zelfs ook uitbreidingen tot 1,5 ha) kan dat de groei van de totale Brabantse melkveestapel (verder dan de al gebouwde uitbreidingscapaciteit) aanzienlijk beperken of zelfs tot staan brengen omdat het aantal grootvee-eenheden per ha in de melkrundveehouderij in Noord-Brabant nu gemiddeld al ruim 2,5 per hectare bedraagt (PRI, 2012). Melkveebedrijven kunnen dan in geval van eisen aan grondgebondenheid (niet meer dan 2 tot 2,5 grootvee-eenheden per ha) hun aantal koeien slechts uitbreiden naarmate ze de daartoe benodigde grond overnemen van stoppende bedrijven. De mogelijkheden om milieuruimte te creëren door middel van technische maatregelen zijn voor de melkveehouderij kleiner dan voor de intensieve veehouderij. Toch zal ook de melkveehouderij een substantieel deel van de bouwblokruimte kunnen benutten door middel van aanwezige milieuruimte (salderen met emissiereductie van de intensieve veehouderij, ontwikkelen op grotere afstand van Natura 2000, technische maatregelen en/of de mogelijkheden van de PAS nabij Natura 2000). In West-Brabant kan de melkveestapel toenemen door omschakeling van akkerbouw naar melkveehouderij. Effect van de bouwstop en de BZV-aanpak in de provincie Noord-Brabant Provinciale Staten hebben op 20 september 2013 unaniem ingestemd met het voorstel van Gedeputeerde Staten om alleen ontwikkelingen naar een zorgvuldige veehouderij toe te staan. Met een zogenaamd thematisch voorbereidingsbesluit mogen gemeenten het komende half jaar alleen nog maar aanvragen voor omgevingsvergunningen in behandeling nemen, als deze bijdragen aan de transitie naar een zorgvuldige veehouderij (Brabantse zorgvuldige Veehouderij, BZV). Het voorbereidingsbesluit dient als een overbrugging naar de inwerkingtreding van de nieuwe regels van de Verordening ruimte in 2014. Deze bouwstop blokkeert bedrijfsuitbreiding niet maar stelt extra duurzaamheidseisen aan uitbreiding. Daarmee wordt de in de vorige alinea’s beschreven planologische uitbreidingsruimte in principe niet beperkt maar er worden wel extra voorwaarden gesteld. Alleen bedrijven die voldoen aan die voorwaarden kunnen de planologische ruimte benutten. Nieuw en onderscheidend ten opzichte van andere provincies en gemeentelijke bestemmingsplannen is dat aan de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen ook voorwaarden worden gesteld als het gaat om een uitbreiding binnen een eerder begrensd bouwblok. Deze beperking zijn niet van toepassing voor zover veehouderijbedrijven uitbreiden met de latente ruimte binnen bestaande vergunningen, binnen eerder vergunde bebouwing of door het overnemen van bestaande locaties (met bestaande vergunning) van stoppende bedrijven. De BZV zal op de rundveehouderij een beperkt effect hebben omdat een groot deel van de stalcapaciteit voor de verwachte uitbreiding van de melkproductie (in alle delen van Nederland, rond het afschaffen van de melkquotering in 2015) al is gebouwd en vergund (Nieuwe Oogst, 16 oktober 2012, Boerderij, 16 oktober, Melkvee.nl, 16 oktober 2012). Oostelijk concentratiegebied: Overijssel, Gelderland en Utrecht Intensieve veehouderij Vooral Overijssel, maar ook Gelderland en Utrecht bieden ruime mogelijkheden om bouwblokken voor intensieve veehouderij te vergroten. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
13
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Melkveehouderij Vooral Overijssel, maar ook Gelderland en Utrecht bieden ruime mogelijkheden om bouwblokken voor melkveehouderij te vergroten. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Utrecht stelt grondgebondenheid als voorwaarde en ook Gelderland gaat mogelijk grondgebondenheidseisen stellen die de uitbreidingsruimte kunnen beperken. Overig Nederland Intensieve veehouderij In Groningen, Flevoland en Zeeland zijn de planologische mogelijkheden voor intensieve veehouderij beperkt tot bescheiden uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven. Drenthe en Friesland bieden uitbreidingsmogelijkheden tot respectievelijk 2 ha en meer dan 1,5 ha onder voorwaarde van landschappelijk inpassing. In Friesland is nieuwvestiging mogelijk. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Noord- en Zuid-Holland bieden bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden tot 2 ha of meer (Kop van Noord Holland). Nieuwvestiging is niet toegestaan. In deze provincies is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Melkveehouderij Groningen, Flevoland en Zeeland bieden zeer ruime vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden voor melkveehouderij met bouwblokken van maximaal 4 ha (Groningen) of onbeperkte omvang, te bepalen door gemeenten (Zeeland). Friesland maakt bouwblokken mogelijk tot meer dan 3 ha maar stelt boven 1,5 ha grondgebondenheidseisen wat de uitbreidingsmogelijkheden van de totale melkveestapel tempert, behalve wanneer de melkveehouderij uitbreidt in akkerbouwgebieden. In Groningen, Friesland, Flevoland en Zeeland is veel milieuruimte aanwezig om de planologische ruimte te benutten. Drenthe biedt veel planologische ruimte met bouwblokken tot meer dan 1,5 ha. In Drenthe is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Noord- en Zuid-Holland bieden bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden tot 2 ha of meer (Kop van Noord Holland). In deze provincies is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Multilocatiebedrijven Naarmate bouwblokomvang of milieuruimte voor uitbreiding van locaties meer beperkt zijn, zullen met name intensieve veehouderijbedrijven vaker bestaan uit meerdere locaties door het overnemen van locaties van stoppende veehouders. Geografisch verschuiven van productiecapaciteit De productiecapaciteit van de intensieve veehouderij kan geleidelijk verschuiven naar de locaties met de meeste planologische- en/of milieuruimte. Dat zal ook na afschaffen (van de compartimentering van) de varkens- en pluimveerechten wellicht vooral regionaal gebeuren omdat de “lege ” gebieden Groningen, Flevoland en Zeeland nauwelijks planologische ruimte bieden voor intensieve veehouderij. Na afschaffen van (de compartimentering van) de varkens- en pluimveerechten is te verwachten dat de varkens- en kippenstapel vooral zullen toenemen in de huidige concentratiegebieden en mogelijk het meest in het concentratiegebied zuid, zoals ook gebeurd is met de varkensstapel in de jaren dat de compartimentering van de varkens- en pluimveerechten tijdelijk was opgeheven. Dit omdat hier de grootste bedrijven met de meeste investeringscapaciteit liggen en omdat hier schaalvoordelen zijn in verband met de sectorstructuur (veevoer, slachterijen, onderzoek en voorlichting). Gegeven de voorgenomen verschillen tussen de
14
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
planologische ruimte voor de intensieve veehouderij tussen Noord-Brabant (relatief beperkte ruimte en BZV eisen) enerzijds en Limburg, Overijssel en Gelderland (relatief veel ruimte, geen/minder “BZV”eisen) anderzijds, is verschuiving van intensieve veehouderij van Noord-Brabant naar Limburg, Overijssel en Gelderland in theorie niet ondenkbaar. Maar de ontwikkeling bij de tijdelijke afschaffing van de compartimentering was anders: groei van de dierrechten in de gebieden waar de concentratie nu al het sterkst is (Oost-Brabant en Noord-Limburg) en een krimp in Overijssel en Gelderland. Groningen, Flevoland en Zeeland bieden veel planologische ruimte voor melkveehouderij en daar is ook veel milieuruimte aanwezig. De onderlinge economische concurrentiekracht tussen akkerbouw en melkveehouderij zal een belangrijke rol spelen bij de vraag in hoeverre de melkveehouderij de akkerbouw zal verdringen na het verdwijnen van de melkquotering.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
15
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
16
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
3 3.1
Uitbreidingsruimte op basis van milieuvergunningen LATENTE RUIMTE IN BESTAANDE MILIEUVERGUNNINGEN
Tabel 2 geeft een beeld van de latente ruimte in verleende milieuvergunningen op basis van gegevens uit openbare milieueffectrapportages. De tabel geeft het berekende gemiddelde voor alle veehouderijen in het betreffende MER-gebied. De latente ruimte is het verschil tussen het werkelijke aantal aanwezige dieren (op basis van CBS Statline) en het vergunde aantal dieren. Uit de tabel blijkt dat het aantal werkelijk aanwezige dieren (in % van de vergund aantal dierplaatsen) in de regel veel lager is dan de vergunde omvang, zodat nog een flinke groei van de veestapel mogelijk is. Ook als wordt uitgegaan van een functionele leegstand van stallen van 5 tot 10% (als gevolg van afleveren dieren en schoonmaken stallen etc.). De omvang van de latente ruimte is in tabel 2 als volgt inzichtelijk gemaakt: Gemiddelde omvang werkelijk aanwezige veestapel in % van vergund aantal dierplaatsen 90 tot 100% 80 tot 90% 70 tot 80% 60 tot 70% Minder dan 60%
077308380:A - Definitief
ARCADIS
17
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel 2: Latente ruimte in milieuvergunningen (rundvee = melk- en vleesrundvee exclusief vleeskalveren, varkens = zeugen en vleesvarkens, kippen = leghennen en vleeskuikens) Gebied
Gebruikte deel van milieuvergunningen in %
Toename emissie uit
van vergunningomvang
stallen in % bij volledig benutten vergunningen
Rundvee
Vlees-
Varkens
Kippen
Ammoniak
Geur
kalveren
(odeurunits)
Concentratiegebied Zuid Provincie Noord-Brabant Provincie Noord-Brabant, 2012
53
59
69
71
56
45
Gemeente Bernheze, 2011
49
54
67
75
47
Gemeente Oirschot, 2012
54
63
63
66
54
Gemeente Reusel-De Mierden,2013
55
65
82
54
33
25
Gemeente Baarle-Nassau, 2013
39
69
72
51
67
45
Gemeente Oss, 2012
59
71
70
68
56
47
Gemeente Veghel, 2013
54
62
72
62
56
41
59
62
63
56
47
49
Gemeente Deventer, 2010
68
81
56
81
54
Gemeente Olst-Wijhe, 2010
69
83
80
84
35
Gemeente Raalte, 2010
60
57
66
77
56
Gemeente Barneveld, 2011
52
65
66
81
52
Gemeente Ede, 2011
53
69
61
56
67
Gemeente Heerde, 2011
67
100
40
87
41
Gemeente Apeldoorn, 2011
61
79
82
79
37
Gemeente Bronckhorst, 2010
52
65
66
81
92
Gemeente Doetinchem, 2013
63
80
63
67
49
Provincie Flevoland, 2010
77
72
54
68
49
Gemeente Dronten, 2013
56
40
90
61
67
56
Gemeente Etten-Leur, 2012
61
58
85
97
41
22
Gemeente Woensdrecht, 2010
55
32
41
37
104
Gemeente Dantumadiel, 2012
87
100
75
81
19
16
Gemeente Coevorden, 2012
77
83
73
39
41
39
Gemeente Groesbeek, 2012
47
66
59
49
75
64
Provincie Limburg Gemeente Peel en Maas, 2011
Concentratiegebied Oost Provincie Overijssel
Provincie Gelderland
25
47
Overig Nederland
Uit tabel 2 blijkt dat in bijna alle onderzochte gebieden minder dan 90% van de vergunning benut is tot minder dan 60% in een groot deel van de gemeenten. Daarbij is er weinig verschil tussen de verschillende delen van Nederland. De grote latente ruimte bij melkvee is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat bij
18
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
melkvee vaak volstaan kan worden met een melding in plaats van een milieuvergunning. Dit maakt het voor de melkveehouderij veel makkelijker om te groeien. Tabel 2 geeft ook inzicht in de maximale toename van de emissie van ammoniak en geur indien de vergunningsruimte volledig benut zou worden. De emissie van ammoniak uit stallen zou daarmee in de meeste gebieden fors toenemen met vaak 40 tot 70%. De emissie van geur (odeur units) uit stallen zou dan ook fors toenemen met vaak 20 tot 50%.
3.2
MILIEURUIMTE VOOR EXTRA TE VERGUNNEN DIEREN
De milieuruimte (ook wel milieugebruiksruimte genoemd) voor de uitbreiding van het aantal te vergunnen dieren wordt bepaald door het verschil tussen de huidige milieubelasting van veehouderijen en de maximale milieubelasting op basis van wettelijke normen of andere toets waarden, zoals door de gemeenteraden vastgestelde normen met betrekking tot de maximale geurbelasting. Ontwikkeling van de veehouderij kan slechts binnen deze milieugebruiksruimte plaatsvinden. Dit hoofdstuk bevat een analyse van de milieugebruiksruimte voor de veehouderij die vooral bepaald wordt door de milieugebruiksruimte op basis van de uitstoot van ammoniak en de neerslag (depositie) daarvan op Europees beschermde natuurgebieden en de uitstoot van geur en de maximaal toegestane geurbelasting bij woningen of andere gevoelige functies in de omgeving van de veehouderijen. Vooral voor pluimveebedrijven kunnen ook regels ten aanzien van de maximale concentratie van fijn stof de ruimte bepalen. Ook andere aspecten zoals de maximale toegestane geluidsbelasting spelen een rol in de milieugebruiksruimte en in de beoordeling van de vergunbaarheid van initiatieven, maar uit de uitgevoerde milieuonderzoeken in de verschillende gemeenten blijkt dat de aspecten ammoniak (alle veehouderijen), geur (vooral voor intensieve veehouderijen) en fijn stof (vooral voor pluimveebedrijven) het meest bepalend zijn voor de vergunbare milieugebruiksruimte. De milieugebruiksruimte en planologische beleidsruimte (zie hoofdstuk 2) bepalen samen de ontwikkelingsruimte van veehouderijen.
3.2.1
AMMONIAK EN NATURA 2000-GEBIEDEN
In verband met verzuring en vermesting in Nederland en West-Europa is het doel een afname in de ammoniakemissie van 75 – 85% in 2030 ten opzichte van 1990. In de Europese NEC-richtlijn is in 2001 voor Nederland als emissieplafond voor 2010 128 miljoen kilo (128 kiloton) per jaar opgenomen. Dit met als doel om in 2010 ten opzichte van 1990 het areaal natuur met overschrijding van het kritische depositieniveau met 50% te reduceren. In 2010 kwam de totale Nederlandse ammoniakuitstoot uit op 122 miljoen kilo per jaar. Daarvan is 105 kton van de landbouw afkomstig (bron: www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). De ontwikkeling van de emissie van ammoniak uit de landbouw (vooral uit stallen van veehouderijen en de opslag van mest) is dus van belang voor het halen van bovenstaande natuurdoelen. Naast de doelstelling met betrekking tot een generieke emissieplafond is een gebiedsgerichte inzet nodig om de bescherming van de natuur tot stand te brengen. Dit is onder andere uitgewerkt in de Wet ammoniak en Veehouderij, de Natuurbeschermingswet en de (ontwerp) beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden. Kwetsbare natuurterreinen hebben een kritisch depositieniveau voor zuur en stikstof dat afhankelijk is van het te realiseren natuurdoeltype. Hoewel er in de afgelopen jaren sprake is van een daling van de depositie, hebben de meeste natuurgebieden in de gebieden met een sterke concentratie van veehouderij nog steeds te maken met een overbelasting. Zo had
077308380:A - Definitief
ARCADIS
19
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
in 2009 70 – 80% van het natuurgebieden in Noord-Brabant een stikstofbelasting boven de kritische depositiewaarde. Van de Natura 2000-gebieden in de zandgebieden in Oost- en Zuid Nederland heeft een beperkt aantal een stikstofbelasting onder de kritische depositiewaarde. In het kader van de Natuurbeschermingswet of de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden diverse natuurgebieden beschermd. Indien (her)vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven gepaard gaan met een toename van de uitstoot van ammoniak, kan dit leiden tot een toename van stikstof (N) op deze beschermde natuurgebieden. Indien er sprake is van nu al overbelaste en voor stikstof gevoelige gebieden en dergelijke effecten onvoldoende worden gecompenseerd (zodat er per saldo geen sprake is van een negatief effect), is de ontwikkeling in principe niet mogelijk.
Figuur 2: Natura 2000-gebieden (in groen weergegeven)
Er is een landelijk programma in voorbereiding, de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dat gericht is op het terugdringen van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden door emissies uit landbouw, verkeer, industrie . In juni 2013 heeft het Kabinet het wetsvoorstel voor de PAS (een wijziging van de Natuurbeschermingswet) ingediend bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding van de PAS is voorzien in 2014.Via de PAS worden afspraken gemaakt over het terugdringen van de ammoniakemissies uit de landbouw met 10 kiloton. De helft hiervan, 5 kiloton wordt weer teruggegeven aan de landbouw voor nieuwe ontwikkelingen. De PAS gaat uit van de landelijke stalemissie eisen (Besluit huisvesting) en voer – en managementmaatregelen. Ook gaat de PAS uit van een (nader vast te stellen) drempelwaarde. Indien de depositie van een veehouderij op een Natura 2000-gebieden onder de drempelwaarde ligt, is er geen sprake (meer) van een belemmering vanuit de Natuurbeschermingswet). Dat geldt ook voor een
20
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
ontwikkeling waarbij het aantal dieren wel toeneemt, maar de emissie van ammoniak niet. Bijvoorbeeld door het toepassen van luchtwassers. Milieuruimte bij het hanteren van een drempelwaarde, zoals voorzien in de PAS. De ontwikkelruimte voor de veehouderij in vooral de concentratiegebieden in Zuid- en Oost-Nederland wordt daarom voor een belangrijk deel bepaald door de mogelijkheid om te ontwikkelen binnen de eerder vergunde emissie of om de toename te salderen met de emissies van veehouderijen die stoppen. Naarmate veehouderijen dichter bij kwetsbare Natura 2000-gebieden zijn gelegen, zal de salderingsopgave groter zijn. Zie ook onderstaande kaart, opgenomen in de MER voor de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant (2013). In gebieden die in de kaart zijn weergegeven met relatief veel ruimte (grotere afstand tot kwetsbare gebieden) is bij uitbreiding van de ammoniakemissie van bedrijven de salderingsopgave beperkter dan in gebieden met weinig ruimte. Dit is aangeduid door uit te gaan van een zogenaamde drempelwaarde. Bij een dergelijke drempelwaarde is de milieuruimte voor veehouderijen in Zuidoost-Brabant en Midden-Brabant beperkter dan in Noordoost-Brabant en West-Brabant. Ook in de PAS (inwerkingtreding is voorzien in 2014) wordt uitgegaan van een drempelwaarde. In de PAS is er sprake van een bewijs achteraf (de voorziene reductie van depositie wordt deels beschikbaar gesteld als ontwikkelruimte en later wordt deze inschatting vergeleken met de ontwikkeling). Indien de reductie van ammoniak uit de landbouw minder afneemt dan voorzien, zal er sprake zijn van een extra reductieopgave (reduceren van de ammoniakemissies). Dit kan ten koste gaan van de ontwikkelruimte in de toekomst (voor de landbouw of voor andere functies) en het realiseren van de doelen voor de natuurgebieden.
Figuur 3: Indicatie milieuruimte ammoniak en Natura 2000, uitgaande van een voorbeelddrempelwaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde. Dus bij een kritische depositiewaarde van 1000 mol/ha/jaar is de drempelwaarde 5 mol. Groen= veel milieuruimte; Oranje/geel = weinig milieuruimte. Bron: MER Herziening Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013
077308380:A - Definitief
ARCADIS
21
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel 3: Indicatie ruimte voor extra emissie van ammoniak Gebied/bron
Indicatie ruimte voor extra emissie van ammoniak
Sturingsmogelijkheden omvang
In Noord-Brabant heeft zo’n 55% van de veehouderijen veel milieuruimte op het
veestapel, 2012
gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar en een depositie die onder de voorbeeld drempelwaarde ligt) en zo’n 30% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kg ammoniak per jaar boven de voorbeeld drempelwaarde).
Onderzoek
Van alle bestaande intensieve veehouderijen in Overijssel beschikt circa 50%
landbouwontwikkelingsgebieden
over voldoende milieuruimte op het gebied van ammoniak en geur voor een
Overijssel, 2012
voorbeeldbedrijf (300 nge,1,5 ha) zoals genoemd in het advies van de commissie van Doorn. Op een groot deel van de overige locaties is ook nog uitbreidingsruimte aanwezig, maar minder.
Gemeente Barenveld, 2011
Voor de gemeente Barneveld heeft 42% van de veehouderijen veel milieuruimte op het gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar een depositie die onder de provinciale drempelwaarde ligt) en zo’n 33% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kg ammoniak per jaar boven de provinciale drempelwaarde).
Gemeente Peel en Maas, 2011
In de gemeente Peel en Maas heeft zo’n 70% van de veehouderijen veel milieuruimte op het gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar een depositie die onder de voorbeeld drempelwaarde van 5 mol/ha/jaar) en zo’n 10% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kg ammoniak per jaar boven de voorbeeld drempelwaarde van 5 mol/ha/jaar).
De voorbeelden in tabel 3 hebben betrekking op de zogenaamde concentratiegebieden: de zandgronden in Zuid- en Oost Nederland met een grote concentratie van intensieve veehouderijen en veel voor verzuring gevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden. In West- en Noord Nederland zijn de Natura 2000gebieden niet of in mindere mate overbelast en deels zijn de Natura 2000-gebieden ook minder gevoelig voor een hoge stikstofbelasting. De milieuruimte is in die gebieden dus groter. Milieuruimte indien er geen drempelwaarde is Indien er geen drempelwaarde wordt gehanteerd (zoals bijvoorbeeld nu in Noord-Brabant), is een toename van stikstof op gevoelige en nu al overbelaste Natura 2000-gebieden niet vergunbaar. Een eventuele toename van de depositie zal dan gesaldeerd moeten worden met een afname van de depositie door het stoppen van een andere veehouderij. Of een ontwikkeling moet plaatsvinden binnen de eerdere vergunde emissie. Een toename van het aantal dieren moet dan gecombineerd worden met het toepassen van technieken om de emissie per dier terug te brengen. Bijvoorbeeld door het toepassen van luchtwassers. Voor varkensbedrijven zijn er technieken (emissiearme stallen, luchtwassers) beschikbaar en toepasbaar die leiden tot extra emissiereductie. Varkensbedrijven kunnen zo uitbreiden met het aantal dierplaatsen binnen de eerder vergunde ammoniakemissie. Voor melkveebedrijven zijn dergelijke technieken nu nog niet of slechts beperkt beschikbaar, waardoor er minder mogelijkheden zijn om via de inzet van techniek het aantal dierplaatsen uit te breiden binnen de eerder vergunde ammoniakemissie. Voor pluimveebedrijven zijn er nog knelpunten m.b.t. de toepasbaarheid/werking van luchtwassers. Tabel 4 laat zien dat er wellicht voor een groot deel van de stalcapaciteit nog mogelijkheden zijn om de emissie per dierplaats te verlagen en daarmee de uitbreidingsruimte te creëren of te vergroten.
22
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel 4: Aandeel varkens en kippen emissiearm gehuisvest (bron provincie Noord-Brabant, statenstuk 2894614, februari 2012) Jaar
%varkens emissiearm gehuisvest volgens AMvB
%varkens
%kippen emissiearm gehuisvest volgens AMvB
%kippen
gehuisvest met luchtwassers
2005
47%
12%
17%
2%
2007
57%
25%
26%
3%
2009
62%
34%
32%
3%
gehuisvest met luchtwassers
Bij het toepassen van nu vergunbare emissiearme stallen, ook voor bestaande stallen, kan in NoordBrabant bij een in het MER voor de Structuurvisie RO geschetste trendmatige ontwikkeling (stoppen van kleinere veehouderijen, groei van de grotere veehouderijen) een gemiddelde afname van de depositie van ammoniak op Natura 2000-gebieden van maximaal 65%, ten opzichte van de huidige vergunde situatie, worden bereikt. Andersom geredeneerd, door de inzet van emissietechnieken is een forse groei van de veestapel mogelijk die niet gepaard hoeft te gaan met een toename ten opzichte van de nu vergunde depositie van ammoniak op Natura 2000-gebieden.
3.2.2
GEUR
Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast van veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen. Ook heeft deze wet consequenties voor de wijze waarop in ruimtelijke plannen het aspect geurbelasting door veehouderijen een rol speelt. Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Vooral in de concentratiegebieden is er een groot aantal gemeenten waar is afgeweken van de vaste wettelijke normen, bijvoorbeeld om een toename van geuroverlast op kernen te voorkomen of om knelpunten ten aanzien van ruimtelijke projecten te beperken. Daarnaast zijn er diverse gemeenten die de vaste afstanden voor veehouderijen met dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkveebedrijven) hebben aangepast. De geurbelasting voor veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor (zoals varkens- en pluimveebedrijven) is afhankelijk van de afstand tot woningen en andere gevoelige functies en de uitstoot van geur uit de stallen. Bij intensieve veehouderijen is er ten opzichte van melkrundveebedrijven een grotere kans dat de milieuruimte beperkt wordt door geurnormen. Figuur 4 geeft een indicatie van de milieuruimte (uitgedrukt in de vergunbare geuremissie) voor het aspect geur in Noord-Brabant, uitgaande van de vaste wettelijke geurnormen.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
23
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Figuur 4: Indicatie milieuruimte, geurhinder uit stallen. Oranje = weinig ruimte. Geel = gemiddeld. Lichtgeel en groen = veel ruimte. Bron: MER Herziening Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013
Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. In Noord-Brabant zijn er een groot aantal gemeenten waar is afgeweken van de vaste wettelijke normen. Circa 30% van de in een steekproef opgenomen veehouderijen bij 10 Brabantse gemeenten beschikt, uitgaande van de gemeentelijke geurnormen, over weinig tot geen mogelijkheden voor een toename van de geuremissie. Een uitbreiding van het aantal dierplaatsen zal gepaard moeten gaan met de inzet van technieken om de geuremissie te beperken. Circa 70% van de locaties van veehouderijen met een geuremissiefactor (veelal intensieve veehouderijen) heeft de ruimte om te groeien in geuremissie (bron: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, ARCADIS, 2012). Het voldoen aan de minimale afstanden voor bedrijven met vaste afstanden, zoals melkveebedrijven, is vooral in het buitengebied oplosbaar op inrichtingsniveau. Omdat deze afstanden al sinds lange tijd gelden, is er meestal geen sprake van een geurgevoelig object dat gelegen is binnen de vaste afstand contour en daarmee ook weinig impact heeft op de milieuruimte voor deze veehouderijen (de vaste afstand verandert immers niet bij een toename van het aantal dieren). In tabel 5 is de milieuruimte t.a.v. geur voor een aantal gebieden beschreven.
24
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel 5: Indicatie ruimte voor de extra emissie van geur Gebied/bron
Indicatie ruimte voor extra emissie van geur
Sturingsmogelijkheden omvang
In Noord-Brabant heeft circa 70% van de veehouderijbedrijven nog
veestapel, 2012
uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Deze bedrijven kunnen hun uitbreidingsruimte vergroten met emissiebeperkende maatregelen aan stallen. Met dergelijke maatregelen kunnen de 30% bedrijven zonder uitbreidingsruimte nog uitbreidingsruimte (extra dierplaatsen) creëren.
Onderzoek
Van alle bestaande intensieve veehouderijen in Overijssel beschikt circa 50%
landbouwontwikkelingsgebieden
over voldoende milieuruimte op het gebied van ammoniak en geur voor een
Overijssel, 2012
voorbeeldbedrijf (300 nge, 1,5 ha) zoals genoemd in het advies van de commissie van Doorn. Op een groot deel van de overige locaties is ook nog uitbreidingsruimte aanwezig, maar minder.
Gemeente Peel en Maas, 2011
In de gemeente Peel en Maas heeft 68% van de veehouderijbedrijven nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Een kwart van de veehouderijen heeft veel ruimte om uit te breiden met de geuremissie. Bedrijven kunnen daarnaast uitbreiden binnen de verleende geuremissie door het toepassen van systemen die geur extra reduceren.
Gemeente Barneveld, 2011
80% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 20% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. Ruim 20% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 60.000 odeur units uitbreidingsruimte).
Gemeente Ede, 2011
79% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 21% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. Bijna 20% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 50.000 odeur units uitbreidingsruimte).
Gemeente Bronckhorst, 2010
93% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 7% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. 34% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 50.000 odeur units uitbreidingsruimte).
Toets op achtergrondbelasting De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij welke de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen en daarom van belang voor ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplan buitengebied. Zo kunnen gemeenten aangeven welke achtergrondbelasting als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden aangemerkt bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen. De provincie Noord-Brabant heeft in haar ontwerp Verordening Ruimte (september 2013) ook grenswaarden gesteld ten aanzien van de maximale achtergrondbelasting. Dergelijke grenswaarden hebben invloed op de milieuruimte: ze beperken de milieuruimte die er is op grond van de vergunningsnormen (de voorgrondnormen). Figuur 5 geeft een overzicht van de geurbelasting door veehouderijen in Noord-Brabant, uitgaande van de vergunde rechten van veehouderijen in Noord-Brabant in 2013. In de gebieden die in oranje zijn aangeduid wordt de milieuruimte beperkt op basis van de norm die de provincie heeft opgenomen in haar ontwerp Verordening ruimte. Andere provincies hebben een dergelijke norm niet opgenomen in een Verordening ruimte of een Structuurvisie.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
25
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Figuur 5: Cumulatieve geurbelasting uit stallen van veehouderijen in Noord-Brabant (bron: MER Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013)
3.2.3
FIJN STOF
Fijn stof wordt gezien als één van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Tot fijn stof worden in de lucht zwevende deeltjes kleiner dan 10 micrometer (PM10) gerekend. Fijn stof blijft in de lucht zweven en bestaat uit deeltjes van verschillende grootte, van verschillende herkomst met een verschillende chemische samenstelling. Fijn stof kan gezondheidsproblemen en voortijdige sterfte veroorzaken bij de mens. Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt om de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging te voorkomen of te verminderen. Voor fijn stof, PM10, zijn de volgende maximale waarden vastgelegd voor de concentraties in de buitenlucht (grenswaarden):
Een jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3.
Een daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden.
Belangrijke bronnen van fijn stof zijn verkeer, industrie, landbouw en bronnen in het buitenland. De concentraties fijn stof wordt ook bepaald door natuurlijke bronnen, zoals zeezout en opwaaiend bodemstof. Lokale overschrijdingen van normen in de directe omgeving van veehouderijen zijn relatief laat in beeld gekomen en de aanpak van fijn stof bij veehouderijen is daarom pas vrij recent in gang gezet. Het voorkomen van nieuwe overschrijdingen is een belangrijk uitgangspunt van de wet- en regelgeving. De Wet milieubeheer vormt het wettelijk kader voor de beoordeling van milieugevolgen bij inrichtingen. Naast het voorkomen van overschrijdingen is het terugdringen van bestaande overschrijdingen een belangrijke pijler in de aanpak van de overheid ten aanzien van fijn stof als gevolg van de intensieve veehouderij. Het oplossen van bestaande knelpunten kan plaatsvinden door maatregelen te nemen bij
26
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
bedrijven. De overheid kan bedrijven door middel van subsidiemogelijkheden stimuleren om maatregelen te nemen of via aanvullende wet- en regelgeving bedrijven die willen ontwikkelen verplichten de emissie van fijn stof te beperken. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van het rijk, provincies en gemeenten om de luchtverontreiniging te verminderen en de kwaliteit van de lucht te verbeteren. Het NSL is sinds 1 augustus 2009 van kracht en bevat maatregelen om overal in Nederland tijdig te voldoen aan de Europese grenswaarden. Het RIVM maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties en deposities in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. De kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. In de onderstaande afbeelding is het verloop van achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) in Nederland aangegeven. Hierbij is uitgegaan van de rapportage zoals in juni 2012 is gepubliceerd (RIVM, 2012).
Figuur 6: Concentratie fijn stof (bron: RIVM, 2012)
Uit figuur 6 valt af te lezen dat door autonome ontwikkeling en de in gang gezette maatregelen in het kader van het NSL de grootschalige concentraties fijn stof naar verwachting afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Deze verbetering is vooral het gevolg van generiek (Europees) beleid, gericht op het terugdringen van emissies door verkeer en industrie. Blootstelling aan fijn stof kan leiden tot een toename in luchtwegklachten, hoesten, benauwdheid, vermindering van de longfunctie en een toename van ziekenhuisopname. Hoewel de Europese norm voor jaargemiddelde concentratie PM10 op 40 µg/m³ ligt, is de advieswaarde van de WHO 20 µg/m³. Volgens de WHO is er geen veilige ondergrens bij blootstelling aan fijn stof: hoe klein de blootstelling ook is, er is een meetbaar schadelijk effect op de gezondheid. Ook onder de 20 µg/m³ zijn gezondheidsrisico’s niet uit te sluiten. De normen zijn gebaseerd op fijn stof en de gewoonlijk gevonden samenstelling daarvan. Er zijn
077308380:A - Definitief
ARCADIS
27
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
weinig meetgegevens beschikbaar van de concentratie en samenstelling fijn stof in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Fijn stof is voor rundvee- en varkensbedrijven geen bepalend of beperkend criterium wat betreft de milieugebruiksruimte. De fijn stof emissie van deze veehouderijen is beperkt. Knelpunten zijn er vooral bij pluimveebedrijven in gebieden met een hogere achtergrondconcentratie en pluimveebedrijven met een hoge eigen emissie van fijn stof, vooral voor zover deze gelegen zijn op korte afstand van kwetsbare objecten. De impact daarvan op de milieuruimte voor de veehouderijen is beperkt tot enkele deelgebieden in Nederland (o.a. Nederweert, Asten en Barneveld). Er is nog geen nauwkeurige informatie beschikbaar van de emissie van PM2,5 (zeer fijn stof) van veehouderijen, maar de verwachting is dat de fijn stof uit veehouderijen vooral grovere delen fijnstof bevat en dat een norm of richtwaarde voor zeer fijn stof (PM2,5) niet bepalend zal zijn voor de milieuruimte van veehouderijen.
3.3
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
De ontwikkeling van de emissies van ammoniak van veehouderijen (stallen en mest) is van belang voor het halen van de natuurdoelen voor een groot aantal Europese beschermde natuurgebieden in Nederland. Vooral in de concentratiegebieden (zandgronden in Zuid- en Oost Nederland met veel intensieve veehouderijen) is er weinig milieuruimte voor uitbreiding van de ammoniakemissies. Wel zijn er mogelijkheden om binnen de eerder vergunde ammoniakemissies uit te breiden met het aantal dieren. Dat kan door het toepassen van technieken zoals luchtwassers die de emissie per dierplaats sterk beperken. Degelijke mogelijkheden zijn er vooral voor varkensbedrijven en veel minder voor melkveebedrijven.
De aanpassing van de Natuurbeschermingswet (PAS) gaat uit van een drempelwaarde. Bij het hanteren van een drempelwaarde nemen de mogelijkheden om de veestapel uit te breiden toe. Dit is extra ten opzichte van de mogelijkheden om het aantal dieren uit te breiden binnen de eerder vergunde ammoniakemissie.
In de beschreven gebieden (Noord-Brabant, Overijssel en gemeenten in Gelderland) heeft meer dan twee derde van de veehouderijbedrijven nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Deze bedrijven kunnen hun uitbreidingsruimte vergroten met emissiebeperkende maatregelen aan stallen. Met dergelijke maatregelen kunnen de 30% bedrijven zonder of met weinig uitbreidingsruimte nog uitbreidingsruimte (extra dierplaatsen) creëren.
Fijn stof is voor rundvee- en varkensbedrijven geen bepalend of beperkend criterium wat betreft de milieugebruiksruimte. De fijn stof emissie van deze veehouderijen is beperkt. Knelpunten zijn er vooral bij pluimveebedrijven in gebieden met een hogere achtergrondconcentratie en pluimveebedrijven met een hoge eigen emissie van fijn stof, vooral voor zover deze gelegen zijn op korte afstand van kwetsbare objecten.
In heel Nederland is er nog een substantiële milieuruimte voor uitbreiding, die bestaat uit:
De mogelijkheid om de latente ruimte binnen vergunningen en meldingen op te vullen. De latente ruimte is het verschil tussen het werkelijke aantal aanwezige dieren en het vergunde of gemelde aantal dieren.
De mogelijkheid om binnen het vergunde emissieplafond meer dieren te houden door middel van het met technische maatregelen verlagen van de emissies per dierplaats. De intensieve veehouderij heeft hiertoe meer mogelijkheden dan de rundveehouderij.
Het benutten van de groeiruimte m.b.t. ammoniakemissie die de PAS gaat bieden (drempelwaarde en ontwikkelruimte).
28
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
De mogelijkheden die er zijn voor uitbreiding van de emissie van geur en fijn stof, binnen de geldende maximale belasting- en concentratienormen.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
29
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
30
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
4 4.1
Indicatie milieueffecten van meer vee EMISSIE EN DEPOSITIE VAN AMMONIAK
Nederland is sinds 2010 gebonden aan een maximale ammoniakemissie (EU-NEC-plafond) van 128 kiloton per jaar. De Balans van de leefomgeving (PBL, 2012) verwacht dat de uitstoot van ammoniak met zowel enkel het vastgestelde beleid als met het voorgenomen beleid afneemt van 122 kiloton in 2010 tot 109 kiloton in 2020 en 110 kiloton in 2030 . Gezien de onzekerheidsbandbreedte, bestaat er wel een kans dat de uitstoot in 2020 nog boven het emissieplafond uitkomt. De sector landbouw heeft verreweg het grootste aandeel (circa 86 procent in 2010) in de Nederlandse uitstoot van ammoniak. Dit ontstaat vooral uit dierlijke mest. De uitstoot van ammoniak vanuit de landbouw bij vastgesteld beleid daalt tussen 2010 en 2020 met circa 13 kiloton van 105,2 naar 92,4 kiloton. De daling tussen 2010 en 2020 treedt vooral op als gevolg van de implementatie van emissiearme stallen voor varkens en pluimvee (-8 kiloton) en als gevolg van een verdere daling van het gebruik van dierlijke mest door aanscherping van de mestgebruiksnormen (-6 kiloton). Tussen 2020 en 2030 stijgt de ammoniakuitstoot vanuit de landbouw bij vastgesteld beleid licht met circa 0,3 kiloton, van 92,4 naar 92,7 kiloton. Hoewel min of meer voldaan wordt aan het emissieplafond is een groot deel van de natuurgebieden in Nederland nog fors overbelast met depositie van stikstof. In 2009 was nog 60% van de voor stikstof gevoelige natuurgebieden overbelast (zie figuur 7). Het PBL constateert (Welke veestapel past in Nederland, 2011) dat er bij groei van de (melk)veestapel een groter risico is op toename van de ammoniakemissie en onvoldoende bescherming van Natura 2000gebieden, omdat het potentieel van maatregelen in de melkveehouderij veel kleiner is dan in de overige veehouderijsectoren. Het PBL constateert (Evaluatie Meststoffenwet, 2012) dat de slagkracht van de PAS zal lijden onder een grotere veestapel.
Figuur 7: Overschrijding kritische depositieniveau op natuur
077308380:A - Definitief
ARCADIS
31
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
4.2
GEUR
Bij de vergunningvelening wordt niet gerekend met cumulatie van de geur van het aanvragende bedrijf met de geur van al bestaande bedrijven, dus met alleen maar de geur van het aanvragende bedrijf. Daarom zijn er op basis van geurbeleving (GGD: Richtlijn geurhinder, 2002) nog veel geurgehinderden op basis van de vergunde geuruitstoot. Uit het PlanMER Herziening Structuurvisie RO van de provincie Noord-Brabant blijkt dat bij de huidige veestapel het woon- en leefklimaat op basis van geur voor 9% van alle woningen in het buitengebied van Noord-Brabant is beoordeeld als matig tot extreem slecht.
Figuur 8: Beoordeling woon- en leefklimaat op basis van geurhinder uit stallen (bron: MER SVRO Provincie NoordBrabant)
Een toename van de veestapel, vooral die van de intensieve veehouderij, kan leiden tot een toename van de geurhinder of kan er toe leiden dat de gewenste afname van het aantal gehinderden minder snel gaat. Milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan opgevuld met emissie van meer dieren. Het gaat daarbij vooral om varkens- en pluimveebedrijven. Het gaat daarbij vooral om lokale effecten, vooral geurhinder rondom de veehouderijen die groeien. Voor melkveebedrijven gelden geen geurnormen maar vaste afstanden.
4.3
FIJN STOF
Fijn stof wordt gezien als één van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Blootstelling aan fijn stof kan leiden tot een toename van luchtwegklachten, hoesten, benauwdheid, vermindering van de longfunctie en een toename van ziekenhuisopnamen. Hoewel de Europese norm voor jaargemiddelde concentratie op 40 µg/m³ ligt, is de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) 20 µg/m³. Volgens de WHO zijn bij waarden boven de 20 µg/m3 gezondheidsrisico’s niet uit te sluiten. Figuur 9 geeft een beeld van de achtergrondconcentratie fijn stof in Nederland. Uit figuur 9 is op te maken dat met name in delen van de veehouderijconcentratiegebieden Gelderse Vallei en Oost-Brabant/Noord-
32
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
en Midden Limburg de fijn stofconcentratie op een relatief hoog niveau ligt, boven de advieswaarde van de WHO, maar onder de Europese norm. Nabij vooral pluimveebedrijven kunnen zich hogere belastingen voordoen. Sturen op de omvang van de veestapel helpt om er voor te zorgen dat de toepassing van extra emissiearme technieken gepaard gaat met een extra afname van de fijn stof emissie door de intensieve veehouderij. De milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan immers niet opgevuld met emissie van meer dieren. Dit geldt vooral voor pluimvee. De effecten op de fijn stof concentratie zijn, anders dan bij ammoniak en nog veel meer dan geur, lokaal bepaald.
Figuur 9: Achtergrondconcentratie fijn stof
4.4
GEZONDHEIDSRISICO’S
De Gezondheidsraad stelt in haar advies van 30 november 2012 (“Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen”) dat er te weinig informatie is om een wetenschappelijk onderbouwde norm vast te stellen voor een veilige afstand tussen een veehouderijbedrijf en woningen. Dat brengt volgens de raad met zich mee dat de effectiviteit van op risicoreductie gerichte maatregelen zich evenmin goed laat bepalen. Wel zijn er onderzoeksprogramma’s gericht op verbetering van de bedrijfsvoering en bedrijfshygiëne in de veehouderij. Terugdringing van emissies, met aandacht voor stof- en geuruitstoot, maakt daar integraal deel van uit. Volgens de Gezondheidsraad heeft de maatschappelijke onrust over de intensieve veehouderij behalve met gezondheidsrisico’s, ook te maken met risicopercepties en geurhinder. Aan de negatieve gezondheidseffecten die hierdoor worden veroorzaakt, is volgens de Raad wel degelijk iets te doen. De
077308380:A - Definitief
ARCADIS
33
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
raad beveelt aan om op lokaal niveau af te wegen of het wenselijk is om minimumafstanden vast te stellen. Op beleidsmatige gronden kan dat namelijk wél volgens de Gezondheidsraad. De GGD Nederland (2011) adviseert (aan de Tweede Kamerleden) in reactie op het rapport van de heer Alders over de veehouderij (van Mega naar Beter) om uit voorzorg bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen te bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen te bouwen. In Nederland liggen veel intensieve veehouderijstallen op minder dan 250 meter van een woning of een andere gevoelige bestemming: in Noord-Brabant 78% van alle veehouderijen (Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, 2012, in Overijssel circa 70% (Onderzoek landbouwontwikkelingsgebieden, 2012) . Sturing op de omvang en regionale concentratie van de veestapel is op grond van het bovenstaande op te vatten als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken.
4.5
BROEIKASGASSEN
Uit de Balans van de Leefomgeving 2010 (PBL) blijkt het volgende. Het nationale doel is om de emissie van overige broeikasgassen (andere dan CO2) met 50% te reduceren tussen 1990 en 2020. Met uitvoering van het vastgesteld beleid is de kans 50% dat dit doel wordt gehaald. De onzekerheid is vooral het gevolg van onzekerheden in de verwachte emissies van lachgas en methaangas door de landbouw. Het reductieplan Overige Broeikasgassen streeft er naar om de emissies van lachgas en methaan te reduceren door middel van het bevorderen, ontwikkelen en toepassen van maatregelen. In het kader van Schoon en Zuinig is door de overheid met de landbouwsectoren een convenant afgesloten met afspraken over de reductie van broeikasgassen. Er zijn nog geen middel- of doelvoorschriften die specifiek gericht zijn op het verminderen van broeikasgasemissie uit de landbouw.
4.6
WATERKWALITEIT
Nitraat in grondwater Figuur 10 laat zien de nitraatconcentraties van bovenste grondwater van landbouwgrond.
Figuur 10: Nitraatconcentratie in het bovenste grondwater (Bron: RIVM in PBL, 2012: Evaluatie Meststoffenwet 2012)
34
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) is het zuidelijk zandgebied in het vierde actieprogramma een speciaal aandachtsgebied; dit vanwege de hoge nitraatconcentraties in het grondwater, gemiddeld rond de 100 milligram per liter. Daar zijn verschillende oorzaken voor, zoals het vaker voorkomen van gewassen (bouwlandgewassen) en bodems (drogere zandgronden) die gevoelig zijn voor uitspoeling van nitraat. Ook komen er in dit gebied relatief meer hokdierbedrijven voor, waar hoge nitraatconcentraties worden gemeten. De werkelijke stikstofgift kan bovendien aanmerkelijk hoger zijn dan op basis van wettelijke normen wordt berekend, vooral bij hokdierbedrijven. Bijvoorbeeld doordat de stikstofgehaltes in de mest worden onderschat of de vervluchtiging ervan wordt overschat. Ook zijn er volgens de Evaluatie Meststoffenwet 2012 aanwijzingen dat er in gebieden met een hoge veedichtheid minder mest wordt afgevoerd dan op grond van de wettelijke normen zou moeten. Dit is onder andere het geval in het zuidelijk zandgebied. Oppervlaktewater Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater nu vooral bepaald door de af- en uitspoeling van nutriënten in het landelijk gebied doordat de industrie, de huishoudens en de rioolwaterzuiveringsinstallaties als emissiebron van stikstof en fosfor succesvol zijn gesaneerd. De belasting vanuit huishoudens en rioolwaterzuiveringen is sinds 1985 gedaald met 75 procent voor stikstof en met 40 procent voor fosfor. Deze afname is aanzienlijk groter dan die van de af- en uitspoeling vanuit het landelijk gebied, die met 25 procent (stikstof) en 10 procent (fosfor) daalde. Om de doelen van de Kaderrichtlijn Water dichterbij te brengen zullen ingrijpende keuzen en maatregelen nodig zijn. Voor het bereiken van de oppervlaktewaterdoelen zullen de mineralenoverschotten immers nog meer gereduceerd moeten worden dan voor het bereiken van de grondwaterdoelstelling.
4.7
SAMENVATTEND BEELD
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat zich bij de huidige omvang van de veestapel nog aanzienlijke milieuknelpunten voordoen. Groei van de veestapel vertraagt het oplossen van deze knelpunten of maakt dat onmogelijk doordat reductie van emissies per dierplaats dan wordt opgevuld met extra emissie van meer dieren. Deze constatering komt overeen met de hoofdbevindingen van het PBL-rapport Welke veestapel past in Nederland (2011):
Zonder aanvullende maatregelen leidt groei van de Nederlandse veestapel tot meer uitstoot van schadelijke stoffen en dus tot meer milieuschade. Dit geldt ook, zij het minder duidelijk, voor nadelige effecten op andere aspecten van de leefomgeving, zoals gezondheid en welzijn van dieren, risico’s voor de volksgezondheid en landschappelijke waarden. Door technische maatregelen en betere bedrijfsvoering kunnen schadelijke emissies en effecten per gehouden dier aanzienlijk worden beperkt.
Er is een reële kans dat afschaffing van de melkquotering en de productierechten leidt tot een groei van de veestapel en dat deze gepaard gaat met een toename van ongunstige effecten op de leefomgeving. Er zijn onvoldoende garanties dat die toename kan worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking.
De voordelen van voortzetting van een systeem van productiebegrenzing voor beheersbaarheid van leefomgevingseffecten lijken daarom groter dan de nadelen, zoals regeldruk en extra kosten voor de boeren. Die voordelen zijn het meest duidelijk bij de uitvoering van het mest- en ammoniakbeleid.
Ook in de Evaluatie Meststoffenwet (Syntheserapport, 2012) constateert het PBL dat groei van de veestapel leidt tot meer emissie van ammoniak, geur, fijn stof en meer kans op schade voor natuur en volksgezondheid. Volgens het PBL kunnen deze effecten leiden tot hoge maatschappelijke kosten, zowel nationaal als regionaal.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
35
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Vanuit gezondheidsrisico’s voor mensen is gegeven de onzekerheden over de relatie tussen veestapel en gezondheid het sturen op de omvang van de veestapel te beschouwen als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken.
36
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Bijlage 1
Bronnen
Gebruikte gebiedsgerichte ARCADIS-rapporten Gebruikte bronnen Concentratiegebied Zuid Provincie Noord-Brabant Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, provincie Noord-Brabant, november 2012 PlanMER herziening Structuurvisie RO, provincie Noord-Brabant, 2013 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Bernheze, 2011 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Oirschot, 2012 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Reusel-De Mierden, 2013 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Baarle-Nassau, 2013 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Oss, 2012 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Veghel, 2013
Provincie Limburg MER voor structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw en bestemmingsplan buitengebied gemeente Peel en Maas, 2011
Concentratiegebied Oost Provincie Overijssel Landbouwontwikkelingsgebieden Overijssel. Uitwerking aanbevelingen kwalitatieve evaluatie reconstructiebeleid, 2012 PlanMER bestemmingsplannen buitengebied Salland (incl. aanvulling), gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Raalte, 2010
Provincie Gelderland MER voor structuurvisie en bestemmingsplan buitengebied, gemeente Barneveld, 2011 PlanMER bestemmingsplan buitengebied (incl. aanvulling), gemeente Ede, 2011 PlanMER structuurvisie bestemmingsplan buitengebied (incl. aanvulling), gemeente Heerde, 2011 PlanMER bestemmingsplannen buitengebied, gemeente Apeldoorn, 2011 PlanMER structuurvisie en bestemmingsplannen buitengebied (incl. aanvulling), gemeente Bronckhorst, 2010 PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Doetinchem, 2013 PlanMER bestemmingsplan buitengebied, gemeente Groesbeek, 2012
Overig Nederland PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Woensdrecht, 2010 PlanMER Partiële herziening omgevingsplan Flevoland, 2010. PlanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Dronten, 2013. MER bestemmingsplan buitengebied gemeente Etten-Leur, 2012 MER bestemmingplan buitengebied gemeente Dantumadiel (Friesland), 2012 PlanMER voor structuurvisie en bestemmingsplan buitengebied, gemeente Coevorden, 2012
077308380:A - Definitief
ARCADIS
37
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Overige bronnen
Alfa accountants en adviseurs, 2013: Cijfers die spreken, melkveehouderij 2013.
Alterra, 2011: Geen geprop op het bouwblok.
Alle provincies: Omgevingsplan, Structuurvisie ruimte en/of Verordening ruimte.
ARCADIS, 2013: Ex ante mestbeleid 2013: beantwoording van enkele vragen. In opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving.
Boerderij, 16 oktober 2012: Friesland Campina: 1 miljard kilo extra in 2015 en 2016.
Boerderij, 10 september 2013: Rasondernemer blijft kansen zien.
CBS, 2013: Landbouw in vogelvlucht.
Commissie Van Doorn, 2012: Al het vlees duurzaam.
Friesland Campina: Verder verduurzamen melkveehouderij; Pro-actieve aanpak Route2020.
Gezondheidsraad, 2012: Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen.
GGD, oktober 2002: Richtlijn geurhinder.
GGD Nederland, 2011: Reactie op rapport Alders.
LEI, 2006: Agrimonitor 2006.
LEI, 2011: In perspectief, over de toekomst van de Nederlandse agrosector. Managementsamenvatting november 2011.
LEI, 2012: Landbouweconomisch bericht 2012.
LEI, 2013: De concurrentiekracht van de Nederlandse pluimveevleessector.
Nieuwe Oogst, 16 oktober 2012: RFC: 2,2 miljard kilo melk erbij.
Planbureau voor de Leefomgeving, 2010 en 2012: Balans van de Leefomgeving.
Planbureau voor de Leefomgeving, juni 2012: Evaluatie Meststoffenwet 2012, syntheserapport.
Planbureau voor de Leefomgeving, 2012: Welke veestapel past in Nederland?
Plant Research Internationale (PRI), 2012: De Brabantse melkveehouderij in ontwikkeling.
Provincie Noord-Brabant, 2011: Statenvoorstel 71/11A (Integrale uitwerking advies commissie van Doorn).
Provincie Noord-Brabant: Statenvoorstel 16/13A van 22 maart 2013 (Brabantse Zorgvuldige Veehouderij).
38
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Bijlage 2
077308380:A - Definitief
Uitbreidingsmogelijkheden per provincie
ARCADIS
39
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
40
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Tabel: Uitbreidingsmogelijkheden per provincie op basis van ruimtelijk beleid en milieuruimte Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Verordening ruimte: geen nieuwvestiging,
Veel bedrijven kunnen
Momenteel kan circa 30% van
uitbreiding maximaal 1,5 ha (in een beperkt
binnen het
de bedrijven niet meer
aantal uitzonderingsgevallen is uitbreiding
emissieplafond nog
uitbreiden op basis van geur
mogelijk tot meer dan 1,5 ha bijvoorbeeld indien
uitbreiden door
(ARCADIS, november 2012).
sprake is van het oplossen van een
verminderen van de
Deze bedrijven kunnen
milieuknelpunt door middel van verplaatsing). In
emissie per dierplaats.
uitbreiden door de geuremissie
Noord-Brabant zijn bouwblokken nu gemiddeld
Als alle bestaande
per dierplaats te verlagen door
1,0 hectare groot. Binnen het maximum van 1,5
stallen maximaal
technische maatregelen.
ha is gemiddeld in Noord-Brabant dus nog circa
emissiearm worden
Daarmee zijn de
50% groei mogelijk is. Daarnaast is nog een
uitgevoerd is een
uitbreidingsmogelijkheden van
dichtere bebouwing van het bouwblok mogelijk
emissiereductie
de overige bedrijven nog te
dan in de bestaande situatie (van nu gemiddeld
mogelijk met circa 2/3
vergroten. Ook bij geur is een
100-125 nge per ha bouwblok naar circa 200
wat circa 3 keer zo veel
zodanige geurruimte aanwezig
nge per ha bouwblok, ARCADIS, november
vee mogelijk maakt
en met staltechniek te creëren
2012). Door vergroten en verdichten van
(inschatting ARCADIS
dat de geurruimte ook geen
bouwblokken samen is een Noord-Brabant groei
op basis van gegevens
belemmering hoeft te zijn voor
van de provinciale veestapel mogelijk met 100%
in ARCADIS, november
het volledig benutten van
en meer. Dit beeld wordt bevestigd door een
2012). Daarnaast
planologische ruimte
berekening van de provincie Noord-Brabant in
kunnen bedrijven de
(inschatting ARCADIS op basis
Statenvoorstel 71/11A van 9 december 2011.
productie uitbreiden op
van gegevens in ARCADIS,
Daarin is gesteld dat voor de totale Noord-
locaties op grotere
november 2012).
Brabantse veestapel circa 2500 bedrijven van
afstand van gevoelige
1,5 ha nodig zijn terwijl er in 2011 nog circa
gebieden. Ook de PAS
11.000 bedrijven met vee waren. De provincie is
kan nog
voornemens aan dit opvullen van de ruimte
uitbreidingsruimte
duurzaamheidsvoorwaarden te stellen
bieden. Per saldo zal
(Brabantse Zorgvuldige Veehouderij,
wellicht een
Statenvoorstel 16/13A van 22 maart 2013), wat
substantiële uitbreiding
de uitbreidingsruimte niet beperkt maar aan de
van de totale
invulling daarvan bovenwettelijke
provinciale veestapel
duurzaamheidsvoorwaarden stelt waaraan
mogelijk blijven.
Concentratiegebied Zuid Noord-Brabant Intensieve veehouderij
veehouderijbedrijven redelijkerwijs kunnen voldoen. Deze voorwaarden worden pas eind 2013 vastgesteld. Juridisch worden deze gelinkt aan de verordening ruimte en aan ruimtelijke relevantie. Per saldo zal een substantiële uitbreiding van de totale provinciale veestapel mogelijk blijven.
077308380:A - Definitief
ARCADIS
41
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Melkrundveehouderij
Verordening ruimte: geen nieuwvestiging,
De mogelijkheden om
Voor melkveebedrijven gelden
uitbreiding maximaal 1,5 ha. Uitbreiding boven
milieuruimte
op basis van de Wet geurhinder
1,5 ha is mogelijk mits het bedrijf blijvend
(ammoniak) te creëren
en veehouderij vaste afstanden
grondgebonden is (niet meer dan 2 grootvee-
door middel van
tot geurgevoelige objecten los
eenheden per ha). Aan uitbreiding tot 1,5 ha
technische
van de omvang van het bedrijf.
worden BZV-eisen gesteld, waaronder mogelijk
maatregelen zijn voor
Daarmee is geur geen
grondgebondenheid. Als de provincie Noord-
de melkveehouderij
beperking voor de uitbreiding
Brabant in het kader van Verordening ruimte of
kleiner dan voor de
van melkrundveebedrijven.
BZV grondgebondenheidseisen gaat stellen aan
intensieve veehouderij.
de melkveehouderij (bijvoorbeeld bij
Toch zal ook de
uitbreidingen tot meer dan 1,5 ha bouwblok of
melkveehouderij een
zelfs ook uitbreidingen tot 1,5 ha) kan dat de
substantieel deel van
groei van de totale Brabantse melkveestapel
de bouwblokruimte
(verder dan de al gebouwde
kunnen benutten door
uitbreidingscapaciteit) aanzienlijk beperken of
middel van aanwezige
zelfs tot staan brengen omdat het aantal
milieuruimte (salderen
grootvee-eenheden per ha in de
met emissiereductie
melkrundveehouderij in Noord-Brabant nu al
van de intensieve
gemiddeld ruim 2,5 per hectare bedraagt (PRI,
veehouderij,
2012). Melkveebedrijven kunnen dan hun aantal
ontwikkelen op grotere
koeien slechts uitbreiden naarmate ze de
afstand van Natura
daartoe benodigde grond overnemen van
2000), emissie
stoppende bedrijven.
reducerende maatregelen aan stallen en/of de mogelijkheden van de PAS (nabij Natura 2000).
Limburg Intensieve veehouderij
Provinciaal Omgevingsplan Limburg:
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
Extensiveringsgebied beperkte ontwikkeling, in
wellicht nog veel ruimte voor
verwevingsgebied geen nieuwvestiging,
uitbreiding, mede door
uitbreiding tot maximaal 1,5 of meer onder
technische maatregelen.
voorwaarden landschappelijke inpassing en milieu. In landbouwontwikkelingsgebied wel nieuwvestiging. Melkveehouderij
Geen provinciale beperkingen, te bepalen door
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
gemeenten. Gemeenten stellen vaak geen beperkingen.
42
ARCADIS
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Omgevingsvisie Overijssel, 2013:
Voor Overijssel geldt
Zo’n 30% van de bestaande
Nieuwvestiging beperkt tot verplaatsingen voor
hetzelfde als voor
intensieve veehouderijen in de
publiek belang. In
Noord-Brabant, zie ook
landbouwontwikkelingsgebieden
landbouwontwikkelingsgebied, op sterlocaties in
ARCADIS, maart 2012.
beschikt over weinig
Concentratiegebied Oost Overijssel Intensieve veehouderij
verwevingsgebied en in niet-reconstructiegebied
uitbreidingsruimte op basis van
geen bovengrens uitbreiding bouwblok mits
geur. In de verwevingsgebieden
goede landschappelijke inpassing en investering
geldt dat voor circa 55% van de
in ruimtelijke kwaliteit. Overige locaties in
bestaande locaties. In Noord-
verwevingsgebied maximaal 1,5 ha. Dit biedt
Overijssel (niet
aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden voor de
reconstructiegebied) is dat circa
provinciale veestapel.
65% (ARCADIS, maart 2012). Deze bedrijven kunnen uitbreiden door de geuremissie per dierplaats te verlagen door technische maatregelen. Daarmee zijn de uitbreidingsmogelijkheden van de overige bedrijven nog te vergroten.
Melkveehouderij
Geen bovengrens uitbreiding bouwblok mits
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
goede landschappelijke inpassing en investering in ruimtelijke kwaliteit. Dit biedt aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden voor de provinciale veestapel. Gelderland Intensieve veehouderij
Ontwerp Omgevingsvisie: Geen nieuwvestiging, bouwblokmaat in verwevingsgebied 1 ha, in
wellicht nog veel ruimte voor
landbouwontwikkelingsgebied 1,5 ha. Grotere
uitbreiding, mede door
uitbreiding mogelijk op basis van nog nader te
technische maatregelen.
bepalen duurzaamheidsvoorwaarden. Per saldo zal wellicht een substantiële uitbreiding van de totale provinciale veestapel mogelijk blijven. Melkveehouderij
Ontwerp Omgevingsvisie, 2013: De provincie
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
stelt geen grens aan de bedrijfsomvang. Veehouderijbedrijven mogen groeien op voorwaarde dat de productie grondgebonden blijft. Dat wil zeggen dat het bedrijf moet beschikken over voldoende cultuurgrond om de dieren op het bedrijf grotendeels zelf te kunnen voeren. Dit is niet nader uitgewerkt. Gemeenten wordt gevraagd in hun bestemmingsplannen een definitie van grondgebonden bedrijf op te nemen. In bestaande bouwblokken zit nog
077308380:A - Definitief
ARCADIS
43
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
groeiruimte. Afhankelijk van de uitwerking van grondgebondenheid zal vergroting van bouwblokken meer of minder ruimte bieden voor meer melkrundvee in Gelderland. Utrecht Intensieve veehouderij
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en provinciale Ruimtelijke Verordening, 2013: Geen
wellicht nog veel ruimte voor
nieuwvestiging, uitbreiding tot 1,5 ha met de
uitbreiding, mede door
volgende uitzonderingen: in
technische maatregelen.
landbouwontwikkelingsgebied wel nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding tot 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid, in verwevingsgebied uitbreiding met 2 keer 30% tot maximaal 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid. Deze voorwaarden zijn niet kwantitatief uitgewerkt. Melkveehouderij
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
provinciale Ruimtelijke Verordening, 2013: Geen nieuwvestiging, uitbreiding tot 1,5 ha en tot 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid. Grondgebonden met niet meer dan 2 tot 2,5 grootvee-eenheden per ha (1 melkkoe is 1 grootvee-eenheid). Overig Nederland Groningen Intensieve veehouderij
Omgevingsverordening Groningen, 2011: Geen nieuwvestiging van of omschakeling naar
wellicht nog veel ruimte voor
intensieve veehouderij, ook niet als neventak.
uitbreiding, mede door
Uitbreiding bestaande intensieve veehouderijen
technische maatregelen.
slechts in een deel van de provincie tot maximaal 0,75 ha. Melkveehouderij
Omgevingsverordening Groningen en Nota
In grote delen van
agrarische bouwblokken en landschap: In grote
Groningen geen
delen van Groningen uitbreiding mogelijk tot
beperkingen van voor
maximaal 4 ha op basis van maatwerk
stikstofdepositie
landschappelijke inpassing en duurzaamheid.
gevoelige gebieden.
Als Noord-Brabant
Omschakeling (van bijvoorbeeld akkerbouw) naar melkveehouderij mogelijk. Friesland Intensieve veehouderij
44
ARCADIS
Verordening Ruimte 2011:Uitbreiding tot 1,5 ha.
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
Groter dan 1,5 ha afhankelijk van
Friesland geen
wellicht nog veel ruimte voor
landschappelijke inpassing en milieu.
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
Nieuwvestiging is mogelijk afhankelijk van
stikstofdepositie
technische maatregelen.
landschappelijke inpassing en milieu.
gevoelige gebieden.
077308380:A - Definitief
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Melkveehouderij
Verordening ruimte 2011 en Heroverweging
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
provinciaal beleid voor schaalvergroting in de melkveehouderij: Uitbreiding tot meer dan 3 ha afhankelijk van landschappelijke inpassing en milieu. Bij een bouwblok dat een grotere oppervlakte heeft dan 1,5 ha, geldt het criterium dat de melkveehouderij plaatsgebonden is. Plaatsgebonden wil zeggen dat een melkveehouderij aan een bepaalde plek in het landelijk gebied gebonden is vanwege z’n functionele afhankelijkheid van de grond in de omgeving; vooralsnog betekent dit dat een bedrijf binnen 10 km over voldoende grond beschikt om voor 75% te kunnen voorzien in eigen ruwvoer en mestafzet, waarbij minstens 40% van de grond als huiskavel aansluit op het bouwblok. Nieuwvestiging is mogelijk afhankelijk van landschappelijke inpassing en milieu. Drenthe Intensieve veehouderij
Omgevingsverordening: Geen nieuwvestiging of omschakeling naar intensieve veehouderij.
wellicht nog veel ruimte voor
Maximaal bouwblok van 1,5 ha, tot 2 ha
uitbreiding, mede door
afhankelijk van landschappelijke inpassing en
technische maatregelen.
milieu. Melkveehouderij
Maximaal 1,5 ha, groter afhankelijk van
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Omgevingsplan: Niet groter dan de maat in
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
gemeentelijke bestemmingsplannen: Afhankelijk
Flevoland geen
wellicht nog veel ruimte voor
van de gemeente is er ruimte voor neventakken
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
intensieve veehouderij met een omvang van
stikstofdepositie
technische maatregelen.
0,25 tot 0,7 ha.
gevoelige gebieden
Geen maximumomvang. Omschakeling (van
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Provinciale ruimtelijke verordening
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
structuurvisie, 2013: Geen nieuwvestiging en
Noord-Holland geen
wellicht nog veel ruimte voor
omschakeling, bouwblok maximaal 1,5 tot 2 ha,
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
mits bedrijfsplan en landschappelijke inpassing
stikstofdepositie
technische maatregelen.
2 ha of meer. De ruimste mogelijkheden gelden
gevoelige gebieden.
landschappelijke inpassing. Flevoland Intensieve veehouderij
Melkveehouderij
bijvoorbeeld akkerbouw naar melkveehouderij) is toegestaan. Noord-Holland Intensieve veehouderij
in de Kop van Noord-Holland. Melkveehouderij
Provinciale ruimtelijke verordening
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
structuurvisie, 2013: Bouwblok maximaal 1,5 tot 2 ha, mits bedrijfsplan en landschappelijke inpassing 2 ha of meer. De ruimste
077308380:A - Definitief
ARCADIS
45
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Verordening Ruimte, 2012: Geen
In grote delen van Zuid-
Geen cijfers bekend, maar
nieuwvestiging, Uitbreiding tot maximaal 2 ha,
Holland geen
wellicht nog veel ruimte voor
neventakken maximaal 10% uitbreiding.
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
stikstofdepositie
technische maatregelen.
mogelijkheden gelden in de Kop van NoordHolland. Zuid-Holland Intensieve veehouderij
gevoelige gebieden. Melkveehouderij
Uitbreiding tot maximaal 2 ha.
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Verordening ruimte 2012: Geen nieuwvestiging
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
en omschakeling, geen nieuwe neventakken.
Zeeland geen
wellicht nog veel ruimte voor
Uitbreiding tot maximaal 0,5 ha vloeroppervlak,
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
neventakken tot maximaal 0,21 ha
stikstofdepositie
technische maatregelen.
vloeroppervlak. Bestaande grotere bedrijven en
gevoelige gebieden.
Zeeland Intensieve veehouderij
neventakken mogen uitbreiden met maximaal 10%. Melkveehouderij
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018: Geen
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
nieuwvestiging. Geen maximum omvang bouwblok, nader in te vullen door gemeenten.
46
ARCADIS
077308380:A - Definitief