Informatieboekje: Tussenbouw/Bovenbouw
2014/2015
Inhoud: Rooster
2
Boekbespreking
3
Spreekbeurt
4
Werkstukken
6
Vragen
7
1
Rooster: Naam:
Boekbespreking Spreekbeurt
Werkstuk
2
Boekbespreking Waar moet je aan denken als jij jouw boekbespreking houdt in de klas? 1. Begin met de titel (hoe heet het) van het boek. 2. Vertel wie de schrijver/schrijfster is. 3. Noem ook de illustrator (tekenaar). 4. Vertel wie de hoofdpersonen zijn ( de personen waar het verhaal om draait). 5. Vertel waar het verhaal afspeelt (woestijn in Afrika, stad in Frankrijk, platteland van Nederland…). 6. Noem de tijd waarin het verhaal speelt (vorige eeuw, 20 jaar geleden, Middeleeuwen, toekomst, nu, tijdens de Tweede Wereldoorlog…..). 7. Noem het soort verhaal (detective, griezel, avontuur, ridderverhaal, paarden, uit een serie…). 8. Weet jij waarom het boek zo heet? Past de titel bij het verhaal vind jij? 9. Vertel iets over hoe het boek eruit ziet (omslag, kaft) maar ook “van binnen” . Staan er veel of weinig letters op een bladzijde? Zijn het grote letters of kleine letters? Vind jij het een mooi lettertype of niet? Staan er plaatjes (illustraties) in? Veel of weinig? Mooi of lelijk? Deze dingen gezamenlijk heten met één woord lay-out. 10.Kies één bladzijde uit waarvan jij vindt dat het goed bij het boek past. Lees dit voor de klas goed op toon voor. Laat de punten (“lange rust”) en komma´s (“korte rust”) duidelijk uitkomen. Denk ook aan verschillende stemmen (boos, vrolijk, verbaasd, zacht, teleurgesteld) thuis oefenen!!! 11. Geef je mening: Vond je het een leuk boek? Waarom wel/niet? Waarom moeten andere kinderen dit boek ook lezen (of waarom juist niet?) Had je al meer boeken van deze schrijver gelezen? Zo, ja vond je ze allemaal goed? 12.Aan het eind vraag je aan de klas of er nog vragen zijn. 13.De bedoeling is dat je de boekbespreking uit je hoofd doet. Neem jouw voorbereiding (op papier) mee. Houd deze voorbereiding bij je ( je doet ’t uit hoofd maar mag af en toe op je voorbereiding kijken). Kijk tijdens de boekbespreking naar jouw publiek (kinderen in de klas). 14.De juf of meester maakt een beoordeling.
3
Spreekbeurt Je maakt je spreekbeurt over een werkstuk dat je hebt gemaakt. Je mag je werkstuk niet voorlezen. Je moet het echt vertellen. Je mag de plaatjes van je werkstuk wel gebruiken en daarnaast maakt je een spiekbriefje. Dit gebruik je om je verhaal te vertellen aan de hand van steekwoorden. Je mag naast je spreekbeurt ook een vertelbeurt doen. Dit moet je wel eerst bespreken. Hier hoef je niet eerst een werkstuk over te maken. Voor je spreekbeurt wordt het bord voorbereid in de pauze, of je maakt een PowerPoint. Je kunt ook Prezi gebruiken. Spreekbeurt houden: Tips De voorbereiding: Stap 1. Materiaal verzamelen Als je een spreekbeurt houden moet, dan is de voorbereiding van een spreekbeurt erg belangrijk. Je kunt niet de avond ervoor ‘even’ een spreekbeurt maken. Je moet ruim van te voren materiaal verzamelen. Dit materiaal bestaat meestal uit boeken, tijdschriften en folders. Heel vaak zal dit in de Bibliotheek of op school wel te vinden zijn. Ook kun je natuurlijk het internet gebruiken. Stap 2. Materiaal lezen en ordenen Als je het materiaal gevonden hebt, ga je dit lezen. Meestal heb je veel te veel informatie. Voor jezelf moet je nu gaan bepalen wat jij belangrijk genoeg vindt om te vertellen. Daarvan ga je hoofdstukjes maken. Daarmee kun je de spreekbeurt in onderwerpen opdelen. Een paar hoofdstukken en een paar andere onderdelen zoals; vragen stellen/beantwoorden; voorwerpen rond laten gaan. Heel veel spreekbeurten beginnen met de geschiedenis van het onderwerp. Ook een omschrijving(dier) kan goed. Als afsluiting van een spreekbeurt kun je het beste een paar vragen stellen aan de klas. Stap 3. Verdere voorbereiding Schrijf de spreekbeurt helemaal op. Lees de spreekbeurt daarna hardop een paar keer voor jezelf voor. Ga dan een samenvatting maken. Dit doe je door de kernwoorden (belangrijkste onderwerpen) op te schrijven. Probeer daarna de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd te vertellen. Op je ‘spiekbriefje’ die voor je ligt, heb je de belangrijkste woorden staan.
4
Tips om de spreekbeurt goed te laten verlopen Tip 1. In de klas kijken Blijf zoveel mogelijk de klas in kijken. Probeer niet steeds naar dezelfde kinderen te kijken. Tip 2. Goed oefenen Een spreekbeurt duurt ongeveer 10 minuten. Oefen de spreekbeurt een keertje voor je vader/moeder, broertje/zusje of ga je spreekbeurt houden voor de spiegel. Tip 3. Spulletjes op het laatste rond laten gaan Aan het eind van jouw spreekbeurt de spulletjes rond laten gaan. Doe dat nooit tijdens de spreekbeurt, want dan letten de kinderen niet op jou, maar op de spulletjes. Tip 4. Geen dieren tijdens je spreekbeurt Als je een dier mee neemt, laat deze aan het begin en aan het eind zien. Niet tijdens jouw verhaal. Dieren maken onverwachte geluiden en bewegingen waardoor de kinderen niet meer naar je luisteren. Tip 5. Duidelijke plaatjes Plaatjes en tekeningen op het bord. Denk er aan dat iedereen dit moet kunnen zien. Hele kleine plaatjes hebben dus geen zin. Ga het bord niet versieren met allerlei vlaggetjes, bloemetjes en dergelijke. Dit hoort niet bij de spreekbeurt. Tips tegen de zenuwen Bijna iedereen die een spreekbeurt moet houden is zenuwachtig. Dat is heel normaal. Volwassenen hebben daar net zo goed last van. Toch moet je doorzetten. Hoe vaker je een spreekbeurt houdt, hoe minder last je van zenuwen krijgt. Dat is ook de reden dat jullie regelmatig een spreekbeurt moeten houden. Je krijgt er meer zelfvertrouwen van. Om je te helpen lees hieronder een aantal tips: Zorg voor een goede voorbereiding Zorg voor een duidelijk ‘spiekbriefje’ waar je de kernwoorden groot op hebt staan. Oefen thuis een keer voor je ouders/broertje/zusje of voor de spiegel Draag kleding waarin je je prettig voelt Als je gespannen bent, moet je rustig en lang uitademen. Inademen gaat vanzelf. Doe alsof je een ballonnetje aan het opblazen bent Voor verdere tips kijk op: http://spreekbeurten.info/spreekbeurt-houden.html
5
Werkstukken Dit jaar moet je in ieder geval één werkstuk maken waar je een spreekbeurt over gaat houden. Dit maak je thuis. Denk eraan dat je werkstuk minimaal twee weken voor je spreekbeurt af moet zijn. Het werkstuk. De 6e groepers maken een werkstuk over een dier, de 7e groepers over een land en de 8e groepers maken er één over een volk of over een maatschappelijk/historisch onderwerp. Denk aan: rampen, kinderarbeid, Unicef, roken, drugs etc. Dit doe je in overleg met ons. Er is voor elk werkstuk een format op de server. In overleg kun je dat format naar je eigen mailadres sturen. Als je een werkstuk maakt over een land, dan moet je de dierenvragen gebruiken. De vragen zijn een hulpmiddel. Schrijf ze niet over in je werkstuk! Geef niet alleen antwoord, maar probeer je antwoord te verwerken in een stukje tekst, zodat het een verhaal wordt. Vergelijk je werkstuk maar met een boek dat je voor iemand schrijft. Voor het werkstuk over een land zijn er de landenvragen en voor een volk zijn er de volkerenvragen. De vragen zijn richtvragen. Niet elke vraag is voor iedereen duidelijk en niet op elke vraag is een goed antwoord te vinden. In dat geval probeer je zoveel mogelijk informatie te geven die bij het hoofdstuk past. Hoe moet je werkstuk eruit zien? Op het voorblad schrijf je het onderwerp. Schrijf op de eerste bladzijde waarom je dit onderwerp hebt gekozen (inleiding) Op de tweede bladzijde kun je de hoofdstukken opschrijven (inhoudsopgave). Op bladzijde 3 en verder schrijf je het hele verhaal over jouw onderwerp. Voor het maken van je werkstuk heb je informatie nodig. Die mag je van internet halen, maar daarnaast moet je ook nog een boek gebruiken. De boeken kun je uit de bibliotheek halen. Je moet per werkstuk tenminste 2 verschillende bronnen gebruiken. Vergeet ze niet op te schrijven aan het eind van je werkstuk. Plaatjes maken je werkstuk mooi, maar een tekening is ook erg leuk.
6
Dierenvragen 1. Inleiding Waarom heb je dit dier gekozen?
2. Inhoudsopgave Schrijf de hoofdstukken op die hier onder dik zijn gedrukt.
3. Waarnemen Hoe ziet het dier eruit? Hoe beweegt het dier? Welke geluiden maakt het dier? Hoe voelt het dier aan? Hoe reageert het dier op je? Hoe neemt het dier waar?
4. Leven en wonen
Waar leeft het dier in het wild? Welke planten groeien er in de omgeving van het dier? Welke andere dieren leven er in zijn omgeving? Heeft het dier vijanden? Welke? Is het dier een vijand voor andere dieren? Wat voor huis heeft het dier? Waar leeft het dier als het bij de mensen woont?
5. Het jaar door Wat doet het dier overdag en 's nachts? Wat doet het dier in de lente, zomer, herfst en winter? Hoe oud kan het dier worden?
6. Alleen of samen? Leeft het dier alleen of in een groep? Heeft de groep een leider? Hoe wordt het dier leider van een groep?
7. Eten en drinken Wat eet en drinkt het dier? Hoe komt het dier aan voedsel? Hoe eet het dier? Waar bewaart het dier zijn voedsel?
7
8. Jonge dieren Hoe paart het dier Hoe krijgt het dier jongen? Hoe worden de jonge dieren verzorgd? Hoe worden de jonge dieren beschermd? Hoe spelen de jonge dieren? Veranderen de jonge dieren als ze groeien? Hoe lang blijven de jonge dieren bij de ouders?
9. Mens en dier Tot welke familie behoort het dier? Is het dier nuttig? Wordt het dier door de mens bedreigd? Beschermd? Welke voorouders heeft het dier?
10. Bronnen Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal 3 verschillende bronnen gebruiken: boeken en Internet. Schrijf de titel van het boek op en de schrijver en uitgeverij. Noteer de websites die je hebt gebruikt.
8
Landenvragen 1.Inleiding Waarom heb je dit land gekozen?
2.Inhoudsopgave Schrijf de hoofdstukken op die hier onder dik zijn gedrukt
3.Algemeen Wat is er zo bijzonder aan dit land? Wat moet je absoluut gezien hebben in dit land, waar stuur je iedere toerist naartoe? Wat is de hoofdstad van het land? In welk werelddeel ligt het land? Buurlanden: ten noorden, ten zuiden, ten oosten, ten westen. Grenst het land aan zeeën? Hoe groot is het land? Hoeveel keer zo groot als Nederland?
4. Het landschap (Noem zo nodig namen, hoogten, etc.) Heeft het land bergen? Heeft het land vulkanen? Welk deel van het land is laag? Heeft het land rivieren? Heeft het land meren, merengebieden? Heeft het land schiereilanden? Heeft het land baaien? Hoe is het klimaat, of hoe zijn de klimaten van het land? Heeft het land een bijzondere begroeiing van planten, bomen of struiken? Heeft het land bijzondere dieren? Hebben de mensen op een duidelijk zichtbare manier de natuur veranderd? (b.v. polders, stuwmeren, dijken, kanalen)
5.De bevolking van het land Hoeveel mensen wonen er in het land? Hoeveel mensen wonen er op 1 vierkante kilometer? Tot welk ras of welke rassen behoren de bewoners van het land? Welke taal of welke talen spreken de mensen? Welke godsdienst of welke godsdiensten hebben de mensen? Welke staatsvorm heeft het land (koninkrijk, republiek en wie is het staatshoofd? etc.)
9
Wordt de volksvertegenwoordiging democratisch gekozen? Wat is de munteenheid van het land en wat is de munt in euro’s waard?(koers) Wat is het internationaal kenteken op de auto's van het land?
6. Bestaansbronnen (waar leven de mensen van). Welk beroep komt veel voor in dit land? Welke energiebronnen gebruikt het land? (aardolie, aardgas, steenkool, kernenergie, waterkracht en windkracht) Is er toerisme? Waar? Met welk land drijven ze veel handel? Wat verhandelen ze dan?
7.De cultuur van het land. Kunst: bouwkunst, schilderkust, muziek en dans, schrijven en toneel, beeldhouwen? Sport: beoefent de bevolking sporten die typerend zijn voor dat land ? Klederdracht: hoe ziet die eruit en in welke streek wordt die gedragen? Zijn er veel mensen die klederdrachten dragen? Volksgebruiken: vieren ze bijzondere feesten. Wat eten en drinken ze anders dan bij ons? Is het een land waar veel toeristen komen? Waar en waarom gaan ze daar naar toe? Vertel iets over de hoofdstad. Wat is er allemaal te zien? Vertel iets over de geschiedenis van het land.
8. Bronnen. Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal drie verschillende bronnen gebruiken: boek, atlas en internet Uit welk boek? (titel en schrijver noteren). Welke atlas heb je gebruikt? Welke website?
10
Volkerenvragen Wonen Hoe zien de huizen eruit? Waar staan ze en waarom juist daar? Waar zijn de huizen van gemaakt? Woont ieder gezin in een eigen huis? Zijn er gemeenschapshuizen (bijvoorbeeld een kerk)? Zijn de huizen bestemd voor permanente of tijdelijke bewoning? Welke gereedschappen gebruikt men voor het maken van de behuizing? Invloed van de natuur Heeft de natuur invloed op: Het werken? Het wonen? Het verkrijgen van voedsel? Het reizen? De godsdienst? Arbeidsverdeling Wat voor werk doet de vrouw? Wat voor werk doet de man? Is er verschil tussen het werk van de vrouw en het werk van de man? Wat voor werk doen de kinderen? Wat voor werk doen de ouderen? Wat voor werk doet de leiding? Is er een vakspecialist of een ambachtsman (smid, dokter, timmerman, enz)? Welk beroep heeft het meeste (veel) aanzien? Wat doet men met de vrije tijd (hobby’s, Sport, Kunt, Spel) Zijn er slaven? Godsdienst Wat voor soort godsdienst heeft men? Monotheïsme (1 god) Polytheïsme (meerdere goden) Atheïsme (geen god) Beeldt men de god of goden uit door middel van beelden? Zijn er gebedshuizen? Zijn er priesters of andere leiders van een geloof? Brengt men offers? Heeft men inwijdingsrituelen? Heeft men bepaalde tekens die met het geloof te maken hebben? Uiterlijk Hoe zien de mensen eruit? (huidskleur, kleur en soort haar, enz?) Wat voor kleding dragen ze? Waar is kleding van gemaakt? Is er verschil tussen de kleding voor mannen en vrouwen? Samenlevingsvormen Hoe is de verhouding man-vrouw? (Zijn ze gelijk, zijn mannen de baas?) Wat is de plaats van de kinderen? Wat is de plaats van de ouderen? Wie heeft de leiding over de groep? Wanneer is de jongen volwassen? Wanneer is het meisje volwassen? Trouwt men? Hoe? Mag een vrouw meerdere mannen hebben? Mag een man meerdere vrouwen hebben? Kent men het verschijnsel “gezin” zoals wij dat kennen? Voeding Hoe komt men aan voedsel? Doen ze aan jacht? Zijn het vissers? Zijn het landbouwers? Zijn het veetelers? Zijn er overschotten aan voedsel? Zo ja, wat doet men ermee? Zijn er tekorten aan voedsel? Zo ja, wat doet men eraan? Geeft een opsomming van wat men eet.
11
Bronnen Waar komt jouw informatie vandaan? Minimaal 3 verschillende bronnen gebruiken: boeken en Internet. Schrijf de titel van het boek op en de schrijver en uitgeverij. Noteer de websites die je hebt gebruikt.
12
Voorbeelden van volkeren en andere onderwerpen: Prehistorische mensen Jagers Verzamelaars Etrusken Grieken Romeinen Egyptenaren Sumeriërs Inuït Inca’s Azteken Germanen Kelten Hunnen Friezen Franken Saksen Vandalen Bourgondiërs Visigoten en Osterogoten Britten Noormannen Vikingen Galliers Chinezen Zigeuners Indianen Bosjesmannen Arabieren Aboriginals
Unicef Kinderarbeid Drugs/verslaving De regering/ staatsvormen Willem van Oranje De Berlijnse muur De Tweede Wereldoorlog De hongerwinter Milieuvervuiling Zonne-energie/ groene stroom De 80 jarige oorlog Biologische teelt Gezonde voeding De ijzertijd De bronstijd De steentijd De ruimtevaart/ NASA De pest/ een bepaalde ziekte Het kinderziekenhuis Industriële revolutie
Wil je een ander volk of onderwerp? Prima, bespreek dit dan even met ons.
13