Bouwen met prefab beton: een “ontwerpgids” en “ontwerpvrijheid”, een uitdaging Frank De Troyer, 22e betondag, 8 oktober 2002, Brussel Een “ontwerpgids”? Welke ontwerper wil “gegidst” worden? Is het juist niet het kenmerk van ontwerpen dat men creatief naar originele oplossingen zoekt voor nieuwe problemen? “Nieuw” wil hierbij zeggen dat het probleem niet te herleiden is tot een gekend probleem waarvoor men eventueel een algoritme heeft, een stappenschema om tot een oplossing te komen. Voor sommige deelproblemen bestaan wellicht reeds oplossingen, maar het geheel is zonder voorgaande. Het ontwerpproces evolueert van een vage omschrijving van noden en wensen naar een gedetailleerde beschrijving van (in het hier beschouwde geval) een gebouw via plannen, gevels, doorsneden, details, bestekbepalingen en een meetstaat. Kenmerkend voor ontwerpproblemen is, dat bij het begin niet duidelijk is wat precies de opdracht is. Het probleem omschrijven is deel van de opgave. Evenmin is duidelijk hoe oplossingen moeten geëvalueerd worden. Welke criteria zijn er? Hoe belangrijk zijn ze ten opzichte van elkaar? Zijn ze onafhankelijk? Zijn ze volledig? Hoe kunnen de prestaties ten opzichte van elk criterium gemeten worden?… Er worden hoofdopties genomen die daarna uitgewerkt worden in detail. Het is echter zeker geen rechtlijnig proces. Soms moeten van bij het begin details onderzocht worden om te controleren of bepaalde hoofdopties wel kunnen, soms moeten opties herzien worden na het uitwerken van details. Door ervaring kan men soms heel wat nodeloze verkenningen uitsluiten. Maar routine kan ook beletten tot originele oplossingen te komen. Toch heeft de Federatie van de Betonindustrie (FEBE) en de Federatie van de Belgische Cementnijverheid (FEBELCEM) het initiatief genomen om gezamenlijk deze gids uit te geven. Dergelijke ontwerpgids kan zeker geen stap voor stap handleiding zijn die via een rechtlijnig proces naar de oplossing leidt. Dit zou het creatief ontwerp doden. Deze gids bevat wel een aantal “ontwerpwijzers”. Ontwerpers kunnen die op een bepaald ogenblik volgen of niet. De behandelde thema's staan niet los van elkaar. De volgorde waarin men de ontwerpwijzers gebruikt, ligt evenmin vast. Ook dat zou het proces te erg vastvriezen. Zes thema's komen aan bod, ze worden schematisch voorgesteld in volgende figuur: − − − − − −
Drager en inbouw: denken op lange termijn Rasters : hulp of hinder? Stramienmaat : overspanning en herindeelbaarheid Massaplan : vorm en volume, omtrek en oppervlakte Bouwsystemen : CAAD, efficiënte productie en ontwerpvrijheid Installaties : een onderschatte structuur
Deze ontwerpwijzers bevatten uiteraard niet alle informatie die nodig is om te ontwerpen in prefab. Ze zijn hopelijk wel een aanvulling, vooral bekeken vanuit de hoek van de ontwerper, bij een aantal algemeen verspreide basiswerken en de informatie ter beschikking gesteld door de verschillende producenten.
FDT, 6/8/2002
1 van 10
BOUWSYSTEMEN DRAGER & INBOUW
RASTER
STRAMIENMAAT
MASSAPLAN
INSTALLATIES
DRAGER EN INBOUW: Denken op lange termijn Duurzaam bouwen toegepast op betontechnologie heeft reeds geleid tot concrete initiatieven: • recycleren van metselwerk en beton tot puingranulaten • demonteerbaar bouwen Meer fundamenteel is echter het concept van hergebruikbare gebouwen. Wie kent zulke reconversieprojecten niet: een kloosterpand dat een nieuw leven krijgt als congrescentrum, een herenhuis dat heringericht wordt als winkelpand met stedelijke appartementen op de verdiepingen, een industrieel gebouw dat herrijst als woonproject,… Het blijkt immers dat wanneer bepaalde gebouwonderdelen voldoen aan een aantal prestaties (zoals stabiliteit, akoestische isolatie, brandveiligheid,…), ze dan automatisch een lange technische levensduur hebben. Daardoor is het niet altijd aangewezen ze te erg op maat van het eerste bouwprogramma te ontwerpen. Men moet er van uitgaan dat een woongebouw zal omgebouwd worden, dat een kantoor zal heringericht worden. Wat een lange levensduur heeft, noemen we 'drager', wat in die periode aangepast zal worden 'inbouw'. Over de inbouw zal een deelgebruiker kunnen beslissen zoals één familie in een appartementsblok, één bedrijf in een kantoorgebouw. Die delen zijn binneninrichting, indelingswanden, niet dragende geveldelen,… Over de drager kan enkel beslist worden voor het gebouw als geheel: draagsysteem, hoofdcirculatie, hoofdleidingen, gevelpositie,… Het concept drager omvat dus veel meer dan wat 'constructief dragend' is. Beslissingsrecht en levensduur zijn een beter criterium om drager en inbouw af te bakenen.
FDT, 6/8/2002
2 van 10
Het inzicht om in elk gebouw de drager en de inbouw te onderscheiden is fundamenteel wat betreft duurzaam bouwen. Dit concept opent anderzijds meteen een aantal mogelijkheden voor rationeel bouwen en prefabricage. Er wordt geopteerd voor een meer neutrale drager omdat variatie wordt verschoven naar de inbouw (die in de toekomst toch regelmatig zal veranderen). Zo komt men voor de drager tot meer eenvoud, langere productieseries, een mogelijk snellere start van de productie, eenvoudiger planning...
RASTERS:Hulp of hinder ? Heel wat gebouwen zijn ontworpen op raster. Ook heel wat gebouwen die beschouwd worden als goede voorbeelden van architectuur. Sommige ontwerpers vinden een raster maar niks, omdat ze vinden dat het hun ontwerpvrijheid inperkt. Rasters spelen zoals blijkt een rol in het vormelijk debat rond architectuur. Ze zijn een middel om regelmaat, ritme, symmetrie en verhoudingen te beheersen. Rasters bieden de mogelijkheid om productieseries bij prefabricage op elkaar af te stemmen, om de coördinatie tussen bouwcomponenten te verzorgen, om de omwisselbaarheid van onderdelen te voorzien, om te zorgen dat een drager aanpasbaar is,… Als men beslist op raster te ontwerpen, welke rastermodule moet men dan kiezen? De 10 cm (M) is algemeen aanvaard. Dit is echter een relatief kleine module. Indien men zoekt naar een grotere module om variatie te beperken wat is dan een goede keuze? In heel wat culturen, van Europa tot Japan, vindt men de “voet” terug, als maateenheid, maar ook als planningsmodule in het horizontaal vlak. Deze module is afgerond 3M (30 cm). Het lijkt een pragmatisch uitgangspunt. Al is de 3M-module erg verspreid, vaak is ze nog te klein. Men wenst variatie te beperken aan de hand van een nog grotere module. Voor die keuze kunnen we ons enkel baseren op een aantal functionele en ergonomische beschouwingen. Twee maten komen veel voor: 60 cm en 90 cm. De omhullende breedte van een statisch persoon is afgerond 6M (60 cm): de dieptemaat voor een kleerkast, het volume rond een zittend persoon,… Voor een bewegend iemand is het gabariet 9M (90 cm): deurbreedte, douchemaat, een trap voor één persoon,… Het zijn telkens afgeronde maten. Waar een grotere rastermaat gewenst is, komen vaak een aantal combinaties voor: 120, 150, 180 cm... Ruimtes worden ontworpen om een aantal functionele activiteiten te herbergen. Soms valt de structuur samen met ruimtes, vaak moet een structuurveld op verschillende manieren in ruimtes ingedeeld worden. Het is dus evident ruimtematen en structuurmaten te baseren op veelvouden van de gekozen functionele module. Een raster op basis van een functionele module moet toelaten in schetsontwerpfase vrij snel een aantal beslissingen te nemen. Een dergelijk raster kan nooit tot op de laatste centimeter verantwoord worden. De functionele bruikbaarheid is vooral voor kleine ruimtes kritisch:
FDT, 6/8/2002
3 van 10
badkamer, WC, inkom, keukens, garage,… Bij grote ruimtes (vergaderzaal, feestzaal,…) zijn de functionele eisen minder strikt gezien de aaneenschakeling van functies die elk op zich maar benaderend en statistisch gekend zijn. Op deze functionele beschouwingen is de Belgische norm NBN B04-001 gebaseerd. Er worden onder andere modules voorgesteld voor functionele maten, voor ruimtematen en voor structuurmaten in horizontale en verticale richting. Alle modules passen echter in een samenhangende visie.
SOORTEN MATEN
TECHNISCHE FUNCTIONELE RUIMTELIJKE
STRUCTURELE
Om het uitwerken van een schets naar concrete materialen en aangepaste bouwdetails mogelijk te maken, dienen nog twee aspecten beschouwd te worden: voegen en bouwknopen. Voegen heeft men altijd. Bij het gebruik van multi-modules duikt het probleem van bouwknopen op: bepaalde lengtematen moeten ingekort of verlengd worden omwille van de dikte van andere componenten of men dient een raster met materiaalstroken voorzien of men moet specifieke plaatsingsregels hanteren. Bij de keuze voor een rastertype en plaatsingsregels komt het er op aan het overzicht over het geheel te bewaren. Bepaalde regels zullen de afwijkingen voor één familie bouwdelen beperken (bv. vloerplaten) maar de afwijkingen omwille van de bouwknoop verschuiven naar andere delen (bv. wanden). Hetzelfde “bouwknoopprobleem” stelt zich zowel in horizontale als in verticale snede.
STRAMIENMAAT: Overspanning en herindeelbaarheid Een grotere overspanning leidt, bij een zelfde belasting, tot grotere buigspanningen. Momenten nemen kwadratisch toe met de overspanning bij een gelijkmatig verdeelde belasting. Daarom is meer wapening of een hogere constructiehoogte voor vloeren en balken nodig. Hogere elementen betekent dan weer meer eigengewicht wat nog eens extra buigspanningen oplevert. Dikkere vloeren en balken hebben ook als gevolg dat er voor eenzelfde gebruikszone nood is aan hogere gevels, hoge indelingswanden, hogere trappen, hogere stijgleidingen,… Dat grotere overspanningen duurder zijn, lijkt dus een logisch besluit. Echter, grotere overspanningen bieden op hun beurt veel meer vrijheid wat betreft indelingsmogelijkheden. Wat de kostprijs van gemonteerde elementen betreft, kan nu de volgende redenering worden gemaakt. Beschouwen we elementen met een zelfde sectie maar verschillende lengtes. Een aantal kosten zijn evenredig met de hoeveelheid gebruikt materiaal, dus (voor de gegeven
FDT, 6/8/2002
4 van 10
doorsnede) met de lengte. Een deel van de kosten is vast per element: verzagen van platen die als extrusieprofiel geproduceerd worden, het monteren van eindbekistingen bij balken, manipulatie bij productie, bij transport en bij montage, logistiek,…Bij grotere elementen wordt die vaste kosten verdeeld over een groter vloeroppervlak. Kosten per m² vloer vertonen globaal gezien een hol verloop zoals veergegeven in de figuur. Kosten en de verhoogde bruikbaarheid moeten daarom goed afgewogen worden.
Kost / m²
Balken Vloerplaten
MASSAPLAN: Vorm en volume, omtrek en oppervlakte In het begin van het ontwerpproces dienen er een aantal hoofdopties genomen te worden. Wordt het een kantoorgebouw van 2, 3, 4 of meer verdiepingen? Ligt de diepte van de kantoorvleugel rond de 7 meter, rond de 14 meter of rond de 21 meter? Wordt het een langgerekte opslaghall, of is een vierkantig grondplan meer aangewezen? Niet altijd is er evenveel keuzevrijheid: stedenbouwkundige voorschriften, grondprijzen, de vorm van het terrein,… kunnen het ontwerp in een bepaalde richting dwingen. Is die keuzevrijheid er wel, dan is de ontwerper zich niet altijd bewust van de gevolgen van de keuze voor één bepaald massaplan op de kosten. Mogelijke ontwerpvarianten kunnen op heel wat vlakken verschillen: windbelasting, funderingsconstructie, circulatiezones, terreinbezetting, natuurlijke of gestuurde ventilatie, uitbreidingsmogelijkheden,… Van al deze verschillen is men zich duidelijk bewust. Even voor de hand liggend zijn verschillen die rechtstreeks volgen uit de uiteenlopende geometrie en morfologie. Misschien omdat ze zo evident zijn, worden ze soms over het hoofd gezien. Twee parameters spelen een hoofdrol: de vorm en de afmetingen. Met de effecten van verschillen in vorm en afmetingen, en de gevolgen ervan op de kostprijs wordt rekening gehouden in de “elementenmethode voor kostprijsberekening”.
64 X
FDT, 6/8/2002
5 van 10
BOUWSYSTEMEN CAAD, efficiënte productie en ontwerpvrijheid “Door informatisatie en automatisatie leveren wij maatwerk tegen de prijs van serieproducten...” Een steeds meer gehoorde slogan, maar meestal onterecht. Veel is technisch mogelijk, maar alles heeft zijn prijs : hoe meer variatie een robot aankan, hoe duurder hij is. Waar veel variatie gewenst is, blijkt de menselijke aanpasbaarheid nog steeds erg competitief te zijn met robots. De evolutie naar automatisatie is echter onmiskenbaar. De betonprefabsector maakt reeds lang gebruik van volautomatische mengcentrales, computergestuurde transportsystemen voor betonspecie, bekistingen die zich hydraulisch openen en sluiten, in carrousels bewegende bekistingstapels, robots voor manipulatie van elementen, ...
Ook in de architectuurpraktijk is de geïnformatiseerde aanmaak van uitvoeringsplannen, details, besteksteksten en, uiteraard, presentatietekeningen gemeengoed geworden. Computerprogramma’s bieden de mogelijkheid om reeds tijdens de ontwerpfase van een gebouw allerhande prestaties snel door te rekenen, en voor verschillende varianten te vergelijken. Dergelijke controleberekeningen beperken zich vandaag niet langer tot de mechanische prestaties van de diverse gebouwdelen (draagvermogen, doorbuiging, krimp en kruip...). Ook energieverbruik, koudebruggen, kostprijs, milieuprestaties, efficiëntie van circulatie en verder ook kwalitatieve criteria zoals daglicht, bezonning, geluidsklimaat, vorm van ruimte, zichten,... kunnen op een virtueel model getoetst worden. Parallel met deze evolutie zal de communicatie tussen ontwerper, producent en aannemer steeds beter worden gestroomlijnd. Zo zal de ontwerper reeds in de fase van het schetsontwerp een 3D-model via elektronische drager (diskettes, cd, e-mail) doorzenden en snel feedback krijgen: technische voorstudie, prijsraming, ruwe tijdsplanning... Cruciaal voor een vlotte communicatie is het concept “Open Bouwsysteem” in de context van “Open industrialisatie”. Bij een Open Bouwsysteem gaat men niet een gegeven ontwerp opsplitsen in elementen, maar een set bouwdelen op punt zetten die op verschillende manieren kunnen gecombineerd worden. Met deze bouwdelen kan een onbeperkt aantal combinaties worden gemaakt. Uiteraard is die reeks elementen van het systeem soms groter, soms kleiner, bevat zij soms meer of soms minder variatie. Alle knoopconfiguraties tussen vloeren, buitenwanden en binnenwanden, kolommen en balken zijn echter opgelost. Een 'ontwerpgids' van een specifiek open bouwsysteem legt aan de ontwerper uit met welke beperkingen hij moet rekening houden, als hij wil dat zijn ontwerp met dat bouwsysteem kan gebouwd worden. Een 'elementencatalogus' bevat een systematisch overzicht van de beschikbare elementen. Ontwerpgids en elementencatalogus zijn kenmerkend voor een open bouwsysteem. Uiteraard kunnen componenten en subsystemen van onafhankelijke toeleveranciers geïncorporeerd worden. Het algemeen kader waarbinnen Open Bouwsystemen kunnen ontwikkeld worden omschrijven we als Open Industrialisatie voor de bouwsector. Belangrijk voor een open bouwsysteem is dat alle mogelijke aansluitsituaties vooraf bedacht zijn, zodat het afleiden van producten uit een schetsontwerp automatisch kan verlopen. Nog belangrijker is dat het productieapparaat kan geperfectioneerd worden, zodat het produceren van deze voorspelbare variatie kan tegen beperkte kosten. Via zijn ontwerpgids maakt de producent immers duidelijk welke beperkingen strikt nodig zijn om kosten te besparen bij de productie.
FDT, 6/8/2002
6 van 10
OPEN INDUSTRIALISATIE: vele OPEN BOUWSYTEMEN MEERDERE PROJECTEN
ELEMENTEN CATALOGUS + ONTWERPGIDS
SCHETSONTWERP
MATERIALEN MAATVOERING
PRODUCTIE
TOETSING MONTAGE
Het concept open bouwsystemen is daarom essentieel bij een verdere informatisatie en robotisatie. Dit kan als volgt geïllustreerd worden: • Een reeks hulpmiddelen binnen een CAAD-programma (bijvoorbeeld rasters en belastingregels) kunnen het voor een ontwerper eenvoudig maken om bij zijn ontwerp de regels van een open bouwsysteem te volgen. • Zelfs als een ontwerp heel schetsmatig is ingegeven, kan de computer dit automatisch vertalen in detailtekeningen. Schetsmatig wil bijvoorbeeld zeggen dat een wand wordt voorgesteld door een vlak loodrecht op een horizontaal raster. Met dit vlak (op een plan weergegeven als een lijn) worden een aantal kenmerken van de wand geassocieerd, mechanische, thermische, akoestische prestaties, uitzicht, ... • Eventuele deur- en raamopeningen, raamstijlen enz., worden eveneens tot vlakken vereenvoudigd. In te werken voorzieningen, bijv. schakelaars, stopcontacten,... worden schematisch aangegeven. • Terwijl de computer dit schetsontwerp omzet in klassieke uitvoeringstekeningen, bijv. voor een systeem van betonelementen, kan hij signaleren waar de regels van de ontwerpgids niet gerespecteerd werden. • Vanuit hetzelfde schetsmodel kunnen ook automatisch productietekeningen gegenereerd worden. Dit zijn tekeningen die gebruikt worden in alle stappen van het productieproces van de betonelementen. • Nog vanuit hetzelfde model kunnen gedetailleerde stuklijsten afgeleid worden, bijvoorbeeld bestellijsten voor glas, lijsten met regels en stijlen voor de deur- en raamkaders. Met die informatie kunnen numeriek gestuurde machines automatisch deze ramen en deuren produceren. • Uit hetzelfde model zijn ook alle gegevens voor de globale planning van het productieproces af te leiden, tot en met (bijvoorbeeld) het optimaliseren van de bezetting van de tafelbekistingen via een heuristisch programma.
FDT, 6/8/2002
7 van 10
INSTALLATIES: Een onderschatte structuur Iedere ontwerper weet dat hij, bij het uitwerken van zijn schetsontwerp, de hoofdopties wat betreft de stabiliteit van het gebouw in het achterhoofd moet houden: overspanningsrichting van vloeren, primaire balken, positie van kolommen, verstijvingselementen tegen de windbelasting… Ook installaties, met inbegrip van eventuele uitbreidingen op langere termijn, dienen van bij het schetsontwerp bekeken te worden. Zij worden meer en meer belangrijk, ook wat betreft de kostprijs. Hoofdleidingen vormen evenveel deel van de 'structuur' als de constructieve structuur en het hoofdcirculatiesysteem. Ze worden dus best bedacht met in het achterhoofd de herbruikbaarheid op lange termijn. De hoofdopties dienen meestal genomen te worden in samenhang met de opties voor de draagstructuur, bijvoorbeeld: •
Belangrijke verticale stijgleidingen in de kokers die instaan voor de windstijfheid. Ook de verticale circulatie wordt vaak best daar gesitueerd.
•
Horizontale hoofdverdeling in de gangen, aansluitend op de verticale kokers. Conflicten tussen hoofdleidingen en primaire constructieve elementen dienen opgelost te worden.
•
Belangrijke aftakkingen op de hoofdleidingen en het vloer- en balksysteem dienen samen geconcipieerd te worden: strategisch gekozen doorvoeropeningen in balken, vertakkingen evenwijdig met de ribben van een ribbenvloer, gebruik maken van de holtes in kanaalplaatvloeren,…
Meest problematisch bij het ontwerp van leidingnetwerken zijn luchtkanalen en fecaliënafvoerleidingen. De eerste omwille van hun grote secties. De tweede omdat de niet verwaarloosbare sectie moet gelegd worden in helling.
FDT, 6/8/2002
8 van 10
Voor fecaliënafvoer kan men de problemen vaak beperken door sanitaire ruimtes te groeperen rond de verticale kokers. Dit is echter niet altijd mogelijk. Soms wenst men toiletten verspreid op te stellen: ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen,… . Voor luchtkanalen is de basisvraag: zijn ze wel nodig? Misschien volstaat afvoer en kan de luchttoevoer gebeuren langs controleerbare openingen in de gevel. De totale gebouwdiepte en hoogte –hoofdopties in een ontwerp – spelen hierbij een rol. Als luchttoevoer via aanvoerleidingen nodig is, dan is een belangrijke vraag: dient er enkel verwarmde lucht binnengebracht te worden of is ook koeling gewenst? Koeling wordt vooral beïnvloed door de gebruiksbelasting eigen aan het bouwprogramma (computers, specifieke machines, kunstlicht,…) en door verhitting vanwege de zon. Warmtetoevoer door bezonning hangt dan weer af van de oriëntatie van het gebouw en het concept van de gevel, bijvoorbeeld vaste buitenzonwering die de zon afschermt in de zomer, maar die warmtewinsten toelaat in de winter. Als de zon binnendringt, is het eventueel mogelijk de warmte te bufferen in een thermisch capacitief materiaal en deze warmte af te geven als het gebouw dreigt af te koelen. Dergelijke thermische capaciteiten moeten echter voldoende groot en voldoende bereikbaar zijn, bijvoorbeeld een voldoende thermische capacitieve vloer die niet afgeschermd is door een verhoogde computervloer, of door een vals plafond. Daar de rechtstreekse zonnestralen invallen op de vloer is een niet afgeschermde vloer efficiënter. Bij een zichtbaar blijvend onderzijde van de vloer kan de verzorgde afwerking, die mogelijk is bij prefabricage, mooi meegenomen zijn. Het principe van deze thermische buffer lijkt veelbelovend, maar moet zeker grondig bekeken worden en is altijd minder belangrijk dan opwarmingseffecten door rechtstreekse zoninval. De studie van het thermisch gedrag van het gebouw hangt dus samen met de constructieve opties. De nood aan kunstlicht is ook een belangrijk element voor het thermisch evenwicht. Gebouwdiepte en vorm, plaats en afmetingen van ramen spelen een essentiële rol. Een verhoogde vloer en een vals plafond spelen eventueel een rol in het thermisch gedrag van het gebouw, maar creëren ook veel gebruiksflexibiliteit wat betreft heel wat installaties: verlichting, stroomvoorziening, telefonie, datacommunicatie,… Telkens dient de vraag gesteld te worden of én een vals plafond én een verhoogde vloer nodig is. De constructie van een vals plafond is zeker heel wat lichter dan van een verhoogde vloer, al was het maar omdat een plafond niet begaanbaar moet zijn. Aftakkingen van leidingen die uit het vals plafond naar beneden komen kunnen als storend ervaren worden. De aansluitingen van indelingswanden op vals plafond en verhoogde vloer vergt de nodige aandacht, inclusief de akoestische isolatie en de doorvoeren van leidingen. Bij een cellenkantoor kan een opbouwsysteem voor leidingen op de wanden een oplossing zijn. Dit kan ter hoogte van de plint of van het werkvlak. De voeding kan gebeuren vanuit de gevel of de gang.
Besluit Hoger werden een aantal “ontwerpwijzen” besproken. Zoals bleek hebben de meeste aspecten met mekaar te maken: constructieve opties, rasters, globale gebouwvorm, installaties, onderdelen die snel zullen aangepast worden en andere, mogelijkheden voor een rationele productie,… . Ontwerpen kan niet herleid worden tot een vaste sequens van beslissingen. Dit zou een stuk creativiteit uitsluiten. Soms zullen bepaalde “ontwerpwijzers” onbruikbaar zijn, soms een nuttige hint. Is prefab dan een keuze die men op het einde van het ontwerpproces maakt? Een uitvoeringstechnologie (naast in situ beton) waarvoor men kiest net voor het in detail uitwerken van het uitvoeringsdossier? Prefab heeft een aantal intrinsieke mogelijkheden: grote overspanningen dank zij voorspanning, verzorgde zichtbeton, betere materiaaleigenschappen dank zij de gecontroleerde productieomstandigheden, snelle montage,… .Om daar van te kunnen
FDT, 6/8/2002
9 van 10
genieten moet bij het ontwerp rekening gehouden worden met een aantal kenmerken: door op raster te ontwerpen nutteloze variatie vermijden als dit de productie duurder maakt zonder extra kwaliteiten te leveren; eenvoudige (scharnierende) verbindingen voorzien en de globale stabiliteit realiseren door stijve kernen en vloerdiafragma’s; door een te laattijdige voorstudie de voordelen van een snelle montage niet laten verloren gaan;… . Door met deze specificiteit rekening te houden kunnen een aantal extra voordelen ontstaan: het raster leidt door ritme, door verhoudingen tot een architecturale helderheid, de structuur heeft een lange technische levensduur en blijft gedurende heel die periode omwille van de grote overspanningen functioneel bruikbaar; door het ontwerp niet te erg in functie van de eerste vraag te richten is de structuur eenvoudig hergebruikbaar, … . Het lijkt dus in heel wat gevallen aangewezen om van bij de eerste stappen van het ontwerp de mogelijkheden van prefab in het achterhoofd te houden. De ontwerpgids BOUWEN MET PREFABBETON is gratis te bekomen in het Frans of in het Nederlands bij: FEBELCEM t.a.v. Mevr. M. Scherps, Voltastraat 8, 1050 Brussel Fax: 02 640 06 70 e-mail:
[email protected]
FDT, 6/8/2002
10 van 10