Bomen versus het Bos De invloed van een lokale dan wel globale verwerkingsstijl op pijntolerantie.
Universiteit van Amsterdam Naam:
Bente de Heij
Studentnummer:
5960150
Begeleider:
Kai Jonas
Tweede beoordelaar:
Abstract
Het verwerken van informatie kan op verschillende manieren gebeuren. Dit kan op een globaal niveau of op een lokaal niveau gedaan worden. Bij een globale verwerkingsstijl kijkt men naar het geheel, bij een lokale verwerkingsstijl naar details. In dit onderzoek staat centraal wat de invloed van deze verwerkingsstijlen is op de tolerantie van pijn. Verwacht werd dat bij een globale verwerkingsstijl de tolerantie van pijn groter zou zijn dan bij lokale verwerkingsstijl. Daarnaast werd verwacht dat de mate van zelf monitoring het effect van de verwerkingsstijl op pijntolerantie zou versterken. Dit omdat mensen die zichzelf monitoren minder snel falen in hun zelfregulatie dan mensen die zichzelf niet monitoren. Deelnemers (n=66) werden geprimed met een bepaalde verwerkingsstijl (globaal versus lokaal) met daarop volgend een pijntolerantie taak. De hoogte van zelf monitoring werd met een vragenlijst gemeten. In tegenstelling tot de verwachtingen bleek dat de verschillende verwerkingsstijlen (globaal versus lokaal) geen invloed hadden op de mate van pijntolerantie. Ook de mate van zelf monitoring bleek geen versterkend effect te hebben op het effect van de verwerkingsstijl op pijntolerantie. Er werd in dit onderzoek geen ondersteuning gevonden voor het idee dat een globale dan wel lokale verwerkingsstijl invloed kan hebben op de tolerantie van pijn. Het hebben van een globale verwerkingsstijl leidde niet tot een hogere pijntolerantie dan het hebben van een lokale verwerkingsstijl. Daarnaast werd dit effect ook niet beïnvloed door de mate van zelf monitoring.
2
Inhoudsopgave
Inleiding Het GLOMO Zelf monitoren Pijn perceptie
4 4 8 10
Methode Deelnemers en Design Materialen Procedure
13 13 14 15
Resultaten
16
Discussie
20
Literatuur
26
Appendix A
29
Appendix B
30
3
Inleiding
Mensen kunnen de wereld op verschillende manieren bekijken. Men kan bijvoorbeeld naar een object in zijn geheel kijken, of zich juist focussen op details van een object. Over het algemeen heeft men een meer globale kijk op de wereld (Navon, 1977). De focus van de mens ligt meer op het algehele plaatje dan op de details. Hoe men naar de wereld kijkt hangt af van het soort informatie verwerkingsstijl dat men gebruikt. Een verwerkingsstijl is de manier waarop we naar informatie kijken. Bij een globale verwerkingsstijl focust men zich meer op het algehele plaatje terwijl bij een lokale verwerkingsstijl meer op de details gefocust wordt (Navon, 1977). In het verleden is er veel onderzoek gedaan naar de verschillende verwerkingsstijlen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat globaal en lokaal informatie verwerken is geassocieerd met verschillen in ooggetuigen identificaties (Darling, Martin, Hellman, & Memon, 2009), onafhankelijke versus interafhankelijke zelf conceptualisaties (Kuhnen & Oyserman, 2002) en angst (Mikulincer, Kedem, & Paz, 1990). Uit al die onderzoeken is een overzichtelijk model ontwikkelt, die zich richt op het onderscheid maken van deze verschillende verwerkingsstijlen, het Global versus Local processing Model (GLOMO) (Förster & Dannenberg, 2010). Het Global versus Local processing Model (GLOMO)
Het GLOMO stelt de volgende assumpties. Ten eerste kunnen de verschillende verwerkingsstijlen (lokaal versus globaal) onbewust overgedragen worden op andere taken. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Macrae en Lewis (2002) dat mensen beter zijn in een gezicht herkenningstaak nadat ze een globale verwerkingsstijl taak hadden gedaan en dat mensen slechter werden in het herkennen van gezichten nadat ze een lokale 4
verwerkingsstijl taak hadden gedaan. In hun experiment lieten zij deelnemers een film kijken van een in scene gezette bankoverval. Taak was na afloop van het filmpje om de overvaller te herkennen. Echter, voordat ze deze opdracht kregen voerden zij een Navon letter taak uit. Dit is een taak om mensen te primen op een betaalde verwerkingsstijl (globaal dan wel lokaal). Mensen die geprimed waren met een globale verwerkingsstijl waren beter in het herkennen van de overvaller dan mensen die geprimed waren met een lokale verwerkingsstijl. Ten tweede stelt het GLOMO dat perceptuele verwerkingsstijlen gerelateerd zijn aan conceptuele verwerkingsstijlen. Concepten zijn mentale representaties van de klassen of groepen van gebeurtenissen, dingen, en mensen die helpen om onze kennis te structureren (Moskowitz, p. 111). Niet alleen de perceptuele verwerkingsstijlen kunnen globaal of lokaal zijn. Een voorbeeld van op een globale manier informatie verwerken is het focussen op een bos terwijl bij een lokale verwerkingsstijl op individuele bomen gefocust wordt. Ook bij conceptuele verwerkingsstijlen kan een onderscheid gemaakt worden tussen informatie op een globale manier verwerken of op een lokale manier. Als een bepaald concept, bijvoorbeeld ‘berg’, geactiveerd wordt, leidt dit bij een globale oriëntatie tot meer abstractere verdere activatie (bijvoorbeeld het woord ‘natuur’), terwijl bij een lokale oriëntatie meer concrete dingen geactiveerd worden, zoals ‘steen’ of ‘ geit’ (Förster & Dannenberg, 2010). De derde assumptie is dat perceptuele en conceptuele verwerking wordt ontlokt door verschillende real-world variabelen. Een voorbeeld van zo'n real-world variabele die invloed heeft op het soort oriëntatie dat men heeft is gemoedstoestand. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat een positieve gemoedstoestand leidt tot een meer globale oriëntatie terwijl een negatieve gemoedstoestand tot een meer lokale oriëntatie leidt (Gasper & Clore, 2002). In een tweetal experimenten werden deelnemers geprimed op zich 'vrolijk en positief' voelen of 'verdrietig 5
en negatief' door middel over een bepaald evenement uit hun leven te schrijven. In het eerste experiment werd vervolgens een tekentaak gedaan (Bartlett's methode van seriële reproductie, Bartlett, 1932 aangehaald in Gasper & Clore, 2002) met abstracte tekeningen die het concept 'gezicht' aanduidde. De deelnemers beoordeelden de tekeningen zonder deze terug te zien op verscheidene criteria (leek de tekening op een gezicht, hoe goed representeerde de tekening te titel etc.). In het tweede experiment deden de deelnemers in plaats van de tekentaak een figuurtaak, een taak waarbij men moest aangeven welke van twee figuren het meeste leek op een target figuur. De figuren konden op een globaal dan wel lokaal perspectief bekeken worden. Elk figuur was een driehoek of vierkant (globale vorm), opgemaakt uit kleinere vierkantjes of driehoekjes (lokale vorm). Deze twee experimenten bevestigden beiden het idee dat individuen met een verdrietige gemoedstoestand meer lokaal gefocust zijn dan individuen in een blije gemoedstoestand. Uit het eerste experiment bleek dat mensen in een blije gemoedstoestand de details van een ambigue tekening meer gelijk stelden met het globale concept van een menselijk gezicht dan mensen in een verdrietige gemoedstoestand. Dit patroon werd bevestigd in het tweede experiment waar mensen die in een blije gemoedstoestand waren geometrische figuren meer op hun globale vorm indeelden dan mensen in een verdrietige gemoedstoestand.
De vierde assumptie van het GLOMO is dat perceptuele en conceptuele verwerking is gebaseerd op een aantal gemeenschappelijke factoren. Er zijn twee fundamentele psychologische systemen die ten grondslag liggen aan perceptuele en conceptuele verwerking. Namelijk het globale systeem en het lokale systeem. De bouwstenen van het GLOMO zijn twee theorieën. Het eerste systeem is de Novelty Categorization Theory, deze theorie stelt dat mensen de motivatie hebben om een nieuwe ervaring te begrijpen. In een
6
nieuwe situatie zal informatie meer globaal verwerkt worden tenzij de situatie als bedreigend over komt. In dat geval zal de informatie meer lokaal verwerkt worden omdat men zich enkel op de dreiging zal focussen en niet op de gehele nieuwe ervaring (Förster, Marguc & Gillebaart, 2010). De tweede theorie is de Regulatory Focus oftewel de manier hoe een individu plezier benadert en pijn vermijdt. De regulatory focus maakt onderscheid tussen zelfregulatie door middel van een promotie-focus en zelfregulatie door middel van een preventie-focus (Higgins, 1997). Mensen proberen over het algemeen pijn te vermijden en plezier op te zoeken. De manier waarop deze doelen behaald worden hangt af van de regulatory focus. Mensen met een promotie-focus richten zich voornamelijk op aspiraties en prestaties terwijl mensen met een preventie-focus zich voornamelijk richten op verantwoordelijkheden en veiligheid (Higgins, 1997). Uit onderzoek van Friedman en Förster (2001) is gebleken dat mensen met een promotie-focus een meer globale verwerkingsstijl hanteren terwijl mensen met een preventie-focus een meer lokale verwerkingsstijl hanteren. Door middel van een subtiele manipulatie primeden Friedman en Förster mensen tijdelijk met een bepaalde regulatory focus. Alle deelnemers voltooiden een cartoon doolhof met papier en potlood, waarbij ze werd gevraagd om een muis die in het midden van het doolhof was naar een stuk kaas te leiden (promotie-focus) of om de muis te helpen ontsnappen aan een uil die boven het doolhof zweefde (preventie-focus). Vervolgens deden zij een perceptuele of conceptuele aandachtstaak. Globale verwerking vond plaats nadat een promotie-focus was geprimed , terwijl lokale verwerking plaats vond nadat een preventiefocus was geprimed.
Tot slot stelt het GLOMO dat bij nieuwe gebeurtenissen de informatie voornamelijk op een globale manier wordt verwerkt (het globale systeem), terwijl bij bekende
7
gebeurtenissen informatie voornamelijk op een lokale manier verwerkt worden (het lokale systeem). Deze voorspelling is gebaseerd op sociale cognitie modellen van categorisatie (Förster, Marguc & Gillebaart, 2010). Zo voorspelt het model van Fiske en Neuberg (1990 aangehaald in Förster, Marguc & Gillebaart, 2010) dat wanneer we een nieuw persoon ontmoeten, wij deze als eerste categoriseren op basis van algemene kenmerken (leeftijd, geslacht, ras etc.), en pas later aandacht schenken aan specifiekere kenmerken (wat zijn zijn of haar hobby's/lievelingskleur etc). Informatie op een globale manier verwerken is behulpzaam bij alle soorten nieuwe informatie. Ten eerste omdat bredere en meer abstractere categorieën er van nature toe leiden dat bepaalde informatie onder deze categorie te scharen valt. Ten tweede helpen bredere categorieën mee om de algemene betekenis van nieuwe informatie te vangen. Zodra men de globale betekenis van nieuwe informatie kent zal men misschien niet stoppen met leren over deze situatie maar zullen misschien hun onderzoek met een focus op een lokaal niveau voortzetten om meer gedetailleerde informatie te krijgen. (Förster, Marguc & Gillebaart, 2010). Zelf monitoren
Een van de drijvende factoren van mensen is de regulatory focus. Hoewel mensen hun best doen doelen na te streven kan het voorkomen dat zelfregulatie mislukt. Voorbeelden van sociale problemen die ontstaan zijn door mislukte zelfregulatie op grote schaal zijn misdaad, alcoholisme, gokverslavingen etc. (Baumeister en Heatherton, 1996). De sociaal cognitieve theorie van zelfregulatie stelt dat het mechanisme van zelfregulatie gebruik maakt van drie subfuncties. Eén van deze subfuncties is het zelf monitoren van het eigen gedrag. Het monitoren van het eigen gedrag is niet een simpel mechanisme dat het gedrag controleert. Bestaande cognitieve structuren oefenen invloed uit op welke aspecten 8
van het functioneren de meeste aandacht krijgen, hoe deze gezien wordt en hoe informatie over prestaties worden georganiseerd in het geheugen (Bandura, 1991). Een veelvoorkomende reden waarom zelfregulatie mislukt is dan ook dat mensen zichzelf niet (goed) monitoren (Baumeister & Heatherton, 1996). Zo blijkt uit onderzoek onder mensen die op dieet zijn dat mensen sneller een vreetbui krijgen als zij niet bijhouden wat ze eten dan wanneer ze dit wel doen (Heatherton & Baumeister, 1991; Polivy, 1976, aangehaald in Baumeister & Heatherton, 1996). Als mensen zichzelf monitoren falen ze minder snel in hun zelfregulatie (Baumeister en Heatherton, 1996). Een ander voorbeeld van wanneer het niet goed monitoren van het eigen gedrag leidt tot mislukte zelfregulatie is het gebruik van alcohol. Het aantal verkeersdoden waarbij alcohol een rol heeft gespeeld ligt in Nederland tussen de 50 en 60 procent (www.cbs.nl). Alcohol gebruik verstoord de codering processen van zelfbewustzijn (Baumeister, 2003). Doordat men minder goed wordt in het coderen van zelfrelevante processen, zal men zich minder gedragen naar de externe en interne standaarden van wat passend gedrag is. Bijvoorbeeld met alcohol op achter het stuur stappen omdat je denkt dat je nog prima kan autorijden, terwijl je zonder alcohol op vindt dat mensen niet moeten rijden met een slok op.
Zelf monitoren wordt op medisch gebied ook als middel ingezet als middel van zelfregulatie. In klinische behandeling van pijn moeten patiënten geregeld een ‘pijn dagboek’ bijhouden. Hierin rapporteren patiënten meerdere malen per dag de ernst van de pijn, de stemming en de genomen medicijnen. Uit onderzoek is gebleken dat deze pijn dagboeken positieve effecten hebben op de intensiteit van de pijn en de pijntolerantie (Cruise, Broderick, Porter, Kaell & Stone, 1996). Als mensen pijn hebben en deze pijn monitoren, valt
9
te verwachten dat ze deze pijn beter kunnen reguleren dan wanneer ze de pijn niet monitoren.
Hoewel er veel onderzoek gedaan is naar wat de effecten zijn van een globale dan wel lokale verwerkingsstijl met betrekking tot hoe iemand de wereld ervaart, is er weinig onderzoek gedaan wat voor invloed de verschillende verwerkingsstijlen hebben op hoe men zichzelf ervaart. Hoe iemand de wereld bekijkt en hoe men naar zichzelf kijkt verschilt wezenlijk niet veel van elkaar. Als mensen zowel een lokale als globale verwerkingsstijl kunnen hanteren bij het verwerken van informatie buiten zichzelf, geldt dit waarschijnlijk ook voor informatie over het eigen lichaam. Als bij ervaringen binnen het eigen lichaam een globale verwerkingsstijl gehanteerd wordt zal men bijvoorbeeld op het gehele lichaam letten terwijl bij een lokale verwerkingsstijl meer naar details gekeken wordt, bijvoorbeeld naar een hand of hoofd. Pijn perceptie
Om te testen of er daadwerkelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen een globale of lokale verwerkingsstijl bij ervaringen binnen het lichaam zal in dit onderzoek gekeken worden naar de tolerantie van acute pijn. Acute pijn is pijn die maximaal 6 maanden duurt, bijvoorbeeld pijn die je voelt bij het stoten van je teen. Terwijl chronische pijn langer dan 6 maanden aanhoudt, bijvoorbeeld pijn die men bij een langdurige blessure heeft. Fysieke pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die geassocieerd wordt met daadwerkelijke of mogelijke weefselbeschadiging (Loeser & Melzack, 1999). Acute pijn is enkel te voelen binnen het eigen lichaam en de tolerantie van deze pijn is dus een goede maatstaf voor hoe men naar zijn of haar eigen lichaam ervaart. Daarnaast moet 10
men er rekening mee houden dat bij onderzoek naar ervaringen binnen het lichaam enkel zelfrapportage gebruikt kan worden. Zelfrapportage van acute pijn is gecorreleerd aan directe observaties van pijn gedrag (z=0.35) (Labus, Keefe & Jensen, 2003). Dit maakt de zelfrapportage van pijn een goede maatstaf voor ervaringen binnen het lichaam. Als men het GLOMO toepast op ervaringen binnen het lichaam, zal er bij een globale verwerkingsstijl gekeken worden naar het lichaam in zijn geheel, terwijl bij een lokale verwerkingsstijl op details van het lichaam gefocust wordt. Ook kan er een onderscheid gemaakt worden in globale pijn en lokale pijn. Lokale pijn houdt in dat men pijn heeft op een bepaalde plek, hier kan gedacht worden aan een bijensteek. Bij globale pijn is er sprake van pijn in het hele lichaam. Hierbij kan gedacht worden aan pijn die men ervaart als men griep heeft.
Bij een globale verwerkingsstijl is de aandacht van een individu op het hele lichaam gericht, terwijl bij een lokale verwerkingsstijl de aandacht op een bepaald detail van het lichaam gericht zal zijn. Volgens fixed capacity modellen van aandachtsverwerking (Kahneman & Treisman, 1984; Pashler, 1995, aangehaald in Piira, Hayes, Goodenough & von Baeyer, 2006) hebben mensen een beperkte aandachtsspanne en de toewijzing van aandacht kan in beperkte mate bewust gecontroleerd worden. Het klinkt plausibel dat wanneer een persoon globaal georiënteerd is en dus zijn of haar aandacht richt op het hele lichaam, pijn in enkel het hoofd minder aandacht krijgt dan wanneer iemand lokaal georiënteerd is en zich enkel zou focussen op de pijn in het hoofd. Dit idee wordt noch bevestigd noch ontkracht door onderzoeken naar de invloed van aandacht op pijn Onderzoeken die specifiek gekeken hebben naar de invloed van de aandacht focussen op de pijn laten geen eenduidige resultaten zien (Villemure & Bushnell, 2002). Bij het onderzoek van Levine, Gordon, Smith en Fields (1982) werd gevonden dat de aandacht richten op pijn,
11
de pijn perceptie vergrootte. Zij lieten hiertoe patiënten wiens verstandskiezen verwijderd waren na de operatie 2 of 5 keer aangeven hoeveel pijn zij ervoeren. Patiënten die vijf keer moesten aangeven hoeveel pijn zij ervoeren hadden meer last van de pijn dan patiënten die dit twee keer moesten doen. Echter, Keogh, Hatton en Ellery (2000) vonden dat mannen die hun aandacht op cold pressor pijn focusten minder pijn ervoeren dan mannen die hun aandacht juist niet focusten op de cold pressor pijn. De effecten van aandacht en/of afleiding van pijn is niet eenvoudig en eenduidig en meer onderzoek hiernaar is dus gewenst. In het onderzoek van Keogh, Hatton en Ellery (2000) werden sekse verschillen gevonden en hoewel er in dit onderzoek geen verwachtingen over worden geformuleerd zullen sekseverschillen wel exploratief worden onderzocht.
Dat er een verschil is in het hanteren van een globale versus lokale verwerkingsstijl lijkt bewezen voor ervaringen buiten het lichaam. Bij een globale verwerkingsstijl kijkt men voornamelijk naar het algehele plaatje (bos). Terwijl bij een lokale verwerkingsstijl voornamelijk naar details gekeken wordt (bomen). Wat voor invloed de verschillende verwerkingsstijlen hebben op ervaringen binnen het lichaam is minder tot niet onderzocht. De regulatory focus is één van de bouwstenen waarop het GLOMO is gebaseerd. Hoewel mensen een bepaalde focus hebben (preventie versus promotie focus) met bijbehorende doelen, lukt het niet altijd om deze doelen te behalen. Er is dan sprake van mislukte zelfregulatie. Een veelvoorkomende reden van waarom zelfregulatie niet lukt is dat mensen zichzelf niet goed monitoren (Baumeister & Heatherton, 1996). De mate van pijntolerantie lijkt een geschikte manier om ervaringen binnen het lichaam te meten. Ten eerste omdat (acute) pijn enkel te voelen is binnen het eigen lichaam. Ten tweede omdat zelfrapportage van acute pijn is gecorreleerd aan directe observaties van pijn gedrag (Labus, Keefe &
12
Jensen, 2003). Dit maakt de zelfrapportage van pijn een goede maatstaf voor ervaringen binnen het lichaam.
Het doel van deze studie is om na te gaan of het hebben van een globale dan wel lokale verwerkingsstijl invloed heeft op hoe men pijn ervaart. De hypotheses luiden als volgt:
(1) Bij een globale verwerkingsstijl zal de tolerantie van pijn groter zijn dan bij een lokale verwerkingsstijl.
(2) Het effect van de verwerkingsstijl op pijntolerantie (hypothese 1) zal versterkt worden door de mate van zelf monitoring.
Methode Deelnemers en Design Eénenvijftig studenten van de Universiteit van Amsterdam hebben deelgenomen aan het onderzoek. Zij ontvingen voor hun deelname een studiepunt. Daarnaast hebben vijftien deelnemers meegedaan zonder dat hier een beloning tegenover stond. In totaal deden er 19 mannen en 47 vrouwen mee. Het gebruikte onderzoeksdesign was een factorieel design met drie stappen. Een controle conditie, een conditie met de lokale verwerkingsstijl en een met de globale verwerkingsstijl. Deelnemers werden willekeurig over de verschillende condities verdeeld.
13
Materialen De tests vonden plaats in een labruimte van de Universiteit van Amsterdam en werden met een computer afgenomen. Self-Monitoring Scale. Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een Nederlandse vertaling van de Self-Monitoring Scale (Snyder, 1974 aangehaald in Gangestad & Snyder, 2000). Deze vragenlijst bestaat uit 18 waar/niet waar items en hoewel de Engelse versie een interne consistentie (alfa coëfficiënt) die groter is dan .70 heeft (Snyder & Gangestad, 1986), heeft de gebruikte vragenlijst een α van .67. Door 3 inconsistente items te verwijderen werd er een Cronbach's α van .70 behaald. Voorbeeldvragen zijn ‘Ik vind het moeilijk om het gedrag van anderen te imiteren’ of ‘Op feestjes en sociale gelegenheden doe ik niet mijn best om dingen te zeggen of te doen die anderen leuk zouden vinden.’ Navon-letter taak. De Navon-letter taak werd op ongeveer dezelfde manier uitgevoerd als Macrae en Lewis (2002) dit hebben gedaan. De Navon-letter taak is de manipulatie van de lokale versus globale verwerkingsstijl. Het computerprogramma (Qualtrics) waarin deze taak uitgevoerd werd zorgde ervoor dat deelnemers willekeurig in één van de drie condities geplaatst werden. Op het computerscherm kwamen één voor één letters te staan die bestaan uit niet over een komende letters (zie figuur 1). De deelnemer gaf met het toetsenbord aan om welke letter het ging. In de globale conditie moesten deelnemers aangeven wat de grote letter voor een letter was, in de lokale conditie moesten de deelnemers aangeven uit welke letter de grote letter was opgemaakt. In de controleconditie kregen de deelnemers geen opdracht om op de grote dan wel kleine letters te letten.
14
Figuur 1. Voorbeeld item van de Navon-letter taak (Navon, 1977). Cold pressor taak. De cold pressor taak werd op vrijwel dezelfde manier uitgevoerd als Vohs, Baumeister, Twenge, Schmeichel en Tice (2006). Voor de cold pressor taak werd gebruik gemaakt van een emmer met water en ijs die op een constante temperatuur van 1 graden Celsius werd gehouden. Door middel van een aquarium pomp werd er voor gezorgd het water niet warmer werd op de plek waar de deelnemer zijn hand hield. Deelnemers kregen instructies over de taak en op teken van de experimentator stopte de deelnemer vervolgens zijn of haar hand voor zo lang mogelijk (met een maximum van 3 minuten) in het ijswater. De experimentator hield met een stopwatch bij hoelang de deelnemer het (in seconden) vol hield. De deelnemers gaven elke 20 seconden (aangegeven door de experimentator) met hun dominante hand op een schaal van 0 tot 100 aan hoeveel pijn hun hand deed, waarbij 0 stond voor helemaal geen pijn en 100 stond voor heel erg veel pijn. Pijn door de cold pressor taak kan omschreven worden als acute, lokale pijn. Procedure Het onderzoek vond plaats in een labruimte van de Universiteit van Amsterdam. Bij aanvang van het onderzoek mochten de deelnemers plaatsnemen achter de computer. Deelnemers werden door middel van een informatiebrochure geïnformeerd dat het 15
onderzoek ongeveer 40 minuten zou duren en moesten de instructies zorgvuldig doorlezen. Hierop volgend werden deelnemers gevraagd een toestemmingsformulier te ondertekenen en werd hun anonimiteit verzekerd. Vervolgens begon het daadwerkelijke experiment, beginnend met de zelf monitoring vragenlijst. Zodra de vragenlijst was ingevuld kregen de deelnemers de instructies te zien van de Navon-letter taak (waar deelnemers willekeurig in één van de drie condities werden verdeeld). Na het lezen van deze instructies begon de daadwerkelijke Navon letter taak. Waar zij met de letters 'L' of 'H' op het toetsenbord aangaven om welke letter het ging. Als de deelnemers de taak hadden afgerond werd hen verzocht om de experimentator er bij te roepen. Deze gaf de instructies van de cold pressor taak. Op teken van de experimentator stak de deelnemer zijn of haar hand in het water voor zolang mogelijk of tot de drie minuten voorbij waren. De deelnemers gaven elke 20 seconden op een schaal van 0 (helemaal geen pijn) tot 100 (heel erg veel pijn) aan hoeveel pijn zij ervoeren. Tot slot kregen de deelnemers informatie over het onderzoek (debriefing) en ontvingen zij het proefpersoonpunt voor hun deelname. Resultaten Van de 66 deelnemers hadden twee deelnemers bij de Navon-letter taak zoveel fouten gemaakt (19 en 22 van de 49 respectievelijk) dat aangenomen kan worden dat zij de instructies niet begrepen of niet goed gelezen hadden. Om deze reden zullen de resultaten van deze deelnemers niet mee genomen worden in analyses. Om de eerste hypothese te testen, dat bij een globale verwerkingsstijl de tolerantie van pijn groter is dan bij een lokale verwerkingsstijl, zijn er om te verscheidene ANOVAs uitgevoerd. Om te beginnen is er gekeken naar de hoeveelheid tijd in seconden die proefpersonen volhielden tijdens de cold pressor taak. Vervolgens is er gekeken naar de 16
verschillende meetmomenten en de hoeveelheid pijn proefpersonen aangaven te hebben tijdens deze verschillende meetmomenten. Met een ANOVA werd de eerste hypothese getest, er werd verwacht dat deelnemers in de globale conditie pijn beter konden tolereren dan deelnemers in de lokale conditie. Bij de eerste ANOVA is er een niet-significant resultaat gevonden voor de tijd in seconden dat iemand de pijn tolereert in de verschillende condities, F (2,61) = .301, p = .741. In de globale conditie hielden proefpersonen de pijn even lang vol (M = 122.65, SE = 165.14), als in de lokale conditie (M = 118.76, SE = 13.15), en de controle conditie (M = 132.87, SE = 12.476). Dit betekent dat er geen verschil in pijntolerantie is gevonden in de verschillende condities. Deze resultaten bieden geen ondersteuning voor de eerste hypothese. Door middel van een ANOVA is vervolgens gekeken naar sekse verschillen. Omdat deze exploratief zijn bekeken waren hierover geen verwachtingen. Hoewel er geen significante verschillen gevonden worden, F (2,61) = .686, p = .411, , lijken mannen pijn langer te tolereren (M = 135.13, SE = 15.38) dan vrouwen (M = 120.54, SE = 9.51). Hoewel er in de globale conditie geen noemenswaardig verschil zichtbaar is, is er in de lokale conditie een duidelijk verschil te zien tussen mannen (M = 130.19, SE = 24.56) en vrouwen (M = 112.98, SE = 17.15) (zie tabel 1). Ook in de controle conditie is een duidelijk verschil zichtbaar tussen mannen (M = 151.42, SE = 26.21) en vrouwen (M = 126.49, SE = 15.92). Mannen lijken in de lokale en controle conditie langer pijn te kunnen tolereren dan vrouwen. Vervolgens is er met een ANOVA gekeken of er een verschil was tussen de lokale en globale conditie in vergelijking met de controle conditie. Door van de globale en lokale conditie één variabele te maken en deze te vergelijken met de controleconditie. Dit is gedaan om te controleren of mensen die in een gemanipuleerde conditie (globaal of lokaal) 17
zaten een andere mate van pijntolerantie hadden dan mensen die in de controleconditie zaten. Ook hier werd geen significant resultaat gevonden F (1,63) = .571, p = .453. Dit betekent dat er geen verschil is tussen de pijntolerantie van mensen met een globale dan wel lokale verwerkingsstijl in vergelijking met mensen uit de controle conditie. Tabel 1 Overzicht gemiddelde tijd (sec.) van mannen en vrouwen in verschillende condities Conditie Globaal
Sekse Man Vrouw Totaal
M 123.8¹ 122.27 123.03
SE 28.42 16.41 16.41
Lokaal
Man Vrouw Totaal
130.43² 112.93 121.68
24.02 16.99 14.71
Controle
Man Vrouw Totaal
151.5³ 126.29 138.9
25.95 15.41 15.09
Uitkomsten van de simple main analyses tussen de verschillende gemiddeldes man versus vrouw: ¹ p = .963 ² p = .554 ³ p = .407.
Vervolgens is er voor de negen verschillende meetmomenten een MANOVA uitgevoerd om te controleren of mensen in verschillende condities meer of minder pijn ervoeren in de verschillende condities. Verwacht werd dat er in de globale conditie minder pijn ervaren zou worden dan in de globale conditie. Door middel van de Pillai's Trace test werd er geen significant verschil gevonden in de pijnervaring tussen de verschillende condities, V = .60, F (18,38) = .895. p = .588. Ook bij de afzonderlijke ANOVAs werden geen significante resultaten gevonden. Tijdens meetmoment vier werd het grootste verschil in pijn gevonden tussen de verschillende condities, F (2,43) = 1.246, p = .298. En hoewel dit niet significant was rapporteerden de proefpersonen in de globale conditie de minste pijn (M =
18
57.7, SE = 21.34), in de lokale conditie de meeste pijn (M = 73.73, SE = 25.36) en de controle conditie viel hier tussen in (M = 63.47, SE = 31.34). Deze resultaten zijn in lijn met de verwachtingen. Uit bovenstaande analyses kunnen we concluderen dat de eerste hypothese, dat mensen met een globale verwerkingsstijl beter pijn kunnen tolereren dan mensen met een lokale verwerkingsstijl, niet bevestigd is. Voor de analyse van de tweede hypothese, dat het effect van de verwerkingsstijl op pijntolerantie versterkt wordt door de mate van zelf monitoring, werd er om te beginnen een ANCOVA uitgevoerd om te kijken of zelf monitoring het effect van de verschillende condities op pijntolerantie beïnvloed. De verwachting was dat 'zelf monitoring' het effect van verwerkingsstijl op pijntolerantie zou vergroten. De covariaat, zelf monitoring, had geen significant effect op de pijntolerantie van de verschillende condities, F (1,64) = .392, p = .559. Als zelf monitoring niet als continue, maar als categorische variabele werd meegenomen, waarbij proefpersonen in hoog of laag werden ingedeeld, werd er ook geen significant effect gevonden, F (1,64) = 0.003, p = .956. De splitsing van de score op de zelf monitoring vragenlijst tussen hoog en laag werd gemaakt op de mediaan. Alle scores tussen de 0 en 7 werden geclassificeerd als laag en alle scores tussen de 8 en 15 werden geclassificeerd als hoog. De mate van zelf monitoring lijkt geen effect te hebben op de invloed van de verschillende verwerkingsstijlen op pijntolerantie. De tweede hypothese wordt niet bevestigd door de analyses. Tot slot is er door middel van een univariate ANOVA naar de verschillende gemiddeldes van pijntolerantie gekeken in de verschillende condities en in hoog dan wel laag zelf monitoring. Er werd een niet significant hoofdeffect gevonden voor verwerkingsstijl op de pijntolerantie, F (2,64) = .458, p = .635. Deelnemers hebben dezelfde 19
hoogte van pijntolerantie in de verschillende condities. Uit de analyse bleek ook een niet significant hoofdeffect voor zelf monitoring, F (1,64) = .009, p = .925. De hoogte van zelf monitoring (hoog of laag) heeft geen effect op pijntolerantie. Ook werd er geen significant interactie effect gevonden, F (2,64) = 1.057 , p = .354. Wel wordt duidelijk dat in zowel de globale als lokale conditie proefpersonen hoog in zelf monitoring de cold-pressor taak langer volhielden dan proefpersonen die laag op zelf monitoring scoorden. Voor deelnemers in de controleconditie geldt het omgekeerde (zie tabel 2). Tabel 2 Overzicht gemiddelde tijd (sec.) van hoog/laag zelf monitoring in verschillende condities Conditie Globaal Lokaal Controle
Zelf Monitoring Hoog Laag Hoog Laag Hoog Laag
M
SE
128.92¹ 111 124.64² 107 118.01³ 149
17.47 23.81 16.83 23.81 18.18 18.99
Uitkomsten van de simple main analyses tussen de verschillende gemiddeldes: ¹ p = .546 ² p = .547 ³ p = .244.
Uit bovenstaande analyses kunnen we concluderen dat de tweede hypothese, dat het effect dat mensen met een globale verwerkingsstijl beter pijn kunnen tolereren dan mensen met een lokale verwerkingsstijl versterkt wordt door de mate van zelf monitoren, niet bevestigd is. Discussie De belangrijkste focus van dit onderzoek was om bewijs te vinden voor het idee dat het hebben van een globale dan wel lokale verwerkingsstijl invloed heeft op hoe men pijn ervaart. Verwacht werd dat het hebben van een globale verwerkingsstijl de pijntolerantie hoger zou liggen dan bij mensen met een lokale verwerkingsstijl. In tegenstelling met deze 20
verwachting lijkt het erop dat de verschillende verwerkingsstijlen (lokaal versus globaal) geen invloed hebben op de pijntolerantie. Daarnaast werd verwacht dat het effect van de verwerkingsstijl op pijntolerantie versterkt zou worden door de mate van zelf monitoring. Dit idee werd door dit onderzoek ook niet bevestigd. Exploratief is er gekeken naar sekseverschillen. Hoewel deze niet gevonden werden lijkt het erop dat mannen pijn beter kunnen tolereren dan vrouwen. Met name als mensen geprimed waren met een lokale verwerkingsstijl, of in de controleconditie zaten, werd dit effect duidelijk. De reden waarom hier geen significante resultaten zijn gevonden is waarschijnlijk te wijten aan een te kleine mannelijke populatie (n=18). Hierdoor zijn de standaard deviatie en standaard error van mannen veel hoger dan die van vrouwen. Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor de onverwachte resultaten. Deze zullen besproken worden in de volgende paragraaf. Eerder werd beargumenteerd dat mensen een beperkte aandachtsspanne hebben en dat de toewijzing van aandacht in beperkte mate bewust gecontroleerd kan worden (Kahneman & Treisman, 1984; Pashler, 1995, aangehaald in Piira, Hayes, Goodenough & von Baeyer, 2006). Om deze reden werd verwacht dat wanneer iemand globaal georiënteerd is, en dus aandacht schenkt aan het gehele lichaam, minder aandacht overhoudt om te schenken aan pijn. Om deze reden zou men met een globale verwerkingsstijl pijn beter kunnen tolereren dan iemand die lokaal georiënteerd is en zijn aandacht op enkel het pijnlijke lichaamsdeel richt. Dit idee werd niet bevestigd en een verklaring hiervoor zou kunnen zijn, is dat pijn alle aandacht opeist zodat er geen verschil optreedt tussen de verschillende verwerkingsstijlen. Zo blijkt uit onderzoek dat pijn het vermogen je aandacht te focussen kan wijzigen. Pijn eist over het algemeen veel aandacht op. Wanneer iemand wordt gevraagd om zijn of haar aandacht te verdelen tussen 21
pijn en een andere sensorische ervaring, domineert pijn (Miron, Duncan, & Bushnell, 1989). Dit idee wordt bevestigd door onderzoek onder chronisch zieken. Mensen die chronisch veel pijn hebben, vertonen verstoorde prestaties in aandachtstaken (Grisart & Plaghki, 1999). Het kan dus zo zijn dat pijn zoveel aandacht opeist dat men zich niet meer kan focussen op het hele lichaam en automatisch een lokale manier van informatie verwerken gaat toepassen. Om deze reden is pijntolerantie misschien niet de juiste manier om te testen of men informatie op een globale dan wel lokale manier kan verwerken met betrekking tot ervaringen binnen het eigen lichaam. In de toekomst zou er misschien gekeken kunnen worden naar een andere vorm van ervaringen binnen het eigen lichaam die niet per se pijn doen. Een andere verklaring kan zijn dat men informatie met betrekking tot het eigen lichaam niet op verschillende manieren verwerkt. Dus dat men informatie op één manier verwerkt en niet doormiddel van een globale dan wel lokale verwerkingsstijl. Bij ervaringen buiten het lichaam is het nuttig om te wisselen tussen een globale en een lokale verwerkingsstijl. Zo blijkt dat mensen nieuwe ervaringen in eerste instantie op globaal niveau verwerken, op deze manier kan informatie in brede en abstracte categorieën ingedeeld worden. Later zal informatie op een lokale manier verwerkt worden om dingen in een nauwer en concreter perspectief te zien (Förster, Marguc & Gillebaart, 2010). In hoeverre is dit toepasbaar op ervaringen binnen het eigen lichaam? Over het algemeen is men redelijk bekent met ervaringen binnen het eigen lichaam. Niet zo vaak zullen we nieuwe informatie verkrijgen over het eigen lichaam die gecategoriseerd zal moeten worden. De voornaamste nieuwe ervaringen binnen het eigen lichaam zijn waarschijnlijk die van pijn. Of omdat je bijvoorbeeld gevallen bent of omdat er in je lichaam zelf iets mis is (bijvoorbeeld een ontstoken blinde darm). Zoals in bovenstaande alinea al duidelijk werd eist pijn sowieso 22
veel aandacht op. Het is dus niet nodig om voor pijnlijke gebeurtenissen een aparte verwerkingsstijl te hanteren. Voor ervaringen binnen het eigen lichaam is het misschien overbodig om verschillende verwerkingsstijlen te hanteren en om deze reden is het GLOMO misschien niet toepasbaar op ervaringen binnen het lichaam. Echter, om hier uitsluitsel over te krijgen zou er in het vervolg meer onderzoek gedaan moeten worden naar deze kwestie. Mede omdat er aan dit onderzoek ook een aantal methodologische tekortkomingen zaten. Hierover meer in de volgende paragaaf. Het eerste methodologische mankement was de grootte van de steekproef. Hoewel er geen enkel significant resultaat werd gevonden kwamen over het algemeen de verschillende uitkomsten van pijntolerantie wel overeen met de verwachtingen. En hoewel dit puur toeval kan zijn wil ik graag geloven dat hier meer achter zit. Zoals bij de sekseverschillen ook al naar voren kwam zou het onderzoek waarschijnlijk geprofiteerd hebben van een grotere steekproef. De spreiding van de pijntolerantie (standaard deviaties) was over het algemeen erg hoog. Zo was het gemiddeld aantal seconden dat mensen de pijn tolereerden in de globale conditie bijvoorbeeld 123 seconden. De standaarddeviatie was bijna 68 seconden. Dit is erg hoog in vergelijking met het gemiddelde. Om de spreiding te verkleinen zou gebruik gemaakt kunnen worden van een groter steekproef. Voor vervolgonderzoek wordt dit dan ook sterk aangeraden. Een tweede probleem in de methodiek van dit onderzoek ligt bij de uitvoering van de cold pressor taak. Het onderzoek werd uitgevoerd in een kleine labruimte van de Universiteit van Amsterdam. De experimentator was genoodzaakt op een plek te gaan staan waar de proefpersonen haar konden aan kijken. Op deze manier kon de experimentator niet zien wat de proefpersonen invulden tijdens de cold pressor taak. Dit leidde er wel toe dat sommige 23
proefpersonen tijden de cold pressor taak tegen de experimentator gingen praten of op een andere manier contact zochten. Pijn tolerantie, pijn metingen, en het openbaar maken van de pijnlijke ervaring zijn bekende factoren die worden beïnvloed door het aanwezig zijn van publiek zoals een experimentator (Baeyer, Chambers, Trapanotto & Zeltzer, 2005). Pijntolerantie en pijn metingen zijn in dit onderzoek beide gebruikt als metingen. Het zou zo kunnen zijn dat het effect van verwerkingsstijl is overstemd door het publiekseffect. Dus dat er wel verschillen zijn tussen pijntolerantie bij verschillende verwerkingsstijlen maar dat deze niet gevonden zijn omdat het effect van het hebben van publiek sterker was dan het effect van verwerkingsstijl. Voor vervolgonderzoek is het dan ook wenselijk om contact tussen proefpersoon en experimentator zoveel mogelijk te vermijden. Publiek moet het liefst afwezig zijn bij het uitvoeren van de cold pressor taak en anders goed voor gecontroleerd worden. Dit kan op verschillende manier gedaan worden. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een scherm tussen de experimentator en de proefpersoon. Een andere manier zou het gebruik van een computer gestuurd programma kunnen zijn. Waarbij de computer bijvoorbeeld met een belletje aangeeft wanneer de proefpersoon de hoogte van de pijn moet aangeven. Een tweede verbeterpunt van de cold pressor taak is om een voorbereidende emmer met warm water (rond de 37 graden Celsius) toe te voegen aan het onderzoeksdesign waar deelnemers hun hand in stoppen voor de daadwerkelijke cold pressor taak begint. Door proefpersonen hun hand voorafgaand aan de cold pressor taak in een emmer met warm water te laten doen wennen ze ten eerste aan de taak. Maar de belangrijkste functie is om verschillen in handtemperatuur te verminderen. Tijdens de testperiode was het weer wisselvallig. De ene dag was het buiten warm en zonnig, de andere dag was het koud en
24
regenachtig. Dit kan leiden tot verschillen in handtemperatuur, afhankelijk van het weer. Door middel van het warme water wordt er een constantere handtemperatuur bereikt. Tot slot moet er een zekere mate van voorzichtigheid in acht genomen worden bij de interpretaties van dit onderzoek. De generaliseerbaarheid is gelimiteerd door het gebruik van studenten die deelnemen in een experimentele pijn procedure. De experimentele setting kan geen gebruik maken van complexe sociale- en omgevingsfactoren die normaal gesproken een rol spelen bij de ervaring van pijn. Daarnaast worden experimentele pijn paradigma's niet geassocieerd met dezelfde mate van dreiging die over het algemeen gepaard gaan met de pijn van letsels of ziekte (Sullivan, Adams & Sullivan, 2004). Dit zijn factoren die afbreuk doen aan de ecologische validiteit van de bevindingen. Samenvattend werd er in dit onderzoek geen ondersteuning gevonden voor het idee dat een globale dan wel lokale verwerkingsstijl invloed kan hebben op de tolerantie van pijn. Het hebben van een globale verwerkingsstijl leidde niet tot een hogere pijntolerantie dan het hebben van een lokale verwerkingsstijl. Daarnaast werd dit effect ook niet beïnvloed door de mate van zelf monitoring. Aangezien er methodologisch gezien een aantal tekortkomingen waren kan niet worden vastgesteld of de gevonden resultaten kloppen of dat dit meetfouten waren. Vervolgonderzoek naar hetzelfde onderwerp is dan ook wenselijk.
Literatuur 25
Baeyer, C.L., Piira, T., Chambers, C.T., Trapanotto, M., & Zeltzer, L.K. (2005). Guidelines for the cold pressor task as an experimental pain stimulus for use with children. The Journal of Pain, 6, 218-227. Bandura, A. (1991). Social cognitive theory of self-regulation. Organizational behavior and human decision processes, 50, 248-287.
Baumeister, R.F. (2003). Ego depletion and self-regulation failure: A resource model of self-control. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 27, 281-284.
Baumeister, R.F., & Heatherton, T.F. (1996). Self-regulation failure: An overview. Psychological Inquiry, 7, 1-15. Cijfers verkeersdoden verkregen op 27 augustus, 2012, van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2005/2005-1764-wm.htm Cruise, C.E., Broderick, J., Porter, L., Kaell, A., & Stone, A.A. (1996). Reactive effects of diary self-assessment in chronic pain patients. Pain, 67, 253-258. Förster, J., & Dannenberg, L. (2010). GLOMOsys: A system account of global versus local processing. Psychological Inquiry, 21, 175-197. Förster, J., Marguc, J., & Gillebaart, M. (2010). Novelty categorization theory. Social and Personality Psychology Compass, 4, 736-755. Friedman, R. S., & Förster, J. (2001). The effects of promotion and prevention cues on creativity. Journal of Personality and Social Psychology, 81, 1001–1013. Gangestad, S.W., & Snyder, M. (2000). Self-monitoring: Appraisal and reappraisal. Psychological Bulletin, 4, 530-555. 26
Gasper, K., & Clore, G. L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological Science, 13, 34-40. Grisart, J.M., & Plaghki, L.H. (1999). Impaired selective attention in chronic pain patients. European Journal of Pain, 3, 325-333. Higgins, E. T. (1997). Beyond pleasure and pain. American Psychologist, 52, 12801300. Keogh, E., Hatton, K., & Ellery, D. (2000). Avoidance versus focused attention and the perception of pain: Differential effects for men and women. Pain, 85, 225–230.
Labus, J.S., Keefe, K.J., & Jensen, M.P. (2003). Self-reports of pain intensity and direct observations of pain behavior: When are they correlated? Pain, 1, 109-124. Levine, J.D., Gordon, N.C., Smith, R., & Fields, H.L. (1982). Post-operative pain: Effect of extent of injury and attention. Brain Research, 234, 500–504. Loeser, J.D., & Melzack, R. (1999). Pain: An overview. The Lancet. 353, 1607-1609. Macrae, C.N., & Lewis, H.L. (2002). Do I know you? Processing orientation and face recognition. Psychological Science, 13, 194-196. Miron, D., Duncan, G.H., & Bushnell, M.C. (1989). Effects of attention on the intensity and unpleasantness of thermal pain. Pain, 39, 345-353. Moskowitz, G.B. (2005). Social Cognition: Understanding Self and Others. New York: The Guilford Press. Navon, D. (1977). Forest before trees: The precedence of global features in visual perception. Cognitive Psychology, 9, 353-383. 27
Piira, T., Hayes, B., Goodenough, B., & von Baeyer, C.L. (2006). Effects of attentional direction, age, and coping style on cold-pressor pain in children. Behavior Research and Therapy, 6, 835-848. Snyder, M., & Gangestad, S. (1986). On the nature of self-monitoring: Matters of assessment, matters of validity. Journal of Personality and Social Psychology, 1, 125-139. Sullivan, M.J.L., Adams, H., & Sullivan, M.E. (2004). Communicative dimensions of pain catastrophizing: Social cueing effects on pain behaviour and coping. Pain, 107, 220-226. Villemure, C., & Bushnell, M.C. (2002). Cognitive modulation of pain: How do attention and emotion influence pain processing? Pain, 95, 195-199. Vohs, K. D., Baumeister, R. F., Twenge, J. M., Schmeichel, B. J., & Tice, D. M. (2006). Decision fatigue exhausts self-regulatory resources. Manuscript in preparation, University of Minnesota, Minneapolis, MN55455.
Appendix A Vertaling Self-Monitoring Scale 28
Instructies voor het scoren: Voor het antwoord corresponderend met het waar/niet waar krijgt de proefpersoon een punt. 1. Ik vind het moeilijk om het gedrag van andere mensen te imiteren. (Niet waar) 2. Op feestjes en sociale gelegenheden doe ik niet mijn best om dingen te zeggen of te doen die anderen leuk zouden vinden. (Niet waar) 3. Ik kan enkel pleiten voor ideeën die ik al geloof. (Niet waar) 4. Ik kan zelfs geïmproviseerde speeches houden over onderwerpen waar ik bijna geen informatie over heb. (Waar) 5. Ik denk dat ik een show opvoer om anderen te entertainen of indruk op ze te maken. (Waar) 6. Ik zou waarschijnlijk een goede acteur zijn. (Waar) 7. In een groep van mensen ben ik zelden het middelpunt van de aandacht. (Niet waar) 8. In verschillende situaties en met verschillende mensen, gedraag ik me vaak als een ander persoon. (Waar) 9. Ik ben niet bijzonder goed in anderen me aardig te laten vinden. (Niet waar) 10. Ik ben niet altijd de persoon die ik lijk te zijn. (Waar) 11. Ik zou mijn meningen niet veranderen (of de manier waarop ik dingen doe) om iemand te plezieren of zijn/haar gunst te winnen. (Niet waar) 12. Ik heb overwogen om een entertainer te worden. (Waar) 13. Ik ben nooit goed geweest in spellen als hints of geïmproviseerd acteren. (Niet waar) 14. Ik heb er moeite mee mijn gedrag aan te passen aan verschillende mensen en verschillende situaties. (Niet waar) 15. Op een feestje laat ik het aan anderen over om grapjes te maken en verhalen te vertellen. (Niet waar) 16. Ik voel me een beetje ongemakkelijk in het openbaar en ik kom niet over zoals het zou moeten. (Niet waar) 17. Ik kan iedereen recht in zijn ogen aankijken en een leugen vertellen met een strak gezicht. (Waar) 18. Ik kan mensen misleiden door aardig tegen ze te zijn terwijl ik echt een hekel aan ze heb. (Waar)
Vragen 2, 8 en 10 zijn in verband met de betrouwbaarheid (Chronbach's α) verwijderd.
Appendix B
29
Voorbeeld instructies Navon letter taak. Globale conditie:
Lokale conditie:
Controle conditie:
30
31