Het gezinsappartement in de stad
13 maart 2012 Architectencafé Heren 5 / BNA onderzoek Han Michel
twee vragen 1. verschil tussen ‘flat’ en ‘appartement’? 2. geef een voorzet voor het appartement voor ‘het alledaagse gezin in de stad’
vraag 1: verschil flat en appartement?
geen appartementencultuur - In Nederlandse steden was aan het eind van de 19e eeuw en begin 20e eeuw het stadswoonhuis de bouwsteen. - Kleine ontwikkelende bouwers zetten hun panden neer, 5 a 6 meter breed en ± 10 meter diep. Met één woning per pand in de dure straten, twee woningen per pand voor de middenklasse en 3 of 4 woningen per pand in de arbeidersbuurten. - geen appartementen, maar ‘bovenwoningen’
concertgebouwbuurt invoegen
1900
Amsterdam Van Eeghenstraat
1900
Amsterdam Van Eeghenstraat
1880
Amsterdam 1e Jan Steenstraat
1880
Amsterdam 1e Jan Steenstraat
1880
Amsterdam 1e Jan Steenstraat
1895
Nijmegen Oranjesingel
1923-26 Amsterdam Jan Evertsenstraat
1888
Rotterdam Diergaardesingel
In Parijs woonde de gegoede burgerij in een stadsappartement. Voordat de veiligheidslift werd geïntroduceerd in de woonhuizen was het comfortabel om niet te hoog te wonen, bijvoorbeeld in een appartement op de eerste verdieping, op enige afstand van de lawaaiige straat, maar zonder veel trappenlopen te bereiken. De lift zorgde ervoor dat de hogere verdiepingen en vogue geraakten.
Parijs
1929 Paris - Rue Guynemer – Michel Roux-Spitz – 1925/1928
De rich and famous van New York woonden nog heel lang in zelfstandige woonhuizen. Op het appartement werd aanvankelijk meewarig neergekeken, vooral vanwege het gebrek aan privacy. Omstreeks 1920 kwam er een radicale omslag naar appartementen. Deze appartementen hebben in het platte vlak vaak dezelfde organisatie als in het woonhuis met verdiepingen. Het representatieve deel (upstairs), de dienstvertrekken (downstairs) en de privévertrekken.
New York - 1918 - 5th Ave.
1924
New York Park Ave.
1926
New York Park Ave.
1962
New York Butterfield House
1974
New York Olympic Tower
In de wederopbouwperiode nam het gestapelde bouwen in Nederland pas echt een vlucht. Rationele bouwsystemen werden ingezet in de strijd tegen de woningnood. In alle steden verschenen middelhoge portiek-etagewoningen, vaak zonder lift, en hoge galerijflats. De woningen waren meestal bedoeld voor gezinnen, met goed uitgedokterde woningplattegronden. De collectieve ruimten – entreehal, trappen, galerijen – werden puur functioneel behandeld, sober en doelmatig. Styling en sfeer stonden niet op de agenda. De grote schaal van veel complexen bleek vaak moeilijk samen te gaan met de toenemende heterogeniteit van de bewoners. Heel veel gezinnen trokken in de jaren ‘70 en ‘80 weg uit de naoorlogse gebouwen, naar de suburbane laagbouwmilieus. Gezinnen en flats, het bleek slechts een noodoplossing.
De stad leek de verliezende partij, maar kwam in de jaren ‘90 verrassend sterk terug. Door herbestemming van industrie- en haventerreinen werd de stad verrijkt met aantrekkelijke nieuwe woonmilieus. De nieuwe stedelingen steken de kop op, goed opgeleid, vaak tweeverdieners, gebonden aan de stad door leefstijl en werk. Het stadsappartement doet nu pas goed zijn intrede in Nederland. Appartementengebouwen met een eigen identiteit, vaak met sterk sprekende architectuur. Woonconcepten zijn vaak op een klein deel van de markt gericht. Met sterk uitvergrootte karakteristieke kwaliteiten. Niet meer op het generieke gezinshuishouden, maar op het kleine stedelijke huishouden.
Na verloop van tijd blijkt het kleine huishouden toch uitgegroeid tot een gezinshuishouden met kinderen. De verbondenheid met de stad blijft groot. Mensen met een hoog inkomen redden zich wel, maar mensen met een middeninkomen raken in de knel. Het ontbreekt aan een aanbod van stadsappartementen voor gezinnen. Het gezin dat in een geliefd stedelijk gebied wil blijven wonen, weet dat het compromissen moet sluiten. Het appartement mag niet te groot zijn, want dan wordt hij onbetaalbaar. De uitdaging voor ontwikkelaars en ontwerpers: maak appartementen met uitgesproken karakteristieken, die passen bij de stedelijke gezinnen met uiteenlopende voorkeuren. Het ‘alledaagse’ gezin bestaat niet in de stad. De stad is veel meer een verzameling van deelmarkten.
We werken met principes van ‘Het Nieuwe Ontwikkelen’. Met relatief kleine projecten een grote stad bouwen, net als in de 19e eeuw. Meer trial and error en minder risico door kleine schaal. Bij gebleken succes wordt concept snel herhaald, met aanpassingen.
Vraag 2: het middenklasse gezinsappartement 90 á 110 m2 koop en huur
de tien componenten voor ontwikkelaar (samenstellen programma) en architect (ontwerpinventiviteit) steeds andere accenten
1 veel kamers
2 alleen maar kamers
1863
Maastricht Petrus Regout
3 de brede gang kleine kamers
4 het royale terras
5 het annex kamertje
met dank aan mijn bovenburen, Frank, Marlies, Allard en Cecile
2005
Miami Beach Aqua (Alex Gorlin)
6 scheiding formeel en informeel
Spain – 2002 – Barcelona (Carlos Terrater)
7 woning op twee plekken “Ga kleiner wonen, ook in kleine woningen valt veel te lachen.”
8 de royale bergruimte • een clean gezinsappartement: grote bergruimte (10 m2) • bakfietsen in garage • de satellietberging
9 intern particulier opdrachtgeverschap
10 de joker
de onverwachte oplossing
achteraf: de korte inhoud van het voorafgaande, de jaren ‘60 en 70 aanbodmarkt hoogtijdagen van de volkshuisvesting gezinshuishouden = standaard “Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.” Lev Tolstoj - Anna Karenina
het alledaagse gezin in de stad
einde