Instituut voor Interdisciplinaire Studies Beta Gamma Bachelor Interdisciplinair Onderzoekspracticum Thema 3
Opdracht 7: Onderzoeksverslag, 9 januari 2009
Biologische hotspots Een onderzoek naar het clusteren van biologische boerderijen
-AbstractIn the Netherlands many organic farms are spread throughout the country, resulting in high transaction costs and little or no interaction (and exchange of knowledge or information) between these establishments. In this paper an alternative approach to organic farming is discussed: clustering. The positive effects of a cluster of organic farms are analyzed. When farms are situated in a cluster there is more interaction between farms due to a closer proximity to each other, leading to positive external effects. These benefits of clustering are introduced from a geographical perspective and translated to advantages for organic farming using biologal and (rural) sociologal literature. This interdisciplinary approach applies the concepts of clusters, innovation and novelties, neighbour effects and hotspots to organic farming and sectorspecific issues for organic farming are discussed in relation to clustering. Clustering of organic farms in the Netherlands will be difficult and extensive policy might be required, but the benefits will certainly outweigh the costs and defects.
Cijfer: 7,5 Auteurs
Jan Agterhuis Lodewijk Berkhout Zsa Zsa Balian
Kerndocent
Lucas Reijnders
4636 woorden
5676460 5685303 5629861
Majorbegeleider
M.P. Wolsink L.H. Cammeraat J.D. van der Ploeg
Inhoudsopgave
Inleiding
p. 3
1. Definiëring van clusteren
p. 5
2. Voordelen van een cluster
p. 7
2.1 Drie voordelen van Marshall
p. 7
2.2 Local buzz en global pipelines
p. 8
2.3 Uitwisseling van grondstoffen
p. 9
2.4 Sectorspecifieke problemen samen aanpakken
p. 10
2.5 Innovatie en novelties
p. 11
2.6 Neighbour effect
p. 12
2.7 Hot spot
p. 14
Conclusie
p. 15
Literatuur
p. 16
2
Inleiding De toekomst van de Nederlandse landbouw is onzeker. Het aantal landbouwbedrijven in Nederland is de laatste tien jaar drastisch afgenomen. Bij de biologische boerderijen is echter een omgekeerde trend te ontdekken. In 1999 telde Nederland 786 biologische boerderijen, in 2007 waren dit er bijna 1500 (Bio-Monitor Jaarrapport 2007). De spreiding van biologische bedrijven over het land is enorm. Vaak staan deze ver uit elkaar en vindt er weinig tot geen interactie plaats tussen de bedrijven. Nadelige gevolgen hiervan zijn hoge transactiekosten tussen biologische bedrijven en een geringe uitwisseling van kennis en informatie. Een alternatief voor deze situatie is clusteren: kort gezegd het ruimtelijk concentreren van (biologische) bedrijven zodat de onderlinge interactie tussen deze bedrijven toeneemt, wat leidt tot positieve externe effecten die zwaarder wegen dan de negatieve externe effecten. Aan de hand van ons definitieve onderzoeksvoorstel en onze individuele literatuurverslagen hebben wij de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Wat zijn de positieve effecten van een cluster van biologische boerderijen? Een multidisciplinaire aanpak is vereist om te onderzoeken wat de precieze effecten van clusters zijn op de boerderijen en hun omgeving. Wij zullen deze vraagstelling beantwoorden vanuit een planologische, biologische en sociaal wetenschappelijke invalshoek. Met het clusteren van biologische boerderijen bedoelen wij dat er in bepaalde gebieden zich concentraties vormen van biologische bedrijven. Een cluster vormen van biologische boerderijen zal een rigoureuze ingreep kunnen zijn voor de sector. Clusteren hoeft niet per definitie te betekenen dat alle biologische boeren op korte termijn naar hetzelfde gebied moeten en zullen verhuizen. Aangezien een dergelijke grote landelijke verhuizing te veel obstakels met zich meebrengt zal een dergelijk plan nooit zomaar van de grond komen. Intensief beleid en begeleiding is nodig om een cluster te vormen. Het is aannemelijk dat boeren in de omgeving van het cluster overschakelen op biologische bedrijfsvoering, dit wordt het neighbour effect genoemd. In het eerste hoofdstuk zullen wij onze definitie van clusteren nader definiëren met behulp van literatuur uit de sociale geografie en planologie. Het clusteren kan grote gevolgen hebben voor de (Nederlandse) landbouw. Clusteren kan nadelen met zich meebrengen. Het is bijvoorbeeld veel werk om een cluster daadwerkelijk tot stand te brengen. Er zijn vele actoren in een gebied met verschillende belangen. Deze zijn het misschien niet allemaal eens met het beleid waardoor niet iedereen bereid zal zijn tot samenwerking. Het clusteren zelf kan ook inefficiënties met zich meebrengen bij het doorvoeren van beleid: vaak genoeg ondervinden landbouwbedrijven moeite met regels die voortvloeien uit beleid uit Den Haag. Dit is dus zeker een relevant gevaar voor beleid voor het bevorderen van clusteren. Ook kunnen er 3
negatieve externe effecten optreden voor andere partijen, zoals gangbare boeren. Wellicht dat een cluster van biologische bedrijven nabij een gangbaar boerenbedrijf de druk opvoert voor deze gangbare boer om ook over te stappen op biologische landbouw, terwijl dit helemaal niet de wil van de eigenaar kan zijn. Ten slotte kan het gebied vatbaarder zijn voor het overslaan van ziekten en plagen, doordat in de biologische landbouw minder (effectieve) bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt. Stokkers, Braker, Lenssinck en van der Waal (2005) stellen echter dat „door (regionale) clustering een groter gebied ontstaat waarin door gezamenlijke beheersmaatregelen potentiële infectiebronnen van ziekten en plagen effectief kunnen worden aangepakt en bovendien de natuurlijke vijanden van plagen worden gestimuleerd‟. Echter, wij veronderstellen dat een cluster voornamelijk positieve gevolgen met zich meebrengt voor de biologische bedrijven. Deze positieve gevolgen zullen in het tweede hoofdstuk aan bod komen. Algemene voordelen van clusters worden opgesomd aan de hand van planologische en sociaal geografische literatuur en deze worden omgezet in specifieke voordelen voor de biologische sector aan de hand van biologische en ruraal-sociologische literatuur.
4
1
Definiëring van clusteren
Er is veel geschreven over clusters in de literatuur uit de economische geografie/planologie en een wezenlijk accurate, eenduidige definitie bestaat niet. Het begrip wordt door velen erg ruim genomen. Daarnaast bestaat het op verschillende schalen. Men zou kunnen denken aan Silicon Valley (Californië) als schoolvoorbeeld voor een cluster van elektronicabedrijven. De bloemenveiling in Aalsmeer wordt vaak als „Hollands‟ cluster genoemd. De P.C. Hooftstraat kan worden gezien als een cluster van hoogstaande winkels. Terhorst en Tordoir (2006) gaan zelfs zo ver dat zij de Randstad zien als cluster van verschillende clusters. In dit paper wordt uitgegaan van het volgende begrip, dat neerkomt op een vereenvoudiging van de algemene stelling van een cluster in de literatuur:
Een cluster is een geografisch gebied waar een aantal bedrijven van een bepaalde sector (in dit geval de biologische landbouw) is gevestigd, die een onderlinge wisselwerking hebben, met externe effecten die een collectief grotere toegevoegde waarde hebben voor de betrokken bedrijven dan als elk bedrijf op zichzelf een toevoegende waarde zou leveren.
Het is belangrijk te onderkennen dat actoren dicht bij elkaar moeten zitten, maar dat dit gegeven nogal ruim genomen kan worden. Dit is ook de grootste kritiek van Malmberg (2003) op Porter (2000). Het belangrijkste over het begrip clusteren is dan ook de wisselwerking die bedrijven met elkaar hebben die leidt tot positieve externe effecten. Clusteren biedt dus voordelen voor bedrijven en is op verschillende schalen mogelijk. Het aantal bedrijven op zich is niet belangrijk, mits een duidelijke concentratie merkbaar is ten opzichte van andere geografische gebieden. Een cruciale factor is dat het cluster connecties heeft met andere clusters en bedrijven (Bathelt, Malmberg en Maskell, 2004), dit wordt in het volgende hoofdstuk verder toegelicht. Als laatste opmerking kan men stellen dat het de bedrijven zijn die het cluster maken, zij vormen de kern. Om de wisselwerking tussen actoren in clusters en het belang van connecties met andere clusters nader uit te leggen worden drie basale vormen van clusteren van Gordon en McCann (2000) aangehaald:
1) Model van pure agglomeratie: In dit model gaat het om duidelijke en dynamische zakelijke relaties tussen bedrijven. Contact en transacties tussen bedrijven zijn strikt formeel en het voordeel hier is dat bedrijven dichtbij elkaar gevestigd zijn en dus makkelijker contact
5
maken en van partner kunnen wisselen1. Er is weinig vertrouwen onderling en de samenwerking die voorkomt is slechts voor het eigen voordeel.
2) Industrieel-complex model: Dit model wordt getypeerd door identificeerbare en stabiele relaties tussen bedrijven. Bedrijven zitten dicht bij elkaar omdat dit de transactiekosten verlaagt. Het gaat er hier om dat kosten in de productieketen worden gereduceerd. Het model is voornamelijk statisch, voorspelbaar en goed te identificeren. 3) Sociaal-netwerk model: Bedrijven hebben hier echt een vertrouwensrelatie: ze hebben een band opgebouwd met elkaar waardoor het erg moeilijk is om over te stappen op een ander bedrijf en daar een nieuwe relatie mee op te bouwen. Als er echter een relatie gevestigd is, kan er wel veel informatie uitgewisseld worden omdat er veel onderling vertrouwen is, wat uiteindelijk leidt tot lage transactiekosten.
Deze drie modellen zijn ideaaltypes, en clusters vormen meestal een combinatie van twee of drie van deze uitersten. In de werkelijkheid zal men nooit een cluster tegenkomen dat precies voldoet aan een van de bovenstaande beschrijvingen. De modellen zijn vooral handig om de onderlinge wisselwerking tussen bedrijven in een cluster te beschrijven.
Een cluster kan dus meerdere voordelen bieden voor meerdere partijen. Clusters zijn een fraaie broedplaats voor innovatie. In een cluster is meer uitwisseling van informatie en accumulatie van kennis. Het biedt een kweekvijver van gespecialiseerde en getalenteerde arbeid. Er worden investeringen in het gebied gedaan waardoor diensten die belangrijk zijn voor een sector worden aangeboden. Een cluster kan bovendien een reputatie opbouwen (P.C. Hooftstraat, Silicon Valley) waardoor het erg aantrekkelijk kan worden voor bedrijven en andere partijen om zich hier te vestigen of om veel contact met een cluster te onderhouden.
1
Dit is mogelijk omdat contact formeel is en transacties erg formeel zijn afbesproken (d.m.v. contracten en schriftelijke afspraken). Er is geen echte relatie met een partnerbedrijf waardoor het makkelijker is om deze te verlaten. Dit leidt wel tot hoge transactiekosten.
6
2
Voordelen van een cluster
In het vorige hoofdstuk is het begrip cluster aan de hand van voornamelijk planologische literatuur uiteengezet. Hiermee wordt in dit hoofdstuk gekeken naar voordelen van clusteren voor de biologische sector. Marshall (1925, aangehaald in Gordon en McCann, 2000) noemt drie voordelen van clusteren. In paragraaf 2.1 kijken we vanuit biologisch oogpunt of deze voordelen toepasbaar zijn op de biologische sector. In paragraaf 2.2 kijken we naar het belang van connecties met andere clusters. Vervolgens bekijken we in paragraaf 2.3 het voordeel dat wordt behaald wanneer boerderijen relatief gemakkelijk hun grondstoffen kunnen uitwisselen. In paragraaf 2.4 behandelen we sector specifieke problemen. Vervolgens gaan we in op innovaties en novelties in de landbouw. Dit wordt bekeken vanuit sociaalwetenschappelijk perspectief. In de daaropvolgende paragrafen bespreken we het ontstaan van het neighbour effect en hotspots.
2.1
Drie voordelen van Marshall
Voordelen van clusteren vinden zich voornamelijk terug in positieve externe effecten. Marshall (1925, aangehaald in Gordon en McCann, 2000) geeft drie redenen waarom bedrijven zich in hetzelfde gebied zouden vestigen. Ten eerste ontstaat er in het desbetreffende gebied een pool (letterlijk vertaald een vijver) van gespecialiseerde arbeid in die sector. Een cluster trekt dus hooggeschoolde en gespecialiseerde mensen van een bepaalde sector aan en verzamelt zo kennis en een kapitaal (een voorraad) aan arbeid. Het wordt zo makkelijker voor bedrijven om mensen te vinden die specifiek nodig zijn voor een taak of om van werknemer te wisselen. Ook voor de werknemers zelf worden zo gunstige omstandigheden gecreëerd. In de biologische landbouw vindt veel arbeid nog handmatig plaats. Onkruid moet worden geschoffeld, omdat geen chemische bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt. Biologische boerderijen zijn niet in staat een vaste hoeveelheid van dit soort werk te bieden. Onze vooronderstelling is dat in een cluster arbeiders relatief gemakkelijk kunnen worden uitgewisseld. Ten tweede worden er volgens Marshall (ibid) schaalvoordelen behaald door investeringen in kapitale infrastructuur voor een bepaalde sector (landbouw kan bijvoorbeeld profiteren van een regionaal irrigatiesysteem). Zo kunnen er in een cluster bepaalde diensten worden aangeboden die in andere gebieden niet, moeilijk of tegen een hogere prijs te verkrijgen zijn. De eindverwerking van biologische producten vraagt om sector specifieke innovaties. Een voorbeeld: biologische melk is minder lang houdbaar dan melk uit de reguliere landbouw. Voor biologische melk zijn daarom andere hulpstoffen vereist. De verwerking van biologische melk vindt 7
plaats in fabrieken waar ook normale melk in pakken wordt gedaan . Er is dus een logistieke aanpassing nodig. Deze logistieke en innovatieve aanpassingen (nieuwe hulpstoffen) zijn relatief duur, omdat de biologische producten gering in aantal zijn en biologische melkboerderijen verspreid liggen over het land, schrijft Kerkhoven (2005). Onze vooronderstelling is dat een cluster van biologische bedrijven zich sneller investeringen kan permitteren in een melkfabriek die uitsluitend biologische melk verwerkt. In paragraaf 2.5 komen we terug op innovaties. Ten derde wordt er veel informatie uitgewisseld in een cluster zodat kennis van het product en van de markt van de bedrijfstak makkelijker gedeeld kan worden. Bij ons bezoek aan boerderij “EKO de eerste” in Marknesse werd ons verteld dat veel biologische boeren hun eigen inventiviteit gebruiken om bijvoorbeeld apparaten te bouwen die gewassen schoonmaken. In een cluster zouden boeren dit soort kennis makkelijker kunnen uitwisselen.
2.2
Local buzz en global pipelines
Bathelt, Malmberg en Maskell (2004) gaan net als Marshall ook in op de informatie-uitwisseling. Zij benadrukken het belang van connecties met andere clusters. Zij hebben het over local buzz en global pipelines. Onder local buzz verstaan wij de ongecodificeerde (moeilijk overdraagbare) informatie-uitwisseling in een cluster. Bedrijven zitten dicht bij elkaar en hebben een bepaalde wisselwerking. Het laatste nieuws, handige weetjes en belangrijke informatie wordt allemaal uitgewisseld in dat cluster, en bedrijven buiten een dergelijk cluster krijgen hier niet of pas veel later van te horen. Het is voor een bedrijf dus voordelig om in een cluster te zitten. De global pipelines zijn echter ook belangrijk. Dat zijn wat meer vaste, formele relaties met (bedrijven uit) andere clusters. Zo wordt gecodificeerde (makkelijk overdraagbaar, formeel vastgelegd in theorieën, formules, procedures etc.) informatie snel uitgewisseld tussen en in clusters, en het voordeel van de pipelines is dat er ook nieuwe informatie een cluster binnenkomt, en zo het probleem van lock in (tunnelvisie, slechts op één manier ergens naar kijken) voorkomen wordt. Zie ook onderstaande afbeelding voor een visualisatie van local buzz en global pipelines.
Figuur 1: De structuur en dynamiek van local buzz en global pipelines (uit Bathelt, Malmberg en Maskell (2004))
8
2.3
Uitwisseling van grondstoffen
Naast de hierboven beschreven wisselwerking tussen bedrijven is nog een ander voordeel te noemen van een geclusterde biologische sector. Eén van de eisen voor biologische melk is dat koeien biologisch geproduceerd gras en krachtvoer moeten hebben gegeten. Echter, wanneer zulke beginstoffen beperkt voorhanden zijn is het toegestaan een bepaald percentage hiervan in te kopen bij niet biologische bedrijven 2. Een andere oplossing is het importeren van grondstoffen uit andere delen van de wereld. Echter, volgens Staps (2007) staat daar geen retourstroom van nutriënten tegenover. Wanneer biologische boerderijen fysiek dicht bij elkaar zijn gevestigd is het goed mogelijk grondstoffen uit te wisselen. Vraag en aanbod kan op elkaar worden afgestemd. Het is waarschijnlijk dat een cluster van biologische boerderijen distributiekosten zal verlagen. Echter, veel Nederlandse biologische landbouwbedrijven zijn gemengd en zij kunnen dus gebruik maken van hun eigen productie. Desondanks blijft het argument van lagere transactiekosten gelden voor bedrijven die gespecialiseerd zijn. Kerkhoven (2005) geeft hiervan een voorbeeld. De zaden, mest en bestrijdingsmiddelen (insecten) die een biologische fruitteler inkoopt moeten biologisch zijn. Deze aanvoer producten moeten van uit het hele land worden aangevoerd. In het geval van een fruitteler moeten soms zelfs zaden uit het buitenland worden geïmporteerd. Deze transportkosten verhogen de prijs van het product. De biologische sector is klein in omvang, daarom zijn ketens onderling sterk van elkaar afhankelijk. De spreiding van de bedrijven is daarom een probleem, stelt Kerkhoven (2005). Ook de Raad Landelijk Gebied3 stelt in het rapport “Kansen voor de biologische landbouw” dat regionale samenwerking noodzakelijk is om de biologische sector te laten groeien. Het succes van biologische gewassen is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Een boer met biologische bedrijfsvoering stelt een meerjarenplan op voor zijn bodem en wisselt op basis daarvan de soorten gewassen. Hij gebruikt geen kunstmest, maar neemt mest af van veeteeltbedrijven. Staps (2007) stelt dat de overdracht van mest niet altijd even eenvoudig is. Volgens Staps zien biologische mestproducenten het liefst een vergoeding voor hun mest. De mestgebruikers echter zien graag dat de mest gratis wordt afgeleverd op hun bedrijf. Onze veronderstelling is dat in een cluster deze tegenstrijdige belangen wellicht zouden verdwijnen, omdat bedrijven de kans krijgen langdurige zakenrelaties op te bouwen en er een groter aanbod is, zoals in het eerste hoofdstuk is besproken bij het clustermodel van Gordon en McCann (2000).
2
De inkoop van beginstoffen bij niet-biologische bedrijven kan niet als oplossing worden gezien voor de beperkte beschikbaarheid van biologische beginstoffen. Het is goed mogelijk dat de wetgeving voor de hoeveelheid beginstoffen van niet biologische producenten wordt aangescherpt. 3 De Raad Landelijk Gebied adviseert de regering en bestaat uit tien onafhankelijke leden die op basis van hun expertise zijn benoemd.
9
2.4
Sectorspecifieke problemen samen aanpakken
Biologische boeren hebben te maken met sectorspecifieke problemen. In de vorige paragraaf werd bijvoorbeeld het probleem van hoge distributiekosten genoemd. De fysieke spreiding van biologische bedrijven en de kleinschaligheid van de biologische sector heeft als gevolg een matige beschikbaarheid van bepaalde beginstoffen, schrijft Kerkhoven (2005). De Raad Landelijk Gebied stelt dat wanneer boeren hun inkopen verenigen meer eisen kunnen worden gesteld aan de kwaliteit van hun inkopen. De raad stelt dat deze sterke positie is te gebruiken in samenwerking met bijvoorbeeld de provincie, waterschappen of kennisplatforms. Naast de matige beschikbaarheid van grondstoffen in de biologische landbouw ziet de raad nog andere sector specifieke problemen, bijvoorbeeld op het gebied van gewasbescherming, voedselveiligheid en dierengezondheid. Wij vooronderstellen dat over het algemeen zal gelden dat boeren in een cluster veel meer problemen kunnen aanpakken, dan wanneer zij verspreidt over het land zijn gevestigd. Hieronder beschrijven we ter illustratie hoe samenwerking op het gebied van gewasbescherming op verschillende schalen mogelijk is. Samenwerking loopt van het uitwisselen van werktuigen tot een gezamenlijke aanvraag voor onderzoek naar biologische bestrijders. Het bestrijden van onkruid en plagen is lastig, omdat geen chemische bestrijdingsmiddelen zijn toegestaan. Een biologische boer moet daarom allerhande bestrijding inzetten. Dat begint bij preventie, de bodem moet een broeiplaats zijn voor levende systemen. Zoals eerder genoemd wordt de bodem bebouwd volgens een meerjarenplan waarbij wordt gelet op de belasting van het nutriëntenaanbod in de bodem. Een voedselrijke en veerkrachtige bodem maakt de gewassen sterker, zodat ze zich beter kunnen verweren tegen ziektes. Wij vooronderstellen dat ervaring hierover goed kan worden uitgewisseld binnen een cluster. Als de gewassen eenmaal groeien wordt veel geschoffeld om onkruid te bestrijden. Binnen een cluster kunnen machines hiervoor worden uitgewisseld. De gewassen kunnen ook worden beschermd door de inzet van allerlei natuurlijke vijanden. Roofmijten eten bijvoorbeeld spintmijten, spintmijten tasten veel groenten aan. Echter, roofmijten jagen ook op lieveheersbeestjes, terwijl die juist op luizen jagen. Wij vooronderstellen dat een cluster zich sterk kan maken om meer onderzoek4 naar dit soort bestrijding te initiëren. Wanneer de biologische sector zich verenigt kan het algemene belang sterker naar voren worden gebracht. Een cluster vergemakkelijkt het uitwisselen van kennis in het zoeken naar oplossingen (Bathelt, Malmberg en Maskell, 2004). Onze vooronderstelling is dat wanneer ook met andere clusters in Europa wordt samengewerkt, de biologische sector sterker staat in het zoeken naar oplossingen voor haar problemen. Op dit moment is het echter lastig na te gaan in hoeverre een 4
Het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED) aan de faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) van de Universiteit van Amsterdam (UvA) doet hier bijvoorbeeld al geruime tijd onderzoek aan. Ze stellen voedselwebben op die lijken op een ecosysteem zoals je dat in bijvoorbeeld een kas aantreft. Vervolgens kijken zij naar het effect van verschillende predators op de diverse plaagorganismen.
10
cluster kan bijdragen aan deze versterkte samenwerking.
2.5
Innovatie en novelties
Porter (2000) belicht nog een belangrijk voordeel van clusteren: het stimuleert innovatie. Hij geeft hier een zestal redenen voor: clusters zorgen ervoor dat bedrijven sneller behoeften van consumenten inzien, er is een concentratie van kennis en informatie, het verzorgt een snelle assimilatie van nieuwe technologische mogelijkheden, het biedt betere inzichten in nieuwe managementpraktijken, clusters faciliteren langdurige relaties met andere instituties zoals universiteiten, en de kennisgeoriënteerde economie is het meest succesvol als kennisbronnen gelokaliseerd worden. Simmie (2004) trekt sommige van deze argumenten in twijfel, maar het is duidelijk dat clusters zorgen voor een innovatief milieu. Ook concurrentie speelt een belangrijke rol in een cluster, die de innovatie ten goede komt. Rogers (1983, aangehaald in Padel 2001) maakt een onderscheid tussen de ´hardware´ en ´software´ aspecten van een innovatie. „Hardware‟ betreft de noodzakelijke technologie en tot„software‟ wordt die informatie gerekend, die nodig is om de technologie te gebruiken en evalueren. Biologisch boeren is volgens Padel (2001) voornamelijk een „software‟ innovatie. Biologische boeren lijken de voorkeur te geven aan specialistische biologische informatie bronnen, zoals bijvoorbeeld andere biologische boeren. De andere boeren weten bijvoorbeeld uit ervaring wat een goede methode is om bepaalde ziektes op een biologische wijze te bestrijden (Padel, 2001). In de landbouw vindt veel innovatie plaats, ook wat betreft hardware. Tractoren bijvoorbeeld zullen steeds vaker worden uitgerust met een GPS systeem dat ervoor zorgt dat gewassen kaarsrecht over het land worden ingezaaid. Dit verhoogt de efficiëntie per oppervlakte. Echter, het is onduidelijk in hoeverre een cluster dit soort (landbouw brede) innovaties versterkt. In paragraaf 2.1 werd het belang van sector specifieke innovaties in de eindverwerking van producten genoemd. Innovatie en informatie-uitwisseling, dat bij Bathelt, Malmberg en Maskell (2004) beschreven wordt als de buzz in een cluster, komt ook in het boek ‘Verschil Maken‟ van ruraal socioloog Paul Swagemakers (2002) aan bod. Het boek gaat over zijn onderzoek naar het herontwerpen van de huidige gangbare vormen van landbouwbeoefening. Swagemakers definieërt innovaties als zijnde “de (landbouwkundige) vernieuwingen die worden aangedragen door de voorlichting en/of door de agro-industrie. […] Innovaties zijn kant en klaar” (p. 6). Swagemakers (2002) merkt op dat innovaties verschillen van novelties, het centrale begrip in zijn boek. Door middel van novelties probeert een boer zijn bedrijf te verbeteren. In het boek wordt een novelty als volgt gedefinieerd: “een kleine, veelal onzichtbare verandering in één of in enkele, onderling samenhangende onderdelen van het boerenbedrijf” (p. 1). De veranderingen zijn in de praktijk door de boer bedacht en aangebracht. 11
Novelties zijn nog niet af, het ontwikkelen ervan is een doorgaand proces. De kosten en baten van novelties zijn dus niet precies meetbaar, en de resultaten kunnen per bedrijf verschillen. Novelties kunnen natuurlijk uiteindelijk wel innovaties worden. Veel landbouwpraktijken die ooit begonnen als een novelty zijn nu gemeengoed geworden. Aan de hand van acht bedrijven waar novelties zijn bedacht en ontwikkeld heeft Swagemakers (2002) een lijst van bijna zestig novelties opgesteld. Een van de novelties die van toepassing zou kunnen zijn bij het clusteren van biologische boerderijen is de volgende: “het samenwerken met anderen om optimale arbeidsorganisatie en kostenreductie te realiseren” (novelty nr. 27). De essentie van deze novelty is het reorganiseren van de beschikking over arbeid en machinepark. Bedrijven zouden een speciale vorm van specialisatie kunnen toepassen. Hierbij voert de een arbeidsintensieve taken of taken met speciale machines uit en stelt de ander zijn bijzondere grote apparatuur ter beschikking. Traditioneel bestaat de landbouw uit grotere en kleinere bedrijven. Er was niet het hele jaar door genoeg werk voor handen op de kleinere bedrijven en deze boeren gingen dan werken bij de grotere boerderijen. Nu zou de een wat extra werk kunnen verrichten in ruil voor het gebruik maken van de grotere landbouwmechanisatie van de ander. Deze novelty kent meerdere baten, die niet allen monetair uit te drukken zijn. Een van de voordelen is dat je altijd, ook in slechte tijden, een beroep op elkaar kunt doen. Novelties kunnen „reizen‟ en zijn dus overdraagbaar van het ene bedrijf naar het andere. Maar niet elke novelty zal toepasbaar zijn op alle andere bedrijven of zal gegarandeerd ergens anders slagen. Voor de overdracht van novelties moeten boeren allereerst bij elkaar over de vloer komen. Zo kunnen ze zien hoe anderen te werk gaan en problemen en aanpassingen gezamenlijk bespreken. Swagemakers (2002) stelt dat een uitwisseling van ervaringen alleen nuttig is als er een gelijkgerichtheid over wat „goed‟ is bestaat. De bedrijven moeten enigszins gelijkvormig zijn en gelijke opvattingen delen. Het lijkt logisch aan te nemen dat de overeenkomsten in opvattingen groter is bij twee biologische boerderijen dan bij een biologische boer en een gangbare boer (er vanuit gaande dat het alle vier bijvoorbeeld melkveehouderijbedrijven zijn). Kortom, clusters kunnen het „reizen‟ van novelties bevorderen. 2.6
Neighbour effect
Een cluster van biologische boerderijen kan een stimulerend effect teweeg brengen die bijdraagt aan de groei van een cluster. Dit stimulerende effect wordt het neighbour effect genoemd en wordt door Frederiksen en Langer (2004) besproken. Hun onderzoek behandelt de lokalisatie en concentratie van biologische boeren in Denemarken. Zij zijn van mening dat er veel onderzoek is verricht naar het overstappen op biologische landbouw, maar nauwelijks naar de regionale en lokale distributie van biologische boerderijen en de daarbij betrokken processen. Het onderzoek van Frederiksen en 12
Langer beschrijft de ruimtelijke aspecten van de overstap naar biologische landbouw gedurende de jaren 90. In hun artikel worden enkele andere onderzoeken aangehaald die stellen dat de toegang tot en verspreiding van adviesdiensten kan dienen als een regionale aansporing tot overstappen. De overstap naar biologische landbouw wordt gezien als een complex proces, omdat het gehele landbouwsysteem betrokken wordt. Er is dus complexe en vaak lokale informatie nodig en informatiebronnen zijn zelden voldoende beschikbaar. De local buzz in een cluster (paragraaf 2.2), beschreven door Bathelt, Malmberg en Maskell (2004) kan de overstap dus ten goede komen. De aanwezigheid van andere biologische boeren als informatie bron kan van belang zijn volgens Burton en collega‟s (1999, aangehaald in Frederiksen en Langer, 2004). Er zijn een groot aantal factoren die een rol spelen bij het proces van lokale verspreiding. Het onderzoek van Frederiksen en Langer wijst uit dat de boeren een kleine voorkeur vertoonden voor het overstappen naar biologische landbouw in de gebieden waar aanvankelijk al biologische boeren aanwezig waren. Dit is het neighbour effect en kan gedeeltelijk een verklaring zijn voor de lokale patronen. De tendensen waren echter zwak en dus vereist deze kwestie volgens hen nader onderzoek . Bij het bestuderen van eerdere onderzoeken naar het neighbour effect stuitten Frederiksen en Langer op tegenspraken. Een kwantitatieve enquête wees uit dat slechts 10% van de Denen zich heeft laten beïnvloeden door buren en collega‟s bij de overstap naar biologische landbouw (Directorate for Food, Fisheries and Agri-business, 2001, aangehaald in Frederiksen en Langer, 2004). Uit een onderzoek van Noe (2000) bleek echter dat er wel sprake was van een sterk neighbour effect. Noe (2000) verrichtte een kwantitatief onderzoek naar de ontwikkeling van biologische landbouw in een bepaalde gemeente in Denemarken. Volgens Noe waren er meerdere factoren die aanwijzing gaven tot de aanwezigheid van het neighbour effect. Er was sprake van een grotere lokale, technische en sociale acceptatie. Zo zegt een van de geïnterviewde boeren: “…Then the neighbour effect has played a major role. When more people dare and one can support each other it makes it much easier…”.
In de buurt van clusters, gebieden waar al veel biologische boeren aanwezig zijn, zullen gangbare boeren dus wellicht eerder overstappen op biologische landbouw. Hoe meer biologische boerderijen geclusterd zijn, des te meer gangbare boeren overstappen en des te groter wordt het cluster. Het neighbour effect in acht nemend zou een cluster van biologische boerderijen zelf verantwoordelijk zijn voor de groei van het cluster. Voorwaarde is wel dat er al een cluster bestaat die het neighbour effect teweeg kan brengen.
13
2.7
Hot spot
Nederland heeft een relatief kleine oppervlakte waardoor men zou kunnen stellen dat alle boeren in Nederland neighbours van elkaar zijn. Er is echter niet sprake van één grote cluster van alle biologische boerderijen in Nederland. In onze definiëring van een cluster moet tussen alle bedrijven interactie plaatsvinden met een collectief grotere toegevoegde waarde. Iets dat nog niet het geval is in geheel Nederland. In de toekomst zou Nederland wel één groot cluster kunnen vormen en op mondiaal niveau bekend kunnen staan als hot spot voor de biologische landbouw. Sturgeon (2003) laat met het voorbeeld van Silicon Valley zien dat een cluster een bepaalde reputatie op kan bouwen als een hot spot of place to be voor een bepaalde bedrijfstak. Dit effect versterkt zichzelf en kan ook negatieve gevolgen hebben, maar een bepaald gebied en zijn bedrijfstak kunnen enorm populair worden als gevolg van ruimtelijke concentratie en de externe effecten daarvan in een cluster. Uniek aan biologische landbouwbedrijven is de tijd en arbeid die boeren besteden aan natuurontwikkeling. Het is daarom goed mogelijk dat een cluster van biologische boerderijen aantrekkelijk is voor recreatief gebruik. Darnhofer (2005) laat bijvoorbeeld zien hoe in Oostenrijk biologische boeren nevenactiviteiten als ecotoerisme en landschapsmanagement hebben om hun inkomsten te verruimen.
14
Conclusie In dit onderzoeksverslag zijn de voordelen van clusteren voor biologische boerderijen onderzocht. De definitie van clusters is afgebakend en de wisselwerking die bedrijven hebben is beschreven aan de hand van het model van Gordon en McCann (2000). De voordelen die clusteren kan bieden voor bedrijven zijn specifiek nagegaan voor de biologische landbouw, evenals een aantal andere mogelijke voordelen die aan de hand van artikelen met een sociaalwetenschappelijke invalshoek zijn genoemd. Marshall (1925, aangehaald in Gordon en McCann (2000) geeft drie redenen waarom bedrijven zich in hetzelfde gebied zouden vestigen: de grote pool van arbeid, schaalvoordelen door lokale investeringen (in infrastructuur) en er vindt uitwisseling van informatie plaats. Bathelt, Malmberg en Maskell (2004) beschrijven de buzz die voorkomt in clusters en de informatieuitwisseling in de vorm van global pipelines met andere clusters. Zij stellen net als Porter (2000) dat clusters goede broedplaatsen zijn voor innovatie. Onze veronderstelling is dat deze voordelen terugkomen in de landbouw. Wanneer biologische bedrijven fysiek dichter bij elkaar gelegen zijn, is de uitwisseling van grondstoffen gemakkelijker. We veronderstellen dat transportkosten van grondstoffen omlaag gaan en concurrentie tussen biologische bedrijven zal verhogen. Er zal in een cluster van biologische landbouw een relatief makkelijke uitwisseling van arbeiders komen. Bedrijven in een cluster kunnen zich door collectief te handelen sneller grootschalige investeringen permitteren. Informatieuitwisseling in de vorm van local buzz, global pipelines en novelties zullen de efficiëntie en de innovatie in de biologische landbouw ten goede komen5. Informatie-uitwisseling tussen clusters kan de biologische sector ondersteunen in het zoeken naar oplossingen voor problemen (zoals een onevenwichtige nutriëntenbalans). Een cluster van biologische boerderijen kan een stimulerend effect teweeg brengen die bijdraagt aan de groei van het cluster, wat het neighbour effect genoemd wordt. Het is mogelijk dat Nederland in de loop der tijd een hotspot wordt voor de biologische landbouw. Al met al zal clusteren veel voordelen opleveren voor de biologische landbouw en zullen deze zeker kunnen opwegen tegen eventuele obstakels en nadelen van clusteren. Deze nadelen moeten echter nog wel goed onder de loep worden genomen in vervolgonderzoek. Duidelijk is dat dit geografische concept interdisciplinair toegepast kan worden op andere sectoren en dat het zeer betekenisvol kan zijn voor de groei van de biologische landbouw in Nederland.
5
). In paragraaf 2.4 stellen we wel dat het lastig is na te gaan in hoeverre landbouwbrede innovaties worden veroorzaakt door clusters van biologische bedrijven
15
Literatuur Bathelt, H., Malmberg, A., & Maskell, P. (2004) Clusters and Knowledge: Local Buzz, Global Pipelines and the Production of Knowledge. Progress in Human Geography, Vol. 28:1, p. 31-56. Darnhofer, I. (2005) Organic Farming and Rural Development: Some Evidence from Austria. Sociologia Ruralis, Vol 45:4, p. 308-323. Frederiksen, P. & Langer, V. (2004) Localisation and contration of organic farming in the 1990s – the Danish case. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, Vol. 95:5, p. 539 –549. Gordon, I.R. & McCann, P. (2000) Industrial clusters: Complexes, agglomeration and/or social networks? Urban Studies, Vol. 37:3, p. 513-532. Kerkhoven, M. van (2005) Koehandel, Amsterdam: Uitgeverij Contact. Malmberg, A. (2003), Beyond the Cluster- Local Milieus and Global Connections, In Jamie Peck and Henry Wai-chung Yeung, eds., Remaking the Global Economy, Economic-Geographical Perspectives, p. 145-159. London: Sage Marshall, A. (1925) Principles of Economics. Londen: Macmillan. Noe, E. (2000) The organic network in Lemvig. In: F. Just, ed., Farmers‟ Networking and Sustainable Agriculture in Denmark. National Report with Case Studies, p. 64–79. url op 26/08/2008: http://admwebsrv3a.sdu.dk/mas/Reports/NationalReportDK.pdf Padel, S. (2001) Conversion to Organic Farming: A Typical Example of the Diffusion of an Innovation? Sociologia Ruralis, Vol. 41:1, p. 40-61. Porter, M.E. (2000) Locations, Clusters and Company Strategy. In: G.L. Clark, M.P. Feldman and M.S. Gertler, eds., The Oxford Handbook of Economic Geography, p. 253-274. Oxford: Oxford University Press. Raad voor het Landelijk Gebied (2000), Kansen voor Biologische landbouw. url op 6/09/2008: rlg.nl/adviezen/013/013.html Simmie, J. (2004) Inovation and Clustering in the Globalised Interntional Economy. Urban Studies, Vol. 41:5/6, p. 1095-1112. Staps, S. (2007) Kringlopen sluiten, Korte paper gepubliceerd op website Wageningen UR – url op 4/12/2008: http://www.biologischeveehouderij.nl/Biobieb/PDF/BiologischeKringloop.pdf Stokkers, R., Braker, M., Lenssinck, F., & Waal, B. van der. (2005) Regionale clustering biologische landbouw; Randvoorwaarde voor groei? Research report LEI (Landbouw Economisch Instituut) –url op 6/1/2009: http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2005/6_xxx/6_05_04.pdf Sturgeon, T. (2003) What Really Goes on in Silicon Valley? Spatial Clustering and Dispersal in Modular Production Networks. Journal of Economic Geography, 3, p. 199-225. Swagemakers, P. (2002) Verschil maken. Wageningen: Leerstoelgroep Rurale Sociologie.
Terhorst, P. & Tordoir, P. (2006) The Randstad as a Cluster of Nodes of Global Commodity Chains? A Few Hypotheses. In: W. Salet, ed., Synergy of Urban Networks? European Perspectives and Randstad Holland, p. 49-61. Den Haag: SDU
17