M A A N D B L A D secretaris, maar het geheele bestuur voor den inhoud verantwoordelijk behoort te zijn. De heer Luger maakt bij het volgend punt: verkiezing van een voorzitter, de opmerking, dat het gewenscht zou zijn dat het bestuur van den Kring in Amsterdam was en in Amsterdam dus het centrum van het Kringleven. De heer B o t t e n h e i m meent dat het feit, dat het bestuur in den Haag gevestigd is, gunstig werkt op het prestige van den Kring. Spr. betoogt dat het voor een goede afdoening van zaken remmend werkt, wanneer de leden van het bestuur en vooral van het Dagelijksch Bestuur verspreid zijn. De heer Luger wijst op de weinige kracht, die van het bestuur uitgaat en brengt ter illustratie daarvan de zaakSchröder in herinnering. Wij moeten — zegt spr. — uit de Haagsche sfeer, uit de sfeer van deftigheid en decoraties. De heer B o a s acht het ook wenschehjk, dat het Kringbestuur onttrokken wordt aan de Haagsche invloeden. De Voorzitter erkent, dat de Kring meer en meer op een Haagsche vereeniging gaat gelijken. Wil men dat anders, dan moeten er Amsterdamsche inplaats van Haagsche leden in het bestuur. De heer Schotting, vooropstellend, dat de leiding van den Kring aan geen betere handen kon worden toevertrouwd dan aan die van dên tegenwoordigen voorzitter, acht het toch een bedenkelijk feit, dat voordurend de voornaamste functies in den Kring aan Hagenaars worden toevertrouwd. De verdeeling is zóó willekeurig en zonderling, dat het zelfs kan voorkomen, dat de secretaris geen deel uitmaakt van het Dagelijksch Bestuur. In elke andere vakorganisatie zijn verhoudingen als bij ons onmogelijk, maar we zijn nu eenmaal zulke vereenigings-hottentotten. Het centrum van het journalistische leven is in ieder geval Amsterdam en dat komt in den Kring • niet tot uiting. De heer Derjeu acht het wenschelijk ter Krmgvergadering critiek uit te oefenen op het feit, dat de heer Hans tot vice-voorzitter werd benoemd nog voor het bestuur voltallig was. Bij het punt: verkiezing van een redacteur en plaatsvervangend-redacteur van het Maandblad vindt de heer S c h o t t i n g gelegenheid een woord van scherpe critiek te laten hooren aan het adres van den heer Van der Hout die, als jongmensch in de journalistiek, zich in een polemiek met een man als Dr. Easton hoogst ongepaste uitlatingen veroorloofde. De heer Luger merkt op, dat de heer Hans op dergelijke wijze poogt af te maken ieder, die het niet met hem eens is. Er ontspint zich een discussie over het beleid van den heer Hans als redacteur van het Kringorgaan. Hoewel den arbeid in deze functie waardeerend en hoewel erkennend, dat hij als redacteur van het Maandblad veel en goed werk heeft gedaan, is de vergadering eenstemmig van oordeel, dat Hans het orgaan te veel een Haagsch orgaan maakt en dat hij, zijn best doend het orgaan aantrekkelijk te maken, toch veel bijdragen opneemt, die gevoeglijk gemist konden worden en van Amsterdam en Amsterdamsche aangelegenheden te weinig notitie neemt. De heer S c h o t t i n g , die niet wil onderdoen in waardeering voor het werk van Hans, acht de fouten, die hij maakt, fouten van het systeem. Het is dringend noodig, dat het orgaan ook uit de Haagsche sfeer komt. De heer Luger wijst, ér op dat alles wat men in het jubileums-nummer over de Amsterdamsche journalistiek vernam was een artikel van een der corypheeën, die over de positie van den Amsterdamschen journalist niet anders wist te vertellen, dan dat deze vriendelijk door den hoofdcommissaris van politie wordt ontvangen. Over de positie van de vrouwelijke journalist laat men Mej. Belinfante schrijven, terwijl in Amsterdam twee zeer bekende vrouwelijke journalisten zijn. De heer Fuldauer wenscht scherp geformuleerd te zien dat het werk van Hans wordt gewaardeerd, doch het systeem afgekeurd. De Amsterdammers, die naar de Kringvergadering gaan, zullen trachten de heeren Derjeu en Rogge in de commissie van Beroep voor het Maandblad fe krijgen en als plaatsvervangend redacteur, als protest tegen den heer Van der Hout, een Rotterdamsch journalist. Na nog eenige besprekingen wordt de vergadering gesloten. VAN DEN BROEK.
Haagsche Journalisten-Vereeniging. De financieele toestand van de H. J. V. kan tot mijn genoegen bevredigend heeten. De B. T. O. hebben wel
64 A
eenigen invloed uitgeoefend op de posten drukwerk en zaalhuur, maar gelukkig niet op het ledental. i Januari 1916 bedroeg het saldo f127.20 5 . De inkomsten beliepen in 1917 f 200 (3 achterstallige en 69 van de 72 contriburies over 1917 a f 2.50; benevens een gift van f 20). De uitgaven waren in 1917 f 161.32 (ter besparing van ruimte wordt geen specificatie afgedrukt; der ledenvergadering zal ik echter geen detail besparen). Het jaar 1918 opent dus met een voordeelig saldo van f 127.20 5 -f- f 200 — f 161.32 = f 165.88 s . Drie contributies over 1917 hoop ik nog te innen. Dank zij de hulp van eenige collega's op de verschillende bureau's kwamen de contributies vlot in en konden de inningskosten zeer laag blijven; met vrijmoedigheid zal ik opnieuw een beroep op hen doen. Ten slotte. Een saldo van + f 166 bij de intrede van het nieuwe jaar moge voor onze vereeniging bevredigend zijn, ik zou er toch op willen aandringen de contributie niet te verlagen, ten einde bij voorkomende gebeurtenissen steeds over eenige kasmiddelen te beschikken. Ook het naderend zilveren feest der H. J. V. eischt, naar het mij voorkomt, eer versterking dan verzwakking van het weerstandsvermogen der vereeniging. De Penningmeester, G. POLAK DANIELS. * Gezelliglieidsavond. Op Woensdag 27 Maart a.s. zal de derde en laatste Gezelligheidsavond in dit seizoen plaats hebben in de salons van den Haagschen Kunstkring, Lange Houtstraat 7. Aanvang 8 uur. Bij monde van den voorzitter der jury, collega Frits Lapidoth, zal de uitslag bekend gemaakt worden van de prijsvraag van journalistieke gedichten, voor Kringleden uitgeschreven door de societeitscommissie. Prijzen zijn beschikbaar gesteld door den voorzitter der H. J. V., mr. Van Bolhuis, den voorzitter der jury den heer Lapidoth en door de societeitscommissie. De bekroonde en andere gedichten zullen ten gehoore gebracht worden.
Binnenland. Onze nieuwe Grondwet. 1. De
Kring
vakvereeniging.
Het is ons voornemen, in enkele artikelen de op handen zijnde revisie der Statuten te bespreken. Wij aarzelen niet te zeggen, dat wij dit moment in ons verenigingsleven met opgewektheid en vertrouwen tegemoet kunnen gaan. De Kring heeft meer leden dan ooit. In de enkele maanden van het loopende jaar werden eenige tientallen nieuwe leden aangenomen. Er zijn in onze organisatie teekenen te bespeuren, die op een krachtigen geest en toenemende opgewektheid wijzen. De actie voor duurte-toeslag, hoezeer haar resultaten nog lang niet in alle opzichten bevredigend waren, heeft een goeden indruk gemaakt. De belangstelling voor het orgaan is stellig nooit grooter geweest dan op het oogenblik: ook de critiek is daarvan één der frissche en aantrekkelijke vormen. In verschillende deelen van ons land hebben vakbroeders uit eigen beweging pogingen gedaan, om het ledental te versterken. En nog pas hoorden wij uit de stemmen van bekende mannen, die in het orgaan tot uiting kwamen, dat de Nederlandsche journalistiek en de Kring een goede reputatie bezitten. Dit alles mag ons niet tot voldaanheid stemmen. De handen behooren niet in den schoot, maar aan den ploeg. Maar waarom zouden wij deze gunstige- teekenen moeten verzwijgen, nu wij een belangrijk oogenblik in de geschiedenis van den Kring naderen? O zeker: er bestaat bij velen — ook bij ons — de vaste overtuiging, dat onze vereeniging als vak-organisatie nog niet is wat zij wezen moet. Er is een gevoel, dat het beter kan en beter moet. Maar er is ook een pogen, om in een al te eenzijdige opvatting van des Krings taak alles neer te sabelen en te minachten, wat met een economische actie niet in dadelijk verband staat. Over dit alles spreken wij nader in den loop dezer artikelen.
*
*
*
Het was onze Amsterdamsche collega Paul Derjeu, die ten
M A A N D B L A D vorigen jare schreef, dat de Kring reeds een vakvereeniging is, „omdat de tegenwoordige statuten naar geest en naar letter armslag en ruimte bieden voor elke actie, welke men wil", maar dat de organisatie-vorm wijziging behoeft '). Met deze opvatting hebben wij aanstonds instemming betuigd. 2 ) Het komt minder aan op een radicale wijziging der statuten, dan wel op de gestie van onze vereeniging. De Kring is oorspronkelijk bedoeld als louter een gezelligheids-vereeniging. Tegen deze opvatting is al spoedig verzet gekomen en de bekende motie-Schwartz sprak uitdrukkelijk uit, dat de Kring ook een plicht als vakvereeniging te vervullen had. Dat was zijn economische taak. De vraag nu, of onze vereeniging die. vervult en hoe zij die vervult, hangt niet in de eerste plaats van den inhoud der statuten af. Niemand kan tegenspreken, dat de Kring in dit opzicht in de latere jaren werk heeft gedaan. Of is — om slechts iets te noemen — de enquête naar het vervullen van correspondentschappen door nietjournalisten, geen arbeid van economische beteekenis geweest? En wat was het onderzoek naar de salarissen en arbeidstoestanden in ons vak (waarvan men spoedig wel meer zal hooren) anders dan dat? En de duurtetoeslag-actie? En als het Kringbestuur, wat meermalen gebeurde, opkwam voor de individueele belangen van een collega bij zijn directie, deed het dan ook geen werk van economischen aard? Geen vakvereenigings-arbeid ? Nogmaals: wij kunnen in dit opzicht meer doen, maar met alle kracht betwisten wij, dat dit deel van haar taak door onze vereeniging zou zijn verwaarloosd. Wij moeten hier wel een woord van persoonlijken aard invoegen. Want er is in de laatste weken, een stem gehoord, die het doet voorkomen of wij persoonlijk nog overtuigd moeten worden voor de waarheid, dat de Kring vakvereeniging dient te zijn. Wij hebben er steeds voor gevochten. Toen wij acht jaar geleden voor de eerste maal in de redactie van het orgaan gekozen werden, hebben wij ons standpunt in dit opzicht dadelijk afgebakend. Het worde ons veroorloofd, een deel over te nemen uit het artikel „De Kring als vakvereeniging", dat wij toen geschreven hebben. 3) Hier is het: „Moet het als vaststaand worden aanvaard, dat de Kring in economischen zin geen vakvereeniging kan zijn ? Zooals dit oordeel hier in vollen omvang en met groote beslistheid door onzen geachten collega (den heer Elout) wordt uitgesproken, kunnen wij het niet onderschrijven. Wel degelijk kunnen zich in ons vak quaesties voordoen en conflicten tusschen werkgever en werknemer, economisch principieel gelijk aan die in elk ander vak; en wanneer ze zich in het vak voordoen, dient het noodzakelijk gevolg ervan veelal te zijn, dat ze in de vakvereeniging hun weerklank, hun oplossing vinden. Dat dit thans niet zoo is in den Kring bewijst geenzins, dat het niet zoo zou kunnen zijn. Is het behandelen van een ontwerp-Arbeidscontract, van een ontwerp-Bemiddelingsraad reeds niet de aanwijzing van het feit, dat onze Kring wel degelijk in economischen zin het karakter van vakvereeniging dragen kan? Wij geven aanstonds toe, dat een vakvereeniging van journalisten zich af en toe in zeer bijzondere omstandigheden zal bevinden, dat de voorwaarden, om den Kring meer en meer vakorganisatie te doen zijn, veel moeilijker te vervullen zijn dan in andere vereenigingen maar dat hij met deze principieel volmaakt zal moeten verschillen, dat kunnen wij niet inzien. Er is wel eens de opmerking gemaakt, dat onze journalisten-organisatie daarom geen vakvereeniging kan zijn, wijl het sterkste wapen in den economischen strijd, de staking, door haar niet zal kunnen worden gehanteerd. Zonder dit laatste toe te stemmen (wij gaan er thans niet op in), zouden wij alleen willen zeggen, dat zelfs al ware het juist, de Kring daarom toch wel een goede vakvereeniging kan zijn. Durft men de consequentie aanvaarden, dat een bepaalde categorie arbeiders (b.v. die in openbaren dienst) wien het recht van staking bij de wet werd ontnomen, reeds daardoor alleen nimmer een goede, zuivere vakvereeniging zullen kunnen vormen ? Laat men zich toch niet al te lijdelijk neerleggen bij den toestand zooals die thans is. Laat men zich liever meer en meer doordringen van de waarheid, dat ook de overgroote meerderheid in zeer afhankelijke positie verkeert, principieel gelijk aan die van alle andere arbeiders, dat ook in ons vak de arbeidsvoorwaarden vaak zóó zijn, dat een zoo sterk mogelijke vakvereeniging noodzakelijk is. Wij voor ons beantwoorden de vraag, of de Kring vakvereeniging in economischen zin kan zijn, met het doel de arbeidsvoorwaarden der vakgenooten zooveel mogelijk te verbeteren, in principe bevestigend, ook al zouden we de wetenschap hebben, dat sommige strijdmiddelen hem ontbreken maar dan leggen wij terdege den nadruk op een zeer ruime opvatting van het begriparbeidsvoor-waarden. Want gelijk „het vakvereenigingswezen niet beoordeeld mag worden naar zijn resultaten in het verbeteren van de positie eener bepaalde groep werklieden op een bepaalden tijd", (de Webbs, Theorie en practijk van het Britsche vakver') ) 3 ) J
Maandblad Maandblad Maandblad
228, 5 Sept. 1917229, 19 Sept. 1917. 126, Aug. 1910.
65
eenigingsivezen, II, 656), zoo zouden wij ongaarne zien, dat de Kring enkel en alleen werd beoordeeld naar hetgeen hij te verbeteren wist in de materieele arbeidsvoorwaarden der vakgenooten. Wij zouden echter den heer Elout willen vragen of hij, blijvende bij zijn ter jongste vergadering uitgesproken meening, althans niet van oordeel is, dat de Kring, zooal geen zuivere vakorganisatie, dan toch zeker meer vakvereeniging kan worden dan hij thans is; dat de vakbelangen, de toestanden, de arbeidsvoorwaarden meer dienen te worden besproken, dan tegenwoordig."
Deze opvatting, acht jaar geleden geuit, geeft nog volkomen ons standpunt van het oogenblik weer. Ons doel is thans dit: om den Kring in staat te stellen zijn taak als vakvereeniging behoorlijk en zuiver en zooveel mogelijk te doen verrichten, moet hij organisatorisch worden gezuiverd van een aantal belemmerende bepalingen, die zijn karakter als vakvereeniging vertroebelen en dubbelslachtig maken.
* Zijn taak als vakvereeniging. Hier hebben we de groote vraag, het groote, aantrekkelijke woord. Vakvereeniging. De ontwikkeling der maatschappelijke toestanden heeft er toe geleid, dat we onder vakvereeniging meer en meer zijn gaan verstaan een organisatie met een uitgesproken economisch karakter en een uitgesproken materieel doel. Welnu, in dit loket kan de Kring niet zonder meer worden geschoven. Onze taak laat zich in twee groote hoofdzaken splitsen: zij is eenerzijds stoffelijk economisch, anderzijds geestelijk en ideëel. Ziedaar onze roeping. De Timmerlieden-Bond, de Üiamantbewerkers-Bond, de Bond van Postambtenaren enzoovoorts, werken hoofdzakelijk, zoo niet alleen, voor de economische verheffing hunner leden. Een mooi doel. Maar wij kunnen onze taak niet zoo begrenzen. In de eerste plaats missen wij, wat zij allen hebben: volkomen gemeenschap van belangen. Wij, journalisten, hebben met elkander zeker bepaalde minimum-eischen gemeen en die kunnen we stellen, desnoods afdwingen, maar op die basis van minimum-eischen ontwikkelen zich de toestanden, de salarissen, de arbeidsvoorwaarden in ons vak zoo verschillend, en hangen zij zoo samen met onze persoonlijke geschiktheid en met de bladen waaraan wij werken, dat wij de waarheid onder de oogen moeten zien: een sterke belangen-gemeenschap, die ons reeds daardoor alleen bindt en tot solidariteit prikkelt, is er bij ons niet. Men haalt dikwijls, om het slappe karakter van den Kring aan te toonen, andere vakvereenigingen als voorbeeld aan. Gelooft men nu werkelijk, dat die organisaties in wezen en beginsel zooveel beter zijn dan de onze? de leiding zooveel krachtiger? de besturen zooveel intelligenter? Weineen, maar zij hebben iets dat ons ontbreekt: een volkomen, scherp-begrensde gemeenschap van belangen. De posities van de leden dier vereenigingen gelijken op elkander als krakelingen. Dit maakt, dat men concrete, duidelijk-aangegeven eischen kan stellen. Eén zoo'n lid is het type van allen en zoo komt de vakvereeniging tot een natuurlijke kracht en tot voor alle leden gelijke eischen. Bij ons is het anders. Wij hebben zulk een scherpe uniformiteit van belangen en positie niet. Dit is de natuurlijke reden, dat wij als vakvereeniging niet zoo krachtig kunnen zijn als andere. En dan komt daarbij dat wij, in onderscheiding van die andere organisaties, bovendien nog hebben op te komen voor geestelijke en ideëele belangen, die ons den plicht opleggen zooveel mogelijk de journalisten allen onder ons vaandel te verzamelen. De vrijheid der pers is daarvan wel het voornaamste. Deze belangen zijn belangen van ons vak en ons beroep, maar tevens belangen van ons gansche volk. En terwijl onze stoffelijke belangen zeer uiteenloopen, terwijl tusschen het jonge, onbekende verslaggevertje en den hoofdredacteur met een gevestigden naam zeer vele variëteiten zich bevinden met zeer verscheiden posities, hebben wij die geestelijke belangen allen zonder onderscheid gemeen. Hierin ligt een aanwijzing om ons karakter als economische vakvereeniging theoretisch en statutair niet uit te buiten en op de spits te drijven ten koste van die andere, ideëele belangen. Als daar ergens door de militaire overheid een blad wordt geschorst, moet het protest van ons bestuur kunnen zijn: een protest van de Nederlandsche journalisten. Er is alles aan gelegen, om zooveel mogelijk de Kring te laten blijven de representante van alle dagbladschrijvers. Wij zeggen: zooveel mogelijk. de zaak niet al te zeer toespitsen. mag onzen economischen arbeid satie-vorm niet in den weg staan. de grens getrokken moet worden,
Want ook hier mogen wij Ons representatief karakter en onzen zuiveren organiDe vraag is nu maar waar om te zorgen dat wij zoo-
M A A N D B L A D
66
veel mogelijk vakvereeniging zullen zijn, zonder andere belangen te schaden, en omgekeerd. Wij komen er nader op terug. Maar het bovenstaande zal men bij de herziening der statuten in het oog moeten houden.
De Amsterdamsche geest. Op de algemeene vergadering van den Kring is een zekere ontstemming bij de Amsterdammers aan den dag getreden. En, blijkens het in dit nummer opgenomen verslag van de vergadering hunner plaatselijke vereeniging, is men daar nog heel wat ontevredener geweest. Laat ons eens zien. De Kring is te Haagsch — zegt men — en het orgaan is te Haagsch. Over den Kring zullen wij thans-weinig zeggen. Het verbaast ons alleen, de heeren Schottmg en Heimer bij de klagers aan te treffen: het is ons niet bekend dat zij ooit op een andere plaats (b.v. in het Kringbestüur) in dien geest hebben gesproken en getracht hebben verbetering te brengen. Wat de heer Schotting meedeelde, n.1. „dat het zelfs kan voorkomen, dat de secretaris geen deel uitmaakt van het Dagelijksch Bestuur" (een reden voor hem om van „vereenigings-hottentotten" te spreken) is bovendien onjuist. Art. 9 van het Bestuursreglement schrijft gebiedend voor, dat de secretaris te allen tijde lid van het Dag. Bestuur is. De heer Schottmg had het hier dus mis. Wij bepalen ons hier verder echter tot het Maandblad. Het is te Haagsch! zeggen onze Amsterdamsche vrienden. Wij hebben echter tevergeefsch gezocht naar een nadere aanduiding van deze klacht en naar concrete voorbeelden. De heer Schotting sprak van „de Haagsche sfeer", de heer Boas van „Haagsche invloeden". Maar aan zulke algemeenheden hebben wij niets. Men moet ons aanduiden waarinde fout zit. Niet kwalificeeren, maar argumenteeren. Maar wacht, daar is de heer Luger, onze vurige vriend, en hij waagt een moedige poging om den draak iets dichter te naderen. Hij spreekt van „een sfeer van deftigheid en decoraties". Deftigheid: en de redacteur voelt zich eenigszins wonderlijk te moede. Hem zijn in z'n leven al vele verwijten gedaan, maar . hij heeft nog nooit vernomen dat hij aan te veel deftigheid mank gaat. En decoraties: hier moet een eerlijke biecht staan. De redacteur wandelt zomers dikwijls met z'n kinderen op Scheveningen. Op den boulevard staat een schiettent. en z'n jongens hebben hem al dikwijls gevraagd, om nu toch eens, oud-landstormer als hij is, het vuurroer ter hand te nemen en een medaille te winnen. ïot-nog-toe is hij voor de verleiding bezweken, maar hij kan niet waarborgen, dat hij dezen zomer niet zal pogen zulk een decoratie te veroveren. Hier heeft de heer Luger dus kans gelijk te krijgen. Overigens echter brengt zijn „sfeer van deftigheid en decoraties" ons niet verder. Maar wat dan? Wij weten het waarlijk niet, en zoolang onze Amsterdamsche vrienden zich niet wat precieser uitdrukken, kunnen wij niet ontdekken, waarom wij van het orgaan een Haagsch orgaan maken. Maar te deksel: ook hier heeft de heer Luger de koe bij de horens pogen te pakken. Hij wees er op het jubileumsnummer, waarin te weinig over en door Amsterdammers was geschreven, en hij zei: de redacteur heeft mej. Belinfante over „de vrouw en de journalistiek" laten schrijven en dat terwijl' er in Amsterdam „twee zeer bekende vrouwelijke journalisten" zijn. Ook hier liep het paardje Luger wat te hard van honk. Aan één van die „twee zeer bekende", namelijk mej. Zuikerberg, heeft de redacteur vriendelijk verzocht om een bijdrage. Zij beloofde die, maar zij stuurde niets. Is dat soms de schuld van den redacteur? En verder hebben wij ook nog om bijdragen gevraagd aan den Amsterdammer J. J. de Roode en den Amsterdammer J. H. Rössing, die aan ons verzoek echter wegens tijdgebrek niet konden voldoen. Schuld van den redacteur? Ten overvloede: het jubileums-nummer werd samengesteld naar aanleiding van een Amsterdamsch initiatief, de oprichting van een Amsterdamsche vereeniging en bevatte het portret van een Amsterdammer. En wat de redacteur in het jubileums-nummer over den Haagschen journalist schreef, heeft juist in den Haag hier en daar ernstige ontstemming gewekt: men meende dat hij te veel door een Amsterdamschen reportage-bril had gekeken. Wanneer men nu zegt, dat wij te weinig aandacht aan Amsterdam schenken, kunnen wij dat verwijt, gezien al het bovenstaande, kalm naast ons neerleggen. Wij noodigen onze Amsterdamsche vrienden met aandrang
uit, hun klacht nader te motiveeren. Zij beschikken over het Maandblad en de redacteur wil gaarne van hen hooren, waarom hij te veel Haagsch en te weinig Amsterdamsch is. Hij kan er dan z'n voordeel mee doen en wat meer Amsterdamschen geest in het blad brengen. Maar dan moet men niet in vage termen spreken van een Haagsch orgaan, van Haagsche invloeden, van een Haagsche sfeer, maar duidelijk en concreet aantoonen waar de fout zit. Wij wachten.
utrecht en Arnhem. Het Utrechtsche conflict heeft thans een betreurenswaardig gevolg gehad. Men weet hoe de situatie het laatst stond. Het Kringbestüur had bemiddeling aangeboden en beide partijen verzocht, in zijn midden te verschijnen. De vereeniging „De Utrechtsche Pers" kwam, de hoofdredacteur van het Vtrechtsch Dagblad weigerde, op grond van allerlei overwegingen, die het Bestuur met als juist kon erkennen. Voor zoover, op grond van al het gebeurde, het Bestuur het conflict beoordeelen kon, kwam het tot een conclusie die voor de plaatselijke organisatie gunstig was. Wat doet deze nu ? Zij heeft geantwoord met een afscheiding van den Kring. Zij heeft het contact tusschen zich en de centrale journalistieke vereeniging verbroken. Waarom? Het wordt ronduit gezegd: om tegenover het Utrechtsch Dagblad zoo sterk mogelijk te staan, wil de vereeniging voortaan ook niet-Knngleden toelaten. Zoolang zij aangesloten is, kan zij dat niet. Daarom scheurt zij zich ai'. Tegen dit optreden moet een woord van krachtig protest ons uit de pen. Wat de Utrechtsche vereeniging hier doet, beteekent niet alleen dat zij voortaan ook nut-Kringleden zal opnemen, maar tevens, dat allerlei personen die met tot de bona-fide journalisten behooren (en die zijn er vooral in Utrecht heel wat) de deur tot de organisatie voortaan open zullen vinden en misschien zelfs op het eerste plan komen. Het is de plicht van een aangesloten vereeniging, om hen, die geen deel van den Kring uitmaken, daartoe te brengen en aldus voor hen den weg te banen tot de plaatselijken organisatie. In Utrecht echter heeft men nu collectief den band met den Kring slapper gemaakt. Dit kan niet anders dan tot schade strekken van de journalistiek en wij betreuren in hooge mate, dat men gemeend heeft dit besluit te moeten nemen. Van den heer Vinkesteijn dien wij in het Kringbestuur vroeger hebben leeren kennen en waardeeren, hadden wij met verwacht dat hij als president aan deze beweging steun zou verleenen. Wat ons in Utrecht ontviel, zal ons wellicht in Arnhem worden teruggegeven. Onze Arnhemsche vrienden hebben een vereeniging opgericht, en wij hopen deze spoedig zich bij den Kring te zien aansluiten. Reeds thans roepen wij de organisatie in Gelre's hoofdstad van harte een woord van welkom toe. Wij spreken de wensch uit, dat het verenigingsleven in Arnhem den band tusschen de vakgenooten zal versterken en hen nader zal brengen tot den Kring. Reeds hebben verschillende Arnhemsche journalisten, die nog geen Krmglid waren, zich als zoodanig opgegeven. Zoo snijdt het mes van twee kanten. Bracht Utrecht ons een groote teleurstelling, Arnhem zal ons het verlies vergoeden.
Dr. J. A. Nederbragt. Op den afgeloopen Maandag, 18 Maart, stond de eerste promovendus in het gebouw der Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam. johan Alexander Nederbragt. Was dit feit op zich zelf al van eenige beteekenis, voor ons, krante-menschen, had het nog iets heel bijzonders. Want die eerste promovendus was een journalist. Collega Nederbragt, de Kameroverzichtschrijver van De Standaard, heeft te midden van .zijn journalistieken en publicistischen arbeid gelegenheid gevonden tot ernstige studie. In 1910, reeds journalist zijnde, deed hij examen middelbaar onderwijs staatswetenschappen en een jaar later staatsrecht. Het gaf hem toegang tot verschillende inrichtingen van middelbaar onderwijs, waar hij werkzaam werd gesteld. Tevreden was hij nog niet. In den vroegen morgen, vóór hij zijn eigenlijke dagtaak aanving, bleef hij met energie zich aan zijn studie geven, en nu Maandag werd de kroon gezet op zijn vlijt: hij verdedigde in Rotterdam's Hoogeschool,
M A A N D B L A D
ter verkrijging van den g r a a d van d o c t o r in de h a n d e l s w e t e n s c h a p , zijn proefschrift Penetration Pacifiqite in China. N e d e r b r a g t heeft dit mooie resultaat bereikt zonder ophef, z o n d e r vertoon. Stilletjes is hij altijd zijn weg g e g a a n , trouw bleef hij i m m e r ook zijn werk als j o u r n a l i s t d o e n . O p onze v e r g a d e r i n g e n zagen wij h e m niet dikwijls: wij v e r g e v e n het hem nu van g a n s c h e r h a r t e . Zooals de H a n d e l s h o o g e s c h o o l zelf een t o o n b e e l d is van de o p s t u w e n d e energie in R o t t e r d a m ' s stadsleven, van de zucht n a a r w e t e n s c h a p te m i d d e n v a n h a n d e l en g e l d - v e r d i e n e n , zoo was de eerste p r o m o v e n d u s een blijk van wat g e e s t k r a c h t en talent v e r m o g e n , ook al wordt m e n d o o r dagelijkschen arbeid van a n d e r e n a a r d in beslag g e n o m e n . • D e n j o n g e n doctor, n a m e n s den heelen K r i n g een woord van o p r e c h t e b e w o n d e r i n g en een hartelijke g e l u k w e n s e n .
In Memorian B. Blok. I n d i e n de J o o d s c h - g o d s d i e n s t i g e voorschriften zich er niet tegen h a d d e n verzet, dat den eersten d a g van P u r i m o p d e n d o o d e n a k k e r werd g e s p r o k e n , zou ik zeker aan de plaats, waar zijn stoffelijk hulsel ter ruste gelegd werd, h e b b e n getuigd van mijn ^hoogachting voor mijn o u d e n vriend en l e e r m e e s t e r en van 'de d a n k b a a r h e i d , die ik zijn n a g e d a c h t e n i s mijn leven lang zal t o e d r a g e n . H o e heeft hij mij g e s t e u n d en b e m o e d i g d , toen ik d e eerste wankele s c h r e d e n zette o p het niet steeds m e t rozen bezaaide p a d der j o u r n a l i s t i e k ; hoe heeft zijn vrien- • delijk, o p b e u r e n d w o o r d d e s c h r i j n e n d e w o n d e n gezalfd, ijs den b e g i n n e door d e d o o r n e n o p mijn weg steeds opnieuw opengereten. En het is mij een g r o o t e v o l d o e n i n g , dat ik h i e r v a n heb m o g e n g e t u i g e n , toen Blok o n d e r g r o o t e belangstelling zijn 7o e " verjaardag m o c h t vieren, o n g e b o g e n nog van lichaam en geest, zoodat wij m o c h t e n v e r w a c h t e n , hem n o g vele j a r e n in ons m i d d e n te zien. 't Heeft helaas niet zoo mogen zijn. D e m a n , wien ik zooveel te d a n k e n h e b , rust nu voor altijd in het kille graf. A a n zijn g a v e n als journalist h e b b e n meer b e v o e g d e n d a n ik r e c h t doen w e d e r v a r e n . M a a r één verzuim, daarbij gepleegd, ineen ik niet o n h e r s t e l d te m o e t e n l a t e n . Vergeten is toch de belangrijke t a a k , die hij j a r e n lang met eere heeft vervuld, als c o r r e s p o n d e n t voor I n d i s c h e b l a d e n . Slechts wie zelf h e t o n g e ë v e n a a r d intensieve werk heeft verricht, van d e I n d i s c h e d a g b l a d p e r s dag in dag uit op snelle en b e k n o p t e wijze telegrafisch in te lichten, kan beseffen, welk een reuzena r b e i d de j a r e n lang door h e m verzorgde t e l e g r a m m e n d i e n s t is geweest. O u d e vriend en leermeester, w i e u ook moge zijn vergeten, ik zal u i m m e r met d a n k b a a r h e i d blijven g e d e n k e n ! FREDERIKS.
Indie. De Pers in Indië O n d e r den titel „ A l s ik G. G. w a s " heeft collega H . T e r s t e e g in het Soerabayaasch Handelsblad eenige artikelen g e s c h r e v e n , waaraan wij het volgende o n t l e e n e n : "Kennisgeving van wat in de pers wordt geschreven, acht ik den" eersten plicht van een bestuurder, niet om maar klakkeloos te aanvaarden, wat het best met de eigen inzichten strookt, maar om de argumentatie critisch te overdenken, haar te toetsen aan de ambtelijke opvattingen en deze wederkeerig te beoordeelen naar den maatstaf van de openbare meening. Als ü . G. zou ik een verwoed krantenlezer zijn. Natuurlijk kan men niet alle bladen, Europeesche zoowel Inlandsche en Chineesche. van het eerste woord tot den laatsten regel lezen en gelukkig is dat ook niet noodig. De geschiedenis van de op zonderlinge wijze verdwenen en teruggevonden briljanten kan de landvoogd laten rusten en nog vele andere bijdragen eveneens. Maar zijn aandacht moet worden gevestigd op alles, wat voor den regeerder van belang is. Zoolang de Indische pers er nu voor staat, zou de lezing geen onverdeelde bevrediging geven. Te veel zaken van algemeen belang worden geheim behandeld, te veel voor richtige beoordeeling noodwendige bijzonderheden worden den journalisten onthouden. Het onafwendbare gevolg daarvan is, dat zij niet kunnen geven wat noodig is te welen daar, waar de stem van het volk slechts uiterst zwak doordringt. Zij kunnen het publiek niet voldoende inlichten, zijn oordeel niet leiden en dientengevolge boeten hunne, adviezen en hun critiek belangrijk aan beteekenis in. Door de pers tot zijn vertrouwde te maken, dient de Gouverneur Generaal zijn eigen belang en dat van het land, dat hij besturen moet, tevens. De In-
67
dische pers heeft als vertrouwelinge een slechten naam. Een landvoogd die deze pers in zijn vertrouwen zou willen nemen, dienaar zou willen inlichten omtrent alle bestuursdaden en bestuursplannen, zelfs, die welke nog niet voor publicatie vatbaar zijn, zou door ambtelijk Indie rijp worden verklaard voor een plaats in Soember Porrong. Toch zou ik dit aandurven, omdat ik overtuigd ben, dat de Indische pers niet zoo slecht is, als zij zich voordoet aan wie de taak der pers nooit hebben begrepen en niet spoedig zullen begrijpen. Bewijs voor deze stelling is niet te leveren, maar evenmin het bewijs voor de tegenovergestelde bewering. De pers heeft hier nooit vertrouwen genoten, zij heeft steeds de bronnen van volledige inlichting gesloten gevonden met het tergende opschrift „geheim", een argument, dat haar menschelijke nieuwsgierigheid onweerstaanbaar drong tot onbevoegd neuzen op ongeschikte plaatsen. Hef dat „geheim'" voor haar op en de even menschelijke eigenschap aan de bescheidenheid zal zich nog sterker doen gelden dan te voren de nieuwsgierigheid. De ervaring van een veeljarige werkzaamheid bij de dagbladpers heeft deze waarheid voor mij tot een axioma gemaakt. Van den Gouverneur-Generaal, die de pers niet kent, mag niet verwacht worden, dat hij haar zonder meer aanvaardt. Maar hij 'zou zichzelf kunnen overtuigen door een proef. Indien zij goed wordt genomen, zou zij ongetwijfeld een bron van aangename verrassingen worden. Een enkele teleurstelling zou wellicht niet uitgesloten zijn, waaide ouder den druk van het geheim opgevoede Indische pers wellicht niet dadelijk volkomen het juiste midden zou weten te houden; maar de regeering houdt een teugel, die zelfs den koppigsten muilezel vermag te bedwingen, en, wat haar grootste voordeel is, zij kan dien toom doen aanleggen aan den wederspannigen enkeling door de persgemeenschap zelve. Dit denkbeeld eischt nadere verklaring. De slechte verstandhouding tusschen sommige journalisten in-Indië is meestal slechts in schijn een uitvloeisel van persoonlijke antipathie, maar spruit in wezen veel meer voort uit gemis aan'een belangengemeenschap. Het eigenbelang van de courant treedt te scherper op den voorgrond, naarmate het gemeenschappelijk belang van de pers sterker op den achtergrond wordt gedrongen. Zulk een gemeenschappelijk belang is het ontvangen van gelijke voorlichting van regeeringszijde door alle bladen, voorlichting zonder nevenbedoeling, met als eenigen opzet den wensch, om publieke bespreking van bestuursdaden en regeeringsdaden uit te lokken. Indien van ambtelijke zijde inlichtingen worden verstrekt, geschiedt zulks bijna altijd met nevenbebedoelingen, zij het dan slechts om verdediging of aanbeveling, dan wel bestrijding of veroordeeling van een maatregel te verkrijgen. De keuze van het orgaan, dat met de inlichting wordt bevoorrecht boven de rest van de pers, wordt in de voornaamste plaats bepaald door persoonlijk inzicht of persoonlijke ijdelheid. Zulk een voorlichting wekt wantrouwen en schept ongenoegen. Gelijke en spontane voorlichting van alle bladen zou voor de pers een belangengemeenschap doen geboren worden, die vanzelf het persoonlijk element in de polemiek op den achtergrond zou doen treden en dus een meer vruchtbare bespreking van de openbare zaak zou bevorderen. Spontane en gelijke voorlichting kan enkel uitgaan van de centrale regeenng, d. i. van den Gouverneur-Generaal. Wijl hem de tijd ontbreekt, om de dagelijksche inlichting persoonlijk te geven, moet daarvoor een orgaan worden geschapen, dat het volle vertrouwen moet genieten, zoowel van de regeering als van de pers. Het officieele persbureau, dat vroeger ingesteld is geweest, was tot mislukking gedoemd, omdat de leiding daarvan in ondeskundige handen was, zoodat de pers, hoezeer den goeden wil erkennende, niet haar volle vertrouwen kon stellen in dit bureau. De persdienst! dien ik mij denk, moet komen te staan onder leiding van een ervaren journalist, liefst aangewezen door de pers zelve, of althans benoemd uit een door haar op te maken voordracht. Uiteraard zal deze journalist ambtenaar moeten worden, wat geen bezwaar oplevert, indien zijn journalistiek verleden borg staat, dat hij niet tot het bureaucratisme zal vervallen, maar bovenal, ook in zijn ambtelijk werk, in de eerste plaats journalist zal blijven. Als journalist kan hij het vertrouwen hebben van zijn collega's als ambtenaar, dat van de regeering. Zijn positie moet onafhankelijk zijn van de rest der ambtelijke wereld, rechtstreeks ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal. Zijn taak is, aan de couranten de inlichtingen te geven, die zij noodig hebben, dan wel vragen. Hij moet, bij wijze van spreken, evengoed op de hoogte van de regeeringszaken zijn als de Gouverneur-Generaal en hij zal diens raadsman zijn ter zake van alle publicaties door de pers. Hij moet er voor kunnen instaan, dat de bladen de als officieel gewaarmerkte regeeringsmededeelingen ongewijzigd opnemen en slechts buiten den tekst der mededeeling commentarieeren, hij heeft zich garant te stellen, dat wat, tot zuiverder beoordeeling van een zaak, ouder geheimhouding wordt medegedeeld, niet zal worden gepubliceerd, noch doorzichtig aangeduid. Hij moet de bezorger zijn van aanwijzingen omtrent plannen van de regeering, waarover het gewenscht wordt geacht een publieke beoordeeling uit te lokken, alvorens ze vasteren vorm krijgen. Hij moet een organisatie stichten, die alle diensttakken omvat, die zich geheel buiten de eigen reportage der couranten houdt, maar niettemin zijn dienst maakt tot het centrum van de „officieele reportage", d.w.z. hij mag nooit een courant bemoeilijken in het zelf opsporen van nieuws, maar moet al het officieele nieuws door zijn handen laten gaan. Een onmogelijke taak, gezien de verhoudingen in de Indische pers? Geenszins, mits slechts de leider van den officieelen persdienst het volle vertrouwen geniet van zijn particuliere collega's. Mocht er onder hen wellicht een enkele zijn, die opzettelijk de vrijwillig aangegane overeenkomst schendt, bijvoorbeeld door te publiceeren wat onder geheimhouding is medegedeeld, dan heeft hij het in de hand te straffen met inhouding van inlichtingen en het zal wel nooit voorkomen, dat hij deze straf moet opleggen zonder algemeene instemming van de collega's die het verdrag hielden, vooral niet wanneer hij door kracht van argumenten dwaze geheimoplegging weet te voorkomen.
M A A N D B L A D
68
Naast dezen officieelen persdienst, zou ik als G. G. veel persoonlijke aanraking zoeken met de Indische journalisten, Ik stel mij voor, dat veelvuldige wisseling van gedachten met deze mannen, wier dagelijksche taak het is de verschillende levensuitingen op te merken en te bestudeeren, mij zou vrijwaren voor verstarring in ambtelijken sleur, voor buitensluiting van den tot daden opwekkenden invloed van het volle leven. Een paar gezellige gemeenschappelijke maaltijden scheppen zonder twijfel een betere verstandhouding dan kolommen lange preeken. Een goede tafel maakt de tongen los ; ik stel mij voor, dat ik daarbij andere, en zouder twijfel nieuwe inzichten wekkende, beschouwingen zou hooren, dan in droge ambtelijke rapporten en adviezen kunnen worden nedergelegd."
Personalia en Berichten. Binnenland: — D e heer S. Bruysten was 15 M a a r t j . 1 . 1 2 % j a a r b o n d e n a a n De Residentiebode. De president-commissaris K o l k m a n , de directeur-uitgever de heer Sinkel en de Smit n a m e n s de redactie en de a d m i n i s t r a t i e spraken toe en b o d e n g e s c h e n k e n aan.
verMr. heer hem
E e n d e r b e k w a m e chefs v a n d e n b u i t e n l a n d s c h e n dienst bij h e t Nederlandsch Telegraaf agentschap, de heer J. L. N o v a , die bij al zijn p e r s b r o e d e r s b e k e n d staat als een vriendelijk en h u l p v a a r d i g collega, zal op 1 April zijn zilveren j u b i l e u m h e r d e n k e n als journalist. Wij vestigen (zegt h e t Handelsblad) d a a r o p d e a a n d a c h t , overtuigd, d a t het den heer N o v a niet aan belangstelling op zijn feestdag zal o n t b r e k e n . Collega B e r n a r d C a n t e r , h o o f d r e d a c t e u r van HollandExpress, deelt in zijn blad m e d e , d a t hij v r u c h t e l o o s g e t r a c h t heeft een toegangsbewijs voor de o p e n i n g d e r J a a r b e u r s te krijgen. D e heer G r a a d t v a n R o g g e n weigerde. D e heer C a n t e r ging d a a r o p n a a r U t r e c h t , m a a r w e r d niet o n t v a n g e n . T o e n riep hij d e b e m i d d e l i n g v a n den K r i n g v o o r z i t t e r i n : deze schreef en seinde n a a r U t r e c h t , m a a r ook vruchteloos. H e t motief w a s : g e b r e k a a n r u i m t e . D e heer C a n t e r ging d a a r o p z o n d e r k a a r t n a a r U t r e c h t . -„Wij p a s s e e r d e n " — schrijft hij — „alle controles, g e w a p e n d m e t niets d a n ons eerlijk gezicht." O p de j o u r n a l i s t e n t r i b u n e bleek n o g volop r u i m t e beschikbaar. T o t r e d a c t e u r - b i n n e n l a n d van Het Vaderland is b e n o e m d de heer F . F . F r e d e r i k s van het Correspondentiebureau, in wiens plaats a a n dit b u r e a u is b e n o e m d de heer H . H . j . van d e Poll uit A p e l d o o r n . — A a n den k o p v a n h e t vorig n u m m e r van h e t Maandblad s t o n d d o o r een zetfout n u m m e r 140. H e t moest 240 zijn. In een artikeltje „ W a a r o m de k r a n t zoo d u u r i s " wijst Het Volk er op, d a t de V e r e e n i g d e K o n i n k l i j k e Papierfab r i e k e n der firma van G e l d e r over 1917 een d i v i d e n d van 15 o/0 k o n d e n u i t k e e r e n (tegen 12 °/ 0 in 1916), en zulks n a f 928.000 te h e b b e n afgeschreven (tegen 8 ton in 1916) en f 200.000 te h e b b e n gevoegd bij h e t reserve-kapitaal.
Mozaïek. B. B 1 o k. f — In Stad en Land heeft collega D. Hans een artikel geschreven over den overleden nestor der Haagsche journalistiek Benjamin Blok. Ziehier een enkel citaat: „Niet minder dan ongeveer 4500 vergaderingen van het parlement woonde hij bij en 17 verschillende kabinetten zag hij de teugels van het bewind in handen nemen. 17 van de 25, die we er na 1848 hebbeu gehad. Deze paar simpele cijfers toonen, hoe Blok een stuk van de meest belangwekkende historie van ons land en ons volk heeft meegemaakt. Vele generaties van politici heeft hij zien komen en gaan. Beneden hem, aan z'n voeten, bruischte en kookte en schuimde de zee van de politiek, speelden de golven hun wisselend spel. Hij zag ministeries en ministers omverwerpen, hij zag Kamerleden bij bosjes verdwijnen — hij zélf zat er als de onafzetbare uitverkorene van het volk: een rots in zee. Hem kon de politiek niet wegspoelen. Het is duidelijk, welk een ontzaglijke wetenschap van feiten Blok aldus verzamelen kon, en bovendien, hoe hij veel wist dat men in de officieele geschiedboeken van ons land nooit vinden zal. Rengers heeft in z'n prachtig werk onze officieele parlementaire geschiedenis beschreven. Als Blok het eens had gedaan van den officieuzen kant, als hij zijn geweldige massa kennis over het parlement, parlementaire feiten, gebeurtenissen, toestanden, eens had kunnen ordenen en beschrijven: meu zou een werk van groote en interessante beteekenis hebbeu gekregen. Maar in z'n leven van onafgebroken arbeid heeft hij daarvoor nooit tijd gehad. Toen hij in 1901 zijn 40-jarig jubileum als parlementair journalist vierde, heeft hij in een klein boekje, dat slechts aan vrienden en collega's werd uitgereikt, een aantal van z'n herinne-
ringen verzameld. Het werd verslonden. Ik neem dit mooie, onaanzienlijke boekje nog dikwijls ter hand en telkens geniet ik er weer van. Jammer, jammer, dat deze begaafde man z'n memoires niet in uitgebreider overzicht heeft kunnen samenstellen en uitgeven. Het zou, naast het officieele Rengers, een boek van groote en blijvende beteekenis geworden zijn. Maar hij kón niet. Hij arbeidde den ganschen dag. Hij heeft geleefd op de vreugde van z'n arbeid., en daardoor veel huiselijk leed weten te dragen en te overwinnen. De ware jonrnaliët — zei Charles Boissevain — is de geboren journalist. Blok was er zoo één. De waarachtige journalist voelt, als de waarachtige kunstenaar, niet alleen scheppingsdrang, maar hij voelt ook de heilige, alles louterende vreugde om z'n werk. Hij bezit vaak die heerlijke geestelijke voldoening, die hem er vrede mee krijgen doet, dat zijn materieele positie niet altijd is zooals zij wezen moet. Dit is het, dat ook Blok sterk heeft gemaakt in den levensstrijd, die voor hem een strijd vol rusteloozen arbeid is geweest, dag in dag uit, van dat de zon óp totdat zij nederging en uog lang daarna. En hij heeft daarbij zijn werk altijd op een hoog peil weten te houden. Zijn artikelen; zijn kameroverzichten, zijn verslagen, zij waren voorbeelden van goede en mooie journalistiek en wij, jongeren, hebben hem op z'n levensavond, in z'n laatste arbeidsjaren, vereerd als the grand old man van ons vak. Ongerept heeft hij de vaan der Neder'landsche journalistiek voortgedragen in den zwaren strijd van iedereu dag. Hij heeft zijn beroep gediend als een nobele strijder, een ridder zonder vrees en blaam. Zijn pen was als een ploeg, die in de akker van ons volksleven de voren groef, waarin het goede en het ware ontkiemen kon." * E e n k o e i n d e G r o n d w e t . — Dr. Kuyper in De Standaard: //Nog van achter zal men dit iets raadselachtigs vinden, wijl de heer Cort v. d. Linden in zijn nota, die bij het verslag van de Commissie van Heemskerk werd gevoegd, zich in tegenovergestelden zin had uitgelaten, maar het feit lag er dan toe, dat hij deze stooterige koe bij de horens vatte, en in de wet wist te brengen, ja, zelfs in ' de Grondwet, wat ons een oogenblik zelfs gouden bergen beloofde". Zou men, in dezen tijd van vleeschnood, de koe niet in beslag kunnen nemen ? * * * W a a i e n d e t a n d e n . — Prof. van Hamel in de Groene: „Dan zeker zouden de kiemdragende drakentanden ook elders overwaaien." * D e z i n g e n d e P r i n s . — Het Utrechtsen Dagblad: //Toen de Prins ongeveer anderhalf uur op de Studentensociëteit vertoefd had, en bij alle tafeltjes aangezeten had, vertrok Z. K. H. onder het zingen van het Iü Vivat". * * * E e n v e r w ij t. — In De Socialistische Gids schrijft C S . Adema v. Scheltema: „Wij zien de laatste jaren een jong en bloeiend leven van Ilollandsche tooneelschrijfkunst — zij heeft haar jeugdgebreken, zij tast en zoekt, maar zij werkt met overgave, met geloof en met liefde. En in plaats van een Hollandsche pers te vinden, die met de grootste belangstelling die pogingen volgt, die helpt, die afkeurt — natuurlijk heel veel — maar die ook toont mee te willen opbouwen, mee te willen waardeeren, ook het goede te zoeken en niet eeuwig en altijd de zwakke kanten van onze jonge, wordende kunst — in plaats daarvan hebben wij (en ik meen hier namens de meerderheid der jonge Hollandsche tooneelschrijvers te spreken), de pers, met uitzondering van slechts enkele bezadigder critici, bijna als een vijand tegenover ons gevonden, die vaak geen krenking of kleineering, geen platte beleedigende grap te min achtte, om ons te hoonen en af te maken. En is iets dieper ontmoedigend dan in het eigen land, in beschamende tegenstelling met de Scandinavische landen, waar de kunst van „eigen bodem" met zoo hartelijke warmte door het eigen volk wordt gedragen en ... gevoed, de meest aanvallende kritiek te moeten wachten, terwijl het minste prulletje a la Blumenthal en Kadelberg of een Fransch echtbreukspelletje nog altijd met een lief lachje wordt binnengehaald — inderdaad: het behoort niet tot het „middelmatige van eigen bodem"! * * N o r t h c l i f f e . — Uit de Morning Post: .,De stem die de wieg schommelt in Home Chat beheerscht de golven van de Union Jack, en de diepe weerklanken in de reusachtige Times worden zwakke echo's in Forget-me-not . Hij is in elke stemming: als de natie vroolijk is lacht lord Nortcliffe met haar in Comic Cuts of Illustrated Chips; is zij godsdienstig dan grijpt ze naar de Sunday Compagnion, de dame krijgt haar modes van lord Nortcliffe; de sportsman zijn tips, de zakenman volgt hem, naar de City; de landman onderhoud zijn tuin volgens de aanwijzingen van lord Nortcliffe."
Advertentiën.
Jong Redacteur, het laatste jaar leider van een Provinciaal dagblad, zoekt plaatsing aan de groote pers. Br. letter D aan den Redacteur van het Maandblad.
Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.