Krabben aan de schone schijn Biënnales in Berlijn en New York duiken in de duistere krochten van de maatschappij
Urs Fischer, ‘Untitled (branches)’, 2005 en ‘The Intelligence of Flowers’, 2003–06. Op de achtergrond: Rudolf Stingel, ‘Untitled (After Sam)’, 2005–06. Foto: Sheldan C. Collins, Whitney Museum.
32
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
Robert Kusmirowski ‘Wagon’ , 2006
Mark Manders Installatie-overzicht in Mädchenschule
De 4. Berlin Biennale speelt zich af tussen kerk en kerkhof. De 73ste Whitney Biennial in New York beweegt zich tussen een gothic seance en een gesublimeerde pooltocht. De kerk en het kerkhof in Berlijn behoren tot een reeks van bestaande ruimtes aan de Auguststrasse (appartementen, een vervallen balzaal, een oude, uitgewoonde school, verlaten paardenstallen) die als historische relicten het decor voor de kunst vormen en daar een spannende interactie mee aangaan. In het Whitney Museum moet alle spanning van de kunstwerken zelf komen, zoals de gothic installatie van Urs Fischer en de film van Pierre Huyghe. In Berlijn krijgen de kunstenaars veel meer de ruimte een individuele verbeelding op te roepen, in New York gaat het om de dwaaltocht door het totaal die voor de ervaring moet zorgen. [ t x t ] Ro b b e r t Ro o s
De eigentijdse beeldende kunst heeft een jaar of vijf, zes geleden haar verhalende wortels herontdekt. Het principe van l’Art pour l’Art heeft plaatsgemaakt voor kunst waarin persoonlijke geschiedenissen, obsessies en psychologische gemoedstoestanden centraal staan. En dat steeds vaker verbeeldt in geschilderde of getekende werken. De oude technieken blijken nog steeds belangrijke vehikels om een werkelijk intieme of emotionele snaar te raken. Nostalgie en anekdotiek liggen echter op de loer. De twee biënnales in Berlijn en New York gaan in tegen de trend van gecureerde shows. Juist doordat ze balanceren op de grens van nostalgie en anekdotiek. De anekdote is een schijnbaar inhoudsloos verhaaltje, een losse vertelling die vrijwel volledig op zichzelf staat, contextloos is en geen grote (intellectuele) vergezichten opent. Dat druist in tegen de ‘taak’ die de vaandeldragers van de moderne kunst zichzelf in de loop van de twintigste eeuw steeds meer zijn gaan stellen: kunst moet een – al dan niet analyserende - uitspraak doen over het leven, zichzelf of de maatschappij. Het hele idee van de maakbare samenleving – met de kunst die verheft en inzichten biedt – ligt opgesloten in deze queeste. Terwijl steeds meer kunstenaars tegenwoordig juist op zoek gaan naar het persoonlijke, eventueel gekoppeld aan een groter ‘romantisch’ idee. Deze kunst is handzaam, toegankelijk en speelt vrij primair in op emoties. Dat is de theoretisch geörienteerde avantgarde veel te veel en dus wordt dit werk in de hogere echelons van de eigentijdse kunst weggezet als ‘kunstmarkt’kunst. Alsof de relevantie ervan daarmee meteen van tafel is. De Berlin Biennale – samengesteld door Maurizio Cattelan, Massimiliano Gioni en Ali Subotnik - flirt het meest nadrukkelijk met het anekdotische door de identiteit van de gekozen locaties. Met name de Ehemalige Jüdische Mädchenschule biedt een context die haast als vanzelf de beleving van de getoonde werken versterkt. Gelegen middenin Mitte, de oude jodenwijk van
Berlijn van waaruit in de Tweede Wereldoorlog transporten vertrokken naar de vernietigingskampen, is het een beladen plaats. De haveloze staat van het gebouw zet dit gevoel nog sterker aan. En als we dan ook nog op een van de verdiepingen een life-size veewagon op rails terugvinden, is de verdubbeling van connotaties al snel bijna teveel. En toch werkt die wagon op een vreemde manier. Het werk is in your face, mogelijk te letterlijk, maar de intense stilte in de ruime – haast automatisch opgeroepen bij de kijkers - en het grote contrast in maat en schaal (de wagon vult vrijwel geheel een oud leslokaal) zorgen toch voor een speciaal effect. Al is het wel op de rand, dit soort letterlijkheid. De kunstenaars in de Berlin Biennale én de Whitney Bienial tonen een donkere kijk op het leven. De biënnales hebben een titel ontleend aan een boek (Berlijn: ‘Of Mice and Man’ van John Steinbeck uit ...) en een film (New York: ‘Day for Night’ van François Truffaut uit 1973). Beiden hanteren dus een literaire verwijzing, al is er voor de Whitney ook een link naar Truffauts filmtechniek om met een speciaal filter nachtscènes overdag te filmen. Whitney-curator Chrissie Iles: “’Day for Night’ verkent de kunstmatigheid van de Amerikaanse cultuur in wat we een pre-Verlichtingsmoment kunnen noemen, waarin de samenleving is gepreoccupeerd met het irrationele, het duistere, het erotische en het gewelddadige, gefilterd door een zweem van vergane schoonheid. Deze reflectieve, rusteloze gemoedstoestand is niet uniek voor de Verenigde Staten; haar aanwezigheid in zowel Amerika als Europa laat een verschuiving in waarden zien die de basis vormden voor onze 20ste eeuwse, Westerse cultuur.” Een Taiwanese curator noemt de kunst die dit soort thema’s hanteert ‘psychologisch formalisme’: werk dat een particuliere ‘frame of mind’ verbeeldt, gevoed door angsten, trauma’s en een duister idee over de staat van het hedendaagse leven. De kunstenaars krabben aan de schone schijn van de samenleving op zoek naar de hedonistische, melancholieke en getormenteerde kanten van het bestaan. Tegelijkertijd zoomt een deel in op de kwetsbaarheid van de kleine, intieme zaken des levens. Tino Seghal bijvoorbeeld geeft in Berlijn liefdeskoppels de opdracht om een heftige, intieme paringsdans in slow motion op te voeren in een vervallen balzaal. Zijn werk draait altijd om performance-achtige interventies in een ruimte die de normale perceptie doorbreken, zoals suppoosten die ineens een lied gaan zingen of met de bezoekers in discussie gaan over de markteconomie. Seghals werk in Berlijn is van een dusdanige intimiteit dat je als kijker vrij letterlijk voyeur bent. Tezamen met de context van de ballroom is het een bijdrage met een hoog ‘romantisch’ gehalte. In de meisjesschool ritselt het van de persoonlijke verhalen. Er is opvallend veel intimistisch teken- en schilderwerk. Met name de tekeningen van Dorota Jurczak en Christiana Soulou vallen op. Ze hebben een tederheid die de afgelopen jaren salonfähig is geworden in het internationale kunstcircuit. Ze gaan heel erg over sentiment en (sprookjesachtige) dromerigheid, maar dan wel met een ‘zwarte’, melancholische ondertoon. KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
33
Mathew Monahan, ‘Twilight of the Idiots’, 1994/2005, mixed media
Christina Soulou, ‘La Bergere’,
Dorota Jurczak
Paul McCarthy,
1982, kleurpotlood op papier,
Installatie-overzicht
‘Bang-Bang Room’, 1992,
Collection Solange du Closel, Paris,
tekeningen
mixed media
Courtesy Galerie 3, Athens
De twee Nederlanders in de expositie - Marcel van Eeden en Mark Manders – passen naadloos in het thema in de manier waarop zij psychologische realiteiten construeren. Manders toont twee installaties die op de van hem bekende manier sterk vervreemdend werken. In de kale, verlaten schoollokalen staan en liggen figuren van ‘naakte’ klei die aansluiten op ons idee van de menselijke gestalte, maar tegelijkertijd in zichzelf gekeerd en vervormd zijn (zowel in proporties als in schaal), waardoor ze van een buitenaardse soort lijken. In de figuren toont Manders zich een meesterlijke beeldmaker, die binnen een consequente beeldtaal een rijke variatie aan menselijke vormen weet te creëren. De gestalten worden omringd door een verzameling objecten (theezakjes, potloden, maar ook geabstraheerde machinerieën) die in deze constellatie ‘buiten zichzelf’ functioneren als een soort ritualistische attributen. Het totaalbeeld is surrealistisch en komt over als een mentaal beeld van de menselijke conditie, gestript van de gebruikelijke, uiterlijke kenmerken. Door de surrealistische kunstenaars van begin twintigste eeuw werd veelvuldig teruggegrepen op poppen, machines, mannequins en mechanische instrumenten als substituut voor ‘de mens’. Manders past in die traditie. Evenals Markus Schinwald die in de meisjesschool zijn pop ‘Otto’ toont, een dandy-achtige figuur op een canapé die weggelopen lijkt uit de jaren dertig, waarvan de gezichtsuidrukking – en daarmee gemoedstoestand - middels een mechanisch systeem om en om wisselt. Ook Matthew met zijn verzameling groteske beelden en maskers – getiteld ‘Twilight of the Idiots’ - past in deze lijn van surrealistische snit (Monahan is een van de weinige die zowel in Berlijn als New York te zien is). Marcel van Eeden heeft een ander vertrekpunt. In zijn tekeningen brengt hij het verleden tot leven. Hij baseert zich op foto’s en afbeeldingen van voor zijn geboorte in 1963. Voor de Berlijnse biënnale creëerde hij een fictieve biografie van een bestaande figuur: K.M. Wiegand. Binnen de context van de biënnale fungeert zijn serie van ongeveer 150 tekeningen als een geconstrueerde historie. Feit en fictie lopen door elkaar heen om een illusionair verhaal (vaak vol ondertonen) op te roepen, iets dat veelvuldig gebeurt in zowel de biënnale van Berlijn als de Whitney Biennial.
34
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
Michael Borremans is ook zo iemand die fictieve vertellingen construeert in een beeldtaal die zowel surrealistisch is als teruggrijpt op de Hollandse genrestukken van de 17de eeuw. En dat getoonzet in een indringend, donker palet. Zijn figuren figureren in een onbestemde ruimte, hun onderlinge relatie blijft vaag. In de oude meisjesschool toont hij in zijn presentatie niet alleen de van hem bekende schilderijen, maar ook documenten en een video. Ook hij suggereert zo een persoonlijke geschiedenis, die echter vooral ongrijpbaar blijft. Met een kleine honderd kunstenaars – onder wie Pawel Althamer, Gillian Wearing, Tacia Dean, Tomma Abts en Jeremy Deller, aangevuld met ‘referentiewerk’ van oudere kunstenaars als Bruce Nauman, Paul McCarthy, Thomas Schütte en Otto Muhl – is de Berlin Biennale goed gevuld. Een paar projecten vallen op: een animatiefilmpje van Thomas Bayrle waarin een gezicht gevormd wordt door snelwegen, een duister filmpje van Anri Sala van een paard langs de weg in een smoezelige, betonnen buitenwijk, een appartement dat omgetoverd is in een ‘rovershol’ door Kai Althoff en een verrassend goed functionerende installatie van Berlinde De Bruyckere met eén van haar paardenhuid-karkassen in een expositieruimtetje van grafmonumenten op het Alter Garnisonfriedhof. Helemaal aan het andere eind van de Auguststrasse toont Andro Wekua in de St. Johannes-Evangelist-Kirche een zwarte doos (een echo van de Kaaba), die als een grafkamer overkomt. Wekua creëert duistere droomsituaties vol nimfen en prinsessen, maar dan weggelopen uit de onderwereld. Zoals meer kunstenaars bedient hij zich nadrukkelijk van de gothic-beeldtaal. Onderin KunstWerke (KW) – centrale locatie en organiserend instituut van de Berlin Biennale - gaan Thomas Schütte en Michael Schmidt een mooi duet aan. Aan de wand hangen op een rij zwart-wit foto’s van Schmidt die refereren aan de verstikkende geschiedenis van de gescheiden Duitslanden. Politici, militairen, gewone burgers, incidenten, verbodsborden, het zit allemaal tussen de 163 asgrauwe foto’s. In het midden staat de sculptuur ‘Capacity Man’ van Schütte: drie mansfiguren, hun lijf niet meer dan een stalen staketsel, hun koppen grotesk gevormd uit siliconenrubber, hun kleding grove,
gewatteerde dekens. In de context van Schmidts foto’s worden het sinistere wachters, die de dreiging reflecteren waarmee de zwart-wit afbeeldingen zijn opgeladen. Terug in de meisjesschool maakt ook de installatie van Paul McCarthy indruk. Hij bouwde in 1991 een kamer waarvan de wanden open en dicht zwaaien, met ondertussen luid klapperende deuren. In Berlijn staat deze kamer opgesteld in de oude gymzaal. Het geluid is dominant en unnerving, de kamer geeft een licht claustrofobisch gevoel. Vlak naast de gymzaal ligt de oude doucheruimte. Kaal, met douches aan het plafond zonder afscheidingen, wordt haast automatisch de associatie met gaskamers gelegd, zeker gezien de religieuze identiteit van de meisjes die er gebruik van maakten (het decennialange gebruik door DDR-kinderen lijkt alweer vergeten). De onaangetaste, niet door een kunstenaar ingevulde doucheruimte gaat meedoen in de beleving van de kunst in de Ehemalige Jüdische Mädchenschule . En dat is risicovol. Hoe sterk de ervaring ook is, het neigt ook naar historo-kitsch. En met kunst die toch al een sterk narratieve inslag heeft, is dat voor sommige bezoekers teveel. Erik van Lieshout wilde zich duidelijk niet branden aan de (dwingende) context van een historische locatie. Hij plaatste op de Auguststrasse een container waarin een film draait die verslag doet van een fietstocht van de kunstenaar door het voormalige Oost-Duitsland. De kunstenaar wordt meegezogen in de troosteloze, gedemotiveerde sfeer waarin de lokale bewoners leven, komt op steeds unheimischer plaatsen om uiteindelijk in het slotbeeld volkomen stuk uit te barsten in een heimweebui. Zo wordt door een verrassend breed palet aan kunstenaars het thema uitgewerkt. Als je al kunstenaars zou missen in Berlijn, dan zijn dat Folkert de Jong, Marc Bijl, Jonathan Meese en John Bock, die alle vier in hun installaties het absurdisme van de contemporaine cultuur en de krochten van de menselijke psyche en de daaraan gekoppelde referentiekaders weten te verkennen.
Anri Sala,
Marcel van Eeden,
‘time after time’, 2003,
Installatie-overzicht
video
K.M. Wiegand-serie
Ondanks dat de Berlin Biennale zich op zoveel verschillende locaties afspeelt, oogt ze coherenter dan de Whitney Biennial. De Whitney moet het doen met het gebouw van Marcel Breuer, waarvan de vier verdiepingen afgeladen zijn met kunst. Als je codewoorden zou moeten verzinnen voor de Whitney dan zouden dat ‘waanzin’, ‘paranoia’ en ‘grotesk’ zijn. Veel van het getoonde werk gaat over een doorgedraaide wereld (met een fascinatie voor het subversieve). Maar er is ook ruimte voor contemplatie. Zo is er een film van Pierre Huyghe met een boeiende confrontatie tussen een gesublimeerde zoektocht in een weerbarstig poollandschap naar een enigmatische witte verschijning en de registratie van een hectische, performance-achtige interpretatie van die tocht in nachtelijk Central Park. De Whitney Biennial reflecteert nadrukkelijker op de (hedonistische) contemporaine, Westerse cultuur dan de Berlin Biennale, zoals de woorden van Whitney-curator Iles ook al aangaven. De tentoonstelling is op momenten ook expliciet politiek, al blijven Irak en de het terrorisme – op uitzonderingen na – veelal buiten beeld. De expositie begint buiten met de Freedom Tower, een constructie van Mark di Sivero en Rikrit Tirivanija, waaraan honderden kunstenaars een bijdragen leverden middels een vierkanten paneel van 60 x 60 cm. Love and Peace revisited (Di Suvero maakte midden jaren zestig tijdens de Vietnam Oorlog al eens zo’n toren), met hier en daar wat pamflettistische slogans tegen de oorlog in Irak en president Bush. Zo’n protest is ook binnen te zien met een werk van Richard Serra, een zeldzame keer dat hij figuratief werkt, met de contour van de bekapte gevangene in de Abu Graib-gevangenis met daaronder de kreet ‘Stop Bush’. Meer dan om expliciete aanklachten tegen de oorlog in Irak of tegen de uitwassen van het terrorisme, gaat het in de Whitney om een haast apocalyptische reflectie op de (kapitalistische) maatschappij. En het failliet daarvan. Dat is mooi te zien in een film van het collectief DTAOT, waartoe onder meer Dan Graham, Tony Oursler en Rodney Graham behoren. Het is een (hilarische)
Thomas Schütte, ‘The Capacity Men’, 2005, mixed media. In de achtergrond Michael Schmidt, ‘EIN-HEIT’, 1991-1994, fotografie.
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
35
Michaël Borremans, ‘A2’, 2004, olie op doek
36
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
Andro Wekua, ‘Wie heißt du mein Kind?’, 2004, mixed media, Courtesy Galerie Peter Kilchman
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
37
Francesco Vezzoli,
Billy Sullivan,
‘Still from Trailer for a
detail from ‘1969-2005’,
Remake of Gore Vidal’s
2005, diaprojecties,
“Caligula”’, 2005, video,
courtesy Nicole Klagsbrun
coll. Castello di Rivoli, Turijn. Foto: Matthias Vriens, Whitney Biennial.
productie over de obsessie met jeugd, vol animaties, flitsende montages en verwijzingen naar hippie-achtige LSD-ervaringen. De sixties in een nieuw, ironisch jasje. Film staat ook centraal bij Francesco Vezzoli. In de Whitney Biennial is zijn trailer te zien voor een remake van Gore Vidals episch-hedonistische film ‘I Claudius’. Het is een subtiel commentaar op de entertainment-industrie van Hollywood die graag wil doen alsof het de grens opzoekt, maar uiteindelijk buitengewoon preuts is. Van Billy Sullivan is een drieluik van diaprojecties te zien, met eén scherm voor mannen in uiteenlopende poses, de middenprojectie draait om een blonde vrouw die zich naakt verpoost op een bed in een hotelkamer en de derde projectie gaat over een uiteenlopende verzameling beelden van fashion parties, filmsterren en glamoureuze gelegenheden. Alle drie de projecties draaien om ‘houding’ en sociale identiteit. Natuurlijk is er ook in New York het nodige aan schilder- en tekenwerk. Ronduit verrassend is een Basquiat-achtig graffiti-werk van jazzlegende Miles Davis. ‘RU Legal’ is de titel. Troy Brauntuch schildert in grijstonen heel alledaagse taferelen, zoals overhemden in een rek in een kledingzaak, die door de schilderswijze ineens iets dreigends krijgen. En dan zijn er de aquarellen van Monica Majoli, waarin het draait om een haast perverse seksualiteit. De Berlin Biennale en de Whitney Biennial staan in eén lijn met de Carnegie International in Pittsburgh van 2004/2005. De kracht van verbeelding staat centraal, met de individuele ervaring die daar bij hoort. Het is een groot verhaal, verteld aan de hand van allerlei kleinere verhalen, waardoor deze een algemene dimensie krijgen, gebaseerd op herinneringen en ervaringen die particulier zijn ingevuld, maar een gemeenschappelijke basis hebben. Deze collectieve herinneringen zijn meestal historisch, maatschappelijk of politiek van aard. In de meisjesschool in Berlijn is dit onvermijdelijk de Tweede Wereldoorlog. Zo worden in beide biënnales heden en verleden vermengd. Vervreemding gaat hand in hand met een (unheimische) vertrouwdheid. Het private wordt
38
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
geëxposeerd in het publieke domein. De ruimtes zijn ensceneringen waarin je loskomt van de ‘realiteit’ en waarin je wordt meegesleept in een geconstrueerde werkelijkheid die balanceert tussen droom, nachtmerrie en alledaagsheid. De presentaties kun je opvatten als psychologische ruimtes, zo sterk als wordt ingespeeld op het associatieve en onderbewuste. Dat werkt in Berlijn beter dan in New York, omdat de kunstenaars in Berlijn ieder een eigen ruimte vullen en dus veel nadrukkelijk hun binnenwerelden kunnen opbouwen. De momenten dat dit in New York gebeurt, zijn meteen de momenten dat de Whitney Biennial tot leven komt. Zoals in de mini-tentoonstelling ‘Down by Law’ van de Wrong Gallery (geleid door de curatoren die de Berlin Biennale maakten) met kunstwerken van zo’n veertig kunstenaars over criminelen, anti-helden en tegendraadse figuren. In de zaal met projecties van Billy Sullivan. In een hilarische presentatie over de Amerikaanse Mickey-cultus van Kenneth Anger. In de ritualistische gothic-installatie van Urs Fischer. En in de zaal met werk van Afro-Amerikaanse kunstenaars als Dawolu Jabari Anderson en Robert Pruitt die handelen over het traumatische verleden van de slavernij en de culturele positie van etnische groepen. Eén gevoel blijft over bij het bekijken van de biënnales in Berlijn en New York: het vooruitgangsdenken van de twintigste eeuw begint gierend vast te lopen. In zekere zin tonen de kunstenaars niet alleen een samenleving out of control, maar ook in zelfcrisis. Opvallend is dat er nergens een concrete link wordt gelegd tussen dit (morele) vacuüm in de staat van de hedendaagse maatschappij en de recente spanningen tussen het ‘decadente’ Westen en de islam. Toch liggen daar wel interessante aanknopingspunten, zoals in het interbellum de politieke spanning en de economische crisis mede de kunst van die tijd voedde. De Berlin Biennale is te zien t/m 28 mei, KW, Auguststrasse, Berlin-Mitte, www.berlinbiennale.de De Whitney Biennial is te zien t/m 28 mei, Whitney Museum, 945 Madison Avenue (75th street), New York, www.whitney.org
Tony Oursler, installatie met Dan Graham, Rodney Graham, Laurent P. Berger, Japanther en TRANS>, ‘DTAOT: Combine (Don’t Trust Anyone Over Thirty, All Over Again)’, 2006. Foto: Sheldan C. Collins.
Richard Serra, ‘Stop Bush’, Kenneth Anger,
2004, Lythocrayon op mylar,
still van ‘Mouse Heaven’,
Collection of the artist,
2005, Video, courtesy
Richard Serra/Artists Rights
Walter Cassidy, III
Society (ARS)
KUNSTBEELD.NL NR 5 2006
39