BIJVOEGSEL VAN HET I. B. T. No 4
DE BOUWKUNDIG AMBTENAAR OFFICIEEL ORGAAN VAN DE VEREENIGING VAN BOUWKUNDIGEN OPGERICHT 2 AUG. '27 VOOR DEN TIJD VAN 29 JAREN EN 5 MAANDEN Redactie: Heveaweg 24, Meester-Cornelis ADKESSEN. Voorzitter: W. H. Th. Marcus, Heveaweg 24 Meester-Cornelis, tot wïen men zich te wenden heeft voor persoonlijke belangen en voor vereenigingsaangelegenheden en die tevens de redactie der B. A. voert. Secretaris-Penningmeester: J. C. de Keyzer, Tjitaroemplein 12 Postkantoor Bandoeng, Riouwstraat. Tevens Administrateur I. B. T. voor: H. B.-MEDEDEELINGEN. ï. Wij doen een dringend beroep op al onze ledsn om hun achterstanden aan te zuiveren. Onze Penningmeester heeft volmacht om la^gs gerechtelijken weg de ^^hardnskkigen" aaw hun plichten te herinneren. Men kan natuurlijk te allen tijde rekenen op eenc minnelijke schikking. Maar men moet niet: hooren, zien en zwijgen, liefst in 7 talen. IL Bestelt nog heden door tnsschenkomst van onzen Bibliothecaris een exemplaar van „Traceeren van Wegen". Prijs ƒ 2.—; voor leden V.v.S, ƒ 1.50.
VOLKSSAAD-OVEEZÏCHT. II. Thans zullen wij van hetgeen door den heer Va,n Helsdingen gezegd is, een enkele passage over,nemen. Hoewel daaruit niet blijken kan, of de heer Van Helsdingen vóór of tégen een stelsel van individueels salariëering is, meenen wij toch, dat het wel van belang geacht kan worden om er al onze aa,ndacht op te vestigen. Uit de door ons gecursiveerde zinsnede spreekt boekdeelen. De A.schaal en de B.schaal ambtenaren moeten er zich maar vast op voorbereiden
a. Aanmelding als lid V. v. B. &. ,, „ abonné /. B. T. c. Adresverandering en contributie. d. Vereenigingsaangelegenheden. e. Opgave van advertenties. 2e SecreiOAis-Bihlioihecaris: R. M. Soejatiman, Petodjosawah Zuid, Gang VI, Batavia-Centrum, voor: Vereenigingszak'en inwendige dienst, aanvraag oude Nrs. I. B. T. en bibliotheeknummers. een geduchte deuk te zullen krijgen. En dan zal men het wel zoodanig uitmikken, dat voor bepaalde functies „speci&all"uitzending noodzakelijk zal worden geacht, omdat een voor de vervulling daarvan geëigende opleiding in Indië nog niet bestaat. Dus zal men gegadigden moeten ,,importeeren", enne ... dat weten wij nu allemaal wel! En men kan er van verzekerd zijn, dat er zelfs niet aan gedacht zal worden om een d.g. „geëigende" opleiding h.t.l. zoo spoedig mogelijk in het leven te roepen; dan wel, dat beweerd zal worden: de „karakter-eigenschappen" c]er hlijvers deugen tóch niet, en dus zou zoo'n ,.geëigende" opleiding maar „geld-over-den-balkgooien" beteekenen. Blijf ,nu maar steeds rustig en wol-tevreden bij dat alles. Maar wanneer zoo telkens gesproken wordt over de salarisherzieni,ng, dan is toch bij mij een zekere ongerustheid gerezen naar aanleiding van eenige uitspraken i,n de Memoi-ie van Antwoord. Er is ook over deze aangelegenheid eeo motie ingediend, door ons geacht medelid, den heer Van Lonkhuyzen, en voordat wij nu over die motie gaan spreken., zal het toch eerst vast moeten staan, wat men nu eigenlijk met die salarisherziening bedoelt. Als ik opsla de Memorie
Leden, abonnest
werft
leden
zoomede
V. v. B, en adverteerders
voor het L B. T.
van Antwoord op blz. 15 (roneo), dan lees ik deze verklaring: „De vraag, welk loonstelsel voor deze bedieningen en voor die, waarin naast inheemschen ook anderen, met name in Nederland opgevoede en opgeleide krachten, zal gelden, is daarbij geen vraag van actueele politiek, het is den Volksraad bekend, dat zelfs van een poging tot principieele wijziging van het Indisch bezoldigingsstelsel — gelijk werd ondernomen in het bekende rapport-Berendsen — is afgezien." Mijnheer de Voorzitter! Moet ik uit deze Regeeringsverklaring de conclusie trekken, dat dus het stelsel van de B.B.L. gehandhaafd zal blijven en dat de Regeering er niet over denkt een bepaalde nieuwe salarisherziening op nieuv/e grondslagen vast te stellen, zoodat het hier alleen zou gaan over herziening van enkele schalen en kolommen met eventueel wegneming van verschillende excessen, waartoe de B.B.L. geleid heeft, en eventueel een herwaardeering voor •enkele ambten ? Dit klopt echter niet geheel met wat ik lees in de Memorie van Antwoord op blz. 18 (roneo). Daar wordt over de salariskorting gezegd: ,,Den leden, die de huidige tijden wel bij uitstek ongeschikt achten voor het vaststellen van een nieuwe bezoldigingsregeling zij opgemerkt, dat de nieuwe onderlinge waardeering dier betrekkingen bij de noodzaak tot verdere verlaging der bezoldigingen het meest bruikbare middel is, niet alleen om onbillijkheden te vermijden, maar ook om een salarismaatstaf te behouden die voldoende is aangepast aan de verhoudingen op de arbeidsmarkt". (Curs. van mij. W. M.). Ik zou van de Regeer ing nu weleens precies willen weten, wat Zij bedoelt, wanneer Zij bekend stelt, dat Zij de salarissen wil herzien, duó of het inderdaad Haar bedoeling is, de grondslagen van de B. B. L. ongerept te laten, doch alleen ten opzichte van enkele schalen of ambten
herwaardeering toe te passen en excessen weg te nemen. Ter toelichting van onze uiting van een verbitterde gemoedsstemming, en ten bewijze dat wij niet ongemotiveerd critiek uitoefenen, moge het volgende worden medegedeeld. De Vereeniging van Bouwkundigen in Ned.-Indjië is sinds 1917 bezig geweest om door geargumenteerde voorstellen te trachten h.t.l. een volwaardige middelbaar-technische-school (M.T.S.) te krijgen. Steeds werd van deze Vereeniging op aanwijzing van het Hoofdbestuur een vertegenwoordiger benoemd als lid van de Commissie tot Voorlichting in zake Technisch- en Ambachtsonderwijs (V.C.T.O.) in Indië. Steeds heeft er in de Commissie — niettegenstaande de sterke invloeden van allerlei ,,stille krachten" — een meerderheid bestaan, die de noodzakelijkheid van een d.g. onderwijs-inrichting tenvolle onderschreef. Telkens echter liep het mis, en tenslotte werd de Commissie ontbonden.' Toen wij het besluit kregen, waarin die ontbinding ons werd medegedeeld, en wij ontheven werdlen — ,,onder dankbetuiging" — van het lidmaatschap, hebben wij op aller-on-Christelijkste wijze gevloekt. Tegelijkertijd vernamen wij, dat de 4-jarige zoogenaamde M.T.S.-en in Indië zouden worden omgevormd in 5-jarige leergangen. En tevens werd in den Volksraad — óók door den heer Fournier — verklaard, dat door die omvorming onze technische scholen zeker nog niet op één lijn kunnen worden gesteld met de Hollandsche „heusche" M.T.S.-en, zoodat dus de abituriënten geen aanspraken hoegenaamd zouden kunnen doen gelden om bijv. in de C. 16 schaal (bij den P.T.T.-dienst) te worden opgenomen. Verder hebben wij vernomen, dat de vereeniging van de P.T.T. technici van de C. 16 schaal er voor geporteerd zijn om de T.H.S. in Bandoeng op te doen heffen. Zij, deze superieure ,.import" C. 16 schaal ambtenaren, zouden best de baantjes van de Bandoengsche Ingeneurs kunnen vervullen. En — naar wij stellig weten — de Vaderlandsche Club is eveneens geweldig vóór het dpen verdwijnen van zelfs alle drie inrichtingen van hooger onderwijs, welke wij eenige jaren geleden na drie eeuwen Nederlandschkoloniaal bewind in Indié hebben gekregen. Wij aarzelen clan ook niet om de Blijvers, die eventueel lid zijn van de Vaderlandsche Club, te sorteeren onder de ,,aandeelhouders" van de ,,dfrainage-onderneming". Of zij al dan niet zich bewust zijn van de funeste consequenties van de opheffing onzer Indische hoogescholen, laat ons Siberisch koud! Zij verdienen niet anders dan door de kopstukken van de (Nederlandsch) Vaderlandsche Club te worden beschouwd en behandeld als . ... stom stemvee!
Wij gaan voort. De heer Sandkuyl zei, na een zeer langwijlig betoog, dat dienen moest om aan te toonen d(at ,,bezuinigd" ,,bezuinigd" en nogmaals ,,bezuinigd" moet worden, tot slot het volgende. Mijnheer de Voorzitter! Ik zou thans mijn gedachten als volgt willen resumeeren: Noch het algemeene overzicht, noch het Antwoord der Regeering, noch het verslag der begrootingscommissie geeft redelijke zekerheid, dat het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven snel zal worden bereikt. De vroegste datum, die daarvoor op het oogenblik wordt genoemd, is 31 December 1934, maar er is een zeer groote kans, dat dan nog lang geen evenwicht is verkregen. Hiertoe zal bijdragen: Ie. dat de middelen tot beneden de ƒ 275 millioen zullen terugloopen; 2e. clat de belastingverhoogingen en nieuwe belastingen minder zullen opbrengen dan geraamd wordt; 3e. dat met het terugdringen der uitgaven meer tijd in beslag zal worden genomen dan de twee jaar, die ons nog van eind December 1934 scheiden; 4e. dat de vermeerdering van rente en aflossing door het toenemen dter schuld de eventueele winst door conversie te behalen, te niet zal doen; 5e. dat aan bepaalde diensten zoo weinig mogelijk afbreuk zal loorden gedaan, omdat de levensbelangen van Staat en m,aatschappij om in den stijl van Minister en Regeering te blijven, grenzen stellen. (Curs. van mij. W.M.) Het door ons gecursiveerde gedeelte laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. ,,Breek toch af, enne als de olie dan maar niet te ruw wordt belast!" Op hetgeen nu volgt, behoeven wij geen commentaar te leveren. De heer K o e s o e m o O e t o y o : Mijnheer de Voorzitter! Ik moge beginnen met de verklaring dat ik behoor tot die geachte medeleden, die in het Afdeelingsverslag hun spijt hebben te kennen gegeven d,at de Regeering deze gelegenheid niet heeft aangegrepen om met bepaalde voorstellen tot welvaartsbevordering voor den dag te komen. Daardoor toch vestigt Zij den incSruk, wel in staat te zijn de groote massa der inheemsche bevolking nieuwe financieele lasten op te leggen, doch dat Zij de bekwaamheid mist deze groote massa tot grooter welstand te brengen, opdat zij in een volgende periode van economische depressie, die — een ieder is het
Geeft onze
steeds uw volle kracht aan vereeniging.
Zij staat ons aller belang
voor.
daarmede eens — noodwendig op gezette tijden terug zal komen, beter in staat zij de slagen op te vangen. Mijnheer de Voorzitter! In de Memorie van Antwoord blz. 4 roneo staat dat: ,,de tijden voor omvangrijke maatregelen tot welvaartsbevordering nog niet gekomen zijn" en op de voegende pagina: ,,Maar een actief welvaartsbeleid in grooten stijl, als door onderscheidene leden blijkbaar gewenscht wordt, acht de Regeering thans niet mogelijk". Mijnheer de Voorzitter! Als men in dit citaat den nadruk legt op het woord ,,thans", moet ik het grif toegeven. Alleen moet mij de opmerking van het hart, dat daaruit wel ten duidelijkste blijiit, dat de Regeering zich eenvoudig niet in staat acht zelfs maar de lijn van een welvaartsbeleid in grooten stijl uit te stippelen. Dit blijkt nog meer uit de dadelijk daarop volgende passage, waar de Memorie van Antwoord zich in wanhoop afvraagt: ,,Wat wil men trouwens? Opvoering van productie; meer suiker, meer thee of rubber? Dat daarmede thans niets bereikt wordt, ligt voor de hand". Mijnheer de Voorzitter! Het doet mij, als Indonesiër, wel vreemd aan dat de Regeering bij het woord welvaart op de eerste plaats denkt aan suiker, thee en rubber, de groot-cultures bij uitnemendheid. Het maakt den indruk alsof Zij het begrip welvaart onverbrekelijk verbonden achte aan de massale voortbrenging van exportproducten: zonder grootcultures geen welvaart. Zij vergeet blijkbaar — althans aan dezen indruk kan ik niet ontkomen — dat er nog een rijstcultuur bestaat die de millioenenmassa voedt en kleedt en aldus een uitgebreiden import mogelijk maakt. Zij ziet oogenschijnlijk over het hoofd dat millioen en hectaren grond zijn beplant met maïs, cassave, klapper en andere inheemsche cultuurgewassen. De vraag rijst: wat is voor deze bevolkingscultures gedaan en van nog
Maakt
propaganda
voor
onze
vereeniging.
meer belang: wat denkt de Regeering in haar belang te doen ? Het moet Haar toch bekend, zijn, dat de rijstprijzen in het binnenland zoodanig zijn gedaald, dat de landbouwer zich met de opbrengst nauwelijks meer kan kleedcn en de grootste moeite heeft om aan zijn geldelijke vei-plichtingen tegenover het Land te voldoen. (De heer S o e j o n o: Zij heeft om te leven genoeg aan 2 '/j cent per dag I) Van den volgenden spreker, den heer Van Mook, nemen wij hier en daar brokstukken over, die inzonderheid voor de Blijvers van het meeste belang zijn. En in de tweede plaats, •— het is reeds gisteren en vandaag in alle toonaarden herhaald, •— is het bedenkelijk, dat de belastingpolitiek der Regeering juist in dezen tijd zoo weinig op haar sociale en economische gevolgen schijnt te worden getoetst. Ik zal niet in herhalingen treden. Trouwens, ik heb weinig hoop de Regeering op dit stuk te overtuigen. Immers, terwijl de tabaksaccijns de huisindustrie, zulk een belangrijke productievorm in een landbouwmaatschappij, den hals heeft omgedraaid en de krètèkfabricatie dreigt te verplaatsen naar de ten deele met ingevoerd materiaal werkende sigarettenfabricatie; terwijl de uitwerking van de motorrijtuigenbelasting in de buitengev/esten, waar zij b.v. op Bali de helft van de auto's stillegde, doet voorzien wat de verhoogde belasting op Java zal uitwerken, vraagt de Memorie van Antwoord nog om het eerste bewijs. En daartegenover zijn belastingen op aardolie en luxe-invoer uitgesteld, tot de beste tijd voorbij was en dreigt in de verdere suggesties van de begrootingscommissie een verdere poging om de belasting der massa, die reeds zoo verarmde, dat de gouduitvoer ongekende afmetingen aannam, te verzwaren en schijnt van de toegezegde -verlaging van de slachtbelasting — van het uitvoerrecht op bevolkingsrubber spreek ik maar niet meer — weinig of niets te komen. Voorts zei de heer Van Mook nog het volgende, dat ons een inzicht geeft in de verhouding: Nederland — Indië.
Zoo kom ik tot het overgangsgebied naar de derde groep van maatregelen; die tot voorbereiding en verzekering van de toekomst. Op dat overgangsterrein ligt de handelspolitiek. Wel nergens is de oogst .^oo teleurstellend. En hier richt zich het bezwaar over het hoofd der Indische Regeei"ing naar Nederland, al blijkt evenmin van een krachtig aandringen, een voortdurend streven op dat gebied hier in Indië, Integendeel, de Regeering vraagt nog, of wij dan nieuwe markten moeten zoeken en bepaalt zich tot maatregelen van verweer, die men (wat de daden betreft) voorzoover mij bekend op de vingers van één hand kan aftellen. De nieuwe tariefwet, die een grondslag voor de actie zou moeten vormen, was een jaar geleden bijna klaar; nu hoort men er niets meer van. Terwijl andere landen, ook kleine landen als Denemarken, actief verbinding zoeken met hun afzetgebied, zitten wij lijdelijk toe te zien en onderhandelt Nederland, alleen of in hoofdzaak voor zichzelf. Terwijl wij in Australië, Britsch-Indië, China, Japan, de Vereenigde Staten en ook Europa actieve en deskundige organen moesten hebben, juichen wij reeds, nu eindelijk één ambtenaar voor een poosje naar Zuid-Afrika wordt gezonden. En intusschen vormen zich om ons de autarchiën en handelsverbonden, die Indië ten slotte met de meeste van zijn exportproducten alleen en buiten gesloten zullen laten. Wij laten thans den heer vatn Baaien, den lyrischen Volksraad-dichter aan het woord, en meenen dat hel navolgende de kern van zijn ,,zang" weergeeft: De heer Van Baaien: Mijnheei' de Voorzitter! De Regeeriag waarschuwt ons in de Memorie van Antwoord voor het kunstmatig vormen eener angstpsychose. Kenmerkend voor dezen tijd is, dat het een tijd is van veel woorden, maar weinig daden. Door de wereld ruischt een stroom van v/elsprekendheid, hier vloeit hij zacht murmelend voort in rustige onbewogendheid, daar rimpelen de golfjes va,n warme gevoeligheid het groote vlak, om zich elders met bulderend geweld tot groote hartstochten op te stuwen, en voort te jagen. Het geluid veler redevoeringen komt tot ons als het geklingkletter van lieflijke waterbeken doch helaas, weer andere doen mij denken aan het druppelend spatten van een lekken afvoerpijp. Tjonge, is hij niet verrukkelijk? Zou hij ook een goede zang-stem hebben, en zou hij niet bij wijze van aangename verpoozing zijn redevoeringen in den Vclksraad met een ,,krontjong" kunnen , zingen"? Hij zegt iets verder.
Wij kunnen toch van de Regeering zeggen, dat Zij tot daden in staat is; de Regeering heeft ons bewezen, dat Zij, wanneer het noodig i&, werkelijk weet op te treden, zooals wij van de Regeering verwacht hebben. Ik zou Oadipoes willen citeeren: • ,,Maar nu tanen niet die glans, Wanneer gij over een volk regeeren wilt, Verwacht Gij toch geen uitgestorven land? Wat is een vesting zonder mannen, vorst? Wat is een schip, dat ledig drijf op de zee?" En luistert nu naar het slot. Zal de heer van Baaien het óók nog voor de Regeeri,ng opnemen, wanneer Zij op alle in Indië vergaarde ,,zure" spaarduitjes, die het land uitgaan, 50% „uitvoerrecht" zal heffen, bijvoorbeeld tegen den tijd dat onze dichter-zanger last begint te krijgen van de Indische warmte en zijn tenten wil opslaan in Noorderstreken ? Het zal een „daad'" zijn, en voor Indië heelemaal niet faliekant uitloopen De heer van Baaien is toch betoel een weldoener! Mijnheer de Voorzitter! Ik wil mij thans niet begeven in een bespreking van de voorstellen der begrootingscommissie. Die toekomstmuziek lijkt mij op het oogenbhk nog een hopelooze jazz. Mijn woordenrijkdom schiet te kort, om nu den ernst der tijden aan den volke bekend te maken, aan dezulken, meen ik die iniet in het maatschappelijk leven hebben kunnen mede loopen, zooals wij. Door aUe redevoeringen, die wij in den Volksraad gehoord hebben, hebben wij wel kunnen vernemen, dat aan de Regeer'i.ng gezegd werd, dat Zij een soort vademecum zou zijn, dat men haar maar wat opgeeft en dat het dan wel opgelost wordt. Ik zie het anders en wel zoo. Moge de Regeering — en dat is werkelijk gewenscht —• niet te veel delihereeren, niet te veel wikken en wegen, maar tot besluiten komen en als dan een besluit eens faliekant, eens fout zou zijn, — wat ik niet direct aanneem —dan mag daarover niet worden geklaagd en ben ik bereid ook in de toekomst het voor de Regeering op te nemen. (Curs. van mij. M.M.) Wij zijn nu aan den heer Soangkoepon gekomen. Is zijn critiek wel ongegrond? Beschouw ik verder, de door de commissie voorgestelde bezuinigingen, da,n komt het mij voor, dat die bezuinig'ingen gelijk staan met een afbraak van alles wat met moeizamen arbeid in deze gewesten is tot stand gebracht, immers zij tasten de beginselen aa,n van alles, wat de Westersche beschaving en wetenschap in deze landen heeft gebracht. Wanneer de begrootingscommissie van oordeel is, dat de ontwikkeling van de overheidszorg, zooals ten opzichte van uitbreiding van
Leden,
steunt het H. B. en
Uw organisatie
maakt
sterk.
den Volksraad en instelling van het College van gedelegeerden ongewenschte financiesle gevolgen met zich heeft medegebracht, dan is dit mijns inziens tegelijk een vernietigend oordeel over de wijze, waarop het Nederlandsch gezag in deze gewesten zijn opvoedingstaak heeft opgevat. Behalve dat alles, wat de Nederlanders hier tot stand hebhen gebracht en waarover de commissie thans feitelijk een vernietigend oordeel uitspreekt, dompelt dit gezag deze landen in een diepe schuld van bijna anderhalf milliard gulden. Wat is toch de oorzaak, dat een rijk land tegelijk arm kan zijn ? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden; een rijk land zal altijd arm blijven, zoolang dit land in koloniale verhoudingstaat tot een ander land, wa,nt de inkomsten van dit land zullen steeds gedraineerd worden als gevolg van de omstandigheid, dat alle leidende organen van dit kolcniaal land steeds uit buitenlanders zullen bestaan en dat deze organen de neiging vertoonen, om steeds maar de leiding vain een koloniaal land in handen te houden. Wil men hierin verandering brengen, dan is de eenige weg daartoe, de landskinderen zooveel mogehjk met de leiding van alle overheidsdiensten te belasten. Ik weet, dat het thans nog niet mogelijk is, maar een begin in die richting moet zeker gemaakt worden, doch de Regeering heeft daartoe den pas afgesneden door de verslechtering van het onderwijs in deze gewesten en toch is de bevordering van het onderwijs der bevolking de aangewezen weg om goedkoope werkkrachten te doen vermenigvuldigen. Van hetgeen door den heer Pastor naar voren is gebracht, achten wij het slot, en vooral het gecursiveerde gedeelte, het meest belangrijk. Welke zijn de fouten en excessen van de huidige bezoldigingsregeling? Wil de heer Pastor ons daarover eenig licht verschaffen? Zijn de BZi;vers-belangen bij den heer Pastor wel veilig? Is hij vóór de beginselen van de C.I.V.O. ? Wij vragen slechts om keterangan!
Watertarieven. door Ir. A. L. H. R. Gerla.
Eendracht maakt macht
Tenslotte moge ik nog even toelichten mijn standpunt tegenover de motie-Van Lonkhuyzen CS. Ook naar mijn meening is een definitieve salarisherziening thans ongcwenscht. Ik sluit mij echter geheel aan bij wat een der vorige sprekers, ik meen de heer Fruin, gisteren over dit punt heeft gezegd, n.l. dat dit niet mot zich behoeft te brengen, dat de fouten en excessen van de huidige bezoldigingsregeling niet incidenteel kunnen worden verbeterd en verwijderd. Zelfs acht ik het een eerste eisch, dat de gebleken fouten zoo spoedig doenlijk worden weggenomen. Stellig geloof ik, dat dit te doen is, zonder op dit oogenblik een geheel nieuwe regeling te maken. De volgende spreker, de heer Zuyderhoff, heeft niet veel nieuws gebracht. Wij nemen slechts het volgende van hem over. Thans een opmerking over de motie-Van Lonkhuyzen inzake de herziening der salarisregeling. Deze motie heeft ons aller sympathie en wij zijn volkomen met den heer Van Lonkhuyzen en de overige indieners eens, dat het thans zeker niet de tijd is om tot herziening der salarisregeling over te gaan; inderdaad ware deze beter uit te stellen. (Wordt
vervolgd).
WATERLEIDING-ZAKEN. Onderstaa,nde beschouWingen hebben wij overgenomen uit In Concreto, periodiek van de Afdeeling Meester-Cornelis van het I.E.V. De heer Ir. Gerla is Directeur van Gemeentewerken. Wij bevelen een en ander aan ter bestudeering aan onze leden, hoewel wij daarbij tevens moeten raden, om het tarievenstelsel b.v niet al te star, als een onwrikbare schablone, over te nemen, maar als een zéér goede ,,leiddraad" te willen beschouwen.
Het wil voorkomen dat de overheid bij het bepalea va,n tarieven, voor welke doeleinden ook, daaraan erkende sociale beginselen ten grondslag dient te stellen en overigens doet blijk geven, dat zij als een goed huisvader haar burgerij bestuurt. In tegenstelling hiermede zullen tarieven, welko door particulieren worden aangelegd, getuigen van een ,,goede" handelsgeest, leidende lot een zoo groot mogelijke winst. Als regel zullen beide grondslagen niet tezamen kunnen worden ondergebracht in één stelsel zonder aan elkander afbreuk te doen en dit geldt in het bijzonder ten aanzien van het tarief voor drinkwater-voorziening eener Indische stad, hetwelk ondervolgend nader bespreking vindt. Vooraf dient te gaan een bespreking van eenige aanverwante zaken. 1. De kostprijs van het water. Hieronder wordt verstaan de som der exploitatiekosten welke per jaar ten laste komen van het bedrijf gedeeld door het verkochte aa,ntal M3 water per jaar m.a.w. de kosten voor het bedrijf van 1 M^ aan huis geleverd water. De exploitatiekosten kunnen nader worden verdeeld in: a. b.
rente en afschrijving van het in het bedrijf gestoken kapitaal. personeels- en materiaalkosten voor onderhoud, herstelling, administratie en inning.
Bij toename van de water-verkoop zal de kostprijs dalen, zoolang de kapitaals uitgaven zich slechts bepalen tot die voor nieuwe kleine leidingen in de wegen en aansluitingen van gebouwen. Is echter de toename der verkoop dusdanig gestegen, dat nieuwe bronnen moeten worden gecapteerd, nieuwe aanvoerléidingen van de bronnen naar de stad moeten worden gelegd enz. dan zal de kostprijs stijgen tengevolge van de plotselinge belangrijke toename der onder a genoemde kosten. Houden wij hierbij voor oogen dat bij een bronwaterleiding men altijd wel begonnen is met capteering der voordeeügste, goedkoopste bronnen en alle volgende werken dus betrekkelijk duurder zullen zijn, dan is het duidelijk dat elke uitbreiding van het debiet der wateraanvoer naar de stad een niet onbelangrijke stijging der kostprijs met zich brengt. Aangezien handhaving van een zoo laag mogelijke kostprijs van groot belang moet worden geacht, moet er dus naar worden gestreefd genoemde kapitaals-
uitgaven nïet te besteden alvorens vaststaat, dat onder geen beding verder uitstel toelaatbaar is. Hieruit volgt dus dat het waterdistributie-systeem met het daaraan gebonden tarievenstelsel dusdanig behoort te zijn dat geen water opnoodig afgenomen wordt of verloren gaat, tengevolge waarvan het oogenblik van kostprijsverhooging zou worden bespoedigd.
Leden,
is
Uw
contributie
betaald
en Uw achterstand
reeds aan-
gezuiverd?
2. Water-behoeften^ verbruik en verspilling. De normale theoretische behoefte aan leidingwater in woo,nhuizen is afhankelijk van: a. de grootte van het huis, h. het aantal bewoners, c. het al dan niet gebruik van een waterput. Het werkelijke verbruik zal vaak hooger zijn dan de theoretische waterbehoefte. Het meerdere verbruik vindt zijn oorzaak in: d. de royaÜteit en welgesteldheid van den hoofdbewoner, e. de mindere doelmatigheid van de huishoudelijke regels. Na het onder 1 vermelde zal het duidelijk zijn, dat het meerdere verbruik iingevolge het gemelde onder d en c moet worden aangemerkt als verspilling en verdient te worden ingetoomd, terwijl dit in het tarievenstelsel mede uit fiscale overwegingen kan worden belast. Een in het tarieven stelsel opgenomen prikkel tot gepaste zuinigheid en spaarzaamheid getuigd va,n een juist inzicht. 3. Het hygiënische deel van waterverstrekking. Het is algemeen bekend, dat het gebruik van slecht huishoudwater aanleiding geeft tot zickte-epidemieën en dat het juister is deze te voorkomen dan hen te bestrijden wanneer zij er zijn, mede uit hoofde van de voor de overheid aan epidemie-bestrijding verbonden hooge kosten. Waar in de dichtbebouwde steden het gebruik van putwater voor kook- en drinkbehoefte moet worden ontraden en zelfs het gebruik van waterputten voor die doeleinden soms moet worden verboden, is de overheid welhaast verplicht overal leidingwater beschikbaar te stellen. De moeilijkheid doet zich hierbij voor, dat de kampongbevolking zelfs de kostprijs van het water veelal niet kan betalen, zoodat aldaar uit hygiënische overwegingen met verlies water zal moeten worden geleverd. Uitdrukkelijk moet worden gewaarschuwd tegen het om bovengenoemde reden gratis leveren van water, dan wel het leveren tegen een vastgesteld maandelijksch bedrag van een naar eigen verkiezing der verbruikers af te tappen hoeveelheid water. Deze systemen geven geen prikkel tot zuinig gebruik en zijn in strijd met het vermelde onder 1 en 2. Meerdere experimenten op dit gebied hebben in de
SL 'ïiW»)llf.E ^
praktijk uitgewezen te leiden tot een matelooze waterverspilling en niet te onderschatten sociale conflicten. 4. Tarieven. Uit het bovenstaande trekken wij ondervolgende conclusies: a. nimmer gratis waterverstrekking; h. nimmer verstrekking van een onbeperkte hoeveelheid water tegen een vast maandelijksch bedrag; c. de theoretische, normale waterbehoefte moet een ieder kunnen worden aangeboden tegen een voor ieder te dragen bedrag. We noemen dit het ,,vastrecht"; d. het meedere verbruik boven de normale waterbehoefte moet extra worden belast. Het vastrecht omvat twee zaken n.l. het aantal M^ water, dat als normaal maandelijksch verbruik wordt aangemerkt en de retributie welke daarvoor verschuldigd is. Onder 2 werden reeds vermeld de factoren waarvan de normale waterbehoefte afhankelijk is. Aangezien een overwegend deel der woningen in een Indische stad in het bezit is van een waterput en dit water voor schrob- en waschwater niet ongeschikt is, kan met de bepaling van de normale waterbehoefte daarmede rekening gehouden worden. Wat betreft het aantal bewoners kan slechts maatgevend zijn de bewoning van het huis door het wettig gezin van den hoofdbewoner, waarvoor om praktische redenen een gemiddelde gezinssterkte wordt aangenomen. Verder bestaat rechtstreeks verband tusschen de grootte van het huis en de huurwaarde, zoodat de maandhuur als maatstaf wordt genomen voor de waterbehoefte. Overigens dient de retributie te zijn gesteld naar draagkracht van den waterverbruiker. Eenerzijds moet het vastrecht kunnen worden gedragen en anderzijds moet dit bedrag zoodanig zijn, dat door den verbruiker om financieele redenen er naar wordt gestreefd, dat niet meer dan het vastrecht behoeft te worden betaald, dus dat niet meer dan de normale waterbehoefte wordt verbruikt. Het vastrecht wordt dus afhankelijk gesteld van den welstand der verbruikers en dan wordt om praktische redenen de huurwaarde van het door den
verbruiker bewoonde, aangesloten huis als maatstaf genomen. Men komt op grond van het vermelde tot een tarievenstelsel, waarbij de aangesloten huizen zijn verdeeld in huurklassen en voor elke klasse a p a r t is vastgesteld een vastrecht en een tarief voor het meerdere verbruik één en ander gebaseerd op de behoefte en de d r a a g k r a c h t van de verbruikers b.v. als onder volgend: Ter toelichting diene, dat een verbruiker die een huis bewoont met een huurwaarde van ƒ 40.— 's maands en gedurende een bepaalde maand heeft verbruikt 13 Ms w a t e r volgens bovenstaand tarief zal moeten betalen voor genoemd verbruik ƒ 2.— plus meerdere verbruik groot 13—10 = 3 M^ a 25 et., dus totaal ƒ 2.75. De te stellen retributies zullen voor verschillende plaatsen niet gelijk zijn evenals de indeeling in klassen, omdat de kostprijs van het water en plaatselijke omstandigheden daarop van invloed zijn, zoodat bovenstaande als een theoretisch voorbeeld moet worden aangemerkt.
BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN. Waterstaat. Verleend wegens zesjarigen dienst, acht maanden verlof n a a r Europa aan den hoofdopnemer H. L. Martherus, met bepaling dat hij zijn betrekking op 2 Augustus 1933 zal nederleggen. Ontheven wegens overtolligheid met ingang van einde Maart 1933 eervol van de tijdelijke waarneming van zijne betrekking de tijd. wd. hoofdteekenaar Ie Tjoen Lim. Benoemd t o t werktuigkundige de ambtenaar van buitenlandsch verlof teruggekeerd, W. Lehnhausen, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende. Toegevoegd aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden ten behoeve van den Waterstaatsdienst in genoemd gewest de werktuigkundige W. Lehnhausen voornoemd. Ontslagen, op verzoek, met ingang van ultimo Mei 1933, wegens volbrachten diensttijd, eervol en met recht op pensioen, uit 's Lands dienst de ambtenaar met buitenlandsch verlof K. J. D. Cornells den Dekker, laatstelijk architect.
ONZE BOEKENLIJST Bij onzen Bibliothecaris: R. M. S O E J A T I M A N , Petodjosawah Zuid, Gang VI, BataviaCentrum zijn de ondervolgende boeken te krijgen, na toezending van de kosten per postwissel. Geeft deze lijst ook ter inzage aan Uwe kennissen, die (nog) geen lid zijn der Vereeniging van Bouwkundigen. Bij beduidende afname kunnen wij korting of provisie toestaan. 1. 2. 3. 4. 5 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Staten voor de berekening van grondverzet ƒ 0.30 franco p.p. f 0.40 Een economischer werkwijze voor oppervlakte-asphalteering ., 1.10 „ 1— Technische Hygiëne „Waterverzorging." . . . . „ „ 2.50 „ 2.75 Knikmonogram . . . . . . . . . . . 0.25 „ 0.30 Keuring van dakpannen . . . . . . . „ „ 0.15 „ 0.20 Opgave Architects-examen 1928 . . . . . . „ „ 0.75 „ 0.85 Opgave Architects-examen 1930. • . . . . „ „ 1.— „ 1.10 Statisch bepaalde en niet-statisch bepaalde balken . . „ „ 0.75 „ 0.85 Grepen uit de leer der Hydraulica . . . . . „ , , 1.25 „ 1.35 Gewapend-beton. Statica en sterkteleer. Deel I . . . „ „ 2.50 „ 2.60 Gewapend-beton. Deel II . . . . . . . „ „ 4.^— ,. 4.20 De beteekenis van den cementsteen in gietbeton . . „ „ 1.— „ 1.10 Krachtleveringsmachines . . . . . . . „ „ 2.— „ 2.10 De Compensatie-planimeter. . . • . . . „ „ 0.25 „ 0.30 Ranglijstenboekje Schaal B. 12 personeel bij de B. O . W . , en ledenlijst V . v. B , „ 0.25 „ „ 0.30 16. Complete oude jaargangen 1. B. T., zoolang de voorraad strekt, voor leden V. v. B en abonne's I. B. T. tegen een zeer gering bedrag verkrijgbaar. Haast U, want wij willen den voorraad spoedigst opruimen !
Bij bestellingen boven ƒ 10.— geven wij 10% korting; boven ƒ 2 5 . - kunnen wij 15% korting toestaan. Bestellingen tot een hooger bedrag nader overeen te komen. H.B.
Drukken] Plantijn.