GEZAMENLIJKE VERGADERING UGV/OR/SR
Bijlagenummer GV
Onderwerp: Status Voorbereidende commissie Behandeling in
USR notitie: Internationalisering Bespreking OOM Voorbereidende GV 27 februari 2012 Overlegvergadering GV op 5 maart 2012 Afsluitende GV 12 maart 2012
Bevat: 395
Brief USR d.d. 2 februari 2012 notitie
395
Studentenraad
Comeniuslaan 4 Postbus 9102 6500 HC Nijmegen Telefoon (024) 361 61 61 Fax (024) 356 46 06
980000
College van Bestuur Radboud Universiteit Nijmegen Postbus 9102 6500 HC NIJMEGEN
Uw kenmerk
www.ru.nl
*sr12.5003*
Ons kenmerk
Doorkiesnummer
Datum
jp/sr12.5003
024-3612745
2 februari 2012
Betreft
E-mail
USR notitie: Internationalisering
[email protected]
Geacht college,
Zoals aangekondigd bij de bespreking in de GV van de Stand van Zaken Internationalisering en IRUN heeft de USR de afgelopen maanden enquêtes gehouden onder de OLC’s en FSR’en om zo een beeld te krijgen van de knelpunten die zich voordoen omtrent het buitenlandverblijf voor studenten. Wij delen uw opvatting dat internationalisering de komende jaren een belangrijk speerpunt moet zijn voor deze universiteit. Wij hopen dat u onze aanbevelingen ter harte zult nemen en wachten met interesse uw reactie af.
Met vriendelijke groet,
Loeke Salemans voorzitter
bijlage: notitie USR cc:
USR notitie: Internationalisering, februari 2012 Het onderzoek De USR heeft onder alle FSR’en en OLC’s een onderzoek gehouden naar de stand van internationalisering vanuit de optiek van studenten. Het is belangrijk te vermelden dat ons onderzoek zich niet, zoals de USR-notitie van juni 2010, 1 heeft gericht op alle aspecten van de internationalisering, maar zich heeft toegespitst op het buitenlandverblijf voor Nijmeegse studenten. Wel zullen we enkele malen naar de relevante aspecten van deze eerdere notitie verwijzen. We hebben universiteitsbreed respons op onze enquête ontvangen: alle FSR’en hebben gereageerd, evenals circa twee derde van de OLC’s van alle verschillende faculteiten. Daarmee suggereren we geen diepgravend statistisch onderzoek aan te kunnen bieden, maar het geschetste beeld geeft, onzes inziens, wel een goede indicatie van de knelpunten die de komende tijd aandacht behoeven. Wij vragen u dan ook onderstaande brief te lezen als een constructieve poging de knelpunten omtrent het buitenlandverblijf vast te stellen, zodat deze in de toekomst effectiever kunnen worden aangepakt. De enquête concentreerde zich met name op de volgende vragen: - In hoeverre is internationalisering binnen de faculteiten en opleidingen punt van aandacht? - Welke mogelijkheden voor een buitenlandverblijf zijn er, en hoe worden deze benut? - Hoe verloopt de communicatie en aanmoediging omtrent het buitenlandverblijf? - Welke redenen hebben studenten om niet naar het buitenland te gaan? - Hoe zou een verblijf in het buitenland verder kunnen worden aangemoedigd? Deze opbouw zal tevens leidend zijn voor deze notitie. Bij elk punt schetsen we een korte stand van zaken en doen we een aantal concrete aanbevelingen. 1. In hoeverre is internationalisering binnen de faculteiten en opleidingen punt van aandacht? Het streven van onze universiteit is dat 33% van de studenten tijdens zijn opleiding gedurende een langere tijd in het buitenland blijft om daar te studeren, een stage te lopen of anderszins. Dit aantal wordt door de meerderheid van de faculteiten en opleidingen niet gehaald. Internationalisering zou dus hoog op de agenda moeten staan van de meeste faculteiten en opleidingen. Echter, internationalisering staat zeker niet structureel op de agenda en in de meeste gevallen moet het initiatief komen vanuit de FSR'en respectievelijk de OLC’s. Een reactie was: “Het wordt besproken, maar het wordt nog niet als een serieus ding beschouwd”. Ook de NVAO signaleert dit probleem in het adviesrapport Instellingstoets Kwaliteitszorg d.d. 5 oktober 2011. 2 Zij constateert dat internationalisering “een onderwerp [is] dat wat minder breed gedragen lijkt te zijn: de uitspraak ‘het moet van de rector’ werd enige malen vernomen.” In de notitie van juni 2010 werd al aangegeven: “[H]et onderwerp [leeft] eenvoudig nog onvoldoende. 3 Tot onze spijt moeten we dus concluderen dat in de tussenliggende periode er nog te weinig is veranderd.
1
GV 340, kenmerk jp/sr 10.50011, USR notitie Internationalisering. NVAO Adviesrapport Radboud Universiteit Nijmegen, Instellingstoets Kwaliteitszorg, 5 oktober 2011, p. 19. 3 GV 340, kenmerk jp/sr 10.50011, USR notitie Internationalisering, p. 7. 2
1
De USR adviseert - alle faculteiten te werken aan een concreet plan om de internationaliseringsdoelstellingen te halen, en dat ook met de studentenvertegenwoordigers te bespreken; - internationalisering in alle FGV’s meerdere malen per jaar op de agenda terug te laten komen. 2. Welke mogelijkheden voor een buitenlandverblijf zijn er, en hoe worden deze benut? In ruim driekwart van de opleidingen is het mogelijk om majorvakken in te ruilen voor soortgelijke vakken in het buitenland. Echter, van deze mogelijkheid wordt zelden tot vrijwel nooit gebruik gemaakt. Ruim de helft van de OLC’s denkt dat het inruilen van majorvakken voor vakken in het buitenland studenten drie tot zes maanden vertraging oplevert. Oftewel het één op één inruilen van majorvakken van vakken die aan de Radboud Universiteit worden onderwezen met vakken in het buitenland blijft moeilijk en een administratief karwei. Naast het inruilen van vakken bestaat er bij bijna alle opleidingen de mogelijkheid om in het buitenland stage te lopen. Ook kan in ruim driekwart van de opleidingen de scriptie in het buitenland worden geschreven. Ook deze beide mogelijkheden worden echter slechts zelden tot vrijwel nooit benut. Natuur- en Sterrenkunde, CAOS en Geneeskunde vormen hier belangrijke uitzonderingen op. Vrijwel alle OLC’s denken dat het lopen van een stage of het schrijven van een scriptie in het buitenland studenten studievertraging oplevert. Vaak wordt de vertraging geschat op de duur van het buitenlandverblijf (drie tot zes maanden). Kortom, de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan zijn er meestal wel, maar worden nog te weinig benut. Hoogstwaarschijnlijk speelt het hierbij mee dat een buitenlandverblijf studievertraging oplevert, die veelal gelijk staat aan de duur van het buitenlandverblijf – of althans, dat bij studenten de angst bestaat dat een buitenlandverblijf automatisch vertraging oplevert. In het merendeel van de opleidingen is wel vrije ruimte gecreëerd waarin studenten eventueel het vliegtuig zouden kunnen pakken. Deze ruimte is in de bachelor gemiddeld zo’n 18 tot 30 EC en/of in de master zo’n 12 tot 30 EC. Niet in alle ingevulde enquêtes is echter duidelijk of deze vrije ruimte geclusterd is. Dit soort geclusterde vrije ruimte (‘mobility windows’) is volgens de USR de beste manier om vertraging door een buitenlandverblijf te voorkomen. Uit de hierboven beschreven reacties blijkt immers dat de angst voor studievertraging een belangrijke reden is om niet naar het buitenland te gaan. Daarnaast wordt herhaaldelijk aangegeven dat er administratieve problemen blijven bestaan bij het goedkeuren van in het buitenland behaalde EC’s – als het de student dus al lukt voldoende studiepunten te behalen worden ze pas na veel administratieve rompslomp, en zelfs dan niet in alle gevallen, goedgekeurd. Bij de OLC’s, FSR’en en USR ontstaat aldus het beeld dat in buitenland gevolgde cursussen, gelopen stages of geschreven scripties door examencommissies nog niet altijd voor vol worden aangezien. Deze starheid moedigt studenten niet aan om naar het buitenland te gaan, en nog veel minder om met creatieve en vernieuwende ideeën te komen voor de invulling van de buitenlandstage. De USR adviseert - op alle faculteiten in zowel bachelor als master een geclusterde vrije ruimte (‘mobility window’) te creëren van ten minste 15 EC, die studenten kunnen gebruiken voor een buitenlandverblijf;
2
-
-
-
een duidelijk stappenplan op te stellen waaruit studenten kunnen afleiden hoe ze in het buitenland behaalde punten kunnen inwisselen, en/of een overzicht per opleiding op te stellen van activiteiten in het buitenland die voor toekenning van studiepunten in aanmerking komen; examencommissies meer dan tot op heden het geval is te doordringen van de meerwaarde van een buitenlandverblijf, zodat zij meer open staan voor het toekennen van EC’s aan inhoudelijk mogelijk zeer zinvolle projecten; de mogelijkheden te vergroten om majorvakken in te ruilen voor vakken in het buitenland.
3. Hoe verloopt de communicatie en aanmoediging omtrent het buitenlandverblijf? De communicatie rondom het buitenlandverblijf moet volgens de USR het grootste aandachtspunt zijn. Juist nu door allerlei overheidsmaatregelen het plannen van je studietijd vanaf dag één steeds belangrijker wordt, valt er veel winst te behalen door goede voorlichting over een buitenlandverblijf aan eerstejaars studenten. Bij ruim driekwart van de opleidingen wordt aan eerstejaars nog geen voorlichting gegeven over de mogelijkheden voor een buitenlandverblijf. Ook de aanmoediging van docenten en studieadviseurs tot internationalisering laat te wensen over. In meer dan de helft van de gevallen wordt een buitenlandverblijf voor studie of stage niet gestimuleerd; in één van de gevallen raadt de studieadviseur het buitenlandverblijf zelfs op structurele basis af. Naast medestudenten zouden docenten juist het meest tot een buitenlandverblijf kunnen stimuleren, door het delen van prikkelende ervaringen en het geven van suggesties voor een cursus of stage in het buitenland. Docenten zouden, wat ons betreft, hun functie als ‘rolmodel’ in dezen structureler en serieuzer kunnen oppakken. Opleidingsspecifieke voorlichtingen worden in twee derde van de gevallen niet of niet op een regelmatige basis gegeven. Vaak zijn er wel facultaire voorlichtingen (bijvoorbeeld tijdens de WilWegWeek). De USR is echter van mening dat deze facultaire voorlichtingen niet voldoende zijn. Juist omdat de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan per opleiding sterk verschillen zijn opleiding specifieke voorlichtingen zeer gewenst. Bovendien spreekt een opleiding specifieke voorlichting veel meer tot de verbeelding dan een algemenere, facultaire voorlichting. De mogelijkheden per opleiding, maar ook per student zijn zo verschillend dat een facultair International Office (hierna: IO) van groot belang is. Alle faculteiten hebben een eigen IO, maar dit is in veel gevallen niet bij studenten bekend. In de gevallen waarin het IO wel bij studenten bekend is, is men over het algemeen tevreden over het functioneren ervan. Daarnaast heeft bijna driekwart van de opleidingen een speciaal contactpersoon over internationalisering. Dit juicht de USR van harte toe, maar ook hier schort het aan de bekendheid onder de studenten. Ongeveer de helft van de OLC’s antwoordde dat deze contactpersoon meestal niet bekend is. De USR adviseert - alle opleidingen op structurele basis opleiding specifieke voorlichtingsbijeenkomsten over het buitenlandverblijf te organiseren – liefst meerdere malen per jaar, en in ieder geval tijdens de WilWegWeek; - bij de voorlichting in het bijzonder aandacht te besteden aan eerstejaars in het kader van het belang van de studieplanning; - de bestaande faciliteiten (IO, contactpersonen internationalisering), die over het algemeen als positief ervaren worden, te handhaven, maar meer te werken aan de bekendheid ervan. 3
4. Welke redenen hebben studenten om niet naar het buitenland te gaan? De belangrijkste reden om niet naar het buitenland te gaan, met stip op één, is de angst voor studievertraging. Deze angst zagen we in paragraaf 1 ook al naar voren komen. Te verwachten is dat deze factor alleen maar een grotere rol zal gaan spelen, daar de consequenties voor het oplopen van studievertraging steeds groter worden. Het voorkomen van vertraging door een buitenlandverblijf moet dus een zeer hoge prioriteit zijn. De tweede reden zijn de financiële lasten. Een buitenlandverblijf brengt kosten met zich mee die studenten niet altijd kunnen opbrengen. Hierbij gaat het niet alleen om de reiskosten, maar ook om het duurdere levensonderhoud in grote steden, zoals de hoge huurprijzen en de dure dagelijkse boodschappen. Door de kans op een langstudeerdersboete of het volgen van college tegen instellingscollegegeld zal deze factor nog zwaarder wegen. Het zou goed zijn als studenten beter op de hoogte waren van de mogelijkheden die er zijn voor financiële tegemoetkomingen voor hun buitenlandverblijf, in de vorm van allerlei beurzen. De derde reden die genoemd wordt, de administratieve rompslomp die een buitenlandverblijf met zich meebrengt, zou deels weggenomen kunnen worden door een duidelijk stappenplan: welke stappen moet je nemen voor je naar het buitenland kunt gaan. Veel studenten weten niet wat hen te wachten staat, maar horen alleen de negatieve verhalen van medestudenten over de hoeveelheid ‘gedoe’ die een buitenlandverblijf met zich meebrengt. Daarbij is vaak onduidelijk welke contacten er bestaan met welke buitenlandse universiteiten, zodat studenten het idee hebben dat ze telkens zelf het wiel opnieuw moeten uitvinden. Bovendien is het vaak erg lastig om woonruimte te vinden in het buitenland en zijn studenten onzeker over wat ze zullen aantreffen in het buitenland. Contracten met buitenlandse universiteiten over redelijke woonruimtes zou goed helpen. De laatste reden die veelvuldig terugkomt, is moeilijker te omzeilen: studenten geven vaak aan geen meerwaarde te zien in een buitenlandverblijf. We citeerden reeds uit het rapport van de NVAO de veelgehoorde verzuchting over het buitenlandverblijf: “Het moet van de rector”. Als studenten de meerwaarde van een buitenlandverblijf niet zien, nemen ze niet graag het risico studievertraging op te lopen of hebben geen zin moeite te doen een studie of stage in het buitenland te regelen. Communicatie speelt hierin weer een grote rol. De USR is van mening dat een buitenlandverblijf een wezenlijk onderdeel is van een academische opleiding en de persoonlijke ontwikkeling. De USR adviseert - nogmaals het creëren van ‘mobility windows’ van ten minste 15 EC’s in zowel bachelor als master aan alle opleidingen; - een helder overzicht van de mogelijkheden voor financiële tegemoetkoming voor een buitenlandverblijf op te stellen; - een stappenplan op te stellen voor het aanpakken van een buitenlandverblijf; - een voor studenten inzichtelijk overzicht van de reeds bestaande contacten tussen de RU en buitenlandse instellingen op te stellen; - een betere communicatie om studenten bewust te maken van de meerwaarde van het buitenlandverblijf (zie onder paragraaf 3). 5. Hoe zou een verblijf in het buitenland verder kunnen worden aangemoedigd? Desgevraagd bleken de FSR’en en OLC’s onze suggesties te ondersteunen. Als belangrijkste middel om internationalisering onder studenten verder te stimuleren kwam het verbeteren van de communicatie en de aanmoediging tot een buitenlandverblijf naar voren. Daarnaast werd het creëren van een geclusterde vrije ruimte vaak geopperd. Mede ingegeven door de angst 4
voor studievertraging werd ook vaak de mogelijkheid om binnen de opleiding verplichte vakken in te ruilen tegen soortgelijke vakken in het buitenland genoemd. Conclusie Concluderend stellen wij, met de NVAO, vast dat internationalisering nog onvoldoende leeft op de faculteit, zowel bij faculteits- en opleidingsbesturen, als bij docenten en studenten. Betere communicatie en vooral aanmoediging zijn dus geboden. Studenten moeten meer dan nu voor ogen krijgen hoe zinvol en zeker ook leuk een buitenlandverblijf kan zijn – zowel voor hun persoonlijke ontwikkeling als voor hun opleiding. Het veranderende politieke klimaat, waarin van studenten wordt gevraagd zo snel mogelijk af te studeren, vereist echter wel duidelijke randvoorwaarden. Het buitenlandverblijf moet voor studenten gefaciliteerd worden, niet alleen met vrije ruimte in het curriculum, maar ook met toegankelijke informatie, zij het via instanties als het IO en de contactpersoon internationalisering, of via heldere stappenplannen en overzichten van de mogelijkheden. Dit laatste kan ook de angst van studenten voor administratieve rompslomp wegnemen.
5