Bijlage grammatica Inhoud 1 2 3 4 5
Onregelmatige werkwoorden Werkwoorden met een vast voorzetsel Werkwoorden met een prefix De meestgebruikte het-woorden Voorzetseluitdrukkingen
1 6 23 25 28
Dit naslagwerk is afkomstig uit Klare taal! Uitgebreide grammatica NT2. Een goede grammaticamethode is onmisbaar wanneer je bezig bent een taal te leren. Ga dus aan de slag met Klare taal! In 88 lessen komt een grote hoeveelheid grammaticale onderwerpen aan de orde in een heldere uitleg met voorbeeldzinnen, illustraties en een flink aantal oefeningen. Op de cd-rom staan alle oefeningen voorzien van feedback. Voor gevorderden is er Klare taal plus. Liever online de Nederlandse grammatica leren, oefenen en toetsen? Neem een abonnement op de online Grammaticatrainer, naar het boek Klare taal!
Boom, Amsterdam © Uitgeverij Boom
1 Onregelmatige werkwoorden Deze lijst bevat een aantal onregelmatige werkwoorden die moeilijkheden kunnen opleveren. De werkwoorden die in de voltooide tijd alleen met zijn vervoegd kunnen worden, staan schuingedrukt. De werkwoorden die in de voltooide tijd zowel met hebben als met zijn vervoegd kunnen worden, zijn onderstreept. Alle andere werkwoorden worden met hebben vervoegd. a aanbieden aandoen aankijken aankomen aannemen aansluiten aantrekken aanvragen aanwijzen aanzien achterblijven afhangen afkomen aflopen afnemen afsluiten
- bood / boden aan - deed / deden aan - keek / keken aan - kwam / kwamen aan - nam / namen aan - sloot / sloten aan - trok / trokken aan - vroeg / vroegen aan - wees / wezen aan - zag / zagen aan - bleef / bleven aan - hing / hingen af - kwam / kwamen af - liep / liepen af - nam / namen af - sloot / sloten af
- aangeboden - aangedaan - aangekeken - aangekomen - aangenomen - aangesloten - aangetrokken - aangevraagd - aangewezen - aangezien - achtergebleven - afgehangen - afgekomen - afgelopen - afgenomen - afgesloten
b bedenken bedragen beginnen begrijpen behouden bekijken beschrijven besluiten bespreken bestaan betreffen betrekken bevallen bevinden bewegen bewijzen bezitten bezoeken bidden binden blijken blijven
- bedacht / bedachten - bedroeg / bedroegen - begon / begonnen - begreep / begrepen - behield / behielden - bekeek / bekeken - beschreef / beschreven - besloot / besloten - besprak / bespraken - bestond / bestonden - betrof / betroffen - betrok / betrokken - beviel / bevielen - bevond / bevonden - bewoog / bewogen - bewees / bewezen - bezat / bezaten - bezocht / bezochten - bad / baden - bond / bonden - bleek / bleken - bleef / bleven
- bedacht - bedragen - begonnen - begrepen - behouden - bekeken - beschreven - besloten - besproken - bestaan - betroffen - betrokken - bevallen - bevonden - bewogen - bewezen - bezeten - bezocht - gebeden - gebonden - gebleken - gebleven
1 Onregelmatige werkwoorden
© Uitgeverij Boom
breken brengen buigen
- brak / braken - bracht / brachten - boog / bogen
- gebroken - gebracht - gebogen
d deelnemen denken doen doorbrengen doordringen doorgaan doorlopen dragen drijven dringen drinken dwingen
- nam / namen deel - dacht / dachten - deed / deden - bracht / brachten door - drong / drongen door - ging / gingen door - liep / liepen door - droeg / droegen - dreef / dreven - drong /drongen - dronk / dronken - dwong / dwongen
- deelgenomen - gedacht - gedaan - doorgebracht - doorgedrongen - doorgegaan - doorgelopen - gedragen - gedreven - gedrongen - gedronken - gedwongen
e ervaren eten
- ervoer / ervoeren - at / aten
- ervaren - gegeten
g gaan gelden genieten geven glijden glimmen grijpen
- ging / gingen - gold / golden - genoot / genoten - gaf / gaven - gleed / gleden - glom / glommen - greep / grepen
- gegaan - gegolden - genoten - gegeven - gegleden - geglommen - gegrepen
h hangen hebben helpen houden
- hing / hingen - had / hadden - hielp / hielpen - hield / hielden
- gehangen - gehad - geholpen - gehouden
i inhouden ingaan innemen inzien
- hield / hielden in - ging / gingen in - nam / namen in - zag / zagen in
- ingehouden - ingegaan - ingenomen - ingezien
k kiezen kijken klimmen klinken komen kopen krijgen kunnen
- koos / kozen - keek / keken - klom / klommen - klonk / klonken - kwam / kwamen - kocht / kochten - kreeg / kregen - kon / konden
- gekozen - gekeken - geklommen - geklonken - gekomen - gekocht - gekregen - gekund
2 Onregelmatige werkwoorden
© Uitgeverij Boom
l laten lezen liegen liggen lijden lijken lopen
- liet / lieten - las / lazen - loog / logen - lag / lagen - leed / leden - leek / leken - liep / liepen
- gelaten - gelezen - gelogen - gelegen - geleden - geleken - gelopen
m meebrengen meedoen meegaan meevallen moeten mogen
- bracht / brachten mee - deed / deden mee - ging / gingen mee - viel / vielen mee - moest / moesten - mocht / mochten
- meegebracht - meegedaan - meegegaan - meegevallen - gemoeten - gemogen
n nadenken nemen
- dacht / dachten na - nam / namen
- nagedacht - genomen
o omdraaien omgaan omkeren onderzoeken ontbreken onthouden ontstaan ontvangen opbrengen opendoen opeten opgaan opgeven opheffen ophouden opkijken opkomen oplopen opnemen opschieten opstaan optreden optrekken opvallen opzoeken overblijven overgaan overlijden oversteken overwegen
- draaide / draaiden om - ging / gingen om - keerde / keerden om - onderzocht / onderzochten - ontbrak / ontbraken - onthield / onthielden - ontstond / ontstonden - ontving / ontvingen - bracht / brachten op - deed / deden open - at / aten op - ging / gingen - gaf / gaven op - hief / hieven op - hield / hielden op - keek / keken op - kwam / kwamen op - liep / liepen op - nam / namen op - schoot / schoten op - stond / stonden op - trad / traden op - trok / trokken op - viel / vielen op - zocht / zochten op - bleef / bleven over - ging / gingen over - overleed / overleden - stak / staken over - overwoog / overwogen
- omgedraaid - omgegaan - omgekeerd - onderzocht - ontbroken - onthouden - ontstaan - ontvangen - opgebracht - opengedaan - opgegeten - opgegaan - opgegeven - opgeheven - opgehouden - opgekeken - opgekomen - opgelopen - opgenomen - opgeschoten - opgestaan - opgetreden - opgetrokken - opgevallen - opgezocht - overgebleven - overgegaan - overleden - overgestoken - overwogen
3 Onregelmatige werkwoorden
© Uitgeverij Boom
p plaatsvinden
- vond / vonden plaats
- plaatsgevonden
- reed / reden - riep / riepen
- gereden - geroepen
- schiep / schiepen - schoot / schoten - scheen / schenen - schreef / schreven - schrok / schrokken - schoof / schoven - sloeg / sloegen - sliep / sliepen - sloot / sloten - sneed / sneden - speet / speten - sprak / spraken - sprong / sprongen - stond / stonden - stak / staken - stal / stalen - stierf / stierven - steeg / stegen - streek / streken
- geschapen - geschoten - geschenen - geschreven - geschrokken - geschoven - geslagen - geslapen - gesloten - gesneden - gespeten - gesproken - gesprongen - gestaan - gestoken - gestolen - gestorven - gestegen - gestreken
t tegenvallen terugkomen thuiskomen toegeven toelaten toenemen treden treffen trekken
- viel / vielen tegen - kwam / kwamen terug - kwam / kwamen thuis - gaf / gaven toe - liet / lieten toe - nam / namen toe - trad / traden - trof / troffen - trok / trokken
- tegengevallen - teruggekomen - thuisgekomen - toegegeven - toegelaten - toegenomen - getreden - getroffen - getrokken
u uitdoen uitgaan uitgeven uitkijken uitkomen uitspreken uitsteken uitzien uitzoeken
- deed / deden uit - ging / gingen uit - gaf / gaven uit - keek / keken uit - kwam / kwamen uit - sprak / spraken uit - stak / staken uit - zag / zagen uit - zocht / zochten uit
- uitgedaan - uitgegaan - uitgegeven - uitgekeken - uitgekomen - uitgesproken - uitgestoken - uitgezien - uitgezocht
r rijden roepen s scheppen schieten schijnen schrijven schrikken schuiven slaan slapen sluiten snijden spijten spreken springen staan steken stelen sterven stijgen strijken
4 Onregelmatige werkwoorden
© Uitgeverij Boom
v vallen vangen varen vechten verbergen verbieden verbinden verdwijnen vergelijken vergeten verkopen verkrijgen verlaten verliezen vernemen verschijnen verstaan vertrekken vervangen vinden vliegen voldoen voorkómen vóórkomen voorzien vragen
- viel / vielen - ving / vingen - voer / voeren - vocht / vochten - verborg / verborgen - verbood / verboden - verbond / verbonden - verdween / verdwenen - vergeleek / vergeleken - vergat / vergaten - verkocht / verkochten - verkreeg / verkregen - verliet / verlieten - verloor / verloren - vernam / vernamen - verscheen / verschenen - verstond / verstonden - vertrok / vertrokken - verving / vervingen - vond / vonden - vloog / vlogen - voldeed / voldeden - voorkwam / voorkwamen - kwam / kwamen voor - voorzag / voorzagen - vroeg / vroegen
- gevallen - gevangen - gevaren - gevochten - verborgen - verboden - verbonden - verdwenen - vergeleken - vergeten - verkocht - verkregen - verlaten - verloren - vernomen - verschenen - verstaan - vertrokken - vervangen - gevonden - gevlogen - voldaan - voorkomen - voorgekomen - voorzien - gevraagd
w wegen weggaan werpen weten wezen(zijn) wijzen willen winnen worden
- woog / wogen - ging / gingen weg - wierp / wierpen - wist / wisten - was / waren - wees / wezen - wilde / wou / wilden - won / wonnen - werd / werden
- gewogen - weggegaan - geworpen - geweten - geweest - gewezen - gewild - gewonnen - geworden
z zeggen zenden zien zijn zingen zitten zoeken zullen zwemmen zwijgen
- zei / zeiden - zond / zonden - zag / zagen - was / waren - zong / zongen - zat / zaten - zocht / zochten - zou / zouden - zwom / zwommen - zweeg / zwegen
- gezegd - gezonden - gezien - geweest - gezongen - gezeten - gezocht - - gezwommen - gezwegen
5 Onregelmatige werkwoorden
© Uitgeverij Boom
2 Werkwoorden met een vast voorzetsel Hetzelfde voorzetsel kan op verschillende manieren gebruikt worden. Neem bijvoorbeeld het voorzetsel van: Hij viel van het dak. Dat boek is niet van mij. Het kantoor is open van negen tot vijf. Deze stoel is van eikenhout gemaakt. Ik hou niet van chocola. Hij vertelde het verhaal van zijn familie. Het voorzetsel van kan dus betrekking hebben op bezit, maar ook op een beweging, tijd of eigenschap. Daarnaast kan het ook een vaste verbinding zijn: houden van. Er zijn veel werkwoorden die altijd in combinatie met hetzelfde voorzetsel voorkomen. Het zijn vaak figuurlijke gebruikte uitdrukkingen. Hier volgt een aantal van de meest-voorkomende met een voorbeeldzin. a aandacht vestigen op: aandringen op: aantrekken van: aanhaken bij: aankijken tegen: aankloppen bij: aankunnen op: aanlopen tegen: aanmelden bij: aanpassen aan: aansluiten bij: aansporen tot: aansturen op: aantrekken van: aanvangen met: aanwijzen als: aanzetten tot: aarzelen tussen: abonneren op: accepteren van: achterblijven bij: achterliggen op: achterlopen op: achterstellen bij: achtervolgen met: adresseren aan: afbrengen van: afdoen met: afdragen aan: afgaan op:
Hiermee vestig ik uw aandacht op het volgende. De regering dringt aan op hulp aan Roemenië. Hij trok zich niets aan van wat de docent zei. De rector haakte aan bij de vorige spreker. Hoe kijk jij daar tegenaan? De arme vrouw klopte aan bij de voedselbank. Je kunt altijd op hem aan. Ik liep gisteren tegen dit koopje aan. Ik heb mij bij die school aangemeld. Veel mensen vinden dat een buitenlander zich moet aanpassen. Hij sloot zich aan bij de jeugdclub. De docent spoorde ons aan om veel oefeningen te maken. Hij stuurde aan op ruzie. Hij trok zich niets van mijn opmerkingen aan. Wat moeten we toch met die jongen aanvangen? Jan werd aangewezen als klassevertegenwoordiger. Zijn vriend zette hem aan tot de inbraak. Zij aarzelde tussen het kopen van een armband of een ketting. Ik heb mij op dat nieuwe weekblad geabonneerd. Ik accepteer dat niet van hem! Hij bleef in zijn prestaties achter bij zijn broer. De wielrenner lag een meter achter op zijn rivaal. Mijn vader loopt achter op de feiten. Ik voel mij achtergesteld bij mijn medecursisten. Hij achtervolgde haar met zijn attenties. Die brief was niet aan mij geadresseerd. Ik kon hem niet van dat dwaze plan afbrengen. Hij deed de zaak af met een grapje. Hij droeg de opbrengst van de collecte af aan de penningmeester. Je moet niet altijd afgaan op wat er gezegd wordt.
6 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
afhangen van: afhelpen van: afhouden van: afkomen op: afleiden uit: aflopen met: afmeten aan: afnemen tot: afrekenen met: afronden op: afschermen tegen: afschuiven op: afstammen van: afstand doen van: afsluiten voor: afstemmen op: afstuderen aan: afvaardigen naar: afvuren op: afwijken van: afzien van: antwoorden op: attenderen op: b baden in: balen van: barsten uit: baseren op: beantwoorden aan: bedelen om: bedelven onder: bedienen van: bedoelen met: begeleiden op: begeven naar / op: beginnen aan / met: behandelen voor: behelpen met: behoeden voor: behoren tot: bekeren tot: bekeuren wegens: bekomen van: bekorten met: bekrachtigen met: bekronen met: bekwamen tot: belangstellen in: belasten met:
Het hangt van je rapportcijfers af of je overgaat. Heeft de dokter je van die vervelende wrat afgeholpen? Zij hield me voortdurend van mijn werk af. De kinderen kwamen op de ijsman af. Uit zijn woorden kon ik afleiden dat het ernstig was. Het is niet goed met hem afgelopen. Aan het resultaat kun je zijn inzet afmeten. De windkracht is afgenomen tot kracht 4. De ober rekende met de klant af. Ik heb de rekening afgerond op twintig euro. Hij schermt zich af tegen teveel medelijden. Zij schoof dat vervelende karweitje op mij af. De mens stamt waarschijnlijk af van de apen. De koningin deed afstand van de troon. Die weg is afgesloten voor al het verkeer. Ik heb mijn radio afgestemd op Radio 1. Aan welke universiteit ben je afgestudeerd? Mijn collega is afgevaardigd naar die vergadering. De reporter stond klaar om zijn vragen op de prins af te vuren. Je kunt beter niet van de gebaande wegen afwijken. Hij zag af van salarisverhoging. Hij antwoordde op de gestelde vraag. Mag ik u attenderen op dit foutje?
Hij baadde in weelde, maar is nu failliet. Ik baal van het slechte weer. Die vrouw barst uit haar jas; ze is veel te dik. De uitspraak van de rechter is gebaseerd op bewijzen. Hij beantwoordt niet aan mijn verwachtingen. Mijn hond bedelt steeds om een koekje. Het kind werd bedolven onder de cadeautjes. Bedien je gerust van deze lekkere hapjes! Wat bedoel je met die opmerking? De zangeres werd op de piano begeleid. Na de voorstelling begaf zij zich naar de foyer. Hij begaf zich op onbekend terrein. Ik ben er nog niet aan / mee begonnen. Hij is in het ziekenhuis behandeld voor longontsteking. Je moet je hiermee maar proberen te behelpen. Die waarschuwing heeft mij behoed voor een lelijke val. Tijgers behoren tot de katachtigen. Zij heeft zich tot de islam bekeerd. Hij is bekeurd wegens zijn slechte rijgedrag. Ben je al van de schrik bekomen? Ik heb mijn scriptie met vier pagina’s bekort. Bij de rechtbank moet je de waarheid met een eed bekrachtigen. Hij heeft zijn studie bekroond met een diploma. Zij heeft zich bekwaamd tot chirurg. Ik stel veel belang in de levensloop van mijn voorouders. Je moet een kind niet belasten met de problemen van de ouders.
7 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
belonen met: bemiddelen tussen: bemoeien met: benoemen als: beoordelen op: beperken tot: beroepen op: berusten in: beschermen tegen: besluiten tot: bestaan uit: bestemd voor: betrappen op: beveiligen tegen: bevrijden van: bewegen tot: bijdragen tot: bezuinigen op: bidden tot: bidden om:
Voor zijn harde werken werd hij beloond met promotie. De VS bemiddelt tussen de strijdende partijen. Bemoei je maar niet met die ruzie. Hij werd benoemd als plaatsvervangend directeur. Je moet iemand niet beoordelen op zijn uiterlijk. Ik beperk mij tot de meest gangbare uitdrukkingen. Hij beriep zich bij de rechtbank op zijn zwijgrecht. Je moet nooit berusten in onrechtvaardigheid. Inentingen beschermen je tegen vervelende ziektes. De gemeente heeft besloten tot opheffing van het verbod. De mens bestaat voor 70% uit water. Dit pakje is bestemd voor mijn familie in Turkije. De dief werd op heterdaad betrapt. Mijn huis is goed beveiligd tegen diefstal. Ik ben gelukkig van die vervelende plicht bevrijd. Wat heeft je er toe bewogen om van huis weg te lopen? Lezen draagt bij tot het beter leren van een taal. De regering bezuinigt op onderwijs. Moslims bidden tot Allah. Zij heeft dringend gebeden om genezing.
c chanteren met: citeren uit: combineren met: communiceren met: complimenteren met: concentreren op: concluderen uit: concurreren met: condoleren met: confronteren met: controleren op: corresponderen met:
De chef werd gechanteerd met feiten uit zijn verleden. De docent citeerde uit het boek van de hoogleraar. Hij combineerde twee banen. Hij wil daarover niet met ons communiceren. De docent complimenteerde hem met zijn mooie cijfers. Ik concentreerde mij helemaal op dat moeilijke werk. Ik concludeer uit je woorden dat je niet meegaat. Die nieuwe winkel concurreert met lagere prijzen. Ik condoleer je met dit verlies. Hij werd door de politie geconfronteerd met de schade. Alle kinderen werden gecontroleerd op hoofdluis. Zij heeft heel lang met mij gecorrespondeerd.
d danken voor: dateren uit: debatteren met: deelnemen aan: delen in / door / met:
Mag ik je danken voor je hulp? Dat huis dateert uit de achttiende eeuw. De journalisten debatteerden met de minister. De leerlingen namen allemaal deel aan de wedstrijd. De werknemers deelden in de winst. Acht gedeeld door twee is vier. We deelden de winst met elkaar. denken aan / om / over / van: Denk je aan je huiswerk? Vergeet het niet! Denk om het afstapje! Pas op! Ik zal er nog eens over denken; misschien krijg ik een idee. Wat denk je van een biertje? dienen als / tot Dit kan als voorbeeld dienen. Waartoe dient dit voorwerp? doen aan / met: Doe jij aan muziek? Wat doe je met dit apparaat?
8 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
doordenken over: doordringen in: doorgaan met: doorgeven aan: doornemen met: doorspelen naar: doorverbinden met: draaien om: dreigen met: drijven op: drinken op: dromen over: duiken in: duizelen van: dwepen met: dwingen tot: e eindigen met / op:
Ik dacht nog lang door over wat de docent had gezegd. De ontdekkingsreiziger drong ver door in het oerwoud. Ik wil graag doorgaan met dit project. Ik geef het stokje door aan jou! Ik wil deze oefening graag met je doornemen. Ik heb je sollicitatie doorgespeeld naar de directie. De secretaresse verbond mij door met de baas. Zijn hele leven draait om zijn werk. De chef heeft met ontslag gedreigd. De winkel drijft helemaal op zijn vrouw. Zullen we op je succes een glas wijn drinken? Zij droomt over een eigen winkeltje. Ik was meteen in dat spannende boek gedoken. In die winkel duizel je van alle nieuwe snufjes. Mijn vriendin dweept met de tekenleraar. De gevangene werd gedwongen tot zware arbeid.
eindigen om: eren met: ergeren aan: eten van: excuseren voor:
De spreker eindigde met een wens. ‘Woord’ eindigt op een d. Dat kun je niet van hem eisen. Tegen de verdachte werd twee jaar geëist. De school eindigt om half vier. De dappere soldaat werd geëerd met een medaille. Ik erger mij aan dat gesmoes. Van goede voornemens kun je niet eten. Zij excuseerde zich voor haar gedrag.
f fantaseren over: feliciteren met: flirten met: fluiten naar: fuiven op: funderen op:
Mijn moeder kan urenlang fantaseren over een vakantie. Gefeliciteerd met je verjaardag! Je moet niet zo met mijn vriendin flirten! Op zo’n manier kun je wel naar je zuurverdiende geld fluiten. Ik fuif je vandaag op koffie met gebak. Waar fundeer je die mening op?
eisen van / tegen:
g gaan boven / om / over
gebeuren met: gebruiken als: gehoorzamen aan: geloven in: gelijkstellen met: geloven in: gelukwensen met: genezen van: genieten van: getuigen van: geuren naar:
Zijn eer ging hem boven alles. Het gaat niet om de knikkers, maar om het spel. Dit boek gaat over grammatica. Wat gebeurt er met de rest? Je kunt dat mes toch niet als zaag gebruiken! Je moet aan de vastgestelde regels gehoorzamen. Geloof jij in astrologie? In het verkeer stelt men een bromfiets gelijk met een fiets. Ik geloof in God. Ik wens jullie veel geluk met jullie huwelijk. Hij is genezen van een jarenlange ziekte. Heb jij ook zo van de vakantie genoten? Dit gedicht getuigt van de grootsheid van de natuur. De baby geurde naar lekker ruikende babyzeep.
9 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
geven aan / om / voor:
glimlachten om: glunderen van: gluren naar: goedmaken met: gokken op: graven naar: grenzen aan: griezelen van: groeien uit:
Wat geef jij aan die collecte? Ik geef niet om mooie kleren. Ik geef niet veel voor zijn kans op promotie. De docent glimlachte om de fout. Zij glunderde van genoegen om het compliment. Jan zit altijd naar Maria te gluren. Ik zal onze ruzie goedmaken met een bos bloemen. Op welk paard gok jij? De archeologen groeven naar overblijfselen van het kasteel. België grenst aan Nederland. Ik griezel van spruitjes. Jantje is uit zijn jas gegroeid.
h haasten met: haken aan: halen bij: hameren op: handelen in / over:
Je kunt je beter niet haasten met je huiswerk. Mijn mouw bleef aan de deurknop haken. Die foto haalt het niet bij de werkelijkheid. Mijn baas hamert steeds op hetzelfde onderwerp. Mijn oom handelt in gebruikte computers. Dat boek handelt over de presidenten van Amerika. hangen aan: Die tweelingbroers hangen erg aan elkaar. haperen aan: Wat hapert er aan die machine? happen van: Het kind hapte gretig in de blozende appel. hebben met / op / over / van: Wat heb je met hem? Zijn jullie verliefd? Ik heb het niet zo op die jongen; ik vertrouw hem niet. Waar heb je het over? Ze moet niets van die jongen hebben. hechten aan: Klimop hecht zich aan muren en bomen. heersen over: Napoleon heerste over een groot rijk. heffen over: De regering heft belasting over de verkoop van een huis. helpen met: Kan ik je ergens mee helpen? (met wordt hier mee) Ja, met het schoonmaken van mijn nieuwe huis! hengelen naar: Zij hengelt naar een complimentje. herinneren aan: Dat schilderij herinnert mij aan vroeger. herkennen aan: Ik herken die vrouw aan haar rare hoedje. herleiden tot: Je moet dit getal herleiden tot een breuk. herscheppen in: Die wildernis is herschapen in een paradijs. herstellen van: Ik ben gelukkig weer hersteld van die ziekte. heten naar: Ik heet naar mijn grootmoeder. heulen met: De verrader heulde met de vijand. hinderen in: Deze nauwe rok hindert mij in mijn bewegingen. hinken op: Op twee gedachten hinken is meestal lastig. hoeden voor: Hoed u voor zakkenrollers! hongeren naar: Die slimme jongen hongert naar kennis. hopen op: Ik hoop op een goed cijfer. horen bij / van: Waar hoort dit papier bij? Heb jij al iets van de examens gehoord? houden aan / bij / op / van: Ik hou je aan onze afspraak! Schoenmaker, hou je bij je leest! Ik hou het erop dat de examens volgende week doorgaan. Mijn moeder houdt veel van bloemen.
10 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
huilen om: hunkeren naar: i inbrengen tegen: indelen in: indienen bij: indruisen tegen: inenten tegen: infecteren met: informeren naar: ingaan op: inlaten met: inhaken op: inhouden op: inlichten over: inlijven bij: inlopen op: inrichten als: inrijden op: inruilen tegen: inschakelen bij: inschrijven als / bij / voor:
Het kind huilde om zijn kapotte speelgoedauto. Wij hunkeren ’s winters naar de zomerzon.
insluiten bij: inspireren tot: inspringen voor: instaan voor: instellen op: instemmen met: intekenen op: interesseren voor: intrekken bij: introduceren bij: invallen voor: investeren in: inwerken op: inwijden in: inwisselen tegen: inzetten voor: inzitten over: isoleren van:
Wat heb je tegen dat voorstel in te brengen? Nederland is ingedeeld in 12 provincies. Voorstellen moeten worden ingediend bij de secretaris. Vluchtelingen uitzetten druist in tegen eer en geweten. Bent u tegen pokken ingeënt? Hij is geïnfecteerd met het HIV-virus. Heb je naar de vertrektijd van het vliegtuig geïnformeerd? De leraar ging niet in op de bezwaren van de leerlingen. Je moet je niet met die jongen inlaten. De docent haakte in op de opmerking van de cursist. De baas hield de schade van het ongeluk in op mijn salaris. Op deze vergadering wordt u ingelicht over de nieuwe regels. Hitler lijfde in 1940 Nederland in bij Duitsland. De wielrenner liep in op de koploper van de race. Die mensen hebben hun huis ingericht als een museum. Een van de raceauto’s reed in op de toeschouwers. Ik wil graag deze auto inruilen tegen een groter model. De kinderen werden ingeschakeld bij de collecte. Hij werd ingeschreven als lid van de voetbalvereniging. Zij werd ingeschreven als patiënte bij de dokter. De aannemer schreef in voor een bedrag van 150.000 euro. Een briefje van vijftig euro is hierbij ingesloten. Dat landschap inspireert mij tot het maken van een schilderij. Toen hij ziek was, sprong zijn collega voor hem in. Ik sta in voor de waarheid van zijn woorden. Ik heb de wekker op zeven uur ingesteld. Stem je hiermee in? Met dit voorstel? Mijn vader heeft ingetekend op een serie geschiedenisboeken. Interesseer jij je voor oude geschiedenis? Mijn zus is bij haar vriend ingetrokken. Ik zal je bij die professor introduceren. Zij heeft vroeger veel ingevallen voor zieke docenten. Die man heeft veel geld geïnvesteerd in effecten. Laat dit verhaal maar eens op je inwerken! De koorknaap werd ingewijd in de liturgie van de kerk. Kunt u dit briefje van 50 inwisselen tegen 10 vijfjes? Mijn broer heeft zich helemaal ingezet voor de goede zaak. Zit er maar niet over in! Het komt wel goed! Met het isoleren van de zieken nam de besmetting af.
j jagen naar / op: jammeren over: juichen over:
Hij jaagt op wilde zwijnen. Het meisje jammerde over haar vernielde fiets. De fans juichten over het behaalde doelpunt.
11 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
k kampen met: kappen met: kenmerken door: keren tegen: kermen van: keuren op: kiezen uit / voor: kijken naar / op: klaarstaan voor: klagen over: kletsen met: kleven aan: klinken op: kloppen met : knijpen in: knipogen tegen: knoeien met: komen achter: kraaaien van: kruisen met: kunnen bij: l lachen om: landen op: laten bij: laven aan: legitimeren met: leiden tot: lenen voor: leren van: letten op: leunen tegen: leven als / van: lezen over: liegen over: lijden aan / onder: lijken op: loeren op: logeren bij: lokken met: lopen in / naar: loten om: lozen in: luisteren naar:
Ik kamp al drie weken met een zware verkoudheid. Kap nou toch eens met dat vervelende gezeur! Het feest werd gekenmerkt door veel harde muziek. De omstandigheden keerden zich tegen hem. De zieke kermde van pijn. De kandidaten werden gekeurd op hun geschiktheid. Hij kon kiezen uit verschillende banen. Waar kies jij voor? Waar kijk je naar? Mijn vader heeft verkeerd op de kaart gekeken. Die vrouw staat altijd klaar voor een ander. Ik heb bij mijn baas over de werkdruk geklaagd. Die meisjes zitten altijd met elkaar te kletsen. Er kleven veel bezwaren aan dit voorstel. We klinken op de goede afloop! Dit verhaal klopt niet met de feiten. Dat vervelende joch heeft me in mijn arm geknepen! Hij knipoogde stiekum tegen mij. De boekhouder heeft met de administratie geknoeid. Ben je er al achter gekomen hoe het in elkaar zit? De baby kraaide van pret. De wetenschapper heeft die twee rassen met elkaar gekruist. Ik kan er met mijn volle verstand niet bij!
Waar lach je om? De helicopter landde op de plaats van het ongeluk. Ik laat het hierbij; ik doe geen aangifte. De dorstige man laafde zich aan een groot glas bier. Hij legitimeerde zich met zijn paspoort. Dit gedoe leidt tot niets! Ik leen me niet meer voor dat werk. Hij heeft niets van dat ongeluk geleerd. Let eens op die man; ik vertrouw hem niet. Jan leunde tegen de pilaar van het gerechtsgebouw. Hij leeft als god in Frankrijk. Zij leeft van een uitkering. Ik heb pas een boek gelezen over het maken van klokken. Hij heeft gelogen over de oorzaak van zijn verzuim. Hij lijdt aan een ernstige ziekte. Het volk lijdt onder de harde dictatuur. Jij lijkt op je moeder. Leeuwen loeren op kleinere dieren. Ik heb vroeger veel bij mijn oma gelogeerd. Je kunt dieren vaak met een stukje brood lokken. Een vakantie in Amerika loopt behoorlijk in de papieren! Mijn opa loopt al naar de negentig. De kinderen hebben om de prijs geloot. Schepen mogen hun afval niet in zee lozen. Luister naar mij!
12 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
m maken met / van: malen om: manen tot: mankeren aan: markeren met: meedingen naar: meegaan met: meepraten over: meeslepen in: meten met: mikken op: mopperen op: morrelen aan:
Ik zal het goed met je maken; je hoeft maar de helft te betalen. Dit beeld is gemaakt van gips. Hij maalt niet om geld. De leraar maande de kinderen tot stilte. Het mankeert hem aan gezond verstand! Je kan dit het beste met een viltstift markeren. Wie de puzzel goed heeft, dingt mee naar de hoofdprijs. Met wie ben je meegegaan? Jongeren willen tegenwoordig over alles kunnen meepraten. Hij werd door zijn zoon meegesleept in diens enthousiasme. Je moet niet met twee maten meten. Waar mik je op met die open sollicitatie? Die man loopt altijd te mopperen op het lawaai van kinderen. Als de regering maar niet aan de AOW gaat morrelen!
n naaien met: naderen tot: nakaarten over: nakijken op: nalaten aan: naslaan in: naturaliseren tot: neerkijken op: neerleggen bij: neigen tot: noemen naar: noodzaken tot:
Ik heb dit jasje helemaal met de hand genaaid. De vijand is tot de grens genaderd. Er werd nog lang over die wedstrijd nagekaart. Heb je je werk goed nagekeken op fouten? Aan wie wilt u dit mooie sieraad straks nalaten? Ik heb dit recept nageslagen in mijn oude kookboek. Ik heb mij laten naturaliseren tot staatsburger. Je hoeft niet zo op die mensen neer te kijken! U kunt uw klacht schriftelijk neerleggen bij de gemeente. Ik neig ertoe om dit te geloven. De baby is naar haar grootmoeder genoemd. Ik zie mij genoodzaakt tot het schrijven van deze brief.
o oefenen op: omgaan met: omkomen van: omkopen met: omrekenen tegen: omringen met: omruilen tegen: omscholen tot: omslaan in: omspringen met: omzetten in: omzwaaien naar: onderbrengen bij: onderdoen voor: onderverdelen in: ondervragen over: onderwerpen aan: onderzoeken op: ontbinden in: ontbreken aan:
Op de zinsbouw moet je nog wat oefenen! Je kunt beter niet met die jongen omgaan. Veel mensen zijn in de oorlog van honger omgekomen. Hij probeerde de ambtenaar met geld om te kopen. In Azië moet je euro’s omrekenen tegen lokaal geld. De moeder omringde haar baby met veel liefde. Kunt u dit briefje van 50 omruilen tegen 5 tientjes? Mijn vader is omgeschoold tot docent wiskunde. Het warme weer sloeg om in wind en regen. Met elektriciteit moet je voorzichtig omspringen. De zakenman zette zijn zaak om in een bv. Hij is van deze studie omgezwaaid naar een studie Frans. De vluchtelingen werden ondergebracht bij gastgezinnen. Hij doet niet onder voor zijn oudere broer. Je kunt dit hoofdstuk onderverdelen in aparte paragrafen. Hij werd ondervraagd over de toedracht van het ongeluk. De Romeinen hebben de Germanen aan zich onderworpen. Het vlees werd onderzocht op schadelijke bacterieën. Je moet dat getal eerst ontbinden in factoren. Het ontbreekt mij aan contant geld.
13 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
ontfermen over: ontkomen aan: ontleden in: ontslaan uit: ontstaan uit: ontkomen aan: ontsnappen aan: ontstaan uit: onttrekken aan: ontwaken uit: ontwikkelen tot: oordelen over: opbellen naar: opbieden tegen: opdraaien voor: opdringen aan: openstaan voor: opgaan in: ophangen aan: ophouden met: opkijken tegen: opknappen van: opkomen voor: opleiden tot: oplopen tot: oplossen in: opmaken uit: opnemen tegen: oppassen voor: opscheppen over: opschieten met: opsturen naar: optellen bij: optreden als: opvolgen als: opwegen tegen: opwinden over: opzeggen per: opzien tegen: overboeken naar: overbrengen naar: overeenkomen met: overhalen tot: overgaan tot / in: overlaten aan: overleggen met: overlijden aan: overmaken naar: overnemen van: overplaatsen naar:
De oude dame heeft zich over de kinderen ontfermd. Hij is bij dat ongeluk aan de dood ontkomen. Deze zin moet worden onleed in zinsdelen. Hij is gisteren uit de gevangenis ontslagen. Dit mineraal is ontstaan uit lagen zout. Hij is bij dat ongeluk aan de dood ontkomen. Die fout is aan mijn aandacht ontsnapt. Een vlinder ontstaat uit een rups. Hij heeft zich aan het examen onttrokken. Zij ontwaakte uit een diepe slaap. Die man heeft zich ontwikkeld tot een deskundige. Je moet niet zo lichtvaardig over anderen oordelen. Bij een ongeluk moet je bellen naar 112. Op een veiling wordt tegen elkaar opgeboden. De vader draaide voor de uitgaven van zijn zoon op. Zij probeerde haar mening aan haar vriendin op te dringen. Je moet openstaan voor kritiek. Onze dorpskrant is opgegaan in de provinciale krant. Hij had zijn lezing opgehangen aan slechts één boek. Het kind hield eindelijk op met huilen. Het meisje keek erg op tegen haar docent. Ik ben van die medicijnen behoorlijk opgeknapt. Voor je vrienden moet je opkomen. Mijn vriend is opgeleid tot fysiotherapeut. Zijn schuld bij de bank is opgelopen tot meer dan 10.000 euro. Vet kun je niet in water oplossen. Uit jouw rapport kun je opmaken dat je niet hard genoeg werkt! Ajax nam het op tegen Feyenoord en speelde gelijk. Je moet oppassen voor spatten als je in vet bakt. Hij zit altijd op te scheppen over zijn mooie auto. Schiet toch eens op met opruimen! U moet dit formulier opsturen naar de geneente. Tien opgeteld bij twintig maakt dertig. Mijn vader treedt wel eens op als clown. Mijn neef is meneer de Groot opgevolgd als directeur. De voordelen wegen niet op tegen de nadelen. Mijn vader kan zich erg opwinden over onrecht. Ik zeg uw krant per 1 januari op. De studenten zien tegen het examen op. Dit bedrag is overgeboekt naar uw rekening. De veroordeelde is naar de gevangenis overgebracht. Honderd euro komt overeen met tien briefjes van tien. Mijn vriend haalde mij over om met hem mee te gaan. We gaan over tot de orde van de dag. Water gaat bij lage temperaturen over in ijs. Zoiets kun je heel goed aan hem overlaten. Ik zal uw verzoek overleggen met de directeur. Hij is overleden aan een hartinfarct. Wilt u dit bedrag overmaken naar mijn rekening? Ik neem straks het diktaat wel even van je over. Mijn vader is overgeplaatst naar het kantoor in Amsterdam.
14 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
overschakelen naar: overschrijven van / uit: overslaan naar: overtreffen in: overtuigen van: p passen op / bij:
Om dit goed te kunnen horen moet u overschakelen naar radio1. Ik schrijf dit wel even van je over. Waaruit heb je dit overgeschreven? De revolutie is overgeslagen naar andere landen. Hij overtrof zichzelf in de uitvoering van zijn taak. Ik zal je ervan overtuigen dat je het mis hebt.
prijzen om: prikkelen tot: proeven van: profiteren van: projecteren op: promoveren op: protesteren tegen: putten uit:
Moet je op je broertje passen? Blauw past niet bij groen. Ik zat te peinzen over de toedracht van het ongeluk. Pieker er maar niet over; je kon er niets aan doen. Dat pik ik niet van je! De nieuwe leerling werd in groep drie geplaatst. De zanger heeft zich geplaatst voor de halve finale. Alles pleit voor een milde straf. Zit toch niet zo aan je haren te plukken! Hij pocht nog al eens op zijn adellijke afkomst. Ik popel van nieuwsgierigheid. Die man wil altijd met je over de oorlog praten. De moeder praatte zachtjes tegen haar baby. De jongen werd geprezen om zijn eerlijkheid. De docent prikkelde de leerlingen tot betere prestaties. Proef eens een stukje van deze lekkere kaas! Van mooi weer moet je profiteren. De film werd geprojecteerd op de muur van het lokaal. Mijn zoon is gepromoveerd op een biologisch onderwerp. Zij gaan protesteren tegen verlaging van de lonen. Voor dit boek kan ik uit verschillende bronnen putten.
r raden naar: raken aan: rammelen aan: rangschikken op: rapporteren aan: reageren op: redden van: redeneren over: regelen met: regeren over: reiken naar: reinigen van: rekenen met / op: reserveren voor: retourneren aan: richten tot: rijmen met: roddelen over: roepen om: rondkomen van:
Hij raadde naar het goede antwoord. Zij raakten met elkaar aan de praat. De man rammelde aan de deur. U moet dit rangschikken op datum. Dat mankement moet u rapporteren aan de chef. De leraar reageerde niet op de brutale opmerking. Hij heeft het kind van de verdrinkingsdood gered. Hij zit maar over die fout te redeneren. Die vakantie moet je met de chef regelen. De koningin regeert over het Koninkrijk der Nederlanden. Hij reikt altijd naar het hoogst haalbare. Voor het reingen van de vloer moet u dit middel gebruiken. U moet met een forse vertraging rekenen. Ik reken op je komst. Ik heb een plaats bij het raam voor u gereserveerd. Na invulling moet u dit formulier retourneren aan postbus 15. De spreker richtte zich tot een bepaalde groep luisteraars. Ik kan dit niet rijmen met wat hij eerder gezegd heeft. Die vrouw roddelt altijd over haar vriendinnen. De drenkeling riep om hulp. Ik moet rondkomen van een uitkering.
peinzen over: piekeren over: pikken van: plaatsen in / voor: pleiten voor: plukken aan: pochen op: popelen van: praten met / tegen:
15 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
rouwen om: ruiken aan /naar: ruilen tegen: rusten van: s samengaan met: samenstellen uit: samenvatten in: samenwerken met: samenzweren tegen: schakelen tussen: schamen over / voor: schatten op: scheiden van: schelden op: schelen aan / in / met:
schenken aan: scheppen uit: scheuren in: schieten op: schimpen op: schoppen tegen: schrikken van: schuiven op: slagen in: sleutelen aan: smaken naar: smeken om: smullen van: snakken naar: snijden met: snoepen van: solliciteren naar: sorteren op: sparen voor: spelen tegen: speuren naar: splitsen in: spotten met: springen om: staren naar: steken achter: stelen van: stemmen voor / tegen: steunen op: stijgen in: stikken in:
Wij rouwen nog om onze overleden opa. Het ruikt hier naar benzine. Wilt u deze jurk ruilen tegen een grotere maat? Na de behandeling rustte ik van de inspanning.
Onze school is samengegaan met het ROC. Brood is samengesteld uit meel en water. Dit verhaal kun je in enkele woorden samenvatten. Die fabriek werkt samen met het ministerie van landbouw. De burgers zweren samen tegen de president. In een auto moet je schakelen tussen de versnellingen. Hij schaamt zich over die verkeerde beslissing. Ik schaam me voor mijn vuile handen Ik schat dit schilderij op 5000 euro. Het meisje leeft gescheiden van haar ouders. Er wordt veel op de belastingdienst gescholden. Wat scheelt er aan? Dat scheelt nogal wat in prijs. Hij scheelt drie jaar met zijn broertje. Mijn ouders schenken veel aan goede doelen. Hij schepte troost uit alle opbeurende woorden. Zij scheurde het verslag in stukken en gooide het weg. Jagers schieten graag op groot wild. Zit toch niet altijd zo op de regering te schimpen! Hij schopte tegen de regels van de school. Zij schrok van de heftig blaffende hond. Hij schoof de schuld op mij. Mijn broer is erin geslaagd werk te krijgen. Hij zit altijd aan zijn auto te sleutelen. Dat smaakt naar meer! De bedelaar smeekte om een aalmoes. Wij smulden van onze zelfgebakken taart. Ik snak naar een kop koffie. Hoe kun je nu met zo’n bot mes snijden! Kinderen snoepen graag van suikerklontjes. Ik heb naar die baan van journalist gesolliciteerd. U moet dit sorteren op datum en jaartal. Ik spaar voor een nieuwe fiets. Ajax speelt morgen tegen Feyenoord. De detective speurde naar sporen van de moord. De leider splitste de groep in drieën. Je moet niet met heilige zaken spotten. Ik zit te springen om een hulp in de huishouding. De docent staarde verbaasd naar de laatkomers. Ik vertrouw het niet; er steekt toch niets achter? Die jongen heeft geld van mij gestolen! Voor welk voorstel stem jij? Of stem je overal tegen? Hij steunt veel op zijn broer; hij is niet erg zelfstandig. Zij is gestegen in mijn achting. Dat kind is bijna gestikt in een snoepje.
16 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
stilstaan bij: stinken naar: stoppen met: storen bij: storten op: streven naar: strijden tegen: struikelen over: studeren aan/voor: sturen naar: sukkelen met: symphatiseren met: t talen naar: tasten naar: taxeren op: tegemoetkomen aan: tekeergaan tegen: tekenen voor: telefoneren met: teleurstellen in: tellen voor: terechtstaan voor: teren op: terugdeinzen voor: terugkijken op: terugkomen op / van: terugschrikken voor: terugvoeren naar: testen op: tippen aan: tobben over: toegeven aan: toekunnen met: toelaten tot: toeleggen op: toeleven naar: toepassen op: toerusten tot: toeschrijven aan: toesnijden op: toestemmen in: toetreden tot: toetsen op: toevertrouwen aan: toevoegen aan: toewijden aan: toezien op:
We zullen een ogenblik stilstaan bij dit grote verlies. Het stinkt hier naar benzine. Je kunt beter stoppen met roken; dat is gezonder. Je stoort me bij mijn werk! Hij stortte zich op zijn tegenstander. Je moet altijd streven naar het beste. In Nederland strijden we altijd tegen het water. Ik struikelde over een losliggende steen. Hij studeert aan de Universiteit van Amsterdam. Zij studeert voor arts. De dokter stuurde mij door naar een specialist. Ik sukkel met mijn gezondheid. Hij sympathiseert met die groep vluchtelingen.
Het meisje taalde niet naar haar speelgoed. Zij tastte naar het knopje van het licht. Het huis werd getaxeerd op 125.000 euro. Ik zal aan uw wensen tegemoetkomen. Ga toch niet zo tekeer tegen die kinderen! Ik teken voor zo’n lang en gezond leven. Hij telefoneerde met zijn ouders. Het gastland wil niet teleurstellen in de openingswedstrijd. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. De man stond terecht voor diefstal. Hij teerde op het geld van zijn ouders. Die man deinst nergens voor terug. We konden terugkijken op een geslaagd feest. Kom je terug op je voorstel? Hij kwam eerder terug van zijn vakantie. Die jongen schrikt nergens voor terug. In gedachten voer ik jullie terug naar de Tweede Wereldoorlog. Ik ben getest op mijn uithoudingsvermogen. Aan zo’n baan kun jij niet tippen! Maar ik zou daar maar niet over tobben. Aan zo’n vreemd verzoek zou ik nooit toegeven. Kun je toe met dit bedrag? Hij werd niet toegelaten tot de universiteit. Ik heb mij toegelegd op het repareren van radio’s. Mijn vader leefde toe naar zijn pensioen. Dit resultaat gaan we toepassen op alle verdere onderzoeken. De soldaten rustten zich toe voor de strijd. Dit verlies moet je toeschrijven aan de concurrentie. Dit boek is toegesneden op hogeropgeleiden. De directeur stemde toe in de extra vakantie. Turkije is nog niet toegetreden tot de EU. We toetsen jullie bij het examen op je taalvaardigheid. Ik heb mijn bagage aan de portier toevertrouwd. Hier heb ik niets aan toe te voegen. Jan heeft zijn leven toegewijd aan de kerk. Een voogd ziet toe op zijn pupil.
17 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
tooien met: toosten op: trainen voor: trakteren op: trappen tegen: treuren om: treuzelen met: trillen van: trouwen met: turen naar: twijfelen aan: twisten over: u uitbarsten in: uitbesteden aan: uitblinken in: uitbreiden met: uitdagen tot: uitdelen aan: uitdraaien op: uitdrukken in: uitgaan van: uitgeven voor: uitglijden over: uitgroeien tot: uithoren over: uitkijken naar / voor / op:
uitkomen op: uitleggen aan: uitlenen aan: uitleveren aan: uitlopen op: uitloven voor: uitmaken met: uitmunten in: uitoefenen op: uitpakken met: uitpraten met: uitroepen tot: uitscheiden met: uitsluiten van: uitsmeren over: spreken over: uitsteken boven: uitstellen tot: uitvallen tegen: uitvechten met: uitweiden over:
De bruid was getooid met witte anjers. We toosten op het bruidspaar! Voor de Vierdaagse moet je veel trainen. Als ik slaag trakteer ik op gebakjes. Veel mensen trappen tegenwoordig tegen heilige huisjes. Het volk treurde om de overleden vorstin. Het meisje zat te treuzelen met haar boterham. Hij trilde van opwinding. De prinses is met een prins getrouwd. Ik zat maar naar het donkere scherm te turen. Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal. Over smaak valt niet te twisten.
De leerlingen barstten in lachen uit. Kun je dit werk niet uitbesteden aan een bureau? Jan blinkt uit in wiskunde. Dit boek is uitgebreid met een nieuwe lijst werkwoorden. Zijn rivaal daagde hem uit tot een duel. De clowns deelden fruit uit aan zieke kinderen. Dit draait uit op oorlog! Een dichter drukt zijn gevoel uit in taal. In de wiskunde ga je uit van hypotheses. De rijke man gaf zich uit voor een bedelaar. Zij gleed uit over een banenenschil. De opstand groeide uit tot een oorlog. De ambtenaar hoorde de vluchteling uit over zijn leven. Wij kijken uit naar de vakantie. Op de fiets moet je uitkijken voor auto’s. Onze flat kijkt uit op de markt. Deze straat komt uit op het Stationsplein. Ik legde het probleem uit aan mijn broer. Ik leen nooit meer een boek aan hem uit. De oorlogsmisdadiger werd uitgeleverd aan het gerechtshof. Het feest liep uit op een drinkgelag. Er is een prijs uitgeloofd voor het beste ontwerp. Ik heb het uitgemaakt met mijn vriend. Die jongen munt uit in pianospelen. Rembrandt heeft grote invloed uitgoefend op zijn tijdgenoten. Ajax heeft weer eens goed uitgepakt met 4-0. Die ruzie heb ik al uitgepraat met haar. Napoleon riep zich uit tot keizer van het Franse rijk. Schei toch eens uit met die herrie! De crimineel werd uitgesloten van deelname. De verbouwingskosten werden over een paar jaar uitgesmeerd. uitDaar wil ik mij niet over uitspreken. De kerktoren stak boven alle andere gebouwen uit. De vergadering wordt uitgesteld tot de volgende week. Je moet niet zo tegen die nieuwe collega uitvallen! Je kunt een ruzie het beste met woorden uitvechten. Die man weidt altijd uit over historische achtergronden.
18 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
uitwijken voor: uitwisselen tegen: uitzenden via: uitzien naar: v vastzetten op: vastzitten aan: vechten met: veranderen van: verbannen uit: verbazen over: verbergen voor: verbinden met: verblijden met: verdedigen tegen: verdelen in: verdenken van: verdienen met: verdiepen in: verdoen met: verdrijven uit: verenigen met: vereren met: vergaan tot: vergelijken met: vergen van: vergissen in: verhalen op: verheugen in / op: verhouden tot: verhuizen naar: verhuren aan: verkeren in: verkiezen boven: verkijken op: verkleden als: verkleumen van: verkorten met: verlagen tot: verlangen naar: verleiden tot: verlengen met: verliezen van: verlossen van: vermaken met: vermanen om: vermeerderen met: vermengen met: vermenigvuldigen met:
Kijk uit voor zakkenrollers! De gevangenen werden tegen elkaar uitgewisseld. De wedstrijd wordt via de radio uitgezonden. Mijn ouders zien erg uit naar hun vakantie in Turkije.
Ik heb mijn geld vastgezet op een spaarrekening. De bergbeklimmer zat vast aan een sterke kabel. Dieren vechten vaak met elkaar. Als je werk je niet bevalt, kun je beter van baan veranderen. Vroeger werden melaatsen verbannen uit de gemeenschap. Ik verbaas me over de plannen van de regering. Hij probeerde zijn problemen te verbergen voor zijn collega’s. Kunt u mij met de directeur verbinden? Mijn zus werd verblijd met de geboorte van een dochter. De minister verdedigde zijn plannen tegen de oppositie. Nederland is verdeeld in twaalf provincies. Hij wordt verdacht van diefstal. Raad eens wat ik heb verdiend met mijn handeltje? Ik heb mij verdiept in de geschiedenis van India. Je moet je tijd niet verdoen met alleen tv kijken. De vijand werd uit het aangevallen land verdreven. Ik kan mij niet verenigen met dit voorstel. De koning werd met een aubade vereerd. Gemaaid gras vergaat tot humus. Vergeleken met gisteren is het vandaag mooi weer. Vergt dit niet teveel van je geduld? De leraar vergist zich soms in de namen van de leerlingen. De schade van het ongeluk werd verhaald op de schuldige. Ik verheug mij in een goede gezondheid. Ik verheug mij op het feest. De lengte verhoudt zich tot de breedte als twee staat tot één. Mijn oom gaat verhuizen naar Amsterdam. Ik heb mijn huis tijdelijk verhuurd aan immigranten. Tijdens een zware storm verkeer je op zee in gevaar. Ik verkies wonen in een dorp boven wonen in een stad. Ik heb mij op dat probleem verkeken. De kinderen waren verkleed als kabouters. Ik verkleum van de kou! Door roken wordt je leven verkort met tien procent. Mijn bloeddruk is verlaagd tot een normaal niveau. Verlang jij ook zo naar je vaderland? Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken. Ik heb deze rok met een mooie strook verlengd. De derde klas heeft met volleybal verloren van de eerste klas. De stroper verloste de vos van de strik Wij hebben ons met een spelletje poker vermaakt. De moeder vermaande haar kind om goed te luisteren. Acht vermeerderd met tien is achttien. Om beslag te maken moet je meel vermengen met water en ei. Acht vermenigvuldigd met tien is tachtig.
19 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
vermoeien met: vernoemen naar: verontschuldigen voor: veroordelen tot: verpakken in: verplaatsen naar: verplichten tot: verraden aan: verrassen met: verrekenen met: verrijzen uit: verschijnen voor: verschillen van: verschuilen achter: versieren met: verslaan met: verslikken in: verspreiden over: verstijven van: verstoppen voor: vertalen uit: verteren tot: vertrekken uit: vertrouwen op: vervaardigen uit: vervallen aan: vervangen door: vervelen met: vervolgen met: vervreemden van: vervullen met: verwarren met: verweren tegen: verwijzen naar: verwisselen met: verzekeren tegen: verzenden naar: verzetten tegen: verzoeken om: verzoenen met: verzwijgen voor: vinden van: vluchten voor: voeden met: voegen bij: voelen voor: voeren naar: voldoen aan: volharden in: volstaan met: voorafgaan aan:
Vermoei je maar niet met zoeken op internet. Ik ben vernoemd naar mijn grootmoeder. Hij verontschuldigde zich voor zijn vuile kleding. De dief werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Glaswerk wordt vaak verpakt in stro of in papierstroken. Het hoofdkantoor is verplaatst naar het centrum. Bij dat bedrijf ben je verplicht tot ploegendienst. Hij heeft mijn geheim verraden aan zijn vriend. Mijn man verraste me met een grote bos bloemen, We zullen dit bedrag verrekenen met wat u nog schuldig bent. De vogel Phoenix verrees uit zijn as. De oorlogsmisdadiger moest voor een tribunaal verschijnen. De nieuwe docent verschilt nogal van de vorige. Die man verschuilt zich altijd achter allerlei smoesjes. Het boek was prachtig versierd met kalligrafie. Ajax is met 2-1 verslagen door Feyenoord. Het kind verslikte zich in een snoepje. Het Engels is over de hele wereld verspreid. Verstijfd van angst sprong hij uit het raam. Je kunt je niet verstoppen voor de belasting. Dit boek is vertaald uit het Frans. Stalmest verteert tot humus. Hij is al in 1990 uit Nederland vertrokken. Vertrouw maar op mij! Dit model is uit hout vervaardigd. De erfenis is vervallen aan de staat. Je kunt het woord bang vervangen door angstig. Hij zit mij maar met zijn verhalen over de oorlog te vervelen. Zij vervolgde haar verhaal met een uitbarsting van boosheid. Hij is helemaal van zijn eigen cultuur vervreemd. Hij vervulde zijn taak met grote ijver. Je moet het woordje dan niet verwarren met als: groter dan! Nederland verweerde zich dapper tegen de vijand, maar verloor. Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon. Ik verwissel die jongen altijd met zijn broer. Ben je wel tegen brand verzekerd? Deze brief moet worden verzonden naar het ministerie. Ik verzet mij tegen deze gewoonte. De conciërge verzoekt ons om de rommel op te ruimen. Ik heb mij helemaal met de gang van zaken verzoend. Dit uitstapje kun je beter verzwijgen voor je vrouw. Wat vind jij ervan? Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld. Dieren voeden hun jongen vaak met voorgekauwd voedsel. Voeg bij dit beslag nog een paar lepels water. Voel je er voor om met mij mee te gaan? Onze reisleider voerde ons naar de bergen van Zwitserland. Hij voldoet aan de eisen om toegelaten te worden. De misdadiger volhardde in zijn stilzwijgen. De binnenkomende man volstond met een korte groet. Hard werken gaat vaak vooraf aan succes.
20 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
voorbereiden op: voordoen als: voorlichten over: voorstellen aan: voortkomen uit: voortmaken met: voortvloeien uit: vooruitlopen op: voorzien in / van: vrijen met: vrijspreken van: vrijstellen van: w waarderen met: waarnemen voor: waarschuwen voor: wachten op / voor: wagen aan: waken over: walgen van: wanhopen aan: wapenen tegen: warmen aan: warmlopen voor: wedden met: weerhouden van: weerspiegelen in: wegkomen met: weglopen voor: wemelen van: wenden naar / tot: wennen aan: werpen op: weten van: wijden aan: wijken voor: wijten aan: wijzen naar / op: winnen van: wisselen tegen: woekeren met: worstelen met: wreken op: wroeten in: wuiven naar:
De leerlingen bereiden zich voor op het examen. De dief deed zich voor als postbezorger. De gemeente licht immigranten voor over huisvesting. Je hebt me nog steeds niet voorgesteld aan je vriendin! Daar komt alleen maar ellende uit voort. Je moet wel voortmaken met je studie. Een conclusie vloeit voort uit een redenering. Je moet niet op de zaken vooruitlopen. Dit boek voorziet in een behoefte. Ik ben van alles voorzien. Kees vrijt met Anja. De rechter sprak de vrouw vrij van de beschuldiging. Sommige jongens zijn vrijgesteld van dat examen.
Ik waardeer dit opstel met een acht. Deze dokter neemt waar voor onze huisarts. Ik waarschuw je voor de laatste keer. Wacht je bij de bushalte op me? Wacht u voor de hond! Heb je je deze winter aan schaatsen gewaagd? Hij waakt over zijn eigendommen. Ik walg van spruitjes. Ik wanhoop aan een goede afloop. Ouderen worden met een injectie tegen griep gewapend. Ik warm mij aan de vriendelijkheid van die vrouw. Ik loop niet warm voor die nieuwe trend. Lan wedt altijd met zijn vriend om geld. Amerika probeert Israël te weerhouden van een aanval op Iran. De zon wordt weerspiegeld in het water van de sloot. Hij kwam zonder straf weg met een flink standje. Voor problemen moet je niet weglopen. Deze sloot wemelt van de kikkers. Het schip wendde de steven naar het noorden. Je kunt je tot de sociale dienst om ondersteuning wenden. Ben je al gewend aan je nieuwe omgeving? De leeuw wierp zich op de zebra. Hij weet niet van ophouden; hij gaat maar door. Maria wijdt zich helemaal aan haar studie. Ajax moest wijken voor de nieuwe kampioen. De regen is te wijten aan een lage-drukgebied. Een kompasnaald wijst naar het noorden. De leraar wijst ons op onze fouten. Wij hebben het niet van onze tegenstanders kunnen winnen. Kunt u een tientje wisselen tegen twee vijfjes? Je moet hier woekeren met de ruimte; het is erg krap. Ik worstel altijd met de onregelmatige werkwoorden. Hij wil de moord op zijn zus wreken. Hij doet niets liever dan in de aarde wroeten. De koningin wuifde naar haar onderdanen.
21 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
z zeulen met: zeuren over: zinnen op: zinspelen op: zoekbrengen met: zoeken achter: zondigen tegen: zorgen voor: zuiveren van: zweren bij: zwichten voor: zwaaien met / naar: zwelgen in: zwemmen in: zweten op: zwichten voor: zwijgen over: zwoegen op:
Wij zeulden met onze koffers naar het vliegveld. Daar moet je niet over zeuren. Hij zint op wraak. Hij zinspeelde op een benoeming in het buitenland. Ik kan mijn tijd wel zoekbrengen met het schrijven van dit boek. Je moet niet overal wat achter zoeken! Fabrikant Apple zondigt tegen de Chinese arbeidswet. Een poes zorgt goed voor haar jongen. Het kraanwater is gezuiverd van allerlei ongerechtigheden. Mijn moeder zweert bij aspirine. Hij is voor de verleiding gezwicht. Hij zwaaide met zijn zakdoek naar de achterblijvers. Sommige mensen zwelgen in zelfmedelijden. Die man zwemt in zijn geld. Ik heb zitten zweten op mijn wiskunde-examen. Zwicht jij voor die argumenten? Over die misstap kun je beter zwijgen. Zwoegen op voorzetsels is niet meer nodig.
22 Werkwoorden met een vast voorzetsel
© Uitgeverij Boom
3 Werkwoorden met een prefix Deze lijst is niet volledig; er zijn vaak meerdere mogelijkheden. Bij het werkwoord breken kunnen de prefixen in-, op-, uit-, gebruikt worden: inbreken, opbreken, uitbreken; elk met een andere betekenis. Gebruik het woordenboek als je niet zeker bent van de betekenis van een werkwoord.
barsten breken brengen doen dringen gaan gaan gaan geven grijpen halen hangen hebben horen houden houden kijken kijken kloppen komen komen komen komen komen krijgen krijgen kunnen leggen
- uitbarsten in: - aanbreken: - aanbrengen: - aandoen: - aandringen: - afgaan op: - overgaan tot: - uitgaan van: - aangeven: - aangrijpen: - aanhalen: - afhangen van: - overhebben voor: - aanhoren: - aanhouden: - vasthouden aan: - aankijken op: - opkijken van: - aankloppen bij: - aankomen op: - aankomen: - bijkomen van: - omkomen: - opkomen voor: - afkrijgen: - doorkrijgen: - aankunnen: - overleggen:
leveren lopen maken maken nemen nemen pakken passen passen roeren slaan slaan spreken
- opleveren: - aanlopen: - meemaken: - opmaken uit: - aannemen: - opnemen tegen: - aanpakken: - aanpassen: - oppassen: - aanroeren: - aanslaan: - overslaan: - aanspreken:
23 Werkwoorden met een prefix
Zij barstte in huilen uit. De grote dag is eindelijk aangebroken! De timmerman heeft een nieuw slot op de deur aangebracht. Dat schilderij doet modern aan. De minister drong aan op hulp aan het getroffen gebied. Ik ben afgegaan op wat mij verteld is. Na het spel gingen we weer over tot de orde van de dag. Ik ga ervan uit dat jullie allemaal meedoen! De dirigent geeft de juiste toon aan. Deze gebeurtenis heeft mij enorm aangegrepen. De voorzitter haalde de woorden van de koningin aan. Het hangt van mijn vriend af, of we met vakantie gaan. Ik heb heel veel over voor een mooi huis. Die muziek is niet om áán te horen! De regen hield de hele dag aan. Ik houd vast aan de data die opgegeven zijn. Daar moet je mij niet op aankijken! Daar kijk ik van op; wat leuk! Je kunt voor steun bij de sociale dienst aankloppen. Doe je best; nu komt het erop aan! Ik ben wel vijf pond aangekomen in de vakantie! Ik moet even bijkomen van die lange fietstocht! Er zijn vijf mensen bij dit ongeluk omgekomen. Die minister komt tenminste op voor de minderbedeelden! Ik heb mijn huiswerk niet af kunnen krijgen. Na een paar seconden kreeg hij de grap door. Zij kan die taak niet aan; het is te zwaar voor haar. Als je een dag vrij wil, moet je dat wel met de docent overleggen. Kranten bezorgen levert heel wat op. Hij liep van woede paars aan. Als je wist wat ik allemaal meegemaakt heb! Uit deze brief maak ik op dat het niet zo goed gaat. Ik neem aan dat je de waarheid spreekt. De vijanden nemen het tegen elkaar op. Hij pakte alles aan om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. In een andere cultuur is het moeilijk om je aan te passen. Pas op voor de hond! De ruzie van gisteren werd niet meer aangeroerd. Mijn plan is wel aangeslagen; iedereen is enthousiast. Deze oefening mag u overslaan. Dat boek spreekt me niet aan.
© Uitgeverij Boom
staan staan staan
- instaan voor: - opstaan tegen: - stilstaan bij:
steken trekken vallen
- oversteken: - aantrekken: - afvallen:
vangen zien zien
- opvangen: - aanzien voor: - opzien tegen:
Ik sta in voor de waarheid van zijn woorden. Het onderdrukte volk stond op tegen de overheerser. We zullen stilstaan bij de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Het kind stak de weg over zonder uit te kijken. Je moet je daar maar niets van aantrekken! Ik probeer al een paar weken om af te vallen, want ik ben te dik. In dat gezin worden verschillende vluchtelingen opgevangen. Ik zag hem aan voor de docent, maar hij was een cursist. Ik zie erg tegen het examen op.
Sommige werkwoorden hebben een verschillende betekenis wanneer ze scheidbaar of onscheidbaar zijn: dóórlopen
- liep door
- doorgelopen:
doorlópen
- doorliep
- doorlopen:
óndergaan ondergáán overleggen
- ging onder - onderging - overlegde
- ondergegaan: - ondergaan: - overlegd:
overleggen
- legde over
- overgelegd:
24 Werkwoorden met een prefix
Toen ik dat ongeluk zag gebeuren ben ik snel doorgelopen. Hij heeft de hele cursus doorlopen. (geen ge!) De zon is heel mooi ondergegaan. Hij heeft al drie operaties ondergaan. Hij heeft eerst met zijn leraar overlegd of hij examen zou doen. Om een cheque in te wisselen moet u een identiteitsbewijs overleggen.
© Uitgeverij Boom
4 De meestgebruikte het-woorden a het adres het afscheid het antwoord b het bed het bedrag het been het begin het bericht het beroep het besluit het bestuur het bewijs het bezoek het blad het blik (verpakking) het bloed het boek het bos het brood c het cadeau het café het centrum het cijfer het concert het contact d het dak het deel het dieet het dier het ding het diploma het doel het dorp e het echtpaar het ei het eigendom het eiland het einde het eindpunt
het eten het etiket het examen f het familielid het feest het formulier het fruit g het gas het gat het gebak het gebed het gebied het gebit het gebod het gebouw het gebruik het gedeelte het gedicht het gedrag het geduld het gehakt het geheim het geheugen het gehoor het geld het geloof het geluid het geluk het geraamte het gereedschap het gesprek het getal het gevaar het gevecht het gevoel het gevolg het geweer het geweld het gewicht het gewricht het gezelschap het gezicht het gezin het gif
25 De meestgebruikte het-woorden
het glas het gordijn het goud het graf het gras h het haar het handvat het hart het heelal het hek het hemd het hok het hoofd het horloge het hotel het hout het huis het huiswerk het huwelijk i het ideaal het ijs het ijzer het inkomen het insect het instrument het internet j het jaar het jaartal het jack het jong (van een dier) het journaal het jubileum k het kaartspel het kabinet het kamp het kanaal het kantoor het kapitaal het kapsel het karakter
het karton het kasteel het keelgat het kengetal het kenteken het kerkhof het kerstfeest het kind het kladblok het kleed het klimaat het knoopsgat het kompas het konijn het koord het koper (metaal) het koren het kruid het kruis het kruispunt het kuiken het kunstwerk het kussen het kwartaal het kwartier l het laken het lam het land het landschap het lawaai het leer (materiaal) het leger het leven het legitimatiebewijs het lichaam het lichaamsdeel het licht het lied het lid het lijf het lijk het lokaal het loket het loon het lot
© Uitgeverij Boom
m het medelijden het meel het meer het meervoud het meldpunt het menu het merk het mes het metaal het meubel het middel het middelpunt het midden het milieu het miljoen het minimumloon het ministerie het misbruik het misdrijf het model het moment het monument het muntstuk het museum n het naaiwerk het naambord het nadeel het najaar het nationalisme het Nederlands het net het nieuwjaar het nieuws het niveau het noodweer het nummer het nummerbord o het offer het ogenblik het onderdeel het ondergoed het onderhoud het onderwerp het onderwijs het onderzoek het ongeduld
het ongeluk het ontbijt het ontwerp het ontzag het onweer het oog het oor het oosten het oppervlak het oudjaar het overhemd p het paard het pad het pak het paleis het papier het paradijs het park het parlement het paspoort het pensioen het percentage het perron het personeel het pictogram het plaatsbewijs het plafond het plakband het plan het plastic het plein het plezier het politiebureau het portier (van een auto) het portret het postkantoor het potlood het prentenboek het prikbord het probleem het proces het product het proefwerk het programma het project het protest het publiek
26 De meestgebruikte het-woorden
r het raadsel het raam het rapport het reisbureau het respect het restaurant het resultaat het rijbewijs het rijtuig het roer het roofdier het rotsblok het rumoer s het salaris het sap het schaap het scheerapparaat het schema het schilderij het schip het schoolbord het schort het schot het schouderblad het schrift het seizoen het shirt het sieraad het signaal het signalement het skelet het slaapmiddel het slachtoffer het slot het snoer het sofinummer het speelgoed het spek het spel het spinnenweb het spitsuur het spook het sportveld het springtouw het spreekuur het spreekwoord het stadion het standbeeld
het standpunt het statiegeld het station het stembiljet het stembureau het stempel het stof het stopcontact het stoplicht het strafwerk het strand het strijkijzer het stuk het stuur het succes het symbool het systeem t het tafelkleed het tandvlees het tapijt het tarief het team het tegoed het teken het tekort het telefoongesprek het telefoonnummer het tempo het tentamen het terrein het terrorisme het testament het theater het ticket het tijdperk het tijdstip het toernooi het toestel het toetsenbord het toilet het toneelstuk het totaal het touw het transport het trefwoord het T-shirt het tv-programma
© Uitgeverij Boom
u het uiterlijk het uitgangspunt het uitroepteken het uittreksel het uitzendbureau het uitzicht het uniform het uur het uurwerk
v het vaartuig het vaderland het vak het vakkenpakket het varken het vee het veer (een boot) het vel het veld het ventiel het verband het verblijf het verbod het verbond het verdrag het verdriet het vergif het verhaal het verkeer het verkeersbord het verkeerslicht het verkeersteken
het verleden het verlies het verlof het verraad het verschijnsel het verschil het verslag het verstand het vertrek het vertrouwen het vervoer het vervolg het verzoek het vest het vet het vierkant het virus het visioen het visum het vlakgom het vlees het vliegtuig het vliegveld het vocht het voedsel het voertuig het voetbalveld het volk het volkslied het voorbeeld het voordeel het voorgevoel het voorhoofd het voorjaar
27 De meestgebruikte het-woorden
het vooroordeel het voorschot het voorstel het voorwerp het voorwoord het vraagstuk het vraagteken het vriespunt het vriesvak het vuur het vuurwerk w het wachtwoord het wandmeubel het wapen het warenhuis het wasgoed het wasmiddel het water het web het weekblad het weekend het weer het weerbericht het weerzien het wegrestaurant het weiland het welzijn het werelddeel het wereldrecord het werk het werkstuk het werktuig
het westen het wiel het windjack het winkelcentrum het wisselgeld het wonder het woord het woordenboek z het zaad het zadel het zakgeld het zakmes het zand het zebrapad het zeewater het zeil het zelfvertrouwen het ziekenfonds het ziekenhuis het zilver het zilverpapier het zintuig het zonlicht het zout het zuiden het zwaard het zweet het zwembad het zwempak
© Uitgeverij Boom
5 Voorzetseluitdrukkingen aan het adres van: aan de hand van: als gevolg van: bij monde van: bij wijze van: buiten medeweten van: door middel van: door toedoen van: in antwoord op: in geval van: in het kader van: in het licht van: in naam van: in opdracht van: in overeenstemming met: in overleg met: in de richting van: in ruil voor: in strijd met: in tegenstelling tot: in verband met: in verhouding tot: in weerwil van: met behoud van: met behulp van: met betrekking tot: met gebruikmaking van: met het oog op: met inachtneming van: met ingang van: met medewerking van: met medeweten van: met toestemming van: met uitzondering van: na verloop van: naar aanleiding van: naar de maat van: onder invloed van: onder leiding van: onder toezicht van: onder verwijzing naar: op basis van: op grond van: op vertoon van: op verzoek van: op voorspraak van: tegen betaling van: ten aanzien van: ten bate van:
28 Voorzetseluitdrukkingen
Sarkozy uitte dreigende taal aan het adres van Syrië. Ontdek de wereld aan de hand van deze foto’s. Als gevolg van te weinig slaap deed hij zijn werk slecht. Het faillissement is aangekondigd bij monde van de directeur. Bij wijze van proef sloot de zaak om twaalf uur. Dit gebeurde buiten medeweten van de directie. Ik heb mijn huis verkocht door middel van een advertentie. Door toedoen van de minister is een nare situatie ontstaan. In antwoord op uw schrijven deel ik u het volgende mee. In geval van nood kunt u mij bellen. In het kader van dit beleid worden de sigaretten duurder. In het licht van de bezuinigingen snap ik dit wel. In naam van oranje, doe open de poort! Ik doe dit in opdracht van mijn baas. Dit is in overeenstemming met het beleid van de regering. In overleg met mijn baas ga ik voor vier weken naar Turkije. Dit boek ontwikkelt zich in de richting van een woordenboek. Ik ga deze broek terugbrengen in ruil voor een grotere maat. Dit gedrag is in strijd met de menselijke waardigheid. In tegenstelling tot gisteren is het vandaag mooi weer. In verband met de feestdagen zijn de winkels gesloten. In verhouding tot de bevolking zijn er weinig dichters. In weerwil van zijn belofte gaf de minister minder geld. Ik ben van provider veranderd met behoud van mijn adres. Wetenschappers wekken energie op met behulp van virussen. Er is een nieuwe regeling met betrekking tot het onderwijs. Zij schildert met gebruikmaking van olieverf. Ik ga een nieuw badpak kopen met het oog op de vakantie. U kunt dit alleen doen met inachtneming van de regels. Met ingang van 1 september wordt deze zaak opgeheven. Dit inrijverbod kwam tot stand met medewerking van de politie. De jongen spijbelde met medeweten van zijn ouders. Hij mocht met toestemming van de rector een week verzuimen. Met uitzondering van twee leerlingen is iedereen geslaagd. Na verloop van tijd zal hij er wel anders over gaan denken. Naar aanleiding van dit gebeuren is iedereen nu op zijn hoede. Je moet werken naar de maat van je kunnen. Je mag niet rijden onder invloed van alcohol. Het orkest staat onder leiding van een beroemde dirigent. Dat land staat onder toezicht van de VN. We kregen een waarschuwing onder verwijzing naar de inbraak. Op basis van gegevens van de politie is dit artikel geschreven. Dat besluit is op grond van de cijfers genomen. U heeft alleen toegang op vertoon van uw pasje. Op uw verzoek sturen we u aanvullende informatie. Hij werd benoemd op voorspraak van de voorzitter. Hij werd vrijgelaten tegen betaling van een flinke boete. Ten aanzien hiervan wil ik het volgende opmerken. Deze collecte is ten bate van vluchtelingenwerk. © Uitgeverij Boom
ten bedrage van: ten behoeve van: ten gerieve van: ten gevolge van: ten koste van: ten nadele van: ten opzichte van: ten overstaan van: ten tijde van: ter attentie van: ter gelegenheid van: ter hoogte van: terwille van: uit hoofde van: uit naam van:
29 Voorzetseluitdrukkingen
Ik heb een cheque uitgeschreven ten bedrage van 100 euro. Ten behoeve van de duidelijkheid geef ik voorbeelden. Ten gerieve van de reizigers zijn extra treinen ingezet. Ten gevolge van de overstroming is er veel schade. Deze verbetering gaat ten koste van een langere levertijd. Veel roken is ten nadele van je gezondheid. Ten opzichte van vorig jaar zijn er nu meer leerlingen. Hij deed zijn verhaal ten overstaan van de rechter. Ten tijde van de watersnood was ik niet in het land. Deze brief is ter attentie van de directeur. Ter gelegenheid van mijn verjaardag geef ik een groot feest. De weg is ter hoogte van Breda geblokkeerd. Terwille van het klimaat kan de luchtvaart niet meer groeien. Uit hoofde van mijn functie ben ik tegen dit voorstel. Hij feliciteerde haar uit naam van ons allen.
© Uitgeverij Boom