Bijlage 3.2 Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers Rapport van de taakgroepen • Rechtspositie en begeleiding van predikanten, • Ambt en opleiding van kerkelijk werkers, • Rechtspositie en begeleiding van kerkelijk werkers 1. INLEIDING, AANLEIDING EN KERN In deze rapportage willen we een samenhangend voorstel doen voor de plaats, loopbaan, begeleiding en rechtspositie van kerkelijk werkers en predikanten in de Protestante Kerk van Nederland. Deze rapportage bevat daarmee het resultaat van het werk van drie Taakgroepen. Deze voorstellen zijn een antwoord op - de behoefte van kerkelijk werkers op een duidelijker en volwaardiger plaats binnen de ambten van de kerk; - de noodzaak van een modern personeelsbeleid en daarmee verbetering van de kwaliteit van de ambtsuitoefening van predikanten - de verwachte afname van het aantal predikantsplaatsen. We zijn ons er van bewust dat het hier om een veelomvattende opdracht gaat en dat het waarschijnlijk in de geschiedenis van onze kerken niet eerder is voorgekomen dat in zulke zakelijke en seculiere termen over kerkelijk personeelsbeleid met betrekking tot kerkelijk werkers en predikanten gesproken wordt. Dat wijst op een hoge mate van urgentie. Het gaat niet goed met de kerk en haar predikanten en er zullen ingrijpende maatregelen genomen moeten worden om het tij te keren. Kerkelijk werkers kunnen daarin een rol spelen maar hun plaats en ambt is nog onvoldoende geregeld. Dat alles vraagt om moedig bestuur en geloof in de zaak waar het om gaat: de toekomst van de gemeente van Jezus Christus in een snel veranderende samenleving. De Protestantse Kerk in Nederland verliest jaarlijks ongeveer 2% van haar leden, dat zijn er zo’n 65.000, wekelijks meer dan een grote gemeente met een bijbehorende predikantsplaats. Steeds meer vacatures worden ingenomen door deeltijders en kerkelijk werkers. In veel gemeenten bereikt het aantal kerkgangers een ondergrens. Veel kleine gemeenten kunnen niet meer voldoen aan de eisen die aan een volwaardige gemeente gesteld mogen worden. Catechese, jeugdwerk, missionair werk, diaconaat e.d. verdwijnen. Wat overblijft zijn kerkdiensten voor een vergrijzende gemeenschap en individueel pastoraat. In deze situatie verliest het predikantschap veel van zijn oude glans, het beroep verschraalt. Steeds minder jongeren voelen er zich toe aangetrokken. We moeten rekening moeten houden met een afname van het aantal predikantsplaatsen met een kwart in een periode van tien jaar. Deze beweging zal opgevangen moeten worden door daar waar nu bijvoorbeeld tien predikanten in een grotere gemeente of in een regio ieder hun eigen wijk respectievelijk gemeente te bedienen, over tien jaar hetzelfde gebied met acht predikanten en kerkelijk werkers te bedienen, maar dan met een betere verdeling van het werk tussen verschillende functies, niveaus en specialisaties. Dit sluit aan bij de hogere eisen die gemeenteleden stellen aan hun predikanten, bij de hogere eisen die professionals stellen aan hun werk en bij moderne personeelszorg. 2. UITGANGSPUNTEN VOOR DE ROL VAN PREDIKANTEN Het predikantschap is niet los verkrijgbaar. Ontwikkelingen in het predikantschap hangen samen met ontwikkelingen in de kerk en ontwikkelingen in de kerk zijn op hun beurt nauw gerelateerd aan ontwikkelingen in de samenleving. Deze samenhang maakt het complexe karakter zichtbaar van de opdracht. Dat maakte het nodig gaandeweg enkele uitgangspunten te formuleren waarvan we hier rekenschap geven. 2.1 Geschiedenis Wie nadenkt over de positie van de predikant dient zich te realiseren dat het predikantschap vanaf de Reformatie een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het beroep heeft zich steeds aan nieuwe omstandigheden aangepast. - Nederland kende na de Reformatie eeuwenlang een publieke kerk en een openbaar ambt. De predikant werd hierin bijgestaan door onder meer catechiseermeesters en ziekentroosters. De Reformatie sloot zich aan bij de sinds de middeleeuwen geldende organisatiestructuur van de kerk:
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
12
het territoriale principe en het pastorale grondmodel (een predikant, een gebouw, een gebied). Dat is nog steeds de basis van de Kerkorde van de PKN. - Na de Franse Revolutie ontstonden er meerdere denominaties, was er vrijheid van godsdienstoefening en werden kerk en staat gescheiden (Grondwetsherziening 1848). . De Verlichting (moderniteit) leidde tot ‘verkerkelijking’ van het christendom. Kerken kregen het karakter van een vereniging, het predikantschap werd een binnenkerkelijk beroep met een groeiend aantal functies: catecheet, pastor, liturg, opbouwwerker, geestelijk begeleider (‘schaap met vijf poten’). Nederland beleefde tussen 1850 en 1960 een kerkelijke bloeiperiode. Nog steeds is dit het referentiekader van waaruit we naar de predikant kijken. De publieke en openbare betekenis van het ambt is problematisch geworden en in ieder geval niet langer vanzelfsprekend. - Vanaf globaal 1960 werkt de moderniteit definitief door in de kerken. De als secularisatie omschreven ontwikkeling leidt tot ontkerkelijking. Mondigheid, individualisering, mobiliteit en de massamedia bepalen steeds sterker het beeld. Ongeveer 65% van de bevolking noemt zich volgens onderzoek gelovig, een nog groter percentage religieus, maar de kerkelijkheid bedraagt nog slechts ongeveer 35% en het aantal meelevende leden slechts een deel daarvan. Intussen blijven we ‘binnenkerkelijk’ denken in metaforen en strategieën die weinig enthousiasme in de samenleving losmaken. Het externe perspectief van de kerk in de samenleving is teveel verwaarloosd. De kerk heeft zich te weinig afgevraagd hoe anderen haar waarnemen. Desondanks leeft er alom een zichtbare behoefte aan spiritualiteit, religiositeit en geloofsbeleving. Daarmee ontstaat historisch gezien een heel nieuwe situatie. Hoe kan de kerk nieuwe vormen van betrokkenheid ontwikkelen, denkend ‘van buiten naar binnen’ en ‘van binnen naar buiten’? Er ontstaan om ons heen meer open, geprofileerde, netwerkachtige, geloofsgemeenschappen, minder territoriaal bepaald. Het predikantschap zal meer op deze nieuwe situatie moeten worden afgestemd en het ambt zal weer meer een publiek karakter moeten krijgen. 2.2 Wat vraagt dit van gemeenten en predikanten? - Naar de samenleving: Meer aandacht voor het publieke domein, de gerichtheid naar buiten, het levensbeschouwelijk gesprek met andersdenkenden en anders gelovenden, het zoeken van allianties. Het huidige postmoderne levensklimaat kent een grotere openheid voor religie en biedt ook de kerken nieuwe kansen. - Naar de kerkelijke organisatie: het isolement van krimpende gemeenten en hun predikanten doorbreken via samenwerkingsverbanden en schaaldifferentiatie. Pastoraat dichtbij het individuele gemeentelid, toerusting op het niveau van de groep, kerkdiensten op een grotere schaal. Samenwerking van predikanten en kerkelijk werkers binnen een groter verband waardoor alle taken waarvoor gemeenten staan op professionele wijze kunnen worden uitgeoefend. Dit vraagt een verbreding van het begrip ‘plaatselijke gemeente’ of ‘lokale kerk’ naar het niveau van de regio of de classis en een andere benadering van het predikantswerk, door niet alleen wijkgericht maar ook taakgericht te gaan werken. - Naar de predikant: Bereidheid zich in teamverband te laten aansturen, bij- en nascholing via specialisatie op verschillende gebieden (studieverlof). Ertoe bijdragen dat het ambt /beroep van predikant weer de waardering krijgt die het verdient. 2.3 Het eigen karakter van het predikantschap. Predikant is vanouds een ‘zijnsberoep’ waarin persoon, ambt en beroep in hoge mate samenvielen. Maar evenals in vergelijkbare beroepen is in de jongste tijd een zekere differentiatie ontstaan tussen de samenhangende aspecten van persoon, ambt en beroep. Een predikant weet zich als mens en gelovige geroepen tot het ambt dat haar of hem door de kerk wordt toevertrouwd en dient te beschikken over de vereiste competenties om dit beroep op professionele wijze uit te oefenen. Met het oog op de spanning tussen de hierboven genoemde aspecten lijken er drie lijnen te zijn waarlangs de predikant ondersteunt kan worden. - Naar de persoon via training, mentoraat op basis van collegialiteit, supervisie, geestelijke begeleiding, aanstelling van een pastor pastorum, vergelijk de ‘deken’ binnen de katholieke kerk (pastorale figuur). - Naar het ambt: versterking van het ambtelijk besef via nadruk op de vrijheid van het ambt, een meer sacramentele invulling van het ambt met nadruk op wijding en bevoegdheid conform de Limarapporten (katholiciteit). Als samenbindende figuur wordt daarbij gedacht aan een bisschop. - Naar het beroep: differentiatie en specialisatie, teamwork en loopbaanperspectief, senior- en juniorpredikanten, een teamleider als coördinator of leidinggevende. Centraal werkgeverschap op niveau van classis of landelijk, nu al gedeeltelijk landelijk tractement.
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
13
Dit heeft geleid tot maatregelen op een aantal punten, maar andere genoemde mogelijkheden kwamen niet verder dan de tekentafel. Voor het besef van de Taakgroep kunnen aspecten beter tot hun recht komen wanneer ze een plaats krijgen binnen een samenhangend beleid. 2.4 Beroep als invalshoek Volgens onze opdracht kiezen we voor de derde invalshoek, die van het beroep (de professionaliteit), waarbij de aspecten van persoon en ambt waar nodig meegewogen worden. Het gaat hier voor ons besef om een inhaalmanoeuvre. Reeds in 1964 schreef de godsdienstsocioloog O.Schreuder: ‘Een hoger, maar niet echt geprofessionaliseerd beroep is in onze maatschappij vogelvrij.’ De professionaliteit is ook de verbinding met de omgeving van de predikant. De professionaliteit maakt het mogelijk om ‘van buiten naar binnen’ te denken en voorkomt verwarring van vooronderstellingen en taalvelden. Uiteraard mogen, zoals gezegd, de persoon en het ambt hierbij niet uit het oog verloren worden. Wat heeft dit voor consequenties voor het ambt? Nadenken over professionaliteit mag niet ten koste gaan van de vrijheid van het ambt. Het is belangrijk te benadrukken wat hieronder dient te worden verstaan. De vrijheid van het ambt heeft vooral betrekking op de vrijheid van de bediening van het Woord, die een onafhankelijke positie vraagt en op het ambtsgeheim van de pastor. In die zin hebben we te maken met een beroep dat met een grote mate van persoonlijke vrijheid mag worden ingevuld, op basis van gaven en overtuiging. Dit vraagt randvoorwaarden te scheppen waardoor deze zaken niet in het gedrang komen. Wat betekent de keuze voor professionaliteit voor de persoon? Het predikantschap kan als een hooggekwalificeerd beroep via verschillende maatregelen hopelijk in de toekomst met meer voldoening worden beoefend. Aan predikanten dient daartoe een loopbaanperspectief te worden geboden. Vervolgens: Wat betekent dit voor de kerk? Op classicaal en synodaal niveau zullen voorwaarden geschapen moeten worden met betrekking tot de organisatie van het predikantschap; het loopbaanperspectief, de rechtspositie, de traktementsregeling; de kerkelijke opleiding, de verplichte nascholing en het studieverlof. 2.5 De Kerkorde als kader Met onze voorstellen blijven wij binnen het kader van de Kerkorde van de PKN, die uitgaat van een presbyteriaal-synodaal stelsel van kerkregering. Dat wil zeggen dat de kerk geleid wordt door oudsten of presbyters die samenkomen in kerkelijke vergaderingen (kerkenraad, classicale vergadering en generale synode). Dit stelsel kent collegialiteit binnen het ambt en nauwe samenwerking tussen de drie ambten van predikant, ouderling en diaken. ‘Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven. Met het oog op deze dienst onderscheidt de kerk: - het ambt van predikant - het ambt van ouderling - het ambt van diaken - alsmede andere diensten in kerk en gemeente.’ (artikel V.1) In deze formulering is een overbrugging gevonden tussen de lutherse en de gereformeerde tradities inzake het ambt in de kerk. De lutherse traditie stelt het ene openbare ambt van Woord en Sacrament voorop. Binnen de gereformeerde traditie is er de verscheidenheid aan ambten die samen het beleid bepalen. Identiteitsbepalend voor de gereformeerde traditie is voorts de presbyteriaal -synodale structuur met zijn collegiale wijze van beleidsbepaling en gezagsuitoefening. Hier ligt een duidelijk onderscheid met een meer episcopaal of congregationalistisch stelsel. In het eerste wordt aansluiting gezocht bij de katholieke traditie waarin het gezag van het ambt van priester onder leiding van een bisschop een veel grotere rol speelt. Het is niet de weg waarin de Taakgroep zich beweegt. In het andere gaat de nadruk op de zelfstandigheid van gemeenten ten koste van de samenwerking binnen een kerkverband. In de door ons gevolgde lijn zal onderlinge samenwerking van gemeenten en predikanten juist een sterke rol dienen te spelen, maar wel passend binnen het vigerende gereformeerde stelsel van kerkregering. 3. DE KERKELIJK WERKER Kerkelijk werkers spelen een groeiende rol binnen de gemeenten. Van oudsher zijn bepaalde taken in de gemeente neergelegd bij kerkelijk werkers, maar ze vullen ook meer en meer de gaten op die
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
14
vallen wanneer een gemeente geen predikant kan beroepen. Daarnaast groeit het aantal mensen dat zich via een HBO-opleiding kwalificeren voor een functie in de gemeente sneller dan het aantal academische gevormde theologen [hier cijfers]. 3.1 Kerkelijk werkers in soorten Wanneer we in deze rapportage spreken over de ‘Kerkelijk Werkers’ is het om te beginnen van belang 1 helder te definiëren over wie wij het hebben. We onderscheiden : a. Pastoraal werkers De grootste groep werkers is werkzaam binnen het pastoraat. In veel gevallen gebeurt dit in het kader van een bredere taakomschrijving, maar ook wel als enige taak. De belangrijkste taken zijn hier pastoraal bezoekwerk en crisispastoraat, het leiden van samenkomsten en diensten in verpleeg- en ziekenhuizen, het leiden van begrafenissen en crematies. b. Geestelijk verzorgers De groep geestelijk verzorgers bestaat uit zowel universitair opgeleide als HBO-theologen. c. Missionair werkers of opbouwwerkers De groep missionair of opbouwwerkers omvat verschillende taken. Binnen deze groep zijn er werkers met een specialistische taak binnen een gemeente of project. Daarnaast zijn er werkers die een project leiden of in een startende gemeenschap werkzaam zijn. d. Jeugdwerkers / catecheten Deze groep werkers heeft over het algemeen een duidelijk omschreven taakomschrijving binnen het jeugdwerk van één of meerdere gemeenten. e. Kerkelijk Werkers die het werk doen als van een predikant Hier betreft het categorieën van Kerkelijk Werkers die werkzaam zijn binnen een gemeente of in arbeid van categoriale aard (zoals missionair of diaconaal werkenden of geestelijk verzorgenden). In vrijwel alle gevallen hebben deze werkers preekconsent. De taken van deze werkers zijn identiek aan de taakomschrijving van een predikant, echter met uitsluiting van de bediening van de Sacramenten en het inzegenen van huwelijken. Binnen de groep van kerkelijk werkers bevinden zich academici, HBO’ers of anders geschoolden. Bij de HBO-ers gaat het niet alleen om mensen die HBO - theologie hebben gedaan. Sommigen, met name in de categorieën c en d hebben bijvoorbeeld het diploma PABO of MWD / SPH behaald. 3.2 Geschiedenis De meeste kerken krijgen in onze tijd te maken met nieuwe functies en staan voor de vraag hoe ze die een plek moeten geven binnen hun bestaande personeelsstructuur en ambtsstructuur (denk bijvoorbeeld aan de pastoraal werkenden in Rooms- Katholieke parochies). Tegelijkertijd is er sprake van een specifieke PKN problematiek. Twee van de drie historische ‘bronkerken’ – de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland – besloten op een bepaald moment de toenmalige ‘Kerkelijk Werkers’ volledig buiten de ambtelijke en beleidsmatige structuur te houden. Dit om te voorkomen dat men met ‘kunstgrepen’ een gegroeide toestand van Kerkelijk Werkers die in de praktijk functioneerden als predikanten zou moeten ‘rechttrekken’ door hen via een ‘generaal pardon’ te erkennen als predikant zónder dat ze de voorgeschreven vooropleiding (academische theologie) 2. hadden afgerond 3.3 Ambtelijke bevoegdheid Onder de Kerkelijk Werkers leeft breed de overtuiging dat de huidige situatie binnen de PKN erom vraagt dat aan Kerkelijk Werkers een ambtelijke bevoegdheid wordt verleend. Dit betekent overigens niet dat voor alle Kerkelijk Werkers zo’n ambtelijke bevoegdheid wenselijk is. Er blijft ruimte voor ‘bedieningen’ naast de ambten. In elk geval moet voor alle Kerkelijk Werkers gelden dat de relatie tot de kerkenraad en participatie in vergaderingen waarin het beleid over het deelgebied waarop zij werkzaam zijn, wordt besproken en bepaald, goed geregeld is, op basis van wederzijdse verplichting tot communicatie en verantwoording. 3.4 Mogelijke oplossingen Binnen de kerkordelijke constellatie zijn voor de positie van de Kerkelijk Werkers in beginsel de volgende mogelijkheden denkbaar: 1
Zie voor kwantitatieve gegevens de rapportage ‘De hbo-theoloog in beeld - , presentatie landelijk onderzoek naar arbeidsmarkt godsdienst pastoraal werkers’ , 21 mei 2008. 2 Zie hiervoor H. Post, De kerkelijke werker en het ambt, Kampen 2006.
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
15
Kerkelijk Werkers maken geen deel uit van de kerkenraad en werken onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad in een ‘bediening’. Ze kunnen daarbij als adviseurs de vergaderingen van de kerkenraden integraal of ad hoc bijwonen. • Kerkelijk Werkers functioneren in een vierde ambt. • Kerkelijk Werkers dragen het ambt van ouderling of diaken met bijzondere opdracht • Kerkelijk Werkers staan in het ambt van predikant (dienaar des Woords). Deze verschillende mogelijkheden overwogen zijn door ons nader overwogen. Er is ruimte is voor flexibiliteit en contextualiteit in het ambtenpatroon van de kerk. Er is ambtelijk meer ruimte binnen de gereformeerde (en lutherse) traditie dan vaak wordt beseft. De bestaande ambtelijke structurering predikant-ouderling-diaken is een historisch gegroeide vorm o.a. in Nederland, die al niet meer gelijk is aan de ambtelijke structurering in gereformeerd Straatsburg, Zurich of Geneve in de 16e eeuw, en die ook niet gelijk is aan de ambtelijke structurering van kerken uit de gereformeerde traditie in andere landen en regio’s in de wereld. Een groter bewustzijn van de contextualiteit van de ambtelijke structurering vergroot de ruimte om in een gewijzigde maatschappelijke context ook de ambtelijke structurering bij te stellen. •
3.5 In de bediening Alles afwegende kiezen de drie taakgroepen er voor, dat de ‘Kerkelijk Werker’ (waarbij we de aanduiding zien als containerbegrip voor een verscheidenheid aan taken en professionele functies) in zijn algemeenheid niet in aanmerking komt voor ordinatie tot predikant, maar alleen in die specifieke situaties en functies waar het erom gaat een concrete geloofsgemeenschap bij Christus te bewaren door de bediening van het Woord. Woord en Sacrament horen samen. Er is ambtstheologisch geen reden om een Kerkelijk Werker met een HBO- opleiding die in de praktijk een geloofsgemeenschap door de bediening van het Woord (in de verkondiging, in het pastoraat, in de catechese, in het diaconaat) bij Christus bepaalt, de ordinatie tot het predikambt te weigeren, indien de kerk die specifieke roeping bij de betrokkene erkent. In die gevallen is niet de optie voor een vierde ambt of een bijzondere vorm van ouderlingen of diakenambt aangewezen, maar het geordineerde ambt van predikant. 3.6 Geen vierde ambt We kiezen derhalve niet voor de optie om een nieuw (vierde) ambt te creëren. Op zich bestaat er geen principieel bezwaar tegen een vierde ambt. In de huidige situatie zou dit ambt echter in de praktijk toch grotendeels wordt ingevuld met taken en bevoegdheden die de predikant toekomen. De argumentatie voor de keuze voor een nieuw ambt zou vooral zijn dat tijdens eerdere bespreking binnen de synode van de PKN een nauwe koppeling is gelegd tussen het ambt van predikant en een theologische opleiding op academisch niveau. Degenen die dat vierde ambt verricht zou dan geen predikant zijn, maar tegelijkertijd wel op vergelijkbare wijze werkzaam en bevoegd. Dat lijkt ons verwarrend en principieel onjuist. Evenmin voelen we voor de Kerkelijk Werker als ouderling of diaken met bijzondere opdracht. Wel zou de Kerkelijk Werker daarmee een volwaardige plaats in de kerkenraad innemen, hetgeen ten opzichte van de huidige situatie een duidelijke verbetering van zijn of haar positie betekent. Het is echter ons inziens onjuist een vermenging te doen optreden tussen enerzijds de door ‘vrijwilligers’ beklede ambten van ouderling en diaken en anderzijds het werk dat door gesalarieerde professionele krachten wordt verricht. De bediening van Woord en Sacramenten behoort ten principale bij het ambt van predikant. 4. DE LOOPBAAN VAN DE PREDIKANT In deze paragraaf concentreren we ons op de gewenste loopbaan van een predikant en schetsen we de ontwikkeling die ons voor ogen staat. Predikanten starten hun werk in de gemeente als vicaris, worden na een jaar bevestigd als basipredikant en kunnen zich door een postmasteropleiding kwalificeren tot senior-predikant. Een van de senior-functies is die van leidinggevend predikant. Door deze verticale en horizontale specialisatie van predikanten ontstaan, samen met kerkelijk werkers, teams. 4.1 Werken in teamverband. We gaan er vanuit dat predikanten in een bepaalde plaats of regio in de toekomst zoveel mogelijk dienen samen te werken in teamverband, waarbij de teamleider, een senior-predikant, optreedt als leidinggevende. Alle teamleden werken zowel wijkgericht als taakgericht, waardoor het takenpakket van de predikant een ingrijpende verandering ondergaat. We maken hierbij onderscheid tussen
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
16
wijkgerichte werkzaamheden, dichtbij het grondvlak, de mensen en taakgerichte werkzaamheden ten dienste van de gemeente(n) als geheel. - Wijkgericht: een predikant is pastoraal verantwoordelijk voor een gemeente of een deel ervan en in deze gemeente gaat hij/zij op een vast te stellen aantal zondagen voor in de eredienst. Ten aanzien van eredienst en pastoraat volgen we hier het vigerende territoriale of pastorale grondmodel. - Taakgericht: een predikant vervult tevens een vast te stellen taak binnen de regio, aansluitend bij diens specifieke competenties. Dit betekent dat aanvullend het categoriale indelingsprincipe gevolgd wordt op basis van taakverdeling en differentiatie. Werken in een team vraagt om een vorm van leiding die meer inhoudt dan de rol van voorzitter of coördinator, maar niet ten koste gaat van de vrijheid of de collegialiteit binnen het ambt. Leiding heeft uitsluitend betrekking op de gezamenlijke en individuele uitvoering van afgesproken taken. Inhoudelijk is de predikant vrij c.q. legt hij ambtelijk verantwoording af aan de kerkenraad waaronder hij of zij valt. Dit komt vaker voor: officieren van justitie, belastinginspecteurs, journalisten bij een dagblad kunnen geen inhoudelijke aanwijzingen krijgen van hun leidinggevende, maar wel aanwijzingen over de organisatie en inrichting van hun werk. Leiding geven is een van de specialisaties (zie 6.3), maar leiding geven leidt niet tot een hogere salarisschaal dan andere specialisaties. Toelichting. Voor een goede onderlinge taakverdeling dient te worden uitgegaan van vast te stellen normtaken. Bij een beroep op academisch niveau past een takenpakket waarbij de uitvoerende zelf verantwoordelijk is voor de aan de verschillende onderdelen te besteden tijd. Wel dienen normtaken te worden gekwantificeerd. Uit de losse pols een voorbeeld: Een voltijds werkende predikant gaat een aantal zondagen per jaar voor in de eredienst, waarvan een deel in de eigen gemeente en een aantal keer in de regio (ruilbeurten, themadiensten, speciale vieringen), is verantwoordelijk voor een aantal pastorale eenheden en ondersteunt de plaatselijke gemeente op kerkenraadsniveau. Voor de overige tijd is deze predikant werkzaam binnen de regio, bijvoorbeeld als catecheet en toeruster of als teamleider. Kerkelijk werkers zijn op dezelfde wijze opgenomen in deze teams. 4.2 Loopbaan: de beginnende predikant. Er dient een vloeiende overgang te ontstaan tussen de opleiding en de hierop volgende beroepsuitoefening. In aansluiting bij de stage tijdens de opleiding wordt een aanstaande predikant als vicaris verbonden aan een gemeente en opgenomen in een team van predikanten, waarbij een van de teamleden als mentor optreedt. Na een vicariaat van een jaar wordt hij/zij, op grond van een positief oordeel van de geschiktheidscommissie, in het ambt van predikant bevestigd in deze gemeente. Valt het oordeel anders uit, dan wordt bezien op welke wijze de loopbaan elders kan worden vervolgd. Toelichting: Veel predikanten lopen vast aan het begin van hun loopbaan, mede bij gebrek aan een goede introductie. Het is voor alle betrokkenen pijnlijk wanneer iemand al na korte tijd teleurgesteld het ambt neerlegt. Op de hier voorgestelde wijze ontstaat ruimte voor een vrije keuze van de a.s. predikant en een gefundeerd oordeel over de geschiktheid van de betrokken kandidaat. - Na zijn studie krijgt de aanstaande predikant een contract als vicaris voor een jaar bij een regio, met de bedoeling dit werk daarna drie tot vijf jaar voort te zetten (zie verder 5.4.) Dit sluit aan bij de praktijk bij andere academische functies om een baan te starten met een jaarcontract, met de intentie van beide kanten om daarna verder te gaan. In dat jaar ontvangt de vicaris een salaris een niveau lager dan het basissalaris waarmee een basis-predikant start. De vicaris kan ervoor kiezen om al te gaan wonen in zijn eerste gemeente (als zij hem betalen, heeft dat de voorkeur), maar omdat voortzetting van het dienstverband niet vanzelfsprekend is, mag hij er ook voor kiezen elders te (blijven) wonen. - De leidinggevende predikant draagt personele verantwoordelijkheid voor de nieuwe collega en kan aanpassingen plegen in werkpakket etcetera. - Variant: Elders worden starters vaak gedurende een/anderhalf jaar aangesteld als trainee in algemene dienst, waarbij gemiddeld een dag in de week een opleiding wordt gevolgd en waarbij de trainee twee/drie maal een half jaar op een verschillende plek werkt. De inzetbaarheid is iets kleiner dan wanneer de vicaris gelijk start bij de gemeente, maar trainees kunnen beter nagaan of ze geschikt zijn voor hun toekomstige functie. En het creëert jaargroepen van collega’s die elkaar blijven zien. Trainees werken dan in meer gemeenten. 4.3 Werving en selectie De werving en selectie van een vicaris gebeurt op dezelfde wijze als op latere momenten in de loopbaan. De vacante gemeente stelt een vacature op in afstemming met de behoeften elders in de
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
17
regio.3 De leidinggevend predikant speelt daarin een belangrijke operationele rol evenals in het begeleiden van de te voeren gesprekken. Voor de afzonderlijke gemeenten is dit professionele ondersteuning op een voor hen cruciaal moment. De leidinggevende predikant neemt de uiteindelijke beslissing over indiensttreding in overleg met de kerkenraad van de betreffende gemeente en na overleg met de zittende predikanten.4 In ons systeem met vrijwillige bijdragen die worden ingezameld in de context van de gemeente, is binding tussen één predikant en één gemeente/wijk van belang. Een predikant kan nooit tegen de wens van zijn of haar eigen (wijk)gemeente worden benoemd. 4.4 Voortgang en ontwikkeling 5 Een predikant wordt voor (de rest van) het (werkzame) leven geroepen tot het ambt . Hoewel het niet uitgesloten is dat een predikant het ambt neerlegt (of door omstandigheden moet neerleggen), de huidige kerkorde (en de kerkelijke traditie) ziet dit als een uitzondering. De functie van predikant is er een die de meesten uitoefenen voor de rest van hun loopbaan. Je kunt met een academische opleiding theologie niet gemakkelijk van bedrijfstak wisselen. Op zichzelf is het niet erg en kan het bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het beroep van predikant als predikanten na hun functie als predikant ook elders kunnen gaan werken. Maar de Protestantse Kerk gaan naar degenen die kiezen voor het ambt van predikant wel het commitment aan dat ze een loopbaan als predikant kunnen blijven vervullen – als de predikanten daar zelf ook zijn of haar bijdrage aan levert. Uitgangspunt is dat predikanten zich blijven ontwikkelen, en na uiterlijk zes jaar in een andere gemeente en/of in een specialisatie aan de slag gaan. We stellen voor dat na de bevestiging in het ambt een predikant geacht wordt vier tot zes jaar in zijn eerste gemeente door te brengen. Gedurende deze periode wordt de basispredikant in de gelegenheid gesteld zich aan de Theologische Universiteit te specialiseren via een van de daar aan te bieden nagraadse MA-opleidingen. De keuze voor een specialisatie heeft plaats op basis van de belangstelling en gaven van de betrokken predikant. Ook kan de behoefte aan een bepaald specialisme binnen het team of de regio hierbij een rol spelen. Voor elke specialisatie kwalificeert een predikant zich via een postacademische master of leergang, veelal afgesloten met een stage en/of een assesment. De opleiding wordt betaald door landelijke en regionale kerk. Predikanten moeten worden toegelaten tot een opleiding. De kosten zullen zo’n [10.000] euro bedragen voor inschrijving als nagraadse student en overige studiekosten. Deze regeling komt in de plaats van die van het huidige studieverlof. De jaarlijkse functioneringsgesprekken met de leidinggevende ondersteunen deze route. Daarin komt expliciet aan de orde of de predikant de juiste persoon op de juiste plaats is. Uiterlijk in het zesde jaar vindt een loopbaangesprek en een bijbehorende beoordeling plaats. Daarbij spelen een rol het functioneren binnen de gemeente, het functioneren binnen het team, het al of niet behaalde MAcertificaat, de wensen van de betrokkene zelf. Op grond hiervan wordt beslist of deze predikant opnieuw voor zes jaar aan dit team verbonden blijft en de behaalde specialisatie in deze regio in praktijk brengt dan wel deel gaat uitmaken van een ander team, buiten de regio. Hierbij dient uiteraard zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden en wensen van de betrokkenen. Loopbaanontwikkeling vraagt echter een zekere mobiliteit, zoals ook in vergelijkbare functies en bij seculiere ambtelijke aanstellingen (denk bijvoorbeeld aan burgemeesters) het geval is. Een beginnend predikant komt in zijn eerste gemeente nooit boven (in huidige termen) vier periodieken. Dit levert vanzelf een druk om een nieuwe gemeente te vinden. Het zal lastig zijn (maar wel een conditio sine qua non) om ervoor te zorgen dat predikanten aansluitend een nieuw beroep (kunnen) ontvangen. Daarbij moet rekening gehouden worden met het feit dat in de huidige maatschappij ook de partner van de predikant geacht wordt werk te hebben. In vergelijking met de huidige situatie zal de predikant van zijn leidinggevend predikant een duidelijker oordeel ontvangen over zijn functioneren, maar zijn er meer mogelijkheden om in dezelfde regio aan de slag te blijven en wordt er meer loopbaanzorg besteed met het oog op een andere plek elders. 3
Zo kunnen plaatselijke wensen en verwachtingen vanuit de regio met betrekking tot de persoon en gewenste deskundigheid binnen een profiel op elkaar worden afgestemd. De classis dient te beoordelen of bij het uitbrengen van een beroep behalve aan de solvabiliteit van een gemeente ook recht gedaan is aan de gewenste invulling van het takenpakket met het oog op de gehele regio. Bij een vacature wordt primair gekozen uit een lijst van kandidaten die beschikbaar gesteld wordt vanuit het landelijke bureau voor het beroepingswerk. 4 In overleg en na overleg zijn begrippen die juridisch gezien inhouden dat een beslissing in overleg alleen maar genomen kan worden als er overeenstemming is, en na overleg betekent de plicht in gesprek te gaan, maar niet de noodzaak om tot overeenstemming te komen. 5
Opgemerkt dient te worden dat er niets geregeld is voor de begeleiding van emerituspredikanten.
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
18
Predikanten blijven minimaal vier en maximaal zes jaar aan een gemeente verbonden. In hun eerste gemeente ontwikkelt een startend predikant zich tot basispredikant. Dit gebeurt over het algemeen binnen zes jaar. Predikanten die daarvoor al relevante werkervaring hebben (wetenschap, hulpverlening, onderwijs) mogelijk sneller. Vanaf de tweede gemeente specialiseren predikanten zich via een behaalde postacademische master in een bepaalde richting. Dit is regel en zo’n zwaardere gespecialiseerde functie betekent ook een hogere salarisschaal. Het is geen verplichting: predikanten kunnen ervoor kiezen basispredikant te blijven. Voor dit doel zal landelijk beleid moeten worden ontwikkeld om de plaatsing en doorstroming van predikanten en kerkelijk werkers zo goed mogelijk te begeleiden. Ook de predikanten voor de werkbegeleiding kunnen hierbinnen een rol spelen. Jaarlijks worden drie gesprekken gehouden die gaan over het functioneren van de predikant: een functioneringsgesprek (hoe verloopt het functioneren), een ontwikkelgesprek (hoe kan de predikant zijn functioneren verbeteren) en een beoordelingsgesprek (waarin het functioneren wordt beoordeeld). Functionerings- en beoordelingsgesprek worden gehouden door de voorzitter van de kerkenraad en de leidinggevende predikant. Hiervoor dienen duidelijke regels te worden opgesteld, die het zelfstandig geestelijk functioneren bevorderen en niet strijdig zijn met het ambtelijk karakter van het werk. Het ontwikkelgesprek wordt gehouden met de leidinggevende predikant, die ook beschikt over 6 een scholingsbudget. Een eerste uitwerking van het functiegebouw van predikanten is opgenomen in de nota van de stuurgroep. 5. POSITIE, FUNCTIE EN LOOPBANEN VAN KERKELIJK WERKERS Kerkelijk werkers zijn nu meestal, anders dan predikanten, als werknemers in dienst van plaatselijke gemeenten. Een minderheid daarvan is in dienst van de landelijke PKN en worden ze gedetacheerd bij plaatselijke gemeenten. Bij de jeugdwerkers van JOP en bij de evangelisatiewerkers van de IZB zijn met deze constructie de afgelopen tijd goede ervaringen opgedaan. We kiezen echter niet om het centraal werkgeverschap voor alle kerkelijk werkers in te voeren. Kerkelijk werkers worden in ons voorstel onderdeel van de teams die in een grotere plaats of een regio functioneren. Bij hun aanstelling ligt het werkgeverschap bij de plaatselijke gemeente (of de classis, als daarvoor gekozen wordt, zie 7.1) en teamleider wordt aangewezen als leidinggevende. Ze hebben hun jaarlijkse functionerings- en beoordelingsgesprekken met de leidinggevend predikant zoals ook beschreven bij de predikant. De teamleider bewaakt daarmee de omvang en de samenhang van het pakket van de kerkelijk werker ten opzichte van de kerkenraad en de collega-predikanten en dragt zorg voor de ontwikkeling en loopbaan van kerkelijk werkers. Er is een loopbaangebouw van meerdere functieniveaus mogelijk. 5.1 Predikant-vicaris Bepaalde categorieën kerkelijk werkers krijgen dus onder condities een plaats binnen het ambt van predikant. Wij stellen voor hen aan te duiden als predikant-vicaris. Dit ter onderscheid van de functie van vicaris waarmee de startende predikant in zijn eerste jaar, voor bevestiging functioneert. De overige Kerkelijk Werkers kunnen in een bediening worden gesteld als specialisten op bepaalde deelterreinen, bijv. als jeugdwerker of missionair werker. Ze werken collegiaal samen met de predikanten in regionaal teamverband. Deze categorie kerkelijk werkers ontvangt niet de bevoegdheid tot de bediening van Woord en Sacramenten en derhalve evenmin een preekconsent (uiteraard moet er een goede overgangsregeling komen voor die Kerkelijk Werkers die geen predikant worden, maar reeds een preekconsent hebben). Dit type kerkelijk werker, zeg maar ‘de specialist’, kan veel bijdragen aan adequate invulling van de missie van de kerk in de context van de eenentwintigste eeuw. Hij of zij is iemand die een hoogwaardige beroepsopleiding heeft gehad en zowel zelfstandig als in collegiaal verband aan de 6
In steeds meer bedrijven en instellingen is het gebruikelijk om aan een goede beoordeling ook een bijzondere beloning toe te kennen (bijvoorbeeld maximaal een extra maandsalaris) bij (bijzonder) goed functioneren of als er extra hard gewerkt moest worden doordat een collega langdurig afwezig was. Een variabele financiële eindejaarsuitkering ligt niet in de rede bij predikanten, wel kan de leidinggevende aan de predikant die zich snel en talentvol ontwikkelt of gedurende lange tijd hard heeft gewerkt een extra (studie)verlof geven cq bijzondere scholingskosten toekennen (voor een studiereis bijvoorbeeld). Ook kunnen junior-predikanten die zich snel ontwikkelen sneller doorgroeien naar hun volgende functie (zie verder).
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
19
slag kan op een complex werkterrein. In het kerkelijk werk is sprake van een veelheid aan specialismen, die uiteraard ook intern samenhang kennen. Meest typerend zijn hier de jongerenwerker, de evangelist, diaconaal werker en gemeentestichter. 5.2 Opleiding De afgestudeerde GPW-er (dat wil zeggen degene die de HBO Godsdienst Pastoraal Werk heeft gevolgd) is startbekwaam in pastoraat, missionair - diaconaal werk en agogisch - educatief opbouwwerk. Het betreft een brede startbekwaamheid, waarbinnen studenten zich door middel van stages en daaraan verbonden onderwijs of begeleiding enigszins hebben kunnen specialiseren of profileren. Deze profilering krijgt door de recente vernieuwingen in het curriculum van de betreffende opleidingen (met major- minor structuur) meer contouren, maar doet aan de brede startbekwaamheid geen afbreuk. De kerkelijk werkers die het ambt van predikant-vicaris ontvangen zullen boven hun HBO-kwalificaties na hun benoeming een extra studieroute dienen te volgen, waarbij aandacht wordt besteed aan exegetische vaardigheden en bijbels- theologisch inzicht, zodat de hermeneutische alsook de liturgische competenties nader worden ontwikkeld. HBO - instellingen, de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) en de PKN zullen moeten samenwerken in de vaststelling van competenties en niveau die vereist worden voor toelating van HBO-theologen tot het ambt van predikant. Daarnaast zijn er ’doorstroomtrajecten’ naar de universitaire predikantsmaster. Deze trajecten kunnen door dienstdoende HBO-predikanten in deeltijd worden gevolgd, zodat zij na behaling van de wetenschappelijke master alsnog kunnen doorstromen naar de niveaus van junior-predikant A of seniorpredikant. De financiering van deze studieroutes is een probleem apart waarvoor nog een voorstel moet komen. 6. INBEDDING IN DE KERKELIJKE ORGANISATIE In deze paragraaf plaatsen wij de geschetste loopbaanperspectieven van predikant en kerkelijk werker binnen het geheel van de kerkelijke organisatie. 6.1 Veranderingen. De hier beschreven loopbaan van de predikant is nauw verbonden met noodzakelijke veranderingen in de kerkelijke organisatie, die wij zoveel mogelijk laten aansluiten bij de Kerkorde van de PKN, recht doende aan zowel de zelfstandigheid van plaatselijke gemeenten, de eisen van het kerkverband, het territoriale indelingsprincipe als het presbyteriaal - synodale stelsel van kerkregering. We hebben als PKN te maken met één kerk bestaande uit vele gemeenten. Verscheidenheid vraagt denken ‘van onderop’, vanuit het grondvlak, eenheid vraagt om een duidelijke leidingstructuur en onderlinge solidariteit. Beide aspecten roepen elkaar op en mogen niet tegen elkaar worden uitgespeeld. Wat hier wordt voorgesteld betekent dat het begrip lokale gemeente op regionaal of classicaal niveau een zekere uitbreiding ondergaat waardoor het isolement van vaak te kleine plaatselijke gemeenten voor een deel wordt doorbroken. Bovendien worden predikanten zo niet gedwongen bij gebrek aan middelen tegen hun wil in deeltijd te werken, al kunnen ze hier wel op basis van vrijwilligheid voor kiezen. Op deze wijze wordt nieuw werk mogelijk gemaakt en worden andere relaties gelegd met de context, bijvoorbeeld op het gebied van jeugdwerk, toerusting of missionair-diaconaal werk. Zo ontstaan naar wij hopen meer vitale kerkgemeenschappen met voldoende volume om alle taken waar gemeenten in deze tijd voor staan te kunnen vervullen. 6.2 Omvang en samenstelling teams Basispredikanten, gespecialiseerde predikanten en kerkelijk werkers (KW-ers) vormen per regio of grotere plaats een team. Zo’n team bestaat uit 5 tot maximaal 10 personen. Eén van hen is teamleider. Het maximaal aantal kan groter zijn, in grotere plaatsen en steden. Dan zal de leidinggevende predikant een steeds groter deel van zijn tijd aan personeelszorg gaan besteden, bij 20 predikanten/KW-ers is dat al snel 60% van de werktijd. Vanuit organisatie-/managementperspectief zijn er geen bezwaren. Wij gaan ervan uit dat krachtens besluitvorming in de synode het voorgaan in kerkdiensten als regel is voorbehouden aan de predikant. Bij alle overige competenties kan, afhankelijk van de situatie, ook gedacht worden aan een kerkelijk werker. 6.3 Gewenste competenties
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
20
In een regio zijn zo’n 6 tot 10 predikanten werkzaam en meestal enkele kerkelijk werkers. Voor de predikanten geldt dat in een team in ieder geval de volgende competenties aanwezig moeten zijn. Dit zijn tevens de specialisatiemogelijkheden in het postmasterfase (de specialisaties kunnen ook aanwezig zijn bij kerkelijk werkers en basispredikanten, maar pas na een post-master-opleiding kan een predikant deze specialisatie ook op senior-niveau uitoefenen. - Liturgisch-homiletische competentie. Regievoering over de binnen de regio te houden kerkdiensten in overleg met gemeenten en predikanten, waardoor een meer gevarieerd aanbod ontstaat waartoe bijvoorbeeld ook leerdiensten en jeugddiensten kunnen behoren. Daartoe wordt een concept-jaarplan opgesteld waarbinnen de beschikbare predikanten worden ingeroosterd, waarna plaatselijk in overgebleven vacante diensten kan worden voorzien. De betreffende predikant begeleidt liturgiecommissies, organisten, cantorijen en dergelijke. - Educatieve-godsdienstpedagogische competentie. Deze predikant of kerkelijk werker is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid op het gebied van jeugd, catechese en toerusting in de regio, met medewerking van anderen. - Pastoraal-psychologische competententie. Deze predikant of kerkelijk werker coördineert het meer gespecialiseerde pastoraat en de geestelijke begeleiding in de regio, met name via instructie en toerusting van pastorale teams en de opzet van groepspastoraat voor bepaalde categorieën (bijvoorbeeld rouwgroepen). - Missionair-diaconale competentie. Deze predikant of kerkelijk werker is met name verantwoordelijk voor de PR e de publieke rol van de kerk, de relatie van de kerk met de samenleving en alle werk dat daarop gericht is. Hij/zij initieert en coördineert de gerichtheid van de kerk naar buiten, aansluitend bij de uiteenlopende behoeften van mensen waardoor ook andere vormen van betrokkenheid kunnen ontstaan dan die van lidmaatschap (vgl. ord. 2, art. 3 en 4). - Leidinggevende competentie. Deze wordt verondersteld aanwezig te zijn bij teamleider, die inzicht dient te hebben in structuren en processen op het gebied van gemeenteopbouw en kennis heeft van kerkordelijke aangelegenheden. Daarnaast kan afhankelijk van de context gedacht worden aan een bepaalde theologische specialisatie, waarbij rekening gehouden moet worden met het feit dat predikanten zich tijdens hun MA-opleiding al in een bepaalde richting hebben gespecialiseerd, bijvoorbeeld als exegeet, dogmaticus, ethicus of kerkhistoricus. 6.4 Indeling in regio’s en samenwerkingsverbanden. Wij stellen voor dat op classicaal niveau een indeling in enkele regio’s wordt gemaakt. Daarbij kan rekening gehouden worden met de wensen tot samenwerking die in gemeenten leven en met binnen de classis aanwezige modaliteitsgemeenten, c.q. geprofileerde gemeenten. Een kleine classis kan als een regio worden beschouwd. Parallel hieraan groeien nu al, van onderop, samenwerkingsverbanden tussen gemeenten op basis van mogelijkheden die de Kerkorde hiervoor biedt. De Kerkorde kent de combinatie van gemeenten (Ord. 2-15), de gemeenschappelijke regeling (Ord. 4-11), de streekgemeente, waartoe ook huisgemeenten kunnen behoren (Ord. 2-17), de gemeente met wijkgemeenten (Ord. 2-16) en een algemene kerkenraad, een federatie van gemeenten en de mogelijkheid van samenvoeging en vereniging. Voor deze beweging van onderop zal binnen de hier gekozen weg alle ruimte moeten zijn, want op deze wijze groeien gemeenten en regio naar elkaar toe, waardoor de kerkelijke slagvaardigheid bevorderd wordt. 6.5 Invoering Elke regio dient de beschikking te krijgen over een team van predikanten op basis van vast te stellen competenties. Wanneer deze structuur wordt doorgevoerd zal in de eerste fase nog niet kunnen worden uitgegaan van reeds verworven en officieel gecertificeerde competenties. Maar de bij predikanten aanwezige gaven en gevolgde studies kennen wel een zodanige spreiding dat tot een verantwoorde onderlinge taakverdeling kan worden besloten. Bij de samenstelling van een team wordt door de classis, op voordracht van de betreffende gemeenten en met goedkeuring van de betrokken predikanten, een teamleider aangewezen. Vervolgens worden onderling de taken verdeeld. Toelichting: De aanwijzing van de teamleider die binnen het team als leidinggevende optreedt dient tot stand te komen via een kerkelijk verantwoorde procedure. De hier voorgestelde lijn dient daartoe kritisch te worden bekeken. Het mag duidelijk zijn dat wij met de keuze voor de seniorpredikant als teamleider afzien van de aanstelling van een bisschop. Op collegiaal niveau zijn alle predikanten gelijk, op professioneel niveau worden aan een leidinggevende bepaalde nader te regelen
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
21
bevoegdheden toegekend. Daarnaast is het noodzakelijk voor degenen die op korte termijn aan de slag gaan als leidinggevende een verkorte cursus leidinggeven te introduceren en verplicht te stellen 7. VOORZIENINGEN Een aantal zaken zal nader geregeld moeten worden. We noemen deze aansluitend bij vragen die door de nieuwe structuur kunnen worden opgeroepen. 7.1 Werkgeverschap van predikanten en kerkelijk werkers Alle afwegende ligt het niet voor de hand te kiezen voor een centraal werkgeverschap voor predikanten, waarbij de predikanten op detacheringsbasis zullen worden verbonden aan een gemeente. Dat zou betekenen, dat alle kosten in verband met ziekten, arbeidsongeschiktheid en conflicten ten laste komen van de landelijke kerk. Dat zou een aanzienlijke verhoging betekenen van de afdracht van de plaatstelijke gemeenten aan de landelijke kas, waardoor de band tussen de directe financiers (gemeenten) en predikanten losser wordt. Dat lijkt niet wenselijk. We kunnen ons voorstellen dat predikanten bevestigd worden in een gemeente waar ze voor een groot deel van hun tijd werkzaam zijn, maar ambtelijk verbonden worden aan de classis, met het oog op hun arbeid in de regio als geheel, dat wil zeggen dichtbij de gemeenten maar tegelijk recht doende aan hun totale werk dat behalve plaatselijk en wijkgericht ook bovenplaatselijk en taakgericht dient plaats te vinden. De rol van de classis wordt belangrijker naarmate een predikant slechts voor een klein deel van zijn of haar tijd (minimaal 35%) aan een gemeente verbonden is. Ook voor kerkelijk werkers kan dit een optie zijn. Daarmee kan een einde worden gemaakt aan de versnippering in omvang en tijd van het werk bij de kerkelijk werkers. Toelichting: Dit punt vraagt nader overleg binnen de kerkelijke vergaderingen en een uitwerking wat betreft de financiële consequenties voor gemeenten en de kerk als geheel. Ook de colleges van kerkrentmeesters dienen hierbij betrokken te worden. 7.2 Wie stuurt de teamleiders aan? De professionele aansturing en opbouw van deze structuur kan het beste plaatsvinden op landelijk niveau, vanuit de daar aanwezige expertise. Hoe een en ander vorm moet krijgen is zaak van nader bereid. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan instelling van een landelijk bureau voor de personeelszorg. 7.3 Welke weg kan gevolgd worden bij het optreden van problemen en conflicten? De Kerkorde voorziet in colleges van visitatoren en onafhankelijke colleges voor bezwaren en geschillen, zowel classicaal als landelijk. Deze zullen ook binnen de hier voorgestelde organisatievorm de hun toegekende rol kunnen blijven vervullen. Het verdient overigens aanbeveling om de huidige procedures nader te bezien op effectiviteit en zo mogelijk aanvullingen en verbeteringen aan te brengen. 7.4 Hoe dient de verwerving van competenties geregeld te worden? Dit is de verantwoordelijkheid van de Protestantse Theologische Universiteit en de erkende HBOopleidingen theologie. Zij dienen hiervoor in overleg met de kerk aanvullende MA-programma’s te ontwikkelen. 7.5 Voldoende predikanten Een zorg apart is de vraag of er in de toekomst voldoende predikanten beschikbaar zijn en de middelen toereikend zijn om hen te betalen. Door vermindering van het aantal kerkleden lopen de inkomsten van (lokale) kerken terug en zullen jaarlijks minder predikanten kunnen worden betaald. Als we uitgaan van de SCP-voorspellingen over kerkleden dan gaat dat om circa 45 fte ofwel 2,5% per jaar. Als we uitgaan van deze gegevens is er in deze periode (tot 2020) bij een jaarlijkse instroom van 40 startende predikanten en de huidige uitstroomcijfers geen kwantitatief tekort aan predikanten, omdat de komende vijftien jaar nog veel predikanten uit de geboortejaren 1940-1960 actief zijn. Bij minder dan 40 proponenten ontstaan er waarschijnlijk wel kwantitatieve problemen.
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
22
Bijlage 3.2 bij: De wissel voorbij Over de plaats en loopbaan van predikanten en kerkelijk werkers
23