Bijlage 2: tijdslijn kinderrechten
TIJDSLIJN: KINDERRECHTEN Oudheid: Kindermoord kwam veel voor, ongewenste pasgeboren baby’s werden dikwijls te vondeling gelegd. Kinderen moesten gezond en sterk zijn, anders waren ze niets waard en konden ze niet bijdragen aan het onderhoud van het gezin. Het Romeinse rechtssysteem gaf de vader het recht om te beslissen over leven en dood. Hier werd een onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes en tussen gezonde en ongezonde kinderen.
Middeleeuwen: kinderen als minivolwassenen: De sociologen Ariès en de Mause stelden dat het concept kindertijd in de middeleeuwen niet bestond. In de middeleeuwen was immers het bewustzijn afwezig dat het kind een specifieke natuur had die hen onderscheidde van volwassenen. Kinderen werden beschouwd als volwassenen in zakformaat. Ze moesten net als hun ouders werken. Bescherming en tederheid kregen ze enkel in hun eerste levensjaren. Het kind was immers een rechtsobject en geen subject. Deze stellingen werden door de meeste deskundigen ondersteund. 16de eeuw: school in functie van de algemene opvoeding Het kind kwam geleidelijk aan steeds meer in de belangstelling. In deze tijd gingen jongens uit hogere sociale milieus regelmatig naar school. De school was geen plaats waar een vak geleerd werd, maar diende als algemene opvoeding voor kinderen. 16de-17de eeuw: kind als slecht wezen De Moralisten zagen het kind als “slecht”. Alleen door middel van een strenge aanpak waar discipline en training onderdeel van waren, kon het kind opgroeien tot een volwaardig persoon. 18de eeuw: kind is van nature goed De romantici Rousseau en Goethe gingen ervan uit dat het kind van nature “goed” was. Zij wilden kinderen isoleren van de cultuur om hun “goedheid” te bewaken. Zij vonden dat kinderen wel opgevoed en verzorgd moesten worden, maar dat ze de mogelijkheid moesten hebben om zichzelf te ontdekken en open te bloeien.
1789: begin van de ontwikkeling van de rechten van de mens Binnen de Verlichting stond onder andere de gelijkheid van alle burgers centraal. Dit betekende het begin van de ontwikkeling van de rechten van de mens. Door deze “verschuiving” in de maatschappij werd het kind als aparte categorie beschouwd. Lange tijd was deze verschuiving alleen zichtbaar in de hogere sociale milieus, maar stilaan kwam daar verandering in.
1874: arbeidsverbod voor kinderen onder 12 jaar Een wet op de kinderarbeid bepaalde dat kinderen onder de 12 jaar niet mochten werken. Het waren de eerste tekenen dat de aandacht voor het kind effectief toenam. Toch waren nog veel kinderen de dupe van uitbuiting, ondervoeding en moord.
1900: kinderbeschermingswet De 20ste eeuw wordt ook wel de “eeuw van het kind” genoemd. Hierdoor kreeg een aparte kinderwereld steeds meer gestalte. Deze veranderingen leidden tot de overtuiging dat kinderen machteloos waren en daarom beschermd moesten worden. Men sprak over de isolatie in “jeugdland”.
1912: Janusz Korczak De Pools-Joodse pedagoog en kinderarts Janusz Korczak besloot, door de krankzinnigheid van zijn vader, zelf geen kinderen te krijgen. Hij hield van kinderen en wou zich inzetten voor de weeskinderen uit Warschau. Hij richtte een kindertehuis op waar kinderen zelf veel inspraak hadden. Hij voorzag een kinderbestuur, een kinderparlement en een kinderrechtbank. Wanneer in de Tweede Wereldoorlog de Joodse kinderen van zijn weeshuis naar Treblinka werden gedeporteerd, ging hij met ze mee en stierf er samen met hen.
1914: leerplicht in België
WO I: droombeeld valt aan diggelen Veel mannen moesten naar het front, moeders kwamen hierdoor alleen voor de opvoeding te staan. Bovendien viel het inkomen van hun man weg. Alle zekerheden verdwenen, ook de bescherming van het kind kwam in het gedrang. Miljoenen kinderen bleven verweesd achter en leefden in erbarmelijke omstandigheden.
1924: Verklaring van Genève De
Verklaring
van
Genève
wordt
beschouwd
als
het
eerste
internationale
(mensen)rechteninstrument inzake de rechten van het kind. Naar aanleiding van WO I besloten de voorzitters van het Save the Childrens Fund en het Internationaal Comité van het Rode Kruis tot de oprichting van een internationale vereniging, “The Save the Children International Union”. De basisdoelstellingen werden opgesteld in een verklaring die de “Declaration of the rights of the Child” genoemd werd. Deze Verklaring werd in 1924 door de Algemene Vergadering van de Volkenbond aangenomen. In deze Verklaring (preambule en vijf punten) gebruikte men steeds de formule “het kind moet krijgen”. In naïeve bewoordingen wees deze Verklaring op de plichten van de volwassene tegenover het kind. Men had het nog niet over de rechten van het kind. Er was hier dus nog geen sprake van het kind als rechtssubject, maar nog steeds als rechtsobject. Deze Verklaring vormde als het ware de hoeksteen voor het verder ijveren voor de internationale regelgeving op het vlak van kinderrechten.
WO II: afbreken van positieve ontwikkelingen ten aanzien van het kind Kinderen moesten net als voorheen werken om de zware tijden door te komen. Na de Eerste Wereldoorlog was er nauwelijks tijd voor een wederopbouw van het kindbeeld. Al snel was er de Tweede Wereldoorlog. Deze oorlog gaf nog eens een extra klap aan alle positieve ontwikkelingen die er, voor het uitbreken van beide oorlogen, voor kinderen ontstaan waren.
1946: oprichting van Unicef Naar aanleiding van de vele kinderen die door de oorlog ontheemd geraakt waren, richtte de Verenigde Naties één jaar na haar eigen oprichting, Unicef (United Nations of International Children’s Emergency Fund) op. De taak van Unicef was en is vooral het bieden van humanitaire hulp.
1948: opstelling van de Universele Verklaring van de rechten van de mens De “Universele Verklaring van de rechten van de mens” werd op 10 december 1948 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, met de twee pacten van 1966 werd het effectief in werking gesteld. (het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten) In de preambule paragraaf 1 van het IVRK werden de UVRM en de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens (1966) vermeld als de belangrijkste uitgangspunten van het
verdrag. Men ging ervan uit dat mensenrechten ook toepasbaar waren op kinderen, want artikel 2 van de UVRM bepaalde dat rechten gelden vanaf de geboorte. Maar de rechten zoals vermeld in het UVRM werden het kind niet expliciet toegekend. Op de vraag of de UVRM toepasbaar was op kinderen, werd een antwoord gegeven in de Verklaring van 1959.
Jaren ’50: autoritaire opvoeding Ouders vertelden hun kinderen wat ze wel en niet mochten. Naar de mening van kinderen werd niet geluisterd. Er was sprake van absolute ouderlijke macht.
1959: goedkeuring Universele Verklaring van de Rechten van het Kind De verklaring werd door de Algemene Vergadering van de VN unaniem goedgekeurd op 20 november. In vergelijking met de “Verklaring van Genève” was deze declaratie, zowel naar inhoud als naar aantal principes, sterk uitgebreid en werden de vroegere beginselen concreter. Het was bijvoorbeeld opvallend dat de materiële behoeften van het kind nu aangevuld werden met de behoefte aan liefde en begrip. Het samenhouden van het gezin, gezondheidszorg, naam en nationaliteit, verplicht onderwijs, … waren ook belangrijke punten. Concreet bestond de verklaring uit een preambule en tien beginselen.
Jaren ’60: op weg naar de rechten van het kind De jongeren kwamen in opstand en eisten inspraak. De protesten tegen de oorlog in Vietnam en de vele studentenopstanden spraken boekdelen. De jongeren wilden ook rechten.
1970: op weg (nog steeds). De opvoeding veranderde Kinderen werden meer gerespecteerd. Ouders vroegen kinderen naar hun mening in plaats van hen te bevelen. De plaats van het kind binnen het gezin werd enerzijds veel gunstiger, maar in de maatschappij bleef de situatie onveranderd. Wat opvallend was, was dat er minder kinderen geboren werden: er trad een soort “ontgroening” op. De reden hiervoor was de toename van anticonceptiemiddelen en het feit dat vrouwen een grotere rol gingen spelen in het arbeidsproces.
1979: van verklaring naar verdrag Toen Polen een ontwerptekst (om de verklaring te veranderen in een verdrag) indiende bij de VN-Mensenrechtencommissie, werd het debat omtrent de noodzakelijkheid van een Internationale Conventie inzake de Rechten van het Kind geopend. Een verdrag of een
conventie behoort tot de zogenaamde “hard law”. Dat betekent dat ze een juridisch bindend karakter hebben. Een verdrag moet aangenomen worden. Daarna staan ze open voor ondertekening en bekrachtiging, terwijl de bekrachtiging verplichtingen oplegt. Verklaringen (soft law) hebben slechts een declaratieve, symbolische of morele waarde en leggen geen echte verplichtingen op.
1979: internationaal jaar van het kind De organisatie “Defence for Children International”(DCI) zag het levenslicht. Deze vereniging kwam op voor de rechten van het kind.
1989: ondertekening van het verdrag van de rechten van het kind Op 20 november 1989 werd het Verdrag van de Rechten van het Kind unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. Het IVRK groepeerde voor de eerste keer in de geschiedenis in een uniek historisch document de normen voor universeel erkend gedrag ten opzichte van kinderen. Zoals gezegd evolueerde de Verklaring (1924), met een preambule en vijf punten, naar een Verklaring (1959) met een preambule en tien beginselen tot een Verdrag (1989) met een zeer uitgebreide preambule bestaande uit dertien paragrafen en maar liefst 54 afzonderlijke artikelen.
20 november 1999: oprichting van het Kinderrechtenhuis Het Kinderrechtenhuis werd op deze dag opgericht omdat het Kinderrechtenverdrag precies tien jaar bestond. Er werd gekozen voor deze datum omdat het toch een extra symbolische waarde meegeeft. Elk jaar herdenken ze deze verjaardag met activiteiten in het Kinderrechtenhuis.