Bijlage 1A Tips voor het herkennen van bouwkundige constructies Deze inspectietips zijn aanwijzingen bij het achterhalen van de opbouw van de verschillende elementen. Ze geven echter geen garantie voor de nauwkeurigheid van de inspectie. Veel hangt af van de ervaring, bouwkundige en installatietechnische kennis van de EPA-adviseur.
Inspectietips gesloten gevel Tijdens de gebouwopname moeten de thermische eigenschappen van de constructies in kaart worden gebracht. De thermische eigenschappen van constructies voor het EP-certificaat zijn afhankelijk van het bouwjaar, de isolatiedikte en/of er eventueel een spouw aanwezig is. In het navolgende wordt per gevelsoort aangegeven hoe te herkennen is of er een spouw aanwezig is en of er isolatie aanwezig is.
C
on c
ep
Figuur B.1.1: Halfsteensverband
tJ
ul i
20 0
9
Gevelmetselwerk spouw Het gevelmetselwerk met spouw wordt gekenmerkt door het metselverband, de diktes van het metselwerk en de plaats van het kozijn. Deze elementen worden hieronder beschreven. Metselverband Het betreft hoogst waarschijnlijk een spouwmuur wanneer er: - open stootvoegen aanwezig zijn; - sprake is van halfsteensverband, klezoorverband of kettingverband (zie onderstaande figuren).
Figuur B.1.2: Klezoorverband
Figuur B.1.3: Kettingverband
concept juli 2009
1
Diktes van spouwmetselwerk De dikte van een spouwmuurconstructie hangt af van het gebruikte steenformaat en de dikte van de spouw. In de onderstaande tabel staan voor verschillende bouwjaren bijbehorende richtlijnen voor de spouwdikte. Tabel B.1.1: Spouwdiktes Bouwjaar 1930 1970 – 1985 vanaf 1985 Bij nieuwbouw komt ook een spouw van 120 mm voor.
Dikte van de spouw ± 40 mm ± 70 mm ± 100 mm
tJ
ul i
20 0
9
Betonnen gevelelementen In het algemeen is aan de buitenkant te zien of het om een gevelblad van beton gaat. Het zijn vaak elementen die repeterend voorkomen en zijn vastgemaakt aan een beton- of staalskelet. De meest bekende vorm is de grindbetonnen borstwering. Deze elementen zelf kunnen voorzien zijn van isolatiemateriaal. In dat geval is het materiaal in het beton verwerkt. Dit is alleen te achterhalen via tekeningen, informatie van de technisch beheerder of destructief onderzoek. Daarnaast kan aan de binnenzijde van deze constructie nog isolatie en een afwerklaag zijn aangebracht zoals zachtboard en gipsplaat. De dikte van de elementen is 100 mm of meer en is afhankelijk van de overspanningen die ze moeten overbruggen. Dit is te meten bij kozijnen of deuropeningen en eventueel bij dilatatievoegen waar de kit en rubbers uit verdwenen zijn. Daarnaast komen ook binnenspouwbladen van beton met een metselwerkbuitenblad voor (zie voor meer informatie ‘gevelmetselwerk spouw’).
C
on c
ep
Houtskeletbouw Houtskeletbouw wordt in het algemeen als binnenspouwblad toegepast met een metselwerk buitenspouwblad of met een afwerking van plaat- of lattenmateriaal. Tijdens de inspectie van een houtskeletbouwconstructie kan men bij een metselwerk buitenspouwblad tegen het binnenspouwblad tikken. Dat tikken tegen de muur geeft een indicatie voor de aanwezigheid van plaatmateriaal, isolatie en de plaats van houtenstijlen. Dit geeft echter geen 100% uitsluitsel, omdat er ook sprake kan zijn van een voorzetwand. Wanneer er sprake is van een houtskeletbouw met een afwerking van plaat- of lattenmateriaal kan men onderzoeken of men deze los kan schroeven. Wanneer dit het geval is, kan men bepalen of deze constructie is geïsoleerd. Als dit niet mogelijk is, kan eventueel ook de tiktechniek worden toegepast. De EPA-U-adviseur kan aanvullende informatie inwinnen bij de technisch beheerder van het pand. Bij deuropeningen en kozijnen is te controleren of een spouwmuur uit metselwerk bestaat en of er sprake is van een houtbouw binnen- en/of buitenblad. Lichte metalen gevelelementen In de utiliteitsbouw kunnen lichte metalen gevelelementen zijn toegepast als buitenafwerking op staalskeletbouw, houtskeletbouw of als een betonnen binnenspouwblad. Bij staalskeletbouw kan deze metalen plaat een afdekking zijn op metalen geveldozen waarin zich isolatiemateriaal bevindt. In dit geval zal men ook aan de binnenzijde van het gebouw een lichtmetalen wandafwerking vinden. Of deze gevelopbouw geïsoleerd is, kan men achterhalen door op de constructie te tikken, bij een doffe klank is deze geïsoleerd. De gevelplaat kan ook bevestigd zijn op een standaard bouwconstructie bestaande uit een gemetseld binnenspouwblad (vaak gasbeton), isolatiemateriaal en een spouw. Hierbij is de spouwdikte en de aanwezigheid van spouwisolatie te achterhalen door navraag te doen bij de technisch beheerder, het demonteren van een metaalplaat, of uit de tekening.
concept juli 2009
2
Vliesgevels Een vliesgevel is een gevel bestaande uit stijl- en regelwerk waarbinnen glasplaten of een ander type plaatmateriaal is geplaatst. Het stijl- en regelwerk is meestal van aluminium of staal dat aan een skeletbouwconstructie is bevestigd. Achter deze vliesgevel kan zich een ruimte of een andere gesloten gevel bevinden zoals hiervoor is beschreven. Klimaatgevels De klimaatgevel bestaat uit een vliesgevel met daar achter een massieve gevelconstructie. De ruimte tussen de vliesgevel en de massieve constructie wordt dan gebruikt in combinatie met het installatieconcept, bijvoorbeeld door de lucht uit deze ruimte te gebruiken voor het voorverwarmen van ventilatielucht. Tevens kan in deze ruimte zonwering zijn aangebracht. De opbouw van deze gevels is vaak goed zichtbaar bij raam- en deuropeningen omdat daar een overgangsconstructie is gemaakt over de luchtspouw tussen de vliesgevel en het massieve binnenblad.
ep
tJ
ul i
20 0
9
Na-Isolatie De aanwezigheid van na-isolatie is op verschillende manieren te achterhalen. • Na-isolatie in de spouw is te herkennen aan boorgaten in de gevel, met name op de kruisingen van lint- en stootvoegen. Wanneer het voegwerk integraal is vervangen, kan men niet meer zien of er na-geïsoleerd is. In dat geval kan de EPA-U-adviseur informatie bij de beheerder inwinnen. • Na-isolatie aan de buitenzijde is te herkennen aan een verdikking van de gevel dichtbij de kozijnen. Maar wanneer het kozijn geheel is afgewerkt, bijvoorbeeld met een pleisterlaag is het lastig de dikte van de na-isolatie te bepalen. Dit is wel in te schatten door te herleiden wat de muurdikte was zonder isolatie (zie hiervoor de mogelijke muurdiktes van metselwerk). Hieruit kan men dan de isolatiedikte afleiden. Dit kan door bijvoorbeeld bij een kozijn de totaaldikte te meten. Van deze totale dikte moet men dan weer de dikte van binnen- en buitenblad en de spouw aftrekken. Een inschatting is te maken aan de hand van de opbouw van de muur (zie metselwerk: diktes van spouw en massief metselwerk). Het binnen- en buitenblad worden hierbij even dik verondersteld. Na deze aftrekking blijft de isolatiedikte over. • Als de gevel niet uit metselwerk bestaat, wordt inschatting lastig en moet informatie van de technisch beheerder uitsluitsel geven. • Ook is het mogelijk de muurdikte op andere plaatsen te bepalen, bijvoorbeeld op een plek waar een duidelijke scheiding is te zien tussen constructie en isolatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij dakaansluitingen of leidingdoorvoeren. • Als er bij kloppen op pleister of andere afdekking een harde en doffe klank te horen is, is er vrijwel zeker na-isolatie aanwezig. • Na-isolatie aan de binnenzijde is vaak zichtbaar bij de aansluitingen op de hoeken en de vloer.
C
on c
Spouwisolatie (geen na-isolatie) Isolatie in een spouwmuur is te achterhalen door bij gevelroosters en/of open stootvoegen in de spouw te kijken. Men kan de dikte van het isolatiemateriaal eventueel meten met een dun puntig voorwerp.
Inspectietips gevelopeningen Een gevelopening bestaat uit een kozijn met daarin beglazing, panelen of een deur. Deze paragraaf geeft per onderdeel enkele inspectietips. Kozijnwerk Het kozijnwerk wordt in verschillende materialen uitgevoerd zoals hout, kunststof, metaal en beton. Hout Houten kozijnen zijn te herkennen aan de profielvorm en aan de aanwezigheid van nerf of kwasten. Of de kozijnen toe zijn aan vervanging of aan groot onderhoud, is te herkennen aan de staat van het schilderwerk en de aanwezigheid van houtrot. Houtrot is te constateren doordat het kozijn plaatselijk zacht is en soms zelfs al aan het verpulveren is.
concept juli 2009
3
Kunststof Kunststof kozijnen zijn herkenbaar aan de brede profielen en het duidelijke kunststof uiterlijk. Metalen kozijnen Er zijn diverse soorten metalen kozijnen op de markt: stalen, aluminium en thermisch onderbroken aluminium kozijnen. Stalen kozijnen kenmerken zich door zeer dunne profielen waarin het glas is geplaatst. Aluminium kozijnen kenmerken zich door strakke kozijnvormen en worden zowel in blanke als gespoten vorm geleverd. Wanneer de aluminiumelementen niet thermisch zijn onderbroken, zijn er vaak sporen van condensatievocht aan de binnenzijde zichtbaar. Een thermisch onderbroken metalen kozijn is te herkennen aan de aanwezigheid van afwaterings- of ontluchtingsgaten en het ontbreken van kitafdichting. Bij herplaatsing of vernieuwing van beglazing is doorgaans wel kitafdichting toegepast.
Beton Betonnen kozijnen zijn vrij grove kozijnen van beton waarin het glas is geplaatst. In vochtige ruimtes vormen deze kozijnen vaak een koudebrug en is er aan de binnenzijde soms schimmelvorming te zien.
•
aanwezigheid van een coating: herkenbaar door een (aansteker)vlammetje voor de beglazing te houden. Als de kleuren van de twee reflecties in het glas van elkaar afwijken is een coating aanwezig; aantal glaslagen: visueel te herkennen en het best waarneembaar door er een vlammetje (aansteker) voor te houden.
20 0
•
9
Beglazing Beglazing is te beschrijven aan de hand van de volgende kenmerken:
tJ
ul i
Aanwijzingen voor bepaling van het soort glas: • HR-glas, HR+-glas of HR++-glas met een duidelijke vermelding van deze HR-glaskwaliteit in de afstandhouder; • bij dubbelglas de HR-aanduidingen in de afstandhouder ontbreken, bepaal dan of er een coating aanwezig is.
on c
ep
De glassoort bepaalt de U-waarde en de bijbehorende ZTA-waarde. Als er sprake is van zeer kleine glasoppervlakken, kleiner dan 0,5 m2, zoals een klepraampje, met een afwijkende glassoort ten opzichte van de overige beglazing, kan men de meest voorkomende glassoort aanhouden. Het kleine oppervlak met een afwijkende glassoort heeft namelijk slechts een geringe invloed op de energiehuishouding.
C
Type zonwering Tijdens de inspectie moet men kijken naar het type zonwering en de bijbehorende bediening. Onder type wordt verstaan een flexibele(of bedienbare) zonwering of een vaste overstek. Daarnaast is bij een flexibele zonwering van belang of deze handbediend of automatisch is.
Panelen Kozijnen kunnen panelen bevatten die bestaan uit één of meer lagen. In de utiliteitsbouw komen panelen voor van glasplaten, multiplexplaten, asbestplaten, trespa en diverse andere plaatmaterialen. Wanneer een vulpaneel uit meer lagen bestaat, kan de tussenruimte leeg zijn of voorzien zijn van isolatiemateriaal. De aanwezigheid van isolatiemateriaal is te achterhalen door op het paneel te tikken.
concept juli 2009
4
Deuren In de utiliteitsbouw komen diverse soorten deuren voor waaronder standaard deuren, draaideuren, garagedeuren en schuifdeuren. Als oppervlak geldt het op de gevel geprojecteerd oppervlak van deze deuren, meestal de vlakvol gemeten kozijnoppervlakte. De U-waarde zal per deurtype sterk variëren. Voor een standaard voordeur geldt een U-waarde van 3,5 m2K/W en voor een geïsoleerde versie geldt een U-waarde van 2,0 m2K/W.
Inspectietips dak Hellend dak De dakconstructie van een hellend dak kan bestaan uit: • dakbedekking: pannen, leien, beplating, bitumineuze of kunststof bedekking; • dakbeschot en constructie: spanten, gordingen, beplating; • isolatie: binnen of buiten het dakbeschot; • afwerking: gips, hout e.d.
ul i
20 0
9
Tijdens de gebouwopname kan de opbouw van het hellende dak op de volgende manieren worden achterhaald: • onder pannen kijken om het soort dakbeschot en/of de aanwezigheid van isolatie te bepalen; • onafgewerkte delen bekijken: achter schotten of op een vliering; • de dikte van de constructie meten bij dakramen (let op opstaande randen!); • de dikte van isolatie tegen dakbeschot in sommige gevallen herleiden door de gording op te meten en te kijken welk deel van de gording nog zichtbaar is (zie afbeelding); • de dak - gevel aansluitingen inspecteren om de aanwezigheid van isolatie te achterhalen.
gording
on c
ep
tJ
isolatie
Figuur B.1.4: Opmeten isolatiediktes bij gordingen
C
Bij een dakdoos-constructie is het uitgangspunt dat er isolatie aanwezig is. Doosconstructies zijn namelijk geheel gevuld met isolatiemateriaal. Bij deze constructies zijn er geen spanten en gordingen: de doosconstructie is zelfdragend..
Plat dak De dakconstructie van een plat dak kan bestaan uit: • dakbedekking: beplating, bitumineus, kunststof met of zonder ballast; • isolatie aan binnen of buitenzijde (koud of warm dak); • dakconstructie: balken/gordingen, beplating, betonplaat; • afwerking; • in sommige gevallen een verlaagd plafond. In de utiliteitsbouw worden verschillende dakconstructies toegepast zoals houten, betonnen en stalen dakconstructies. Deze constructies kan men het best inspecteren in slecht afgewerkte ruimtes zoals de technische ruimte of opslagruimtes of buiten vanaf het dak. Wanneer er een verlaagd plafond aanwezig is, moet men dit gedeeltelijk weghalen om daarachter te inspecteren.
concept juli 2009
5
Houten dakconstructies Een houten dakconstructie wordt gekenmerkt door een houten balkenstramien met een houten dakbeschot. Wanneer dit niet geïsoleerd is, zal de dakbedekking, bitumen of singels, direct op het hout aangebracht zijn. Tijdens het betreden van een houten dak zal dit licht veren en kraken. Een dergelijke constructie kan op drie manieren geïsoleerd zijn: aan de binnenzijde (koud dak), de buitenzijde (warm dak) of op de dakbedekking (omgekeerd dak). Bij isolatie aan de binnenzijde is de isolatie vaak tussen de balken aangebracht en afgewerkt met een plafondplaat. Of er achter een plafondplaat isolatie aanwezig is, kan men controleren bij dakdoorvoeren of door erop te tikken (zie houtskeletbouw). Bij isolatie aan de buitenzijde is de isolatie direct op het houten dakbeschot aangebracht en afgewerkt met een dakbedekking. De aanwezigheid van dit isolatiemateriaal is te bepalen op basis van de hoogte van het dakpakket > 20 mm boven de balklaag of via dakdoorvoeren en dakaansluitingen op gevels. De dikte is vaak te bepalen bij dakdoorvoeren, dakramen of luiken en anders uit tekening of door navraag. Bij isolatie op de dakbedekking is het isolatiemateriaal aangebracht op de dakbedekking en wordt het vastgehouden door middel van een ballastlaag. De dikte van het isolatiemateriaal is vaak bij dakdoorvoeren vast te stellen.
20 0
9
Betonnen dakconstructies Een betonnen dakconstructie kenmerkt zich door grote overspanningen van beton. Deze kan net als bij houten dakconstructies op de drie verschillende manieren zijn geïsoleerd. De dikte van de constructie kan vastgesteld worden bij dakramen, dakluiken, dakdoorvoeren, uit tekening of door navraag bij de beheerder.
ul i
Stalen dakconstructies Stalen dakconstructies kenmerken zich doordat op een balkenstramien (vaak stalen balken of vakwerkliggers) geprofileerde staalplaten zijn bevestigd. Boven op deze staalplaten wordt isolatiemateriaal en dakbedekking aangebracht. De dikte van de constructie kan men vaststellen bij dakramen, dakluiken, dakdoorvoeren, uit tekening of door navraag bij de beheerder.
tJ
Inspectietips vloeren
on c
ep
De mogelijke opbouw van een vloerconstructie is: • afwerking; • vloerconstructie, dat wil zeggen het geheel van balken, vloerdelen en/of vloerplaten (hout of steenachtig); • isolatie.
C
In de utiliteitsbouw zijn verschillende vloerconstructies toegepast van hout, holle bakstenen, beton, staal en combinatievloeren. Verhoogde vloeren of computervloeren worden niet meegenomen in de constructieopbouw van de vloer.
Vloerisolatie Een vloer kan zowel aan de onderzijde als aan de bovenzijde of op de bodem van de kruipruimte geïsoleerd zijn. Of de vloer geïsoleerd is kan men constateren in een kelder, meterkast, parkeergarage, berging of op plekken waar iets door de vloer wordt doorgevoerd.
concept juli 2009
6
Bijlage 1B Tips voor het herkennen van installaties Deze inspectietips zijn aanwijzingen bij het achterhalen van dekenmerken van installaties. Ze geven echter geen garantie voor de nauwkeurigheid van de inspectie. Veel hangt af van de installatietechnische kennis van de EPA-adviseur. Onderstaande bijlage geeft een globale beschrijving van de installaties die men tegenkomt in de utiliteitsgebouwen en bevat informatie die men nodig heeft voor de inspectie van installaties. De voor het EP-certificaat van belang zijnde aspecten moet men aan de hand van deze bijlage snel kunnen bepalen. Aan de orde komen de verschillende technieken voor het herkennen van installaties en in welke mate deze technieken in de verschillende gebruiksfuncties voor zullen komen. Voor detailinformatie wordt in de betreffende paragrafen verwezen naar het Handboek installatietechniek en de desbetreffende ISSO-publicatie. ISSO-publicatie 43 is een goede basis voor de rangschikking van klimaatinstallaties naar functies en alle mogelijk voorkomende installatieconcepten.
20 0
9
Voor de bepaling van de Energie-index op het EP-certificaat moeten de volgende gegevens van de installatie bekend zijn: Klimaatinstallaties; verlichtingsinstallaties; warmtapwaterinstallaties; photovoltaïsche cellen.
Leidraad voor de beschrijving van de klimaatinstallaties is een illustratief voorbeeld waarin veel technieken voorkomen. Figuur B.1..5 geeft een schematisch overzicht van dit voorbeeld. Een dergelijke klimaatinstallatie komt in utiliteitsgebouwen regelmatig voor.
ul i
Er dient eerst vastgesteld te worden om welk type klimaatinstallatie het gaat, vervolgens zal de aandacht gericht moeten zijn op de verschillende installatieonderdelen binnen dat type.
on c
ep
tJ
Type klimaatinstallatie Voor de distributie van warmte en koude naar de vertrekken wordt gebruik gemaakt van water en/of lucht. In Figuur wordt warmte via de luchtbehandelingkast door middel van water én lucht gedistribueerd in het gebouw, koude wordt alleen via luchtbehandelingkast. In dit voorbeeld hebben we dus te maken met een klimaatinstallatie type 3; warmtetransport door water en lucht, koudetransport door lucht, zie ook verderop in deze bijlage. Ventilatie In het voorbeeld gaat het om een gebalanceerd ventilatiesysteem. De luchtbehandelingkast zorg voor de toe- én afvoer van lucht naar de vertrekken.
C
Een luchtbehandelingkast combineert dus verschillende functies: distributie van (verse buiten) lucht én distributie van warmte en koude. Verderop in deze bijlage wordt ventilatie verder toegelicht. Opwekking warmte Warmte wordt vaak opgewekt met gasketels. De warmte wordt veelal overgedragen aan water. Vooral in grotere gebouwen kan warmte worden opgewekt in een warmtecentrale (W) met meerdere opwekkers, bijvoorbeeld een combinatie van ketels en een warmtekrachtcentrale. In het voorbeeld wordt dit niet specifiek uitgewerkt. De inspectietechnieken voor warmteopwekking worden verderop in toegelicht. Opwekking koude Met de koude centrale (K) wordt het te koelen medium (meestal water, bij zogenaamde direct expansie systemen ook koelmiddel) gekoeld ten behoeve van de klimaatinstallatie. Vaak bevindt zich bij de koudecentrale ook een koelsysteem (condensor, c) die de door de koelmachine uit het gebouw onttrokken warmte afvoert aan de buitenlucht, zie ook Figuur . Opwekking van koude komt verderop in deze bijlage aan de orde.
concept juli 2009
7
LBK: K: c: W: E:
dakopbouw
Luchtbehandelingkast Koude centrale condensor van de koelmachine Warmtecentrale Eindapparatuur (bijv. luchtinblaasrooster, radiator)
LBK luchtkanalen K
dakopbouw
c cv-leidingen koelleidingen
plenum
plenum
verlaagd plafond E
E
E
plenum
plenum
E
3e verdieping
E
E
E
plenum
plenum
2e verdieping
E
20 0
E
E
E
plenum
ul i
plenum
E
E
E
E
E
on c
begane grond
ep
plenum
E
tJ
1e verdieping
9
4e verdieping
E
W
R verdeler
C
Figuur B.1.5: Voorbeeld van de klimaatinstallatie, type 3 (verwarming met lucht/ water, koeling met lucht)
Type klimaatinstallatie Het type klimaatinstallatie wordt gekenmerkt door de energiedistributiesystemen voor warmte en koude in het gebouw. Leidingen, kanalen, luchtbehandelingkasten en eindapparaten geven inzicht hierin, zie ook Figuur . Er zijn veel verschillende uitvoeringsvormen wat vaak problemen geeft bij het herkennen van de onderdelen. Ontwerptekeningen (processchema’s) kunnen hierbij een goed hulpmiddel zijn. Het transport van koude en warmte door het gebouw geeft inzicht in het gebruikte klimaatsysteem, zie Tabel .
concept juli 2009
8
Tabel B.1.2 : Indeling in klimatiseringsystemen
n.v.t.
water
lucht
water & lucht
water of water en lucht
1
2
3
4
lucht
5
6
7
8
9
warmtetransportmedium
koeltransportmedium
20 0
Warmtetransportmedium lucht In gebouwen met een luchtbehandelingkast wordt warmte met lucht getransporteerd, veelal in combinatie met warmtetransport door water. Het ventilatiesysteem is mechanische ventilatie. Via luchtkanalen wordt de geconditioneerde lucht vanuit de luchtbehandelingskast het gebouw in getransporteerd. De luchtkanalen zijn veelal boven het verlaagd plafond aangebracht.
ul i
Luchtroosters in de ruimten kunnen duiden op de aanwezigheid van luchtkanalen. Definitieve controle vindt plaats door het plenum boven verlaagd plafond en/of in gebouwschachten te inspecteren.
ep
tJ
Warmtetransportmedium water Als lokale afgifteapparaten in het vertrek zijn aangesloten op warmwaterleidingen is er sprake van warmtetransport door water. Veelgebruikte afgifteapparaten zijn radiatoren of convectoren in de vertrekken. Het is mogelijk dat zowel water als centraal geconditioneerde lucht het eindapparaat voedt (bijvoorbeeld inductie-units en fancoilunits).
on c
In sommige gevallen zijn naverwarmers of inductie-units uit het zicht gemonteerd. Het is dan noodzakelijk boven het verlaagde plafond te kijken.
C
Koudetransport lucht Zie ‘warmtetransport lucht’. Voorwaarde is dat in de centrale luchtbehandelingkast een koelsectie aanwezig moet zijn, zie hiervoor het luchttechnische principeschema of de koelsectie (met condensafvoer) in de luchtbehandelingkast. Koudetransport water Zie ‘warmtetransport door water’ met de toelichting dat voor warmwaterleidingen nu gekoeld waterleidingen gelezen moet worden. Koude transport door water komt slechts in een beperkt aantal utiliteitsgebouwen voor. Koudetransport- en/of warmtetransportmedium water & lucht Er zijn ook systemen (gecombineerde systemen) die zowel lucht als water als koude- en/of warmtetransportmedium hebben, bijvoorbeeld inductie-units.
In de praktijk veel voorkomende klimatiseringssystemen zijn: Systeem 1 gebouw zonder koeling Systeem 3 gebouw met beperkte koelbehoefte Systeem 3 en 4 gebouw met grote koelbehoefte
concept juli 2009
9
Ventilatie In principe zijn er vier verschillende soorten ventilatie, zie ook Figuur : ♦ natuurlijke ventilatie (systeem A); ♦ mechanische afzuiging (en natuurlijke toevoer) (systeem C); ♦ mechanische toevoer (en natuurlijke afvoer) (systeem B); deze komt vrijwel niet voor; ♦ gebalanceerde ventilatie (mechanische toe- en afvoer) (systeem D). In onderstaande figuur staan de principes van de ventilatiesystemen weergegeven. raam ventilatierooster raamventilator (toevoerventilatie) ventilator
20 0
9
luchtstromen
natuurlijke toevoer/ mechanische afvoer
natuurlijke ventilatie
gebalanceerde ventilatie
ul i
Figuur B.1.6: De drie meest toegepaste ventilatieprincipes
tJ
In enkele gevallen komt een combinatie van ventilatiesystemen voor. Bijvoorbeeld alleen mechanische afzuiging voor toiletgroepen of gebalanceerde ventilatie voor speciale (vergader)ruimten. Afhankelijk van de grootte van dit gebouwdeel moet men een aparte energiesector definiëren.
ep
Natuurlijke ventilatie
Afwezigheid van mechanische ventilatievoorzieningen (luchtkanalen) duidt op natuurlijke ventilatie.
C
on c
Voor natuurlijke ventilatie zijn de volgende voorzieningen vaak opgenomen: ♦ ventilatieroosters in gevel of raamkozijnen; ♦ valramen/klepramen; ♦ draairamen/draaivalramen; ♦ op druk geregelde ventilatieroosters (als voorbeeld zie ook Figuur ); ♦ zelfregelende ventilatieroosters op GBS. Ventilatieroosters en geregelde ventilatieroosters zijn van de buitenkant af niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Als de roosters op een GBS zijn aangesloten, kan men uitgaan van geregelde ventilatieroosters.
concept juli 2009
10
Figuur B.1.7: Voorbeeld van een op druk geregeld luchtrooster. Bron: Renson
Natuurlijke toevoer en mechanische afvoer Naast ventilatieroosters in de gevel zijn er ook ventilatoren voor de centrale afzuiging en ventilatieroosters voor afzuiging in vertrekken. Veelal zijn er ook luchtkanalen aanwezig. De afzuigventilatoren zijn meestal te vinden in de technische ruimte en op het dak.
20 0
9
Gebalanceerde ventilatie In veel gebouwen is gebalanceerde ventilatie aangebracht. Een dergelijk systeem kenmerkt zich door een centrale luchtbehandelinginstallatie met een toevoersectie én een afvoersectie. Luchtkanalen transporteren de lucht door het gebouw. Typerend voor gebalanceerde ventilatie is de aanwezigheid van twee ventilatoren: de toevoerventilator en de afvoerventilator. Een luchtbehandelinginstallatie kan zich in een technische ruimte of op het dak bevinden.
ul i
Luchtbehandelingkast
C
on c
ep
tJ
Een herkenbaar onderdeel bij gebalanceerde ventilatie is de luchtbehandelingkast. De luchtbehandelingkast (LBK) dient ervoor om lucht te filteren, verwarmen, koelen, bevochtigen, ontvochtigen en te transporteren. Figuur geeft een voorbeeld van een opengewerkte luchtbehandelingkast. Een luchtbehandelingkast staat vaak in de technische ruimte of op het dak opgesteld.
Figuur B.1.8: Opengewerkte luchtbehandelingkast. Bron: Verhulst Luchtbehandeling B.V.
De verschillende onderdelen van een luchtbehandelingkast zeggen iets over het klimatiseringssysteem, over recirculatie van de ventilatielucht, over de aanwezigheid van warmteterugwinning en over bevochtiging. De verwarmingssectie zorgt voor warmtetransport door middel van lucht in het gebouw en een koelsectie verzorgt koudetransport ook door middel van lucht.
concept juli 2009
11
Recirculatie Recirculatie is herkenbaar aan een kleppensectie tussen de aanvoer- en afvoerlucht in de technische ruimte. Luchthoeveelheden voor recirculatie zijn te vinden bij de documentatie van de luchtbehandelingkast of in het bestek. Warmteterugwinning Veel ventilatiesystemen maken gebruik van warmteterugwinning. Veelgebruikte systemen zijn:
ep
tJ
ul i
20 0
9
• Twee elementen systeem (twin-coil systeem) Het twee elementen systeem heeft een aparte extra warmtewisselaar in de aanvoersectie én afvoersectie van het luchtbehandelingsysteem. De toe- en afvoersectie zijn vaak niet direct naast elkaar gelegen maar gekoppeld door een separaat leidingstelsel. Het systeem is goed herkenbaar op principeschema’s. • Roterende warmtewisselaar (warmtewielen) Warmtewielen zijn herkenbaar als installatieonderdelen die in de nabijheid van de luchtbehandelingkast staan opgesteld en die qua afmetingen groter zijn dan de doorsnede van de gezamenlijke luchtkanalen. Bij warmtewielen moeten de luchtkanalen voor toe- en afvoer naast of boven elkaar gelegen zijn. Een voorbeeld van een - niet ingebouwd - warmtewiel wordt gegeven in Figuur . Warmtewielen hebben vaak ook de mogelijkheid om vocht vanuit de afvoerlucht naar de toevoerlucht uit te wisselen.
on c
Figuur B.1.9 : Voorbeeld van een niet in een LBK ingebouwd warmtewiel. Bron: GEA
C
Platenwarmtewisselaars Platenwarmtewisselaars zijn opgenomen in de luchtbehandelingkast en kan men herkennen doordat toe- en afvoer vaak kruislings langs elkaar lopen. Door middel van warmtegeleiding via de platen wordt warmte uitgewisseld tussen de warme afvoerlucht en de koude toevoerlucht. Net als bij warmtewielen liggen de toe- en afvoer dus tegen elkaar aan..
Bevochtiging In gebouwen kan lucht in de winter worden bevochtigd. Het doel van de bevochtiging is het comfort voor mensen alsook het voorkomen van statische elektriciteit. Bevochtiging past men veelal in ziekenhuizen toe, in de andere gebouwsectoren in mindere mate. Bevochtiging is vaak aanwezig indien warmtewielen worden toegepast. Warmtewielen kunnen namelijk het vocht uit de retourlucht overdragen naar de toevoerlucht. Als er bevochtiging aanwezig is, bevindt deze zich in de buurt van de luchtbehandelingkast (LBK). Hiervoor moet een speciale bevochtigingsectie zijn opgenomen. Het type bevochtiging kan men op het label van de luchtbehandeling aflezen. Bevochtigingsecties nemen relatief veel ruimte in beslag. Alle typen bevochtigers hebben een waterafvoer. De stoombevochtiger is te herkennen aan de stoomverdeelpijp / stoomlans door de kastwand van de LBK of het luchtkanaal. Bij de elektrisch gevoede stoombevochtiger is een boiler aanwezig. De boiler
concept juli 2009
12
is meestal opgenomen in een losse kast. Een gasgestookte stoombevochtiger is gekoppeld aan stoomleidingen (stoom wordt centraal of decentraal opgewekt). De stoombevochtiger kan onderdeel van de LBK zijn of worden aangebracht in het luchtkanaal van de toevoerlucht achter de LBK. De ultrasoonbevochtiging is te herkennen aan de watertoevoer en de elektrische voeding door de kastwand van de LBK. Tevens is een gesloten waterbak aanwezig. Bij waterbevochtiging staat een pomp buiten de LBK. Deze voert water door de kastwand van de LBK. Zowel de ultrasoon- als de waterbevochtiger moeten in de LBK zijn opgenomen.
Warmteopwekking De warmteopwekking (W in Figuur ) in een gebouw is vaak gecentraliseerd in een centrale technische ruimte. Indien dit niet het geval is, kan er sprake zijn van lokale verwarmingtoestellen met andere woorden toestellen die in het vertrek warmte opwekken zoals gaskachels en elektrische verwarmers. Verwarmingstoestellen hebben over het algemeen een levensduur van circa 15 jaar. Het bouwjaar van het apparaat staat aangegeven op het apparaat.
20 0
9
Warmteopwekking kan gerealiseerd worden door een combinatie van verschillende opwekkers, bijvoorbeeld warmtekracht en verwarmingsketels. In zulke gevallen zal een efficiënte warmteopwekker zoveel mogelijk draaiuren maken en zoveel mogelijk energie leveren. Deze warmteopwekker (preferent) zal veelal een kleiner vermogen hebben dan het apparaat dat het vermogen moet leveren tijdens de pieken (niet preferent).
tJ
ul i
Verwarmingketels In het overgrote deel van de bestaande utiliteitgebouwen in Nederland ( > 80%) wekken gasketels van warmwater voor verwarming op. De verwarmingsketel kan worden gecombineerd met een WKK of met een andere verwarmingsketel.De verwarmingketel kan globaal in drie typen worden onderverdeeld: conventioneel, verbeterd rendement en hoogrendement. De typen komen in de bestaande utiliteitsbouw in gelijke mate voor. Bij toepassing van meerdere verwarmingsketels worden veelal twee typen gecombineerd toegepast. Bijvoorbeeld hoogrendementsketel (HR) voor de basislast (= preferentsysteem) en een conventioneel rendementketel (CR) om piekbelastingen op te vangen.
C
on c
ep
Een HR-ketel heeft sinds 1994 een gaskeurmerk-label die de klasse van de HR-ketel vermeldt. Een verbeterd-rendementketel is meestal in de documentatie terug te vinden. Bij gebrek aan informatie kan men aannemen dat het gaat om een conventionele ketel.
figuur B.1.10 Gaskeurmerk-label
Oliestook Sommige gebouwen, vaak oude, hebben mogelijk nog een oliegestookte verwarmingsinstallatie. Bij de intake zal dit aan de orde komen. Elektrische verwarming In Nederlandse gebouwen is de kans klein dat er elektrische verwarming is. Soms worden er elektrische radiatoren of stralingspanelen toegepast.
Direct gestookte luchtverwarming
concept juli 2009
13
Direct gestookte luchtverwarming vindt men vooral in grote en hoge ruimten met een industrieel karakter. Dit systeem komt niet of nauwelijks voor in utiliteitsgebouwen. Het apparaat is aangesloten op een gasleiding en een rookgasafvoer. Een ventilator in het apparaat zuigt lucht aan vanuit de ruimte. Warmtekrachtinstallatie (WKK) Een warmtekrachtinstallatie is een installatie die gelijktijdig elektriciteit én warmte produceert. Door het benutten van de warmte is het rendement van een warmtekrachtinstallatie belangrijk hoger dan bij een conventionele elektriciteitscentrale. De toepassing van een WKK komt naar voren uit het intakegesprek. Een gasmotor WKK komt regelmatig voor bij ziekenhuizen en in mindere mate in de sector verpleging en verzorging. Overige gebouwsectoren maken vrijwel geen gebruik van WKK. Een WKK wordt meestal toegepast in combinatie met een ketel. Indien een WKK tevens een noodstroomfunctie heeft, zullen er noodkoelers zijn (niet te verwarren met condensors voor koelmachines). Deze noodkoelers kunnen zijn uitgevoerd als koeltorens. Een WKK kan in het gebouw staan opgesteld met geluidwerende voorzieningen of in een apart gebouw wat vaak het geval is bij ziekenhuizen.
20 0
9
Warmtelevering door derden (stadsverwarming) Gebouwen (ziekenhuizen en kantoren) kunnen afhankelijk van de locatie, aangesloten zijn op stadsverwarming. Aansluiting op het stadsverwarmingnet komt naar voren uit de intake. De aansluiting van het gebouw op het stadsverwarmingsnet vindt plaats via een warmtewisselaar. In deze warmtewisselaar draagt de stadsverwarming de warmte over aan het watercircuit in het gebouw en van daaruit wordt dan de warmte over het gebouw verdeeld. Niet te verwarren met de warmtewisselaar bij koudeopslag in de bodem. Bij stadsverwarming is de kans op een aansluiting van het gebouw op het gasnet klein.
tJ
ul i
Warmtepompen Systemen met warmtepompen worden voor ruimteverwarming in de utliliteitsbouw nog niet zo lang toegepast. Indien de techniek wordt toegepast in een gebouw is dit meestal wel bekend bij de beheerder van het gebouw. Warmtepompen kunnen als aandrijvende energie gebruik maken van gas (gasmotorwarmtepomp), elektriciteit (elektrische warmtepomp) of warmte (absorptiewarmtepomp). Warmtepompen maken altijd gebruik van een (laagwaardige) warmtebron: buitenlucht, ventilatielucht, grondwater of bodem.
ep
Een warmtepomp is in principe eenzelfde apparaat als een koelmachine. Aan een zijde van de warmtepomp wordt warmte onttrokken (koude geleverd) aan de omgeving, aan de andere kant wordt warmte geleverd.
on c
Een warmtepomp kan tegelijkertijd warmte en koude produceren. Daarom komt de combinatie met een lange termijn energieopslag in een aquifer vaak voor.
C
De kleinere systemen (tot enkele tientallen kW’s) worden vaak uitgevoerd als complete systemen, zie Figuur . De warmtepomp is dan ingekapseld in geluidsisolatie tegen de geluidsbelasting van de compressor.
concept juli 2009
14
Figuur B.1.11 Kleinere warmtepomp (met geluidsisolatie).
9
Grotere systemen worden vaak losstaand en in cascade uitgevoerd (zonder geluidsisolatie), zie ook Figuur . Er zijn verschillende uitvoeringsvormen, afhankelijk van het compressortype.
ul i
Een warmtepomp heeft altijd aansluitingen voor: ♦ aandrijving (gas/elektriciteit/warmte); ♦ warmtebron (c.q koudelevering); ♦ warmtelevering.
20 0
Figuur B.1.12: Voorbeeld van een grote warmtepomp (zonder geluidsisolatie). Bron: Carrier
tJ
In veel gevallen zijn warmtepompen (basislast) gecombineerd met ketels voor het opvangen van pieken, een zogenaamd bivalent systeem.
C
on c
ep
Voor het bepalen van het rendement van de warmtepomp is het van belang om te weten op welke temperatuur water wordt geleverd en welke warmtebron wordt gebruikt. Hoe kleiner het temperatuurverschil tussen de warmtebron en de te leveren warmte, hoe beter het rendement. De stichting Kwaliteitskeur warmtepompen laat warmtepompen testen en geeft certificaten uit. Tijdens de testen wordt de COP van de warmtepomp bepaald bij verschillende temperaturen.
Temperatuurniveau ruimteverwarming Het temperatuurniveau waarop de warmte moet worden aangeleverd bepaalt het rendement van de warmtepomp: hoe lager het temperatuurniveau, hoe hoger het rendement. Hiervoor wordt voor de berekening een drietal temperatuurklassen onderscheiden.. Tabel B.1.3: temperatuurklassen warmteopwekking Temperatuurklasse Temperatuurniveau ZLT (Zeer Lage Temperatuur) < 35 ˚C LT (Lage Temperatuur) 35 - 45 ˚C MT (Midden Temperatuur) 45 - 55 ˚C
Het temperatuurniveau kan men bepalen aan de hand van het ontwerp (bestek) en eventueel de instellingen in het regelsysteem (gebouwbeheersysteem).
concept juli 2009
15
Warmtebron Een warmtepomp kan gebruik maken van verschillende warmtebronnen: Lucht In sommige gevallen gebruikt de warmtepomp de buitenlucht als bron. Dit kan bijvoorbeeld de warmtewisselaar zijn die in de zomer als condensor fungeert. Warmte uit de retour/afvoerlucht. Een veel hoger temperatuurniveau kan worden gerealiseerd door de lucht te gebruiken die wordt afgevoerd uit het gebouw. Warmte uit de afvoerlucht als bron voor de warmtepomp is herkenbaar aan een warmtewisselaar in de afvoersectie van de luchtbehandelingkast die de warmtepomp kan voeden. Dit systeem wordt niet veel toegepast omdat er onvoldoende warmtecapaciteit in de lucht zit.
C
on c
ep
tJ
ul i
20 0
9
Grondwater/aquifer Een veelgebruikte bron voor een warmtepomp is de bodem of een aquifer. Een aquifer is een watervoerende zandlaag die uitstekend geschikt is voor energieopslag in de bodem. Een aquifer systeem heeft een warme en een koude bron (soms gecombineerd).
concept juli 2009
16
20 0
9
Verticale bodemwarmtewisselaar Het toepassen van de bodem als bron voor de warmtepomp is mogelijk door het toepassen van een bodemwarmtewisselaar. Verticale bodemwarmtewisselaars kunnen ook ondergebracht zijn in heipalen.
tJ
ul i
Figuur B.1.13: Voorbeeld van verticale bodemwarmtewisselaars. Bron: GroenHolland
Regeling warmteopwekking
ep
In het algemeen kan men stellen dat aspecten die te maken hebben met de regeling van de klimaatinstallatie, moeilijk te herkennen zijn. Het opsporen van de regelapparatuur in het gebouw is niet eenvoudig doordat er veel fabrikanten en dus verschijningsvormen zijn.
C
on c
Stooklijn warmteopwekking Vaak wordt de temperatuur van het geleverde warme water voorgeregeld. Hoe lager de buitentemperatuur hoe hoger de watertemperatuur. Men spreekt dan van een waterzijdige stooklijn. Deze stooklijn is instelbaar. Bij een Hr-ketel is deze stooklijn mede zinvol in verband met het laten condenseren van de rookgassen (T < 55 °C) Een stooklijn voor warmteopwekking moet niet worden verward met een stooklijn voor een afgaande groep richting de eindapparaten. Vaak is dit echter wel gecombineerd. Daar waar de warmteopwekking ook warmtapwater opwekt, zal de warmteopwekking zelf vaak geen stooklijn hebben. Herkenning is niet altijd eenvoudig. De informatie moet van de beheerder komen, van de besteksgegevens of uit de documentatie van de apparatuur. In sommige gevallen, meestal bij kleinere gebouwen, is een aparte weersafhankelijke regelaar aanwezig. Figuur geeft een voorbeeld van een dergelijke regelaar.
concept juli 2009
17
Figuur B.1.14: Voorbeeld van een weersafhankelijke regelaar (met stooklijninstelling – 10, en optimalisatie - 16). Bron: Siemens
20 0
9
Optimalisatieregeling Bij een optimalisatieregeling optimaliseren regelaars de start- en stoptijden van de ketelinstallatie. Deze regeling is meestal aanwezig in kantoorgebouwen, ziekenhuizen en de verplegende sector. In de overige sectoren komt deze regeling minder vaak voor. Visuele herkenning is moeilijk.
Koude opwekking
ul i
Veel ziekenhuizen, kantoren, musea en vergadercentra zijn uitgerust met koeling ten behoeve van het thermisch comfort. Koeling komt in mindere mate voor in kantoren en de verpleeg- en de verzorgingssector. In de onderwijssector komt comfortkoeling nauwelijks voor.
tJ
De opwekking van koeling (K in Figuur ) is vaak gecentraliseerd aangebracht op het dak. De opstelling van de opwekker kan separaat alsook geïntegreerd met de opstelling van de luchtbehandelingkasten voorkomen.
on c
ep
Vooral bij een grotere koelinstallatie is de kans groot dat de hele koelcentrale uit verschillende typen opwekkers bestaat. Het meest efficiënte deel van de koudeopwekking verzorgt dan de basislast, bijvoorbeeld koudeopslag en het minder efficiënte deel verzorgt de dekking van de pieken, meestal compressiekoeling. Het ontwerp/bestek geeft hierin snel inzicht.
C
Compressiekoelmachine In verreweg het grootste aantal gevallen zal, indien koeling wordt toegepast, een compressiekoelmachine staan opgesteld. Grote - centrale - koudeopwekkers zijn doorgaans opgesteld op het dak of in een technische ruimte boven in het gebouw in verband met de leidingen naar de condensors op het dak (zie c in Figuur ). De condensors zijn vaak warmtewisselaars met ventilatoren erboven. De koelleidingen vanaf de koelmachine naar de afgiftepunten zijn geïsoleerd om condensatie tegen te gaan. Als voorbeeld wordt een grote koelmachine weergegeven in Figuur . De drie onderdelen van de koelmachine, compressor, condensor en verdamper, zijn hierbij geïntegreerd. Er zijn ook koelmachines waarbij deze drie onderdelen separaat zijn opgesteld. Een centrale koelmachine kan gekoeld water leveren voor: ♦ luchtbehandeling; ♦ eindapparatuur (lokale koelers in de vertrekken).
concept juli 2009
18
Figuur B.1.15: Voorbeeld van een koelmachine voor buitenopstelling (compressoren gecombineerd met condensors). Bron: Carrier
20 0
9
Lokale koudeopwekking Kleine (lokale) koudeopwekkers kan men herkennen door de condensors aan de buitenzijde van het gebouw, bijvoorbeeld tegen de gevel. De units hebben een eigen elektrische voeding. De gebruikers weten waarvoor de apparaten dienen.
tJ
ul i
Absorptiekoelmachine Vooral in ziekenhuizen bestaat de kans (ca. 30%) dat absorptiekoeling wordt toegepast. In de overige sectoren is de kans van voorkomen klein. De gebouwbeheerder zal in deze specifieke situaties hiervan op de hoogte zijn. Absorptiekoeling wordt vaak toegepast in combinatie met een warmtekrachtinstallatie of stadsverwarming als warmteleverancier.
on c
ep
Koudeopslag in de bodem De laatste jaren is er meer aandacht voor koudeopslag in de bodem. Deze vorm van opslag komt dan ook voornamelijk voor in relatief nieuwe gebouwen (bouwjaar > 1995). Koudeopslag in de bodem wordt het meest gebruikt in ziekenhuizen (5%). In de overige sectoren wordt het sporadisch toegepast.
C
Bij koudeopslag in de bodem staat de warmtewisselaar in de kelder van het gebouw. De koudeopslag heeft verschillende verschijningsvormen: ♦ een combinatie met warmtepompen/koelmachines; ♦ een zelfstandig systeem dat wordt gevoed door een koeltoren in de winter (zie ook Figuur ) of met een warmtewisselaar in de luchtbehandelingkast.
concept juli 2009
19
Figuur B.1.16: Voorbeeld van een koeltoren. Bron: GEA Polacel
9
De gebouwbeheerder weet in het overgrote deel van de gevallen om welk type het gaat.
20 0
Warmtepomp als koelmachine Een compressie koelmachine kan ook worden ingezet als warmtepomp. Dit gebeurt o.a. bij warmteterugwinning.
ul i
Verlichtingsinstallatie
tJ
Het energiegebruik van verlichting hangt af van het geïnstalleerde vermogen, het gebruik van de verlichting en de regeling . Bij de berekening van de Energie-index is het geïnstalleerde vermogen en het gebruik afhankelijk van de gebruiksfunctie van het gebouw of bouwdeel.
C
on c
ep
Schakeling/regeling van verlichting Er is een aantal typen schakeling/regeling van verlichting te herkennen: centraal aan/uit: op een centrale plek in het gebouw wordt alle verlichting aan- en uitgeschakeld; veegpulsschakeling: per vertrek kan men de verlichting schakelen met behulp van pulsdrukkers. Centraal kan de verlichting voor het gehele gebouw worden uitgeschakeld (geveegd); vertrekschakeling: in elk vertrek kan men de verlichting apart in- en uitschakelen. vertrekschakeling met scheiding tussen kunst- en daglicht: in elk vertrek kunnen een raamgroep en ganggroep apart worden geschakeld. Twee schakelaars per vertrek; daglichtafhankelijke regeling: het lichtniveau van de lampen wordt gedimd afhankelijk van de hoeveelheid licht die op het werkoppervlak valt. Een sensor gericht op het werkoppervlak is bij het armatuur geplaatst.
Warmtapwater Centrale warmteopwekking De warmteopwekking voor warmtapwater wordt soms gecombineerd met warmteopwekking voor verwarming. Het al dan niet gecombineerd opwekken kan men herkennen aan het aantal warmwaterleidingen in de omgeving van de opwekker. Indien zowel cv-leidingen als warmtapwaterleidingen bij elkaar aanwezig zijn, kan men uitgaan van gecombineerde opwekking. Veelal zal bij centrale opwekking een boilervat aanwezig zijn. Dit boilervat kan elektrisch of met een gasbrander worden verwarmd of het kan zijn aangesloten op de algemene warmteopwekking voor het gebouw.
concept juli 2009
20
Circulatieleiding Bij centrale systemen zal vaak een circulatieleiding aanwezig zijn. Deze kan men herkennen doordat bij de warmteopwekker zowel een aanvoer- als een retourleiding met circulatiepomp voor warmtapwater zichtbaar moet zijn.
Thermisch zonne-energiesysteem voor warmtapwater In enkele gevallen wordt voor de bereiding van warmtapwater tevens gebruik gemaakt van zonnecollectoren. Deze zijn duidelijk herkenbaar aan de zonnecollectoren op het dak van het gebouw. Van de zonnecollectoren moet men de oppervlakte en de oriëntatie (met kompas) bepalen.
Photovoltaïsche installatie De opbrengst van de PV-panelen is afhankelijk van het type cellen, de grootte van het paneel en de oriëntatie van het paneel.
on c
ep
tJ
ul i
20 0
9
PV-panelen zijn zonnepanelen die direct elektriciteit opwekken en niet, zoals bij zonnecollectoren, warmte. PV-cellen worden onderscheiden in kristallijn en amorf. Het overgrote deel (90 - 95%) van de PV-panelen zijn kristallijne panelen. Kristallijne panelen, monokristallijn of multikristallijn, zijn herkenbaar doordat deze zijn opgebouwd uit meerdere kleine (max. 15 cm x 15 cm), vaak wat blauw kleurende cellen, zie ook Figuur .
C
Figuur B.1.17: Voorbeeld van kristallijne PV-cellen op een plat dak. Bron: Techneco
Amorfe panelen worden nauwelijks toegepast. Deze bestaan uit grotere aaneengesloten oppervlakten (paneel grootte). Amorfe cellen hebben een duidelijk lager rendement dan de kristallijne cellen. Men moet de grootte van het paneel opmeten (aantal m2 in celoppervlak) en de oriëntatie met kompas bepalen.
concept juli 2009
21
9 20 0 ul i tJ ep on c C concept juli 2009
22