Bijlage 1: Patiëntenfolder schemagerichte cognitieve groepstherapie1
Peter heeft vaak last van somberheid. Hij voelt zich futloos en kan nauwelijks meer voldoen aan de hoge eisen die hij stelt aan zijn werk. Peter raakt steeds sneller geïrriteerd als hij ziet hoe gemakkelijk collega’s met hun verantwoordelijkheden omgaan. Dit leidt soms tot conflicten op het werk. Zijn klachten zijn begonnen na een ruzie met een jongere collega die vond dat Peter zijn kamer best met hem kon delen. Peter was verontwaardigd dat dat aan hem werd gevraagd, terwijl hij het langst in het bedrijf werkt en sinds een paar jaar juist een eigen kamer heeft. Naast deze onvrede op zijn werk gaat het ook thuis de laatste tijd minder goed. Zijn vrouw heeft hem al een paar keer gezegd dat zij graag met hem uit wil gaan, maar hij heeft daar niet zo’n behoefte aan. Peter voelt zich niet thuis op feestjes. Het liefst gaat hij ergens in zijn eentje zitten om maar geen gesprek met vreemden te hoeven aangaan.
Jantine heeft veel last van angstklachten. Haar laatste partner heeft haar in de steek gelaten toen zij hem juist heel hard nodig had. Jantine had namelijk aan hem gevraagd of hij bij haar wilde zijn als ze last van angstklachten zou krijgen. Hij had beloofd er dan voor haar te zijn, maar toen ze weer een angstaanval kreeg en hem op zijn werk opbelde zei hij dat hij het te druk had en dat hij niet naar huis kon komen. Ze was laaiend. Zij stond wel altijd voor hem klaar als hij haar nodig had. Eigenlijk wist Jantine wel dat hij zo zou reageren. Eerdere partners hadden haar ook al bedrogen, vernederd of pijn gedaan. Deze ervaring was voor
1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).
86
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
haar het zoveelste bewijs dat andere mensen niet te vertrouwen zijn, er nooit zijn als je ze nodig hebt.
1
Wat zijn ‘schema’s’?
Schema’s bepalen hoe je kijkt naar jezelf, naar anderen en naar de wereld om je heen (zie figuur A, pag. 92). Voor de manier waarop je naar jezelf kijkt en naar anderen om je heen is de kiem gelegd in je kindertijd en is verder gegroeid door hetgeen je daarna hebt meegemaakt (zie figuur B, pag. 93). De zo ontwikkelde schema’s voelen vertrouwd aan. Ervaringen worden door mensen vaak zodanig aangepast dat ze de juistheid van schema’s bevestigen (vergelijk het voorbeeld van Jantine). Sommige mensen geven zich over aan hun schema’s en vinden manieren om de pijn die zij daardoor voelen te vermijden of uit te doven. Anderen overschreeuwen zichzelf, waardoor ze niets meer hoeven te voelen. Zij gaan bijvoorbeeld nog harder werken dan ze al deden. Ze gaan nog meer hun best doen. Er zijn achttien schema’s gevonden die in verschillende mate bij iedereen aanwezig zijn. Van deze achttien schema’s zijn er op zijn minst twee à drie waarvan de meeste patiënten last hebben. Deze achttien schema’s worden in paragraaf 2 beschreven. In de schemagerichte therapie wordt ook gewerkt aan het beter leren omgaan met bepaalde situaties in je leven. Dit gebeurt onder andere aan de hand van schemamodi (= meervoud van modus). Een schemamodus is een tijdelijke toestand van heftige gevoelens en het volgens een vast patroon omgaan met een bepaalde situatie in het leven. Vaak wordt een modus opgeroepen door situaties waarvoor iemand gevoelig is. Zijn kwetsbare plekken/valkuilen (de schema’s) worden geraakt. Vaak reageren mensen vanuit deze heftige emotionele toestand te fel. Ze reageren té boos of voelen zich té verdrietig, té bang of té blij. Dit kan leiden tot gedrag waar iemand uiteindelijk last van krijgt. Mensen kunnen ook heel kort achter elkaar wisselen van modus. Vaak gebeurt dat om het kwetsbare deel in zichzelf te beschermen. In de therapie wordt gekeken hoe de ‘gezonde volwassene’ en ‘het blije kind’ versterkt kunnen worden. Er zijn tien modi te herkennen waarvan iedereen er wel twee of meer heeft. Deze modi worden in paragraaf 3 beschreven.
87
Bijlagen
2
Achttien schema’s
Hieronder worden de achttien schema’s beschreven die in de schemagerichte therapie worden behandeld. Verlating/instabiliteit: het idee dat je op andere mensen niet kunt vertrouwen/bouwen wanneer je ze nodig hebt. Volgens jou zijn anderen niet in staat om blijvende emotionele steun te geven en je te beschermen, omdat ze zelf emotioneel onstabiel en onvoorspelbaar zijn (bijv. last hebben van woedeaanvallen) of omdat ze uiteindelijk zullen sterven of je verlaten om iemand anders. Wantrouwen/misbruik: de verwachting dat andere mensen je pijn zullen doen, je vernederen, je manipuleren of je bedriegen. Het gevoel dat je meestal aan het kortste eind trekt. Emotionele deprivatie: de verwachting dat aan je normale behoefte aan emotionele steun niet adequaat tegemoet wordt gekomen door anderen. Het gevoel van gebrek aan aandacht, warmte en vriendschap. Missen van begrip, een luisterend oor of van het delen van gevoelens. Gevoel van afwezigheid van ondersteuning en begeleiding. Defect/schaamte: het gevoel tekort te schieten, slecht, niet geliefd, niet gewild te zijn. Het gevoel dat je niet geaccepteerd wordt door mensen die in jouw ogen belangrijk zijn als je jezelf blootgeeft; dit kan gepaard gaan met gevoeligheid voor kritiek en afwijzing. Je sterk bewust zijn van jezelf in gezelschap en je dan onzeker voelen. Sociaal isolement/vervreemding: het gevoel geïsoleerd te zijn van de rest van de wereld. Dat je anders bent dan anderen en niet een onderdeel van een groep. Afhankelijkheid/incompetentie: het idee niet in staat te zijn om zonder hulp van anderen om te gaan met alledaagse verantwoordelijkheden. Vaak een gevoel van hulpeloosheid. Kwetsbaarheid voor pijn of ziekte: een extreme angst dat een catastrofe onvermijdelijk is en niet in staat te zijn om het gevaar af te wenden. De angst richt zich op ernstige ziektes, dreigende krankzinnigheid, aardbevingen, liften die omlaag storten, vliegtuigen die crashen, slachtoffer worden van een overval.
88
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
Kluwen/niet ontwikkeld zelf: een zeer nadrukkelijke emotionele betrokkenheid met en nabijheid van een of meer belangrijke anderen (vaak ouders), die ten koste gaat van het kunnen functioneren als individu. Dit gaat samen met het gevoel dat ten minste één persoon met wie de betrokkenheid bestaat niet gelukkig kan zijn of kan overleven zonder de voortdurende steun van de belangrijke ander. Het kan ook samengaan met gevoelens als onvoldoende jezelf kunnen zijn, gevoelens van leegte en niet weten welke richting op te moeten gaan. Falen/mislukking: het idee te hebben gefaald of uiteindelijk te zullen falen. Het idee minder goed te zijn dan leeftijdgenoten, op school, in het werk, in sport, enzovoort. Vaak gaat het samen met het gevoel ‘stom’ te zijn, niet getalenteerd, lager in sociale status en minder succesvol dan anderen. Aanspraak maken op/grandiositeit: het idee meer waard te zijn dan anderen, meer rechten en privileges te hebben dan anderen of niet gebonden te zijn aan regels voor betrokkenheid bij anderen. Vaak gaat het samen met de eis alles te moeten kunnen doen wat je zelf wilt, los van of dat realistisch is en ongeacht of dat ten koste gaat van anderen. Onvoldoende zelfcontrole/zelfdiscipline: voortdurend moeite hebben om controle over eigen wensen te houden of controle te weigeren. Snel doelen willen bereiken en geïrriteerd raken wanneer dit tijd kost. Het kan samengaan met het vermijden van pijn, niet aangaan van confrontaties, negeren van persoonlijke behoeften. Onderwerping: voortdurend de controle uit handen geven aan anderen om boosheid, straf of verlating door anderen te voorkomen. Het uit zich onder meer in het onderdrukken van eigen wensen en besluiten en het onderdrukken van eigen emoties, met name boosheid. Meestal gaat dit samen met het idee dat je eigen wensen of mening niet belangrijk zijn voor anderen. Zelfopoffering: voortdurend in de gaten houden en vervullen van de behoeften van anderen, ten koste van zichzelf. Dit om te voorkomen dat andere mensen pijn ervaren en dat je egocentrisch wordt gevonden. Goedkeuring zoeken/erkenning zoeken: nadruk op het zoeken naar goedkeuring, erkenning en aandacht van anderen, ten koste van het ontwikkelen van een stevige, eigen persoonlijkheid. Het zelfgevoel is
89
Bijlagen
afhankelijk van de reacties van anderen. Soms een nadruk op status als manier om waardering, bewondering en aandacht te krijgen. Overgevoeligheid voor afwijzing. Negativiteit/pessimisme: een al van jongs af aan bestaande aandacht voor wat negatief is in het leven (pijn, dood, verlies, teleurstelling, conflicten, schuld, dingen die fout – kunnen – gaan, verraad). Verwaarlozing of negeren van positieve aspecten/optimistische kijk. Het idee dat alles uiteindelijk verkeerd zal gaan. Angst om fouten te maken. Je piekert veel, voelt je kwetsbaar, klaagt veel en bent besluiteloos. Emotionele geremdheid: niet spontaan durven zijn. Je durft niet spontaan te praten of je spontaan te gedragen uit angst voor afwijzing door anderen of het verlies van controle over je eigen gedragingen en gevoelens, of door gevoelens van schaamte. Sterke controle over positieve gevoelens en gevoelens van boosheid en agressie, moeite met het uiten van kwetsbaarheid. Grote mate van rationaliteit. Onverbiddelijk hoge eisen: de lat wordt heel erg hoog gelegd. Hoge eisen stellen aan wat je doet, meestal om kritiek te voorkomen. Druk voelen en moeite hebben om het rustiger aan te doen. Zeer kritische houding tegenover jezelf en anderen. De nadruk ligt op perfectionisme, vaste regels en aandacht voor efficiënt met tijd omgaan om meer te kunnen bereiken. Strengheid/straffend: het idee dat mensen gestraft moeten worden voor de fouten die ze maken. Het gaat samen met de neiging om boos op en straffend te zijn voor jezelf en anderen wanneer niet aan verwachtingen of eisen wordt voldaan. Moeite met het vergeven van mensen die fouten maken. 3
Tien schemamodi
Er zijn tien modi te herkennen waarvan iedereen er wel twee of meer heeft: – Het kwetsbare kind voelt zich alleen, geïsoleerd, verdrietig, onbegrepen, niet-gesteund, beschadigd, overspoeld, bang, hopeloos, kwetsbaar en zwak. – Het impulsieve/niet gedisciplineerde kind handelt impulsief, op een zelfzuchtige en ongecontroleerde manier, om zijn kortetermijndoel te bereiken. Vaak heeft het moeite om het bereiken van het doel tijdelijk uit te stellen. Kan verwend lijken.
90
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
– Het boze kind voelt zich intens boos, woedend, ongeduldig omdat behoeften niet worden vervuld. – Het blije kind voelt zich geliefd, tevreden, beschermd, verbonden met andere mensen, geaccepteerd, veilig, sterk, optimistisch en spontaan. – Het niet-verbonden/afgezonderde/afgesloten kind neemt emotioneel afstand van anderen en weigert hun hulp. Voelt zich teruggetrokken, dromerig, afgeleid, zelftroostend en kan een cynische, pessimistische houding aannemen ten aanzien van het investeren in anderen of in activiteiten. – De overschreeuwer voelt en gedraagt zich op een zelfverheffende manier. Is agressief, dominant, competitief, devaluerend, overcontrolerend, manipulerend, aandachtzoekend of statuszoekend. – De onderworpene/afhankelijke reageert op een passieve, onderdanige manier. Zoekt naar goedkeuring en accepteert misbruik of een slechte benadering. Hij toont niet de gezonde behoeften aan anderen. – De eisende ouder heeft het gevoel dat perfect zijn de enige juiste weg is of te presteren op hoog niveau om alles op orde te houden. Streeft naar een hoge status, is bescheiden, stelt de behoeften van anderen voorop, hecht veel waarde aan efficiëntie en is ervan overtuigd dat het verkeerd is om gevoelens te uiten of spontaan te zijn. – De straffende ouder heeft het gevoel dat hij/zij of iemand anders straf verdient en reageert straffend tegenover zichzelf of anderen. – De gezonde volwassene geeft erkenning aan eigen kwetsbaarheid en steunt de gemoedstoestand van het kwetsbare kind. De gezonde volwassene corrigeert de ongezonde gemoedstoestanden en draagt zorg voor wat normaal volwassen is: werk, verantwoordelijkheid nemen, verbondenheid aangaan; streeft naar een balans tussen enerzijds plezierige volwassen activiteiten, intellectuele, culturele en sportieve activiteiten en anderzijds maatschappelijke verplichtingen. 4
Individuele therapie of in een groep
Schemagerichte cognitieve therapie Het doel van schemagerichte therapie is, patiënten te helpen hun schema’s op te sporen en te leren kijken naar hoe zij deze schema’s in stand houden. Inzicht krijgen in de schema’s die je last bezorgen en waarom en hoe je ze in stand houdt is de eerste stap in het veranderingsproces. Vervolgens ga je leren om je schema’s uit te dagen. Je zult leren de irreële
Bijlagen
gedachten uit te dagen en te oefenen met nieuwe gedragingen. Op deze manier leer je stap voor stap de oude gewoonten waarvan je last hebt te vervangen door gewoonten waar je je prettiger bij voelt. Schemagerichte cognitieve groepstherapie? Schemagerichte cognitieve therapie kan zowel individueel als in een groep gegeven worden. Groepstherapie betekent voor sommige patiënten een veilige omgeving. Onder begeleiding van twee therapeuten werk je samen met anderen aan de schema’s waar je last van hebt. Je vindt herkenning en steun bij je groepsgenoten. Je leert van elkaar wat wel en niet kan helpen om schema’s te veranderen. Je leert elkaar om schema’s uit te dagen. Samen sta je tegenover het probleem. Een groepstherapie bestaat uit verschillende fasen In de eerste fase staat kennismaken en wennen centraal. In deze fase wordt tevens veel uitleg gegeven over wat schema’s zijn en over de werkwijze van de therapie. Na de eerste paar zittingen gaat het voornamelijk om het leren herkennen van schema’s: een ‘bewustwordingsfase’. Deze fase wordt gevolgd door een fase waarin je leert op een andere manier met je schema’s om te gaan, zowel in de groep als buiten de groep. Deze fase begint veelal na de eerste behandelevaluatie (zitting 11). In de eindfase ga je je vooral bezighouden met het maken van een eerstehulpkoffer (‘EHBO-koffer’): je gaat technieken toepassen waarmee je de kans op een terugval verkleint, én hoe je er gemakkelijker uitkomt indien je toch bent teruggevallen. In zitting 19 en 20 (de ‘follow-up’) wordt geëvalueerd en besproken hoe je wat je geleerd hebt in praktijk brengt. De groep bestaat uit mannen en vrouwen en telt zeven tot tien groepsleden en twee therapeuten. De groepsleden variëren in leeftijd van 25 tot en met 65 jaar. De eerste achttien keer komt de groep wekelijks samen voor een sessie van anderhalf uur. Daarna volgen nog twee sessies, verspreid over de tijd. Dit worden follow-upsessies genoemd. Voordat iemand aan de groep kan gaan deelnemen vinden er enkele individuele gesprekken plaats met de groepsbehandelaars. Samen met hen wordt gekeken of deze vorm van groepstherapie geschikt is voor de betrokkene. Van degenen die deelnemen aan een groep wordt verwacht dat zij wat ze in de groep horen niet bespreken met anderen buiten de groep. Op deze manier blijft de groep een veilige omgeving.
91
92
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
wereldbeeld (hoe zie ik de wereld) (hoe denk ik dat de wereld naar mij kijkt) (wat denk ik dat de wereld van mij wil/verwacht): Mensen zijn kritisch, vinden mij niet goed genoeg Mensen zijn erop uit om mij te vernederen/belachelijk te maken. Anderen vinden me alleen aardig als ik van alles voor ze doe Anderen zullen mij uiteindelijk altijd afwijzen
coping/overlevingsmechanismen (wat doe ik of laat ik na om mijzelf in deze wereld staande te houden): Ik doe heel erg m’n best (perfectionisme)
Ik laat mezelf niet zien/horen (vermijding)
Ik fantaseer erover dat iemand mij een oplossing aandraagt en dat dan alles goed komt (vermijding/afhankelijkheid/rationalisatie)
zelfbeeld (hoe zie ik mijzelf): Ik ben minderwaardig
Ik vraag een ander wat hij/zij vindt dat ik moet doen (afhankelijkheid)
Ik stel niets voor Ik cijfer mezelf weg (vermijding)
Ik ben dom Ik pas mezelf aan aan de behoeften/wensen van de ander (afhankelijkheid)
Ik ben lelijk Ik ben het niet waard dat mensen van mij houden Het lukt mij nooit om mijn eigen leven te leiden
Ik drink/blow heel veel (vermijding)
Ik denk stiekem dat ik eigenlijk veel beter ben dan de rest (rationalisatie)
Ik verstop me thuis achter de tv/pc (vermijding) Ik moet niet opvallen ‘Doe nou maar normaal’ (vermijding)
Mensen moeten mij niet
Anderen hebben de macht om mijn leven te beïnvloeden
Anderen zijn veel slimmer dan ik
Figuur A Voorbeeld van zelfbeeld en wereldbeeld op basis van de schema’s.
93
Bijlagen
relevante biografische gegevens Vader was vaak voor werk lange tijd niet thuis. Als hij thuiskwam had hij weinig tijd voor de kinderen en kon hij heel boos worden wanneer ze vroegen of hij met ze wilde spelen. Moeder was altijd thuis als de kinderen van school kwamen. Ze maakte dan een praatje met ze en zette wat lekkers op tafel. Als vader uit zijn slof schoot, trok zij zich terug.
schema’s wantrouwen/ misbruik defect/schaamte goedkeuring zoeken/zelfopoffering
conditionele assumpties/ regels (‘Als ik …. dan ….; het is verschrikkelijk om….’) Als ik anderen vertrouw zullen ze uiteindelijk misbruik van mij maken Als ik mijn ware zelf zou laten zien, zouden anderen niets meer met mij te maken willen hebben Als ik mij niet aanpas aan anderen zullen ze me in de steek laten Het is verschrikkelijk om boos te zijn op anderen
strategieën die schema’s in stand houden Alcohol drinken Overdag gaan liggen (slapen) op de bank of op bed Harder gaan werken Nog meer gaan zorgen voor anderen
situatie 1 Een vriendin lacht nadat ik in vertrouwen iets heb verteld wat mij dwarszit
situatie 2 Een meningsverschil met mijn partner
automatische gedachte (AG) Zie je wel dat ze me uitlacht wanneer ik haar in vertrouwen neem
automatische gedachte (AG) Als ik mijn mening niet aanpas word ik in de steek gelaten
betekenis van de AG Anderen zijn niet te vertrouwen. Ze maken misbruik van me of vernederen me
betekenis van de AG Ik ben niet van waarde voor anderen. Ik heb de goedkeuring van anderen nodig
emotie Verdriet
emotie Angst en verdriet
gedrag Weglopen
gedrag Zeggen dat ik het niet zo bedoelde. Mijn excuses maken. Mijn mond verder houden
Figuur B Voorbeeld van een schemamodel.
Bijlage 2: Schemacopingscreeningslijst1
Naam: Geboortedatum: Onderzoeksdatum: Hieronder staan uitspraken die je kunt gebruiken om verschillende (schema)gedragingen te beschrijven. Lees elke uitspraak en beoordeel in welke mate die op jou van toepassing is. Geef dit dan aan met een cijfer van 1 tot en met 6; plaats het cijfer voor de uitspraak. Scores: 1 helemaal niet van toepassing op mij 2 vrijwel niet van toepassing op mij 3 meer wel dan niet van toepassing op mij 4 vrij goed van toepassing op mij 5 zeer goed van toepassing op mij 6 geheel van toepassing op mij 1
Ik probeer pijn, verdriet en boosheid niet te voelen.
2
Ik verdedig me vaak als anderen kritisch tegenover mij zijn.
3
Ik denk vaak bij mezelf; ‘zie je wel...’ of ‘ik dacht wel…’.
4
Ik werk vaak hard, ook als ik er eigenlijk geen energie meer voor heb.
5
Ik doe alles altijd het liefst zelf (zonder hulp van anderen).
6
Ik trek me terug wanneer ik me verdrietig of boos voel.
7
Ik denk dat ik heel goed weet hoe andere mensen denken, voelen of zich gedragen.
8
Ik heb veel last van lichamelijke klachten wanneer ik een stressvolle gebeurtenis meemaak.
1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).
95
Bijlagen
9
Ik laat vaak de wensen en behoeften van anderen voorgaan ten koste van mezelf.
10
Ik ben bijna altijd bezig met te kijken hoe andere mensen op mij reageren.
11
Ik kijk veel televisie of zit lang achter de computer als afleiding.
12
Ik ben erg kritisch en streef er voortdurend naar dat alles goed gaat.
13
Ik ben ervan overtuigd dat wat ik denk bijna altijd ook (vroeg of laat) gaat gebeuren.
14
Ik doe mij vaak beter voor dan ik me voel.
15
Ik vind dat andere mensen mij vaak teleurstellen.
16
Ik ga vaak slapen of afleiding zoeken als ik me vervelend voel.
Scoring van de schemacopingscreeningslijst
Hieronder staan voor elke drie schemacopingstijlen de bijbehorende items uit de screeningslijst. Per subschaal kan een gemiddelde berekend worden, maar kan ook gekeken worden naar welke subschaal de meeste 5/6’en heeft. Dit geeft een indicatie voor het schemacopinggedrag dat patiënt het meest toepast. Vermijden Items: 1, 6, 8, 11, 16. Overcompensatie Items: 2, 4, 5, 9, 12, 14. Bevestigen Items: 3, 7, 10, 13, 15.
Bijlage 3: Samenvatting testonderzoeksresultaten Schemagerichte cognitieve groepstherapie1
Beginrapportage Naam patiënt(e): Geboortedatum: Onderzoeksdatum: Onderzoeker: Testmateriaal: – SCL-90 – Schemavragenlijst – Modi-vragenlijst – eventueel persoonlijkheidsvragenlijst Testresultaten Patiënt(e) scoort ten opzichte van de normgroep ‘polipsychiatrie’ …….. (laag/gemiddeld/hoog) op de SCL-90. Patiënt(e) geeft aan vooral last te hebben van……. De drie schema’s waarop patiënt(e) het hoogste scoort zijn: Verlating/instabiliteit: het idee dat je op andere mensen niet kunt vertrouwen/bouwen wanneer je ze nodig hebt. Volgens jou zijn anderen niet in staat om blijvende emotionele steun te geven en je te beschermen, omdat ze zelf emotioneel onstabiel en onvoorspelbaar zijn (bijv. last hebben van woedeaanvallen) of omdat ze uiteindelijk zullen sterven of je verlaten om iemand anders. Wantrouwen/misbruik: de verwachting dat andere mensen je pijn zullen doen, je vernederen, je manipuleren of je bedriegen. Het gevoel dat je meestal aan het kortste eind trekt. 1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).
98
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
Emotionele deprivatie: de verwachting dat aan je normale behoefte aan emotionele steun niet adequaat tegemoet wordt gekomen door anderen. Het gevoel van gebrek aan aandacht, warmte en vriendschap. Missen van begrip, een luisterend oor of van het delen van gevoelens met anderen. Gevoel van afwezigheid van ondersteuning en begeleiding van anderen. Defect/schaamte: het gevoel tekort te schieten, slecht, niet geliefd, niet gewild te zijn. Het gevoel dat je niet geaccepteerd wordt door mensen die in jouw ogen belangrijk zijn als je jezelf blootgeeft; dit kan gepaard gaan met gevoeligheid voor kritiek en afwijzing. Je sterk bewust zijn van jezelf in gezelschap van anderen en je dan onzeker voelen. Sociaal isolement/vervreemding: het gevoel geïsoleerd te zijn van de rest van de wereld. Dat je anders bent dan anderen en niet een onderdeel van een groep. Afhankelijkheid/incompetentie: het idee niet in staat te zijn om zonder hulp van anderen om te gaan met alledaagse verantwoordelijkheden. Vaak een gevoel van hulpeloosheid. Kwetsbaarheid voor pijn of ziekte: een extreme angst dat een catastrofe onvermijdelijk is en niet in staat te zijn om het gevaar af te wenden. De angst richt zich op ernstige ziektes, dreigende krankzinnigheid, aardbevingen, liften die omlaag storten, vliegtuigen die crashen, slachtoffer worden van een overval. Kluwen/niet ontwikkeld zelf: een zeer nadrukkelijke emotionele betrokkenheid met en nabijheid van een of meer belangrijke anderen (vaak ouders), die ten koste gaat van het kunnen functioneren als individu. Dit gaat samen met het gevoel dat ten minste één persoon met wie de betrokkenheid bestaat niet gelukkig kan zijn of kan overleven zonder de voortdurende steun van de belangrijke ander. Het kan ook samengaan met gevoelens als onvoldoende jezelf kunnen zijn, gevoelens van leegte en niet weten welke richting op te moeten gaan. Falen/mislukking: het idee te hebben gefaald of uiteindelijk te zullen falen. Het idee minder goed te zijn dan leeftijdgenoten, op school, in het werk, in sport, enzovoort. Vaak gaat het samen met het gevoel ‘stom’ te zijn, niet getalenteerd, lager in sociale status en minder succesvol dan anderen.
Bijlagen
Aanspraak maken op/grandiositeit: het idee meer waard te zijn dan anderen, meer rechten en privileges te hebben dan anderen of niet gebonden te zijn aan regels voor betrokkenheid bij anderen. Vaak gaat het samen met de eis alles te moeten kunnen doen wat je zelf wilt, los van of dat realistisch is en ongeacht of dat ten koste gaat van anderen. Onvoldoende zelfcontrole/zelfdiscipline: voortdurend moeite hebben om controle over eigen wensen te houden of controle te weigeren. Snel doelen willen bereiken en geïrriteerd raken wanneer dit tijd kost. Het kan samen gaan met het vermijden van pijn, niet aangaan van confrontaties, negeren van persoonlijke behoeften. Onderwerping: voortdurend de controle uit handen geven aan anderen om boosheid, straf of verlating door anderen te voorkomen. Het uit zich onder meer in het onderdrukken van eigen wensen en besluiten en het onderdrukken van eigen emoties, met name boosheid. Meestal gaat dit samen met het idee dat je eigen wensen of mening niet belangrijk zijn voor anderen. Zelfopoffering: voortdurend in de gaten houden en vervullen van de behoeften van anderen, ten koste van zichzelf. Dit om te voorkomen dat andere mensen pijn ervaren en dat je egocentrisch wordt gevonden. Goedkeuring zoeken/erkenning zoeken: nadruk op het zoeken naar goedkeuring, erkenning en aandacht van anderen, ten koste van het ontwikkelen van een stevige, eigen persoonlijkheid. Het zelfgevoel is afhankelijk van de reacties van anderen. Soms een nadruk op status als manier om waardering, bewondering en aandacht te krijgen. Overgevoeligheid voor afwijzing. Negativiteit/pessimisme: een al van jongs af bestaande aandacht voor wat negatief is in het leven (pijn, dood, verlies, teleurstelling, conflicten, schuld, dingen die fout gaan of kunnen gaan, verraad). Verwaarlozing of negeren van positieve aspecten/optimistische kijk. Het idee dat alles uiteindelijk verkeerd zal gaan. Angst om fouten te maken. Je piekert veel, voelt je kwetsbaar, klaagt veel en bent besluiteloos. Emotionele geremdheid: niet spontaan durven zijn. Je durft niet spontaan te praten of je spontaan te gedragen uit angst voor afwijzing door anderen of het verlies van controle over je eigen gedragingen en gevoelens, of door gevoelens van schaamte. Sterke controle over posi-
99
100
Schemagerichte therapie in groepen, Handleiding
tieve gevoelens en gevoelens van boosheid en agressie, moeite met het uiten van kwetsbaarheid. Grote mate van rationaliteit. Onverbiddelijk hoge eisen: de lat wordt heel erg hoog gelegd. Hoge eisen stellen aan wat je doet, meestal om kritiek te voorkomen. Druk voelen en moeite hebben om het rustiger aan te doen. Zeer kritische houding tegenover jezelf en anderen. De nadruk ligt op perfectionisme, vaste regels en aandacht voor efficiënt met tijd omgaan om meer te kunnen bereiken. Strengheid/straffend: het idee dat mensen gestraft moeten worden voor de fouten die ze maken. Het gaat samen met de neiging om boos op en straffend te zijn voor jezelf en anderen wanneer niet aan verwachtingen of eisen wordt voldaan. Moeite met het vergeven van mensen die fouten maken. Patiënt(e) scoort ….[laag/gemiddeld/hoog] op de verschillende modi (gemoedstoestanden). De drie gemoedstoestanden waarop patiënt(e) de hoogste score heeft, zijn ………… [de drie hoogst scorende modi]. Het kwetsbare kind voelt zich alleen, geïsoleerd, verdrietig, onbegrepen, niet-gesteund, beschadigd, overspoeld, bang, hopeloos, kwetsbaar en zwak. Het impulsieve/niet gedisciplineerde kind handelt impulsief, op een zelfzuchtige en ongecontroleerde manier, om zijn kortetermijndoel te bereiken. Vaak heeft het moeite om het bereiken van het doel tijdelijk uit te stellen. Kan verwend lijken. Het boze kind voelt zich intens boos, woedend, ongeduldig, omdat behoeften niet worden vervuld. Het blije kind voelt zich geliefd, tevreden, beschermd, verbonden met andere mensen, geaccepteerd, veilig, sterk, optimistisch en spontaan. Het niet-verbonden/afgezonderde/afgesloten kind neemt emotioneel afstand van anderen en weigert hun hulp. Voelt zich teruggetrokken, dromerig, afgeleid, zelftroostend en kan een cynische, pessimistische houding aannemen ten aanzien van het investeren in anderen of in activiteiten. De overschreeuwer voelt en gedraagt zich op een zelfverheffende manier. Is agressief, dominant, competitief, devaluerend, overcontrolerend, manipulerend, aandachtzoekend of statuszoekend. De onderworpene/afhankelijke reageert op een passieve, onderdanige manier. Zoekt naar goedkeuring en accepteert misbruik of een slechte benadering. Hij toont niet de gezonde behoeften aan anderen.
Bijlagen
De eisende ouder heeft het gevoel dat perfect zijn de enig juiste weg is of te presteren op hoog niveau om alles op orde te houden. Streeft naar een hoge status, is bescheiden, stelt de behoeften van anderen voorop, hecht veel waarde aan efficiëntie en is ervan overtuigd dat het verkeerd is om gevoelens te uiten of spontaan te zijn. De straffende ouder heeft het gevoel dat hij/zij of iemand anders straf verdient en reageert straffend tegenover zichzelf of anderen. De gezonde volwassene geeft erkenning aan eigen kwetsbaarheid en steunt de gemoedstoestand van het kwetsbare kind. De gezonde volwassene corrigeert de ongezonde gemoedstoestanden en draagt zorg voor wat normaal volwassen is: werk, verantwoordelijkheid nemen, verbondenheid aangaan; streeft naar een balans tussen enerzijds plezierige volwassen activiteiten, intellectuele, culturele en sportieve activiteiten en anderzijds maatschappelijke verplichtingen. [Vul hier de uitkomsten in van een eventueel gebruikte persoonlijkheidsvragenlijst.] Handtekening therapeut
101
Bijlage 4: Samenvatting testonderzoeksresultaten Schemagerichte cognitieve groepstherapie1
1e voortgangsrapportage Naam patiënt(e): Geboortedatum: Onderzoeksdatum: Onderzoeker: Testmateriaal: – SCL-90 – Schemavragenlijst Testresultaten : Patiënt(e) scoort ten opzichte van de normgroep ‘polipsychiatrie’ (zeer) laag/gemiddeld/bovengemiddeld (zeer) hoog op de SCL-90. In vergelijking met de 1e meting scoort patiënt(e) …… op de SCL-90. In vergelijking met de 1e meting scoort patiënt(e) op alle schema’s ….. (veel lager/hetzelfde/hoger) Wanneer in het bijzonder gelet wordt op de drie schema’s die tot op heden de focus waren in de schemagerichte cognitieve groepstherapie valt op dat het schema: 1 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 2 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 3 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen
1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).
Bijlagen
Aandachtspunten voor vervolgbehandeling Gelet op het bovenstaande valt op te merken dat patiënt(e) over het algemeen …… (veel/geringe/geen) vooruitgang laat zien. In de vervolgbehandeling dient het schema ……. het belangrijkste onderwerp van gesprek te zijn voor patiënt(e), alsmede ….[SCL-90 uitslag, hoogste subschalen hier benoemen] Handtekening therapeut
103
Bijlage 5: Samenvatting testonderzoeksresultaten Schemagerichte cognitieve groepstherapie1
Eindrapportage Naam patiënt (e): Geboortedatum: Onderzoeksdatum: Onderzoeker: Testmateriaal : – SCL-90 – Schemavragenlijst – Modivragenlijst Testresultaten: Patiënt(e) scoort ten opzichte van de normgroep ‘polipsychiatrie’ (zeer) laag/gemiddeld/bovengemiddeld (zeer) hoog op de SCL-90. In vergelijking met de 1e meting scoort patiënt(e) …… op de SCL-90. In vergelijking met de 1e meting scoort patiënt(e) op alle schema’s (veel) lager, hetzelfde, hoger. Wanneer in het bijzonder gelet wordt op de drie schema’s die tot op heden de focus waren in de schemagerichte cognitieve groepstherapie valt op dat het schema: 1 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 2 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 3 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen In vergelijking met de 1e meting scoort patiënt(e) op alle schemamodi (veel) lager, hetzelfde, hoger. 1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).
Bijlagen
Wanneer in het bijzonder gelet wordt op de drie schemamodi die tot op heden de focus waren in de schemagerichte cognitieve groepstherapie valt op dat de modi: 1 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 2 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen 3 is afgenomen/gelijk is gebleven/is toegenomen In vergelijking met de 1e meting kan patiënt(e) (veel) meer, hetzelfde, minder reageren vanuit de gezonde volwassene. In vergelijking met de 1e meting kan patiënt(e) (veel) meer, hetzelfde, minder reageren vanuit het blije kind. Aandachtspunten voor vervolgbehandeling/afsluiting Gelet op het bovenstaande valt op te merken dat patiënt(e) over het algemeen …… (veel/geringe/geen) vooruitgang laat zien. In de vervolgbehandeling/voortaan dient patiënt(e) vooral te letten op triggering van het schema ……. alsmede ….[SCL-90-uitslagen hierbij betrekken] Handtekening therapeut
105
.............................. .............................. ..............................
1 ver.
11 ernst ver.
ernst
2 ver.
12 ernst ver.
ernst
.............................. .............................. .............................. 3 ver.
13 ernst ver.
ernst
4 ver.
14 ernst ver.
ernst
5 ver.
15 ernst ver.
ernst
16 ernst ver.
6 ernst ver.
17 ernst ver.
7 ernst ver.
18 ernst ver.
8 ernst ver.
19 ernst ver.
9 ernst ver.
Onder het kopje ‘ernst’ zet de patiënt een cijfer tussen 1 en 10 (1 is helemaal niet ernstig/geen last van gehad, 10 zeer ernstig/heel veel last van gehad). Onder het kopje ‘ver.’ zet de patiënt een percentage voor mate van structurele verandering ten opzichte van het begin van de therapie.
schema 1 schema 2 schema 3
zitting
schema 1 schema 2 schema 3
zitting
1 2 3
Mijn belangrijkste drie schemamodi zijn:
1 2 3
Mijn belangrijkste drie schema's zijn:
20 ernst ver.
10 ernst ver.
Bijlage 6: Schema ernstinschatting1
Voorbeeld van een flip-over ‘schema ernstinschatting’ (per zitting in te vullen door patiënt en op te hangen in groepsruimte).
1 Deze bijlage vindt u ook op www.bsl.nl, door te zoeken op titel/auteur of ISBN (zie voorin).