Bijlage 1 Nota ‘Wonen in het Buitengebied’
Beleidsnota
Wonen in het buitengebied
Gemeente Noordenveld
Vastgesteld door het college van B&W d.d. 20 maart 2007 Vastgesteld door de Raad 26 april 2007 Gepubliceerd in De Krant op 12 juni 2007 In werking getreden op 13 juni 2007
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
2/26
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ......................................................................................................................3
1.1 1.2
Wonen in het buitengebied.........................................................................................3 Doel en status van de nota.........................................................................................4
2.
Rijks- en provinciaal beleid.........................................................................................6
2.1 2.2 2.3
Rijksbeleid ..................................................................................................................6 Provinciaal beleid .......................................................................................................7 Conclusies..................................................................................................................9
3.
Gemeentelijk beleid..................................................................................................10
3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4
Huidig gemeentelijk beleid .......................................................................................10 Karakteristiek buitengebied Noordenveld.................................................................11 Toekomstig gemeentelijk beleid ...............................................................................12 (Bedrijfs)woningen....................................................................................................12 Aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.................................14 Splitsing van (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in twee woningen .........................................................................................................14 Bewoning van inpandig voormalige bedrijfsgedeelte ...............................................16
4.
Conclusies................................................................................................................17
5.
Beleidsregels............................................................................................................18
5.1 5.2
Algemeen .................................................................................................................18 Beleidsregels............................................................................................................18 Begripsomschrijving ...................................................................................18 Algemene voorwaarden..............................................................................19 De uitbreiding of vernieuwing van een woning in het buitengebied............19 Gehele vernieuwing van (voormalig) agrarische hoofdgebouwen ten behoud van de agrarische verschijningsvorm ......................................19 Aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.......................20 Saneringsregeling bijgebouwen .................................................................20 Schematische weergave saneringsregeling ...............................................21 Splitsing van (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen ......22 Bewoning van inpandige voormalige bedrijfsgedeelte ...............................22
Bijlage Karakteristieke boerderijen.......................................................................................23
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
1.
3/26
Inleiding
In deze beleidsnota wordt ingegaan op het beleid dat de gemeente Noordenveld wenst te voeren met betrekking tot het wonen in het buitengebied en hoe de vrijstellingsmogelijkheden van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve daarvan kunnen worden ingezet. In de WRO is niet geregeld wanneer de gemeente al dan niet een vrijstellingsprocedure mag starten of een vergunningaanvraag moet weigeren. Het gemeentebestuur is in principe vrij om deze beslissing te nemen. Er is derhalve sprake van beleidsvrijheid. Indien besloten wordt een vrijstelling te geven, dan dient daartoe een procedure te worden gevolgd. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening is de te volgen procedure uitvoerig beschreven (zie m.n. artikel 19a WRO). Deze procedure dient ertoe om de belangen van de verschillende belanghebbenden, zoals burgers, bedrijven, provincie en rijk in de uiteindelijke beslissing mee te laten wegen. In deze notitie wordt op de proceduregang verder niet ingegaan. Ter voorkoming van rechtsongelijkheid en ter bevordering van de rechtszekerheid dient het vrijstellingenbeleid dat de gemeente Noordenveld op basis van artikel 19 WRO wenst te voeren met betrekking tot het wonen in het buitengebied te worden geformuleerd en vastgesteld. Concreet gaat het dan om de vragen: in welke gevallen en onder welke voorwaarden de raad dan wel het college (afhankelijk wiens bevoegdheid het betreft) in beginsel bereid is mee te werken aan een verzoek om vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Vooruitlopend op de herziening van de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de voormalige gemeenten Norg, Peize en Roden is het wenselijk beleid te formuleren voor wonen in het buitengebied. Het wonen in het buitengebied heeft betrekking op de plangebieden die vallen onder de geldende bestemmingsplannen buitengebied van de voormalige gemeenten Norg, Peize en Roden. Het in deze beleidsnota bedoelde wonen heeft zowel betrekking op bedrijfswoningen als op ‘burger’woningen. Op dit moment wordt het algemeen vrijstellingenbeleid, zoals dat vorig jaar in het College is besproken, uitgewerkt. Als dit algemeen vrijstellingenbeleid wordt vastgesteld door het College en de gemeenteraad zal de onderhavige beleidsnota gaan fungeren als een specifieke beleidsnota, die aanvullend werkt ten opzichte van het algemeen vrijstellingenbeleid. Het algemeen vrijstellingenbeleid voorziet er namelijk in dat in specifieke beleidsnota’s voor specifieke terreinen, daarop toegesneden beleidsregels worden opgesteld (in dit geval de beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’). Tot de vaststelling van het algemeen vrijstellingenbeleid geldt de onderhavige beleidsnota als zelfstandig afwegingskader. Uiteraard zullen daarbij de uitgangspunten van het algemeen vrijstellingenbeleid in acht worden genomen.
1.1
Wonen in het buitengebied
Het buitengebied van de gemeente Noordenveld ondervindt, net als de rest van Nederland, de gevolgen van de veranderingen in de landbouw. Als gevolg van schaalvergroting en bedrijfsbeëindiging in de landbouw komen agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Door beëindiging van agrarische bedrijven vindt een functieverandering plaats die meestal leidt tot een woonfunctie - al dan niet in combinatie met - passende bedrijvigheid. In het buitengebied komt daardoor de nadruk nog meer te liggen op bewoners die buiten de landbouw een werkkring vinden. Van oudsher komt er ook al een groot aantal burgerwoningen voor in het
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
4/26
buitengebied. Het veranderen van de agrarische functie in wonen en het al jaren voorkomen van burgerwoningen in het buitengebied is als passend te beschouwen. Daarnaast is er een maatschappelijk verschijnsel zichtbaar om boerderijen en burgerwoningen uit te breiden of te vervangen door hedendaagse woningen. Met als gevolg vervlakking van het landschap, dat wil zeggen er zal ‘meer van hetzelfde’ tot ontwikkeling gebracht worden. De gebiedseigen bebouwing zal daardoor plaatsmaken voor algemeen voorkomende bebouwing in Nederland. Daarmee is globalisering niet alleen in onze cultuur en economie een feit geworden, maar ook zichtbaar in het buitengebied. Het buitengebied van Noordenveld dreigt daardoor zijn karakteristiek te verliezen. De gemeente Noordenveld gaat de uitdaging aan om het karakter van het buitengebied te bewaren om zo de ingezette trend van vervlakking van het landschap tegen te gaan.
1.2
Doel en status van de nota
Probleemstelling In het Provinciaal omgevingsplan Drenthe (POP II) zijn ruimere kaders ten opzichte van het vorige Provinciaal omgevingsplan (1998) opgenomen voor het maximaal bebouwd oppervlak voor wonen in het buitengebied. De gemeente Noordenveld heeft daarvoor nog geen nieuw ruimtelijk beleid geformuleerd. Doelstelling Deze beleidsnota vormt een gemeentelijke invulling van het verruimde provinciaal beleid voor wonen in het buitengebied. Ter bescherming van het karakter van het buitengebied dient deze regeling tevens om verstening van het buitengebied tegen te gaan. Deze beleidsnota streeft het behoud en de versterking van de kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Noordenveld na. Uitgangspunt daarbij is dat het buitengebied dient te worden gerespecteerd. De beleidsnota biedt tevens voldoende mogelijkheden voor de bewoners van het buitengebied. Veelvuldig zijn de laatste jaren verzoeken binnengekomen om voormalige agrarische hoofdgebouwen (gebouw waarin zich de bedrijfswoning bevindt) te vernieuwen en te vergroten in het buitengebied. De gemeente Noordenveld stelt daarom een vernieuwde ruimtelijke regeling op om duidelijkheid te verschaffen over de (on)mogelijkheden om voormalige agrarische hoofdgebouwen en woningen in het buitengebied uit te breiden of te vernieuwen. Tevens verschaft deze nieuwe ruimtelijke regeling inzicht in de (on)mogelijkheden om aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij woningen uit te breiden, te realiseren of te vernieuwen. De beleidsnota beschrijft ook de (on)mogelijkheden van splitsing van voormalige agrarische bedrijfswoningen. Tenslotte wordt de (on)mogelijkheid om een inpandig voormalig bedrijfsgedeelte te bewonen aangegeven. Status beleidsnota De beleidsnota dient te worden gekwalificeerd als een beleidsregel in de zin van van artikel 1:3, lid 4 en titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De beleidsnota dient om rechtsongelijkheid te voorkomen en de rechtszekerheid te bevorderen. Met het oog daarop wordt het vrijstellingenbeleid dat de gemeente Noordenveld op basis van artikel 19 WRO wenst te voeren met betrekking tot het wonen in het buitengebied geformuleerd en vastgesteld. Concreet gaat het dan om de vragen: in welke gevallen en onder welke voorwaarden
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
5/26
de raad dan wel het college (afhankelijk wiens bevoegdheid het betreft) in beginsel bereid is mee te werken aan een verzoek om vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De gemeenteraad kan het bepaalde in deze beleidsnota tevens hanteren voor de afweging al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 10 WRO. Het gaat in dat geval om de keuze om al dan niet een bestemmingsplan op te laten stellen ten behoeve van een bepaalde ontwikkeling. Opzet beleidsnota Deze beleidsnota zet de beleidsuitgangspunten uiteen voor het wonen in het buitengebied van de gemeente Noordenveld. Hoofdstuk 2 geeft kort het rijks- en provinciaal beleid weer. Hoofdstuk 3 beschrijft het gemeentelijk beleid (huidig en toekomstig) en de karakteristiek van het buitengebied van de gemeente Noordenveld. In hoofdstuk 4 worden de conclusies beschreven. Tenslotte worden in hoofdstuk 5 de beleidsregels voor wonen in het buitengebied geformuleerd.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
2.
6/26
Rijks- en provinciaal beleid
Op landelijke en provinciale schaal is beleid vastgesteld. Het landelijke ruimtelijke beleid is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het geldend Provinciaal beleid voor de gemeente Noordenveld is opgenomen in het Provinciaal omgevingsplan Drenthe (POPII). Hieronder wordt kort weergegeven wat de landelijke en provinciale beleidsdoelstellingen zijn.
2.1
Rijksbeleid
Nota Ruimte Nederland is meer dan andere landen een cultuurlandschap. Wat wij om ons heen zien, is voor het grootste deel in een proces van eeuwen door mensenhand ontstaan. De kwaliteit van dit landschap verdient dan ook een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Water speelt daarbij een belangrijke rol. Het Nederlandse landschap is immers voor een groot deel geënt op de loop van waterstromen. Het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om daarin verlichting te brengen, wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn. Zo kan woningbouw, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen, geld opbrengen voor de aanleg van recreatie- of natuurgebieden (‘rood voor groen’) of voor het scheppen van waterbergingsruimte (‘rood voor blauw’). Een economisch vitale grondgebonden landbouw is in de ogen van het kabinet van belang voor het beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken. Monitor Nota Ruimte Door de veranderingen in de landbouw en het toegenomen belang als woon- en recreatiegebied verandert het uiterlijk van het platteland. Zoals in de Nota Ruimte wordt aangegeven, is op verschillende plaatsen zichtbaar dat het Nederlandse landschap ‘verrommelt’ 1 en nivelleert, onder andere door verstedelijking, de aanleg van infrastructuur en ontwikkelingen in de landbouw. Hierdoor staat de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie onder druk. Het kabinet wil dan ook dat de ruimtevraag zorgvuldig en zo veel mogelijk in overeenstemming met de bestaande patronen wordt geaccommodeerd. Veeneklaas e.a. (2005) hebben vastgesteld dat de mate van verrommeling is te voorspellen door de mate waarin potentieel storende elementen aanwezig zijn en de mate waarin gebruiksfuncties zonder duidelijk verband naast elkaar voorkomen. Voorbeelden van potentieel storende elementen zijn silo’s en paardenbakken (veranderingen op agrarische bedrijven), opvallende villa’s, bedrijfsloodsen, campings en hekken (andere gebruiksfuncties) en windturbines, geluidswallen en zendmasten (nutsvoorzieningen). Culturele en natuurlijke landschapskwaliteiten van het platteland staan onder invloed van deze potentieel storende elementen.
1
Een definitie van verrommeling ontbreekt in de Nota Ruimte. Als indicator voor deze monitor is de definitie voor verrommeling van Veeneklaas e.a. (2005) gebruikt, namelijk een storende toename van de variatie in het landschap in combinatie met een gebrek aan samenhang.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
7/26
Het rijk wil de culturele en natuurlijke waarden van landschappen behouden en versterken. Het voorkomen van culturele en natuurlijke landschapselementen draagt bij aan de waardering van landschappen. Het overgrote deel van de veranderingen is gerelateerd aan nieuwe bebouwing of aan ontwikkelingen in de landbouw. Noord-Drenthe wordt beschouwd als één van de gebieden in Nederland met veel natuurlijke en (historisch bepaalde) culturele kwaliteiten. Nota Belvedère Deze in 1999 verschenen Rijksnota is een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De Nota Belvedère beschrijft een aantal gebieden van nationaal belang. Deze gebieden worden gekenmerkt door het feit dat er veel cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang aanwezig zijn. Noordenveld (het gebied rond Norg, het gebied Veenhuizen en het gebied rond het Oostervoortsche Diep) wordt in de Nota Belvedère benoemd als een gebied van nationaal belang.
2.2
Provinciaal beleid
Provinciaal omgevingsplan Drenthe (POP II) Omgevingsbeleid Het uitgangspunt in het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is om een duurzame ontwikkeling een centrale plaats te geven in besluitvormingsprocessen. Ze vloeien voort uit de specifieke kenmerken, kwaliteiten en waarden in onze provincie. Drenthe heeft een eigen kenmerkende ruimtelijke kwaliteit, een grote mate van variatie. Daarmee verschilt zij van andere provincies. Dit is het resultaat van de historische en culturele ontwikkeling binnen specifieke fysisch-geografische kenmerken en gaat van oudsher gepaard met sociale verbanden. Het komt tot uiting in beelden van de bebouwde omgeving, van het landelijk gebied en van de samenhang tussen beide en kan uitgelegd worden in termen van gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden. Het gaat daarbij om behoud en herstel van historische waarden en het behoud van de eigen identiteit van de Drentse samenleving. In die zin wil dit omgevingsplan het landschap als grondslag voor het omgevingsbeleid hanteren. Zuinig ruimtegebruik heeft ook een kwalitatieve insteek, vanuit bestaande ruimtelijke kwaliteit. Zuinig zijn met het markante contrast van stad en land, de open dun en onbebouwde landschappen en de uitstraling van rust en ruimte. Cultuurhistorie De provincie Drenthe acht het landschap van Drenthe van grote culturele betekenis. Het vertelt de geschiedenis, het gebruik van vroegere landbouw, van bebouwingspatronen, van vormgeving en architectuur. Cultuurhistorische waarden samen met recreatie, natuur, de watersystemen, het landschap en de archeologische en geomorfologische waarden zullen ruimte en bescherming krijgen, mits de hoofdfunctie van die gebieden niet wezenlijk wordt aangetast. De provincie Drenthe vindt dat de cultuurhistorische waarden een belangrijke onderlegger van de beeldkwaliteit van Drenthe vormen. De cultuurhistorische waarden hebben ook een sterke relatie met toerisme en recreatie als economische factor. Wonen in het buitengebied Uitgangspunt van het provinciale omgevingsbeleid is dat bebouwing in het buitengebied de functie van het buitengebied ondersteunt. Door vooral veranderingen in de landbouw verliest veel agrarische bebouwing haar functie. Voor mensen die graag in het buitengebied willen wonen, al dan niet voor de uitoefening van nevenactiviteiten waarvoor schuurruimte belangrijk is, biedt dit de gelegenheid hun woonvoorkeur te realiseren. De provincie geeft hier beleidsruimte voor gemeenten. Van gemeenten wordt gevraagd voor wonen in het buitengebied een planologische regeling uit te werken die rekening houdt met de volgende provinciale uitgangspunten.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
8/26
Binnen het hoofdgebouw kan enkele of meervoudige bewoning plaatsvinden. Tijdelijke bewoning van een bijgebouw kan aanvaardbaar zijn, bijvoorbeeld om voorzieningen voor thuis- of mantelzorg mogelijk te maken. Gemeenten dienen daarbij zelf af te wegen of functieverandering van het bijgebouw noodzakelijk is. De provincie acht permanente bewoning van een bijgebouw mogelijk indien sprake is van een bedrijfsmatige aanpak, hetgeen uit een bedrijfsplan blijkt, waarin een voorziening is getroffen om zorg en dienstverlening aan de bewoners te bieden die in de behoefte voorziet om zolang mogelijk zelfstandig te wonen. Het kan blijken dat voor een sluitende exploitatie meer bebouwing nodig is dan aanwezig. Verzoeken daartoe worden beoordeeld op aansluiting bij de schaal van de reeds aanwezige bebouwing in de ruimtelijke samenhang op het perceel. Vooral aan de randen van de kernen zijn ruimere mogelijkheden aanwezig voor meervoudige bewoning. Algemene voorwaarden zijn dat de waarden in de omgeving in stand dienen te blijven, als ook de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw. (Deze gemeentelijke beleidsnota gaat niet in op mantelzorg. De gemeente Noordenveld zal een aparte notitie ‘Mantelzorg’ opstellen). De provincie Drenthe geeft aan dat voor wonen minder bebouwing nodig is dan voor een agrarisch bedrijf. In de regel vindt zij dat een totale bebouwingsoppervlakte van 250 m² toereikend is om ook nevenactiviteiten uit te oefenen, zoals een aan huis verbonden beroep. Vervanging agrarische hoofdgebouwen Uitgangspunt van de provincie Drenthe is om de bebouwingsomvang terug te brengen. Vooral in relatie tot de veranderingen in het landelijk gebied en de terugloop van het aantal landbouwbedrijven, is het belangrijk te bevorderen dat een overmaat aan bebouwing, of bebouwing die niet past in het karakteristiek van het landschap, verdwijnt. Verbetering van de landschappelijke kwaliteit, overeenkomstig een van de grondslagen voor het omgevingsbeleid, staat hierin centraal. Naast instandhouding van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, de sociaaleconomische effecten van de ontwikkeling en waardevolle bebouwing, wordt een planologische regeling terzake beoordeeld op: - vermindering van voormalige agrarische bebouwing, vooral de grootschalige stallen voor (pluim)vee; - verbetering van de ruimtelijke samenhang op het perceel; - verbetering van de landschappelijke inpassing van het perceel. De provincie Drenthe vindt handhaving van een bestaande, grotere bebouwingsomvang aanvaardbaar, zolang het een bebouwingsomvang betreft die past bij het kleinschalig karakter van wonen. In die situaties vindt de provincie het toegestaan de aanwezige bebouwing te vernieuwen of op het perceel te herschikken, mits daarbij het bebouwde oppervlak in totaal niet toeneemt en dat bij een herschikking de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert. In gevallen waar het instandhouden van waardevolle bebouwing het doel is, is het gewenst bij vernieuwing een eigentijdse invulling te kiezen die aansluit op de specifieke waarde. Naast de situering gaat het veelal om bouwen met een kap, een aangepaste dakhelling, een beperkte goothoogte en een bouwhoogte die past binnen het omringende landschap. Ook erfbeplanting speelt een rol. Verder blijft het streven gericht op het behoud van rieten dakbedekking op traditionele boerderijen die op de betreffende lijst staan. Opgemerkt wordt dat de gemeente Noordenveld zich bij dit streven aansluit als de provincie Drenthe financiële middelen ter beschikking stelt om het behoud van rieten dakbedekking na te streven.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
9/26
Ruimte-voor-ruimte-regeling De provincie Drenthe kent een Ruimte-voor-ruimte-regeling. Deze regeling beoogt het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die niet in het landschap passen en daarmee de gewenste landschappelijke waarden teniet doen. Om dit doel te bereiken mag in ruil voor het afbreken en opruimen van de bedrijfsgebouwen, op dezelfde plaats of in een dorpsuitbreiding een woonhuis worden gebouwd. De provinciale regeling biedt bij de sloop van minimaal 1000 m² bedrijfsgebouwen onder voorwaarden de mogelijkheid een compensatiewoning te bouwen. Het terugbrengen van de verstening staat bij deze regeling centraal, waardoor de landschappelijke kwaliteit verbetert. Landgoed en buitenplaats Naast de hiervoor genoemde ontwikkelingen ten aanzien van wonen in het buitengebied biedt het provinciaal beleid onder bepaalde voorwaarden mogelijkheden om een nieuwe woning op te richten. Door het oprichten van een landgoed of buitenplaats 2 is het mogelijk een nieuwe woning op te richten in het buitengebied. Deze gemeentelijke beleidsnota gaat hier niet verder op in.
2.3
Conclusies
In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het geldende rijks- en provinciaal beleid ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en de plaats van de functie wonen daarin. Geconcludeerd kan worden dat het landschap een volwaardige plaats moet krijgen bij ruimtelijke afwegingen. Aandachtspunt is de ‘verrommeling’ van het landschap, waardoor de kwaliteit van natuur, landschap en cultuurhistorie onder druk komen. De provincie Drenthe vindt dat de cultuurhistorische waarden een belangrijke onderlegger van de beeldkwaliteit van Drenthe vormen. Behoud en herstel van historische waarden en het behoud van de eigen Drentse samenleving is belangrijk.
2
Een buitenplaats is een voornaam huis in het landelijk gebied, vaak op een mooie plaats in het landschap, op een niet al te grote afstand van de stad. (Provinciaal omgevingsplan Drenthe)
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
3.
Gemeentelijk beleid
3.1
Huidig gemeentelijk beleid
10/26
Het huidig ruimtelijk gemeentelijk beleid is vastgelegd in het landschapsbeleidsplan en de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld. Hieronder wordt kort weergegeven wat de gemeentelijke beleidsdoelstellingen zijn. Landschapsbeleidsplan Het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is in augustus 2003 vastgesteld. Het landschapsbeleidsplan voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld betreft een visie waarin ruimte geboden wordt voor nieuwe processen, waarbij de bestaande waarden versterkt en behouden dienen te blijven. Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld. Het landschap van Noordenveld is ontstaan door een eeuwenlang agrarisch gebruik. Dit is in het buitengebied op veel plekken nog goed terug te zien in de verschillende ontginningstypen. Daarnaast zijn er in de gemeente veel cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waardevolle plekken en elementen te vinden, die zorgen voor de ‘leesbaarheid’ van het landschap. Het Landschapsbeleidsplan Noordenveld geeft de volgende aandachtspunten aan voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld: - het versterken en herstellen van de samenhangen van cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden; - het vergroten van de herkenbaarheid van het landschap door het karakteristieke beeld en landschapsstructuur in een gebied te herstellen en te versterken; - het behouden van landschappelijk, aardkundig en/of cultuurhistorisch waardevolle elementen of gebieden; - een kader ontwikkelen voor nieuwe functies en uitbreidingen in het buitengebied. Bestemmingsplannen In de geldende bestemmingsplannen buitengebied van de voormalige gemeenten Norg, Peize en Roden is de gezamenlijke oppervlakte van een woning en aan- en bijgebouwen beperkt tot maximaal 200 m². Daarnaast geldt dat indien de bestaande oppervlakte van een woning meer bedraagt dan 140 m² (Norg, Roden) of 150 m² (Peize), maximaal 60 m² (Norg, Roden) of 50 m² (Peize) aan aan- en bijgebouwen is toegestaan. De huidige bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn vastgesteld tijdens de destijds geldende twee streekplannen (Streekplan Drenthe en POP I). In die streekplannen was onderscheid aangebracht in oppervlakte ten aanzien van woningen en bijgebouwen. Voor kleine burgerwoningen gold een maximaal oppervlak van 100 m² of een maximale inhoudsmaat van 450 m³. Voor overige woningen gold dat een uitbreidingsmogelijkheid tot ongeveer 10% aanvaardbaar was. Daarnaast mocht de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedragen dan 100 m². Het provinciale ruimtelijk beleid onderstreepte daarmee het karakter van het buitengebied en de ondergeschiktheid van woningen in het buitengebied.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
3.2
11/26
Karakteristiek buitengebied Noordenveld
Noordenveld dankt haar bodemopbouw en waterhuishouding (abiotische kenmerken) en het huidige landschap voornamelijk aan de afzettingen, opstuwingen en bodemdalingen vanuit de ijstijden. De abiotische situatie en het handelen van de mens door de eeuwen heen bepalen samen het karakter van een landschap. Inmiddels zijn de abiotische kenmerken in sterke mate beïnvloed door de mens. Zo is door onder andere bemesting de vruchtbaarheid van de bodem en de kwaliteit van het grondwater veranderd. In de gemeente zijn veel cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waardevolle plekken en elementen te vinden, die zorgen voor het karakter van het landschap. Binnen het landschap van Noordenveld spelen vele ontwikkelingen (stedelijke uitbreidingen, schaalvergroting in de landbouw, natuurontwikkeling) een rol, die allemaal invloed op het landschap hebben. Deze kunnen de identiteit van het voorheen samenhangend agrarisch landschap aanzienlijk aantasten (‘verrommeling’) met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde voorzieningen. Het gebied was vanouds het domein van (veel) boeren en (een paar) buitenlui die – afhankelijk van de mogelijkheden die grondsoort en waterhuishouding hen boden – met hun doen en laten het beeld van het landschap bepaalden. Een teruglopende agrarische sector bood en biedt ruimte voor andere activiteiten. Ook burgers en niet-agrarische bedrijven hebben zich in het buitengebied gevestigd en doen dat nog steeds. Daardoor dreigt het platteland zijn streekeigen karakter te verliezen. Het bebouwingsbeeld in het buitengebied, dat voornamelijk de laatste 100 jaar is ontstaan, heeft een agrarische uitstraling, is zeer divers en maakt deel uit van het cultuurhistorisch karakter van het buitengebied. De woonfunctie vervult ten opzichte van de basisfuncties natuur, landbouw en recreatie een ondergeschikte rol. Basisfuncties zijn functies die ‘van nature’ in het buitengebied thuishoren. De geboden bebouwingsmogelijkheden voor wonen sluiten aan bij deze ondergeschiktheid en doen daarmee recht aan het karakter van het buitengebied. In functioneel opzicht kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds wonen, dat gekoppeld is aan in het buitengebied voorkomende bedrijven en anderzijds het wonen dat niet functioneel aan het buitengebied is gebonden. Bij de eerste categorie betreft het voornamelijk bedrijfswoningen behorend bij agrarische bedrijven. Naast deze woningen, die functioneel gebonden zijn aan het buitengebied, komt een vrij groot aantal woningen voor, waarbij geen sprake (meer) is van een relatie met de agrarische hoofdfunctie van het buitengebied. In veel gevallen is sprake van voormalige (min of meer) agrarische bedrijven, waarbij over het algemeen sprake is van kleinschalige bebouwing. De verschijningsvorm van een deel van deze woningen verwijst duidelijk naar de oorspronkelijke agrarische (neven)activiteiten. Tevens bevinden zich in het buitengebied burgerwoningen als latere toevoegingen of als vervanging van de oorspronkelijke agrarische bedrijfswoningen. Het karakter van het buitengebied van de gemeente Noordenveld kenmerkt zich door de verschillende uiterlijke verschijningsvormen per gebied en niet door de grootte van woningen. Daarom is het niet wenselijk een onderscheid aan te brengen in de oppervlakte voor woningen per gebied. Daarnaast staat een verbijzondering, die in het huidige beleid ook niet is opgenomen, gekoppeld aan het type landschap een uniforme regeling voor woningen in het gehele buitengebied in de weg. Door het stellen van welstandseisen kan de uiterlijke verschijningsvorm in stand worden gehouden. Dit wordt ook bepleit door de welstandscommissie. Nieuwe of veranderende functies zullen een plek moeten krijgen in het bestaande landschap.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
12/26
Een belangrijke doelstelling daarbij is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied. Behoud van identiteit van het buitengebied dient voorop te staan. In het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het wensbeeld uitgedragen de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen en de identiteit van het landschap te versterken en te herstellen. De in het Landschapsbeleidsplan Noordenveld opgenomen visie voor het buitengebied vormt dan ook een uitgangspunt bij het opstellen van gemeentelijk ruimtelijk beleid.
3.3
Toekomstig gemeentelijk beleid
De bebouwing in het buitengebied maakt onderdeel uit van de cultuurhistorie in het buitengebied. Het is dan ook van belang er zorg voor te dragen dat de bebouwing de karakteristiek van het buitengebied niet aantast. De op te stellen regeling dient dit uitgangspunt te onderstrepen. Daarnaast dient de op te stellen regeling voldoende mogelijkheden te bieden voor bewoners in het buitengebied. In deze beleidsnota zijn onder meer mogelijkheden opgenomen voor (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Daarbij moet duidelijk zijn dat woningen die gerealiseerd zijn ten behoeve van de functie wonen, ook al zijn ze onder één van de boerderijtypen te scharen, niet in aanmerking komen voor de mogelijkheden opgenomen voor (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. In de volgende vier subparagrafen wordt het beleid voor wonen in het buitengebied uiteengezet. Indien blijkt dat een plan in meer dan één subparagraaf is opgenomen, dan geldt als uitgangspunt dat dat niet mag leiden tot cumulatie van maatregelen. Dit ter voorkoming van aantasting van het karakter van het buitengebied.
3.3.1
(Bedrijfs)woningen
Omvang (bedrijfs)woningen De provincie Drenthe heeft in het POPII een ruimtelijk kader aangegeven voor wonen in het buitengebied (maximale bebouwingsoppervlakte 250 m²). De gemeenten dienen dit ruimtelijk kader zelf in te vullen. Planologisch gezien is het wenselijk om een onderscheid aan te brengen tussen de maximale oppervlakte hoofd- en bijgebouwen. Door limitering van de maximale oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen blijft het kleinschalige karakter van wonen gehandhaafd. Ten behoud van de agrarische verschijningsvorm en daarmee het karakter van het buitengebied dient het kleinschalige karakter van bebouwing bewaard te blijven. Daarom bedraagt de maximale oppervlakte voor (bedrijfs)woningen 150 m². Bij een grotere oppervlakte dan 150 m² voor een woning neemt de aantrekkelijkheid voor het realiseren van dubbele bewoning van woningen toe, hetgeen in strijd is met het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid om geen extra woningen in het buitengebied te realiseren. De huidige bestemmingsplannen buitengebied Norg, Peize, Roden hebben als uitgangspunt dat de maximale oppervlakte voor hoofd- en bijgebouwen 200 m² bedraagt. De praktijk heeft echter uitgewezen dat de bedoelde 200 m² voor hoofd- én bijgebouwen, gebruikt wordt voor alleen het hoofdgebouw. Dit leidde ertoe dat na de realisatie van een hoofdgebouw met een oppervlakte van 200 m² de behoefte bleef om een bijgebouw te kunnen realiseren. Het realiseren van hoofdgebouwen met een omvang van 200 m² was echter niet in overeenstemming met de streekplannen zoals die golden bij het vaststellen van de bestemmingsplannen buitengebieden. In die streekplannen was een maximaal oppervlak opgenomen voor woningen van 100 m² of 450 m³. Daarnaast mocht de gezamenlijke
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
13/26
oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedragen dan 100 m². Geconcludeerd moet worden dat het opnemen van een gezamenlijke oppervlakte de gemeentelijke en provinciale beleidsuitgangspunten voor wonen in het buitengebied geen recht doet. Voorgesteld wordt om de plansystematiek in overeenstemming te brengen met de beleidsuitgangspunten voor wonen in het buitengebied. In de huidige bestemmingsplannen voor het buitengebied is bepaald dat de maximale oppervlakte voor hoofd- en bijgebouwen 200 m² bedraagt. Opgenomen is dat bij woningen met een omvang van respectievelijk 140 en 150 m², indien geen bijgebouw aanwezig is, een bijgebouw van 60 respectievelijk 50 m² acceptabel wordt geacht. De voorstelde regeling voor de maximale omvang van 150 m² voor woningen in het buitengebied sluit aan op de huidige regeling voor woningen in het buitengebied. Een woning met een oppervlakte van 150 m² biedt mogelijkheden, die ruimschoots voldoen aan de huidige maatschappelijke maatstaven. Deze oppervlaktemaat in combinatie met een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 9 meter levert een inhoud op van circa 1000 m³. Landelijk gezien (500-750 m³) is dit een zeer ruime inhoudsmaat voor woningen in het buitengebied. Gehele vernieuwing (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen In de gemeente Noordenveld bevinden zich vele cultuurhistorisch waardevolle agrarische boerderijen die van belang zijn om te behouden. Binnen de gemeente Noordenveld zijn vier typen boerderijen te onderscheiden die cultuurhistorische en/of architectonische betekenis hebben, namelijk Hallehuis-type, Kop-romp-type, Kop-hals-romptype en Krimpentype. In de bijlage is door middel van foto’s aangegeven om welke typen het gaat. Ten behoud van de uiterlijke verschijningsvorm van boerderijen is het toegestaan boerderijen die vallen onder de hiervoor vier genoemde boerderijtypen geheel te vernieuwen. Gehele vernieuwing is alleen mogelijk indien in de bestaande hoofdvorm herbouwd wordt. Hiermee wordt beoogd boerderijen in hun oorspronkelijke vorm te bewaren. Daarnaast biedt dit mogelijkheden voor burgers met zeer ruime woonwensen. Indien gekozen wordt voor een andere hoofdvorm dan geldt het maximale oppervlak van 150 m² voor woningen in het buitengebied. Deze voorwaarden zijn hoofdzakelijk bedoeld om vernietiging van de uiterlijke verschijningsvorm van boerderijen tegen te gaan. Bouwhoogte / afstand tot de perceelsgrens In alle geldende bestemmingsplannen buitengebied geldt voor woningen een bouwhoogte van 8 meter en een goothoogte van 3,5 meter. In deze voorgestelde nieuwe regeling is een verhoging van de maximale bouwhoogte naar 9 meter opgenomen. In deze verhoging is rekening gehouden met de nieuwe bouwtechnische eisen in het bouwbesluit om onder meer hogere plafonds te kunnen realiseren. Om de karakteristieke bouw van hoofdgebouwen met kap in het buitengebied te behouden en voldoende bouwmogelijkheden te kunnen garanderen, zijn naast een maximale goot- en bouwhoogte ook dakhellingseisen opgenomen (helling dak minimaal 30 graden en maximaal 60 graden). Uitgangspunt in deze regeling is geconcentreerde bebouwing in het buitengebied, dit ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en voldoende openheid. Om dit te bereiken zijn de volgende voorwaarden opgenomen. Voor woningen in het buitengebied geldt dat de minimale afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens 5 meter dient te bedragen. De diepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
3.3.2
14/26
Aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Omvang aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde Het voorstel is om bij burgerwoningen in het buitengebied maximaal 100 m² aan aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde toe te staan. Deze oppervlakte biedt samen met de huidige wetgeving voldoende ruimte om ook nevenactiviteiten uit te oefenen in het buitengebied. Anders dan bij de geldende bestemmingsplannen in het buitengebied is bij deze oppervlakte maat bewust gekozen geen onderverdeling te maken voor hobbymatige agrarische nevenactiviteiten. Alle burgers krijgen daarmee dezelfde mogelijkheden. Een bouwwerk staat immers langer dan het gebruik van het bouwwerk. Een bouwwerk dat is geplaatst ten behoeve van agrarische nevenactiviteiten hoeft door de volgende gebruiker niet in gebruik te worden genomen voor agrarische nevenactiviteiten. Maar de volgende gebruiker profiteert wel van de reeds gerealiseerde ruimere oppervlakte. Bouwhoogte In deze voorgestelde nieuwe regeling is de maximale goothoogte voor aan- en bijgebouwen op 3,5 meter gesteld en is aangepast overeenkomstig de goothoogte behorende bij de hoofdgebouwen. Dit met name om een eenduidige, doorlopende gootlijn bij aan- en uitbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken. De maximale bouwhoogte van 6 meter blijft gelden. Deze bouwhoogte biedt voldoende mogelijkheden bij de functie wonen en doet daarmee recht aan de kleinschaligheid van wonen in het buitengebied. Aan- en bijgebouwen hoeven niet met kap gebouwd te worden en kunnen plat afgedekt worden, zoals nu ook het geval is. Uiteraard is binnen de gegeven maatsystematiek van maximale goot- en bouwhoogte wel een kap mogelijk. Indien een kap wordt toegepast gelden dezelfde dakhellingseisen als bij het hoofdgebouw (helling dak minimaal 30 graden en maximaal 60 graden). Uitgangspunt in deze regeling is geconcentreerde bebouwing in het buitengebied, dit ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en voldoende openheid. Om dit te bereiken zijn de volgende voorwaarden ten aanzien van aan- en bijgebouwen opgenomen. Voor aan- en bijgebouwen bij hoofdgebouwen in het buitengebied geldt dat de minimale afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens 3 meter dient te bedragen. Daarnaast mogen aan-, bijgebouwen uitsluitend 3 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende woning worden gebouwd. Saneringsregeling bijgebouwen De saneringsregeling heeft ten doel de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te behouden en verder te ontwikkelen. De saneringsregeling is van toepassing op bestaande bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied. De saneringsregeling, zoals uitgewerkt in paragraaf 5.2, is opgesteld om afbraak van oude bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 100 m² te stimuleren. Deze regeling bewerkstelligt dat verstening in het buitengebied teruggebracht wordt. Voorwaarde voor toepassing van de saneringsregeling is dat de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing verbetert. De landschappelijke inpassing dient door middel van een beplantingsplan te worden onderbouwd. Het beplantingsplan bevat de uitgangspunten van het ‘Landschapsbeleidsplan Noordenveld’.
3.3.3 Splitsing van (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in twee woningen In de gemeente Noordenveld bevinden zich vele cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die van belang zijn om te behouden. Binnen de gemeente Noordenveld zijn vier typen
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
15/26
boerderijen te onderscheiden die cultuurhistorische en/of architectonische betekenis hebben, namelijk Hallehuis-type, Kop-romp-type, Kop-hals-romp-type en Krimpentype. In de bijlage is door middel van foto’s aangegeven om welke typen het gaat. Het algemene gemeentelijke beleid voor het buitengebied is dat het aantal woningen niet mag toenemen. Echter ten behoud van de agrarische verschijningsvorm en daarmee het karakter van het buitengebied is het in beginsel toegestaan om (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen in twee woningen te splitsen. Het splitsen in twee woningen mag niet leiden tot verdere verstening van het buitengebied. Het is dan ook niet mogelijk om na toekenning van twee woningen ten behoud van de agrarische verschijningsvorm in de toekomst ter vervanging twee zelfstandige woningen te realiseren. Er dient sprake te blijven van één hoofdgebouw, waarin zich twee woningen bevinden. Deze regeling geldt niet voor bijgebouwen, bewoning van bijgebouwen is dan ook niet mogelijk. Splitsing van historisch waardevolle boerderijen in meer dan twee woningen is niet toegestaan. Het is daarbij vaak niet mogelijk om de oorspronkelijke karakteristiek van de boerderij op een goede manier te behouden. Daarnaast zal de verstening bij meer dan twee wooneenheden onevenredig toe kunnen nemen, als gevolg van vergunningvrij bouwen. De uitstraling van het gesplitste hoofdgebouw in twee woningen mag geen afbreuk doen aan het landschappelijke en agrarische karakter van de omgeving. Belangrijkste aandachtspunten zijn: er mogen niet allerlei bijgebouwen ontstaan, meervoudige bewoning mag niet leiden tot het ontstaan van extra in- en uitritten. Een mogelijke voorwaarde is het opknappen van bestaande bijgebouwen zodat het niet nodig is om nieuwe bebouwing op te richten. Bij het vernieuwen van de bijgebouwen is ook hierbij de saneringsregeling van toepassing. Praktisch gesproken dienen de bewoners de bestaande bijgebouwen dus te verdelen, om te voorkomen dat naderhand onnodig bijgebouwen worden bijgebouwd. Splitsing van een voormalig agrarisch hoofdgebouw, inclusief aan- of ingebouwde bedrijfswoning, is alleen mogelijk als de bestaande inhoud ten minste 1000 m³ bedraagt. Deze minimale inhoudsmaat dient te voorkomen dat een kleine voormalig agrarisch hoofdgebouw, inclusief aan- of ingebouwde bedrijfswoning, in twee kleine woningen gesplitst wordt. Om een evenredige verdeling van woonruimte te bewerkstelligen dient elke nieuwe wooneenheid een inhoud te hebben van minimaal 500 m³. Bij splitsing wordt uitgegaan van een eerlijke verdeling van de bijgebouwen. Op een later moment mag het splitsen niet leiden tot extra bouw van bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat naderhand nieuwe bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd, terwijl daar absoluut geen noodzaak voor bestaat. Indien geen bijgebouwen aanwezig zijn geldt dat maximaal 100 m² aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde per hoofdgebouw mogen worden gerealiseerd. Om de rechten van de bewoners voor beide woningen veilig te stellen is bepaald dat per woning maximaal 50 m² aan en bouwwerken geen gebouwen zijnde gerealiseerd mogen worden. Daarbij geldt tevens dat het maximaal bebouwd oppervlak voor wonen 250 m² bedraagt. Op voorhand staat niet vast of daadwerkelijk meegewerkt gaat worden. Een nadere afweging zal moeten worden gemaakt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat bepaalde voormalige agrarische hoofdbebouwing zich niet leent voor splitsing. Tevens valt te denken aan voormalige agrarische hoofdbebouwing die in de directe nabijheid van een (agrarisch) bedrijf zijn gelegen. De bedrijfsvoering van een nabijgelegen (agrarisch) bedrijf mag geen beperkingen ondervinden door realisatie van twee wooneenheden in voormalige agrarische hoofdbebouwing. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan afstandsnormen die gelden voor mestplaten. Voorkomen moet worden dat als gevolg van het toestaan van dubbele bewoning in een voormalige agrarisch hoofdbebouwing, de mestplaat van een naastgelegen agrarisch bedrijf verschoven moet worden.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
3.3.4
16/26
Bewoning van inpandig voormalige bedrijfsgedeelte
Zowel burgers als agrariërs in het buitengebied die in karakteristieke boerderijen wonen hebben vaak de behoefte om het woongedeelte van de boerderij te vergroten. Vaak is de oorspronkelijke functie van de deel van dergelijke woningen verloren gegaan. Voor burgers omdat agrarische activiteiten gestopt zijn en voor agrariërs omdat de agrarische activiteiten zijn ondergebracht in bedrijfsgebouwen die daarvoor meer geschikt zijn. Om de karakteristieke boerderijen te behouden is het mogelijk de deel bij de woningen te betrekken. Dit betekent dat er een woning kan ontstaan die groter is dan de maximale oppervlakte van 150 m² voor woningen in het buitengebied. Dit kan echter alleen wanneer de hoofdvorm gehandhaafd blijft. Gehele vernieuwing is alleen mogelijk indien in de bestaande hoofdvorm herbouwd wordt (paragraaf 3.3.1). Indien gekozen wordt voor een andere hoofdvorm dan geldt het maximale oppervlak van 150 m² voor woningen in het buitengebied. Deze voorwaarden zijn hoofdzakelijk bedoeld om vernietiging van de uiterlijke verschijningsvorm van boerderijen tegen te gaan. En tevens om te voorkomen dat bij herbouw kolossale woningen zonder enige relatie met het buitengebied ontstaan.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
4.
17/26
Conclusies
In voorgaande hoofdstukken is het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven ten aanzien van de functie wonen in het buitengebied. Het behouden en versterken van culturele en natuurlijke waarden van landschappen is belangrijk. De cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke onderlegger van de beeldkwaliteit van Drenthe. Behoud en herstel van historische waarden en het behoud van de eigen Drentse samenleving is belangrijk. Nieuwe of veranderende functies zullen een plek moeten krijgen in het bestaande landschap. Een belangrijke doelstelling daarbij is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied. Behoud van identiteit van het buitengebied dient voorop te staan. In het Landschapsbeleidsplan Noordenveld is het wensbeeld uitgedragen de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen en de identiteit van het landschap te versterken en te herstellen. De functie wonen in het buitengebied dient niet alleen de kleinschaligheid van wonen te benadrukken, maar dient tevens voldoende mogelijkheden te bieden voor de bewoners in het buitengebied. Het geformuleerde gemeentelijk ruimtelijk beleid ten aanzien van wonen in het buitengebied heeft invulling gegeven aan de doelstelling om landschappelijke kwaliteiten te behouden en te herstellen en de identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld te versterken.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
5.
Beleidsregels
5.1
Algemeen
18/26
Dit hoofdstuk is een uitwerking van de genoemde beleidsuitgangspunten in de vorige hoofdstukken. Het in dit hoofdstuk geformuleerde toetsingskader dient meerdere doelen. Allereerst vormt het de basis voor het opstellen van gemeentelijk beleid, waardoor helderheid wordt verkregen over wat wel en niet is toegestaan of waar een vergunning of vrijstelling voor verleend kan worden. Door het vaststellen van een toetsingskader ontstaat er voor bestuurders, ambtenaren en voor burgers duidelijkheid over de te hanteren regels ten aanzien van wonen in het buitengebied. Voorts ontstaat er een toetsingskader voor de gemeente die als basis kan dienen bij (partiële) herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen van bestemmingsplannen. Op dit moment wordt het algemeen vrijstellingenbeleid, zoals dat vorig jaar in het College is besproken, uitgewerkt. Als dit algemeen vrijstellingenbeleid wordt vastgesteld door het College en de gemeenteraad zal de onderhavige beleidsnota gaan fungeren als een specifieke beleidsnota die aanvullend werkt ten opzichte van het algemeen vrijstellingenbeleid. Het algemeen vrijstellingenbeleid voorziet er namelijk in dat in specifieke beleidsnota’s voor specifieke terreinen daarop toegesneden beleidsregels worden opgesteld (in dit geval de beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’). Tot de vaststelling van het algemeen vrijstellingenbeleid geldt de onderhavige beleidsnota als zelfstandig afwegingskader. Uiteraard zullen daarbij de uitgangspunten van het algemeen vrijstellingenbeleid in acht worden genomen. Het wonen in het buitengebied heeft betrekking op de plangebieden die vallen onder de geldende bestemmingsplannen buitengebied van de voormalige gemeenten Norg, Peize en Roden. Het in deze beleidsnota bedoelde wonen heeft zowel betrekking op bedrijfswoningen als op ‘burger’woningen.
5.2
Beleidsregels
In deze beleidsnota zijn onder meer mogelijkheden opgenomen voor (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Daarbij moet duidelijk zijn dat woningen die gerealiseerd zijn ten behoeve van de functie wonen, ook al zijn ze onder één van de boerderijtypen te scharen, niet in aanmerking komen voor de mogelijkheden opgenomen voor (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Hieronder wordt het beleid voor wonen in het buitengebied uiteengezet. Indien blijkt dat een plan in meer dan één van de onderstaande mogelijkheden is opgenomen, dan geldt als uitgangspunt dat dat niet mag leiden tot cumulatie van maatregelen. Dit ter voorkoming van aantasting van het karakter van het buitengebied. Begripsomschrijving Voor de bestaande begrippen is aangesloten bij de thans geldende bestemmingsplannen buitengebied Peize, Norg en Roden. Daar waar nieuwe begrippen zijn opgenomen is hier een begripsomschrijving weergegeven.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
19/26
Erf: Een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens. Algemene voorwaarden Tevens gelden de volgende twee algemene voorwaarden bij het toepassen van onderstaande mogelijkheden: • het maximaal gezamenlijk bebouwd oppervlak bedraagt 250 m² voor de functie wonen; • het aantal woningen mag niet vermeerderen. De uitbreiding of vernieuwing van een woning in het buitengebied In beginsel zal planologische medewerking worden verleend aan de uitbreiding of vernieuwing van een woning in het buitengebied mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m²; • de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 9 meter; • het hoofdgebouw moet worden voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30 en maximaal 60 graden dient te bedragen; • de uitbreiding van de bestaande dan wel de nieuwbouw dient plaats te vinden op het erf, in directe ruimtelijke relatie met de aanwezige bebouwing; • de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 meter; • de diepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter. Gehele vernieuwing van (voormalig) agrarische hoofdgebouwen ten behoud van de agrarische verschijningsvorm In beginsel zal planologische medewerking worden verleend aan gehele vernieuwing van (voormalig) agrarische hoofdgebouwen mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • het geheel vernieuwen van (voormalig) agrarische hoofdgebouwen met een grotere oppervlakte dan 150 m² heeft ten doel de agrarische verschijningsvorm van boerderijen te bewaren. De vier boerderijtypen die in de gemeente Noordenveld voorkomen komen in aanmerking voor het geheel vernieuwen. De voorkomende boerderijtypen zijn Hallehuis-type, Kop-romp-type, Kop-hals-romp-type en Krimpentype (zie toelichtende foto’s in de bijlage); • het geheel vernieuwen is alleen mogelijk als in de bestaande hoofdvorm herbouwd wordt; • indien gekozen wordt voor een andere hoofdvorm dan geldt het maximale oppervlak van 150 m² voor woningen in het buitengebied.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
20/26
Aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde In beginsel zal planologische medewerking worden verleend aan de realisatie, uitbreiding of vernieuwing van aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • de gezamenlijke oppervlakte van aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 100 m² per hoofdgebouw; • de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 3,5 en 6 meter; • de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter; • indien aan- en bijgebouwen worden voorzien van een kap, dient de helling minimaal 30 en maximaal 60 graden te bedragen; • de afstand van aan-, bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 meter; • aan-, bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weggekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden beschouwd. Saneringsregeling bijgebouwen Uitgangspunt is, dat op een perceel maximaal 100 m² aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij een hoofdgebouw aanwezig mag zijn. Uitzonderingen van bovenstaande uitgangspunt worden gemaakt indien het gaat om één van de volgende drie situaties: • in geval van een bestaande oppervlakte aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tussen de 100 en 200 m² mag per bouwperceel de bestaande oppervlakte teruggebouwd worden. De sanering wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven; • in geval van een bestaande oppervlakte aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tussen de 200 en 500 m², mag per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 200 m² plus 50% van de boven de 200 en 500 m² aanwezige oppervlakte. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven; • in geval van een bestaande oppervlakte aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde boven de 500 m², mag per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 200 m² plus 50% van het tussen de 200 en 500 m² aanwezige aantal vierkante meters, plus 20% van het boven de 500 m² aanwezige aantal vierkante meters. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven. Voorwaarde voor toepassing van de drie hiervoor genoemde situaties is dat de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing wordt verbeterd. De landschappelijke inpassing dient door middel van een beplantingsplan te worden onderbouwd. Het beplantingsplan bevat de uitgangspunten van het ‘Landschapsbeleidsplan Noordenveld’.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
21/26
Schematische weergave saneringsregeling
Aanwezige bestaande oppervlakte 100 m² - 200 m² 200 m² - 500 m²
> 500 m²
Herbouwmogelijkheid na toepassing saneringsregeling 100 % van de bestaande oppervlakte 0 m² - 200 m²: 100 % van de bestaande oppervlakte plus 200 m² - 500 m²: 50% van de bestaande oppervlakte 0 m² - 200 m²: 100 % van de bestaande oppervlakte plus 200 m² - 500 m² : 50% van de bestaande oppervlakte plus > 500 m²: 20% van de bestaande oppervlakte
Rekenvoorbeeld 1 Bestaande bebouwing 150 m². Herbouwmogelijkheid na toepassing saneringsregeling: 100% van 150 m² = 150 m². (Waarbij het volgende van toepassing is. De sanering wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven). Rekenvoorbeeld 2 Bestaande bebouwing 350 m². Herbouwmogelijkheid na toepassing saneringsregeling: 100% van 200 m² = 200 m², plus 50% van 150 m² = 75 m², totaal 275 m². (Waarbij het volgende van toepassing is. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven). Rekenvoorbeeld 3 Bestaande bebouwing 600 m². Herbouwmogelijkheid na toepassing saneringsregeling: 100% van 200 m² = 200 m², plus 50% van 300 m² = 150 m², plus 20% van 100 m² = 20 m² totaal 370 m². (Waarbij het volgende van toepassing is. De reductie wordt niet toegepast wanneer als karakteristiek aan te merken aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde niet in dezelfde vorm en omvang gehandhaafd zouden kunnen blijven).
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
22/26
Splitsing van (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderijen In beginsel zal planologische medewerking worden verleend aan splitsing van (vrijkomende) historisch waardevolle boerderijen mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • een (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderij komt in aanmerking voor splitsing in twee woningen indien het hoofdgebouw een inhoud heeft minimaal van 1000 m³. Daarnaast dienen de te splitsen wooneenheden elk een inhoud te hebben van minimaal 500 m³. Bestemmingsplantechnisch blijft de boerderij één hoofdgebouw waarin zich twee woningen bevinden; • de hoofdvorm van de (vrijkomende) historisch waardevolle boerderij moet worden gehandhaafd; • Per woning, onderdeel uitmakend van een waardevolle agrarische boerderij, mag maximaal 50 m² aan aan-, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gerealiseerd worden, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. Ook hier is bij vernieuwing van de bijgebouwen de saneringsregeling van toepassing; • Splitsing mag niet leiden tot het creëren van een extra in- en uitritten. Bewoning van inpandige voormalige bedrijfsgedeelte In beginsel zal planologische medewerking worden verleend aan bewoning van het inpandige voormalige bedrijfsgedeelte mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: • een (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderij komt in aanmerking voor bewoning van het inpandige voormalige bedrijfsgedeelte; • de hoofdvorm van de (vrijkomende) cultuurhistorisch waardevolle boerderij moet worden gehandhaafd.
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
Bijlage Karakteristieke boerderijen Hallehuis-type
23/26
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
Kop-romp-type
24/26
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
Kop-hals-romp-type
25/26
Beleidsnota ‘Wonen in het buitengebied’
Krimpentype
26/26
Bijlage 2 Uittreksel Welstandsnota
2008
W EL ST A N D SN O T A NOO RD EN VELD
Vastgesteld: 18 december 2008
Plannummer: 160.00.01.15.00
Roden/Assen
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
4
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
118 120 122 124 126
4.2 Woonwagencentra 4.3 Nieuwe landgoederen 4.4 Nieuwbouw/herbouw op bestaande erven 4.5 Reclame-uitingen
8 8 9
1.1 Redelijke eisen van welstand
1.2 Doel en uitgangspunten voor het welstandsbeleid
1.3 Inbedding in ruimtelijk beleid van de gemeente
138
Bijgebouwen en overkappingen
11
1.7 Het aan te leveren materiaal
166
Reclame
14 14
2.6 Schaal en maatverhouding
2.7 Materiaal, textuur, kleur en licht
los los los los los
Bijlage 2: Voorbeeldenboek loketcriteria Bijlage 3: Trots van Veenhuizen Kaart 1: welstandskaart (deel noord en zuid) Kaart 2: gebiedstypenkaart (deel noord en zuid) Kaart 3: welstandskaart deelgebieden
17 17 18 18 18 19 20
3.4 Ontginning
3.5 Het landschap en de dorpen
3.6 Gebiedsindeling en uitwerking
3.7 Elk gebied een eigen ‘ambitie’
3.8 De welstandsbeleidskaart van de gemeente Noordenveld
3.9 Leeswijzer
---- Inhoudsopgave welstandsgebieden ----
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
177
Bijlage 1: Begrippenlijst
16
3.3 Occupatie door de mens
175
16
3.2 Schets vd ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Noordenveld
Artikel B: overgangsbepaling
16
3.1 Toelichting
171
162
(Schotel)antennes
13
2.5 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
169
158
Zonnecollectoren en zonnepanelen
13
2.4 Betekenissen van vormen in sociaal- culturele context
7. Welstandscriteria bij (her)ontwikkelingsprojecten
154
Erfafscheidingen
12
2.3 Relatie tussen bouwwerk en omgeving
6. Excessenregeling
150
Kozijn- en gevelwijzigingen
12
2.2 Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
16
146
Dakramen
12
2.1 Toelichting
3. Gebiedsgerichte criteria
142
Dakkapellen
12
2. Algemene welstandscriteria
134
10
1.6 Gebruik van de welstandsnota en hardheidsclausule
133
Aan- en uitbouwen
10
1.5 Inhoud welstandsnota
5. Loketcriteria
10
1.4 De welstandsnota
117
4.1 Boerderijen
4. Welstandscriteria voor specifieke bouwwerken 8
22-115
1. Inleiding
---- Welstandsgebieden ----
7
Artikel A: Beleidsregels
INHOUDSOPGAVE
5
6
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
ARTIKEL A BELEIDSREGELS
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
7
dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in de gemeente Noordenveld. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt
de Woningwet, die samen met het onderzoek ‘Welstand op een nieuwe leest’ in september 1999 aan de Tweede Kamer is aangeboden en per 1 januari 2003 van kracht is geworden. Artikel 12 van de Woningwet is uitgebreid met een nieuw artikel 12 A, dat bepaalt dat de welstandsbeoordeling alleen nog maar kan worden gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria.
is met de ‘redelijke eisen van welstand’.
De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12 van de
Woningwet gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een
bouwwerk. Het bouwwerk moet zowel op zichzelf als ook in
zijn omgeving worden beoordeeld, waarbij ook verwachte
veranderingen van die omgeving een rol kunnen spelen.
Artikel 12 maakt duidelijk dat de welstandsbeoordeling
een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noordenveld.
aan artikel 12 A van de Woningwet. De ‘Welstandsnota Noordenveld’ is gebaseerd op de modelwelstandsnota uit de publicatie ‘Naar een gemeentelijke welstandsnota’ die
combinaties van bouwwerk en omgeving valt de welstands-
beoordeling onmogelijk te standaardiseren of te objective-
ren.
Federatie Welstand.
delijkheid rondom de welstandsbeoordeling. De meeste
8
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
en binnen welke kaders die beoordeling zich afspeelt. Dat
welke zaken een rol spelen bij de welstandsbeoordeling
zicht worden weggenomen als vooraf wordt aangegeven
bouwplannen hebben. Veel irritaties over het welstandstoe-
vroegtijdig duidelijk wordt gemaakt wat dat betekent als zij
bevorderen van de schoonheid van hun leefomgeving, mits
mensen willen best meewerken aan het in stand houden en
meester, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de
Toch vraagt de samenleving om meer openheid en dui-
in 2000 werd opgesteld in opdracht van de Rijksbouw-
Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid,
Met deze welstandsnota voldoet de gemeente Noordenveld
van de omgeving is vereist. Door de oneindige hoeveelheid
het vestigingsklimaat.
het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving
welstandstoezicht is dan ook een belangrijke doelstelling van
ning beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd
een complex gebeuren is, waarbij deskundigheid en kennis
opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid
Modernisering en vermaatschappelijking van het
Nog steeds wordt bij iedere aanvraag voor een bouwvergun-
Het welstandsbeleid van de gemeente Noordenveld is
van Noordenveld
inhoudelijk onderzoek en een maatschappelijke discussie.
Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen
dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren.
1.2 Doel en uitgangspunten voor het welstandsbeleid
zijn politieke keuzes, die moeten worden gebaseerd op een
INLEIDING
1.1 Redelijke eisen van welstand
1
HOOFDSTUK
relatie onderhoudt met de overige kaders van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De belangrijkste aspecten van het ruimtelijk beleid rakend aan de welstandsnota van de gemeente Noordenveld zijn verwoord in de volgende beleidsdocumenten.
tonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn
te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling
en de beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsge-
richte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristie-
ken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe
ging.
besproken wat goed ging, wat fout ging en waarom het fout
opgenomen, waarbij in de gemeenteraad kan worden
Bovendien wordt een jaarlijkse evaluatieronde in het beleid
nen die akkoord zijn en plannen die niet akkoord zijn.
mogelijk om een helder onderscheid te maken tussen plan-
en duidelijk. In principe is het voor de welstandscommissie
criteria en loketcriteria voor kleine bouwplannen concreet
standsnota is de uitwerking in gebiedsgerichte welstands-
zijn wellicht voor de burger nog abstract, maar in deze wel-
spelen. De uitgangspunten en algemene welstandscriteria
over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol
in de toekomst in een vroeg stadium worden geïnformeerd
zicht inrichten. Burgers, ondernemers en ontwerpers kunnen
te een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoe-
Door het opstellen van het welstandsbeleid wil de gemeen-
bewustere omgang met de gebouwde omgeving.
aanpak zal eveneens een bijdrage kunnen leveren aan een
dorpskernen hun specifieke identiteit behouden en worden in de nieuwe woongebieden moderne inrichtingsprincipes toegepast.
liteitsplan. Het betreft onder meer de gebieden Veenhuizen, het uitbreidingsplan de 5 Verloting en de Lange Streeken en de aandacht voor het Komplan van Roden.
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
kleuring van de welstandsnota.
9
De bovenstaande beleidsinzet is medebepalend voor de in-
kelijke behoeften. Op deze manier kunnen de historische
De gemeente hanteert voor enkele gebieden een beeldkwae
mogelijke zorgvuldigheid gestreefd naar lokale en plekafhan-
nen de reguliere programmering wordt wel met de grootst
Een specifiek beleid op dit punt is niet verwoord, maar bin-
Openbare ruimte, landschap en beeldende kunst
een gezamenlijke subsidieregeling (koppelsubsidie).
waarde. De gemeente en de provincie hanteren hiervoor
vordering van de instandhouding van de cultuurhistorische
in samenspraak met de provincie Drenthe en dienen ter be-
Beeldkwaliteitsplannen
afgestemd.
en met name de bouwvlakken en bouwmaten zijn hierop
extra aandacht voor de oude kernen. De bestemmingen
omgeving Esweg in Norg en de Brink in Roden) bestaat
Bij de cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen (zoals
maximale goot- en bouwhoogte.
De maatvoering is tenminste bepaald voor wat betreft de
provinciale monumentenlijst. Deze lijsten zijn samengesteld
besteedt verder aandacht aan panden (rietdakenlijst) en een
mingsplannen. Het gros van de bestemmingsplannen geeft maatvoeringen ten aanzien van de toelaatbare bouwwerken.
voor wat betreft de BRRM-gelden. Het monumentenbeleid
Noordenveld een zogenaamde rechtstreekse gemeente
op de rijksmonumentenlijst. Vanwege dit grote aantal is
veelheid monumentale panden. In totaal staan 197 panden
De gemeente Noordenveld beschikt over een grote hoe-
dorpsgezicht gestart.
de omringende omgeving is een procedure tot beschermd
van beschermd dorpsgezicht. Voor het dorp Veenhuizen en
Voor de dorpen Zuidvelde en Westervelde geldt de status
Monumentenbeleid
De gemeente Noordenveld beschikt over velerlei bestem-
Bestemmingsplannen
Het is van belang dat het welstandsbeleid een duidelijke
om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architec-
ontwikkelingen daarop voortbouwen. De gebiedsgerichte
1.3 Inbedding in ruimtelijk beleid gemeente
Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid
In de praktijk zal de welstandsnota niet als ‘leesboek’ worden gebruikt. Diegene die wil bouwen, zal in de praktijk eerst
wethouders en de welstandscommissie gebruiken bij het welstandsoordeel. Allereerst worden de algemene welstandscriteria beschreven die gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. Daarna worden de gebiedsgerichte welstandscriteria gegeven. Deze worden bij iedere welstandsbeoordeling gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk zich gedraagt in zijn omgeving. In de gemeente Noordenveld zijn 44 gebieden
opdracht tot het opstellen van een welstandsnota. Bij het
opstellen van de welstandsnota werd de landelijke model-
welstandsnota als uitgangspunt gebruikt. Het proces werd
intensief begeleid door een gemeentelijke werkgroep.
Na een aantal jaren werken met de welstandsnota is in
2006 besloten tot een actualisatie ervan. Nieuwe ontwikke-
lingen en verbeterpunten zijn hierin meegenomen.
nog iets bijzonders over dakkapellen wordt gezegd. Met deze informatie heeft de planindiener voldoende gegevens
centra, nieuwe landgoederen en reclame. Ook voor de nieuwbouw of herbouw op bestaande boerenerven zijn specifieke welstandscriteria vastgesteld. Vervolgens worden de welstandscriteria voor de ambtelijke toets van veel voorkomende kleine bouwplannen benoemd: aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen, dakramen, gevelwijzigingen, erfafscheidingen, zonnepanelen, schotelantennes en reclame. De welstandscriteria voor deze kleine bouwplannen zijn vrijwel objectief zodat een ambtelijke toets mogelijk is. Alleen als zo’n bouwplan sterk van de criteria afwijkt of als in een bijzondere situatie de criteria niet van toepassing kunnen zijn, wordt het plan aan de welstandscommissie voorgelegd. Speciaal voor gerealiseerde bouwwerken die niet ‘aan rede-
der meer aandacht worden geschonken aan de bevoegdhe-
den en verantwoordelijkheden van de gemeente en van de
welstandscommissie. Ook wordt daarbij aangegeven hoe de
samenstelling van de commissie is geregeld, op welke wijze
de openbaarheid wordt ingevuld, wat de betekenis van de
adviezen is en hoe bezwaar kan worden gemaakt etcetera.
De nota moet leesbaar, begrijpelijk en opwekkend zijn voor
verschillende ‘gebruikers’. Dit programma van eisen levert
een gelaagde nota op waarin welstandscriteria in allerlei
soorten en maten worden uitgewerkt.
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
is aangewezen en nagaan of er bij het betreffende gebied
gemeente Noordenveld zijn dat boerderijen, woonwagen-
gemeente haar bouwverordening aanpassen. Daarin zal on-
10
fende straat als geaccepteerd type kan worden beschouwd)
standscriteria gegeven voor specifieke bouwwerken. In de
aanzien van de juridische en procedurele aspecten zal de
lijke eisen van welstand voldoen’, is een excessenregeling
genaamde trendsetter (een dakkapel die voor de desbetref-
hebben gekregen. In het vierde hoofdstuk worden wel-
juridisch houdbare criteria en efficiënte procedures. Ten
afdeling Bouwen en Wonen vragen of er in de straat een zo-
kennisnemen van de betreffende welstandscriteria, bij de
wat toelaatbaar is. Voor een dakkapel bijvoorbeeld kan men
licht vergunningplichtige werken) duidelijk staat aangegeven
kleine bouwplannen (die behoren tot de vergunningsvrije en
Als uitgangspunt is gekozen dat voor de veel voorkomende
opbouw van deze welstandsnota.
is bij de gemeente bekend en heeft invloed gehad op de
gunningplichtige bouwplannen. De inhoud van deze AmvB
vergunningsvrije, licht vergunningplichtige en regulier ver-
opgesteld waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen
Woningwet is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB)
onderscheiden die elk een eigen set van welstandscriteria
De welstandsnota moet inhoudelijke kennis koppelen aan
kijken of zijn plan wel bouwvergunningplichtig is. Naast de
1.6 Gebruik van de welstandsnota en hardheidsclausule
bijlagen.
De nota wordt afgesloten met een overgangsbepaling en
kelingsprojecten.
het opstellen van welstandscriteria voor grotere (her-)ontwik-
In hoofdstuk 7 wordt tot slot de procedure gegeven voor
De welstandsnota geeft de criteria die burgemeester en
In november 2001 gaf de gemeente Noordenveld de
opgesteld (zie hoofdstuk 6).
1.5 Inhoud van de welstandsnota
1.4 De welstandsnota
- doorsneden en gevelaanzichten (minimaal schaal 1:100); - tekeningen van de principedetails die verband houden
niet waard zijn, uit de gemeente Noordenveld te weren. Dat is primair de bedoeling van het welstandstoezicht. Maar veel liever zien we in de gemeente Noordenveld bouwplannen
gemeente mogelijk om op te treden tegen die (vergunnings-
vrije) bouwwerken die overduidelijk aanstootgevend zijn.
bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria kan
mende kleine bouwplannen. Het zijn geen absolute maar
teria zijn minder ‘objectief’ dan de criteria voor veel voorko-
specifieke beeldbepalende bouwwerken. Deze welstandscri-
bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de
worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
welstandscriteria en, indien van toepassing, de criteria voor
betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van
afdeling Bouwen en Wonen. Indien nodig zal het bouwplan
kracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een
missie, afwijken van deze welstandscriteria. In de praktijk
liefst via de ontwerper) daarover in overleg treden met de
redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggings-
schriftelijk en gemotiveerd advies van de welstandscom-
Wil de planindiener een andere dakkapel dan kan hij (het
vergunningplichtige werken, gelden de gebiedsgerichte
zijn. Daarom kunnen burgemeester en wethouders, na een
Wonen.
veel voorkomende kleine bouwplannen en voor de regulier
maquettes. De leden van de welstandscommissie gaan indien
richte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend
mandatering aan een ambtenaar bij de afdeling Bouwen en
worden beargumenteerd. Daarbij geldt de stelregel: het is
In zo’n geval kan het zelfs voorkomen dat de gebiedsge-
bouwverordening van de gemeente is dit geregeld via een
Voor de bouwplannen die niet voorkomen in de lijst van
bouwkundige plannen, bestemmingsplannen en eventueel
bouwwerk in zijn omgeving.
len via een sneltoets aan het loket worden afgedaan. In de
met het uiterlijk van het bouwwerk;
als middel om na te denken over de schoonheid van het
de criteria voor kleine bouwplannen in de meeste geval-
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
noodzakelijk zelf ter plekke kijken.
11
beeld luchtfoto’s, een digitaal beeldregistratiesysteem, steden-
De plantoelichter zorgt voor aanvullende informatie, bijvoor-
schaal en massa te kunnen beoordelen.
quette van het bouwwerk en zijn omgeving vragen om de
Bij grote projecten kan de welstandscommissie een werkma-
omgeving.
- foto’s van de bestaande toestand van het bouwwerk en de
- kleurenschema’s en materiaallijst,
waarbij de welstandscriteria worden gebruikt als opstapje,
De licht vergunningplichtige werken zullen op basis van
- tekeningen van bestaande en nieuwe plattegronden;
schaal 1:1000);
een vangnet en dienen om bouwplannen die het aanzien
zogenaamde excessenregeling. Deze regeling maakt het de
missie kan zich een goed oordeel vormen als tenminste de
van het bouwplan en de planfilosofie. De welstandscom-
- situatietekening inclusief aansluitende terreinen (minimaal
of grote afwijkingen van de criteria.
kan worden voorkomen dat vergunningsvrije bouwwerken
volgende zaken worden aangeleverd:
welstandscommissie. Dit wordt zeker aanbevolen bij twijfel
digen van vergunningsvrije bouwwerken. Op deze wijze
tekeningen, foto’s etcetera) moet een goed beeld geven
De kwaliteit van het aangeleverde materiaal (plattegronden,
De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats
in een vroeg stadium al onderwerp van gesprek zijn met de
Deze informatie kan dus ook van nut zijn voor het vervaar-
exces. Met dit laatste wordt een relatie gelegd naar de
in het licht van het concrete bouwplan. Die interpretatie kan
eisen van welstand.
1.7 Het aan te leveren materiaal
aanstootgevend zijn en worden opgevat als een zogenaamd
relatieve welstandscriteria die ruimte laten voor interpretatie
om een dakkapel te realiseren die voldoet aan redelijke
dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaalculturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene uitgangspunten wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze uitgangspunten overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving
gingskracht en het vakmanschap van het architectonische
ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteits-
principes ( ).
De algemene uitgangspunten liggen (haast onzichtbaar)
ten grondslag aan elke planbeoordeling, omdat ze de basis
vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en
objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk zullen die
uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de
planbeoordeling.
of van de omgeving groter is.
samenhang en logica heeft.
den duur zijn omgeving negatief zal beïnvloeden.
de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en construc-
teit, een notitie over architectuurbeleid’ die hij schreef als Rijks
bouwmeester in 1985.
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en
ir Tj. Dijkstra en gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwali
12
uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk
1 Deze uitgangspunten zijn opgesteld in samenwerking met prof.
toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid
len. Het gebouw is een particulier object in een openbare
wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepa-
zowel de externe begrenzing van de gebouwen alsook de
ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen
deren en in bezit nemen van een deel van de algemene
gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk
is gemaakt, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen
maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het op
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzon-
of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen
relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het
(slaafs) is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria,
bruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de
bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke
stand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden ge-
welstand mag worden verwacht dat het een positieve
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van wel-
uitgangspunten.
Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van
2.2 Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene
objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan
In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de
2.3 Relatie tussen bouwwerk en omgeving
gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten
standscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n
deze paragraaf worden genoemd, richten zich op de zeg-
onderscheidt.
Dat betekent niet dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het
teruggegrepen op de algemene uitgangspunten. De wel-
De algemene uitgangspunten voor welstandscriteria die in
1
tie staan aan de wieg van iedere vorm.
wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden
ALGEMENE WELSTANDSCRITERIA
2.1 Toelichting
2
HOOFDSTUK
bracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
ters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels; transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang. In iedere bouwstijl wordt gebruikgemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die
gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omge-
ving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omge-
ving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen
en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat, is dat het
gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de
omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeu-
ren, kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijk-
heid verschaffen.
detailleringen uit het verleden.
en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waarge-
vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
verwarrend of saai als de regels van de architectonische
tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk
verhaspeld of ongeïnspireerd worden gebruikt, wordt een
dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en
mentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar
verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monu-
maatschappelijke realiteit.
om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten
Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het
ten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande
regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft
waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informa-
worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd.
zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concep-
authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan
naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd
stand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties
Voor de vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde
maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde
onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van wel-
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
13
kelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven.
simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prik-
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in
bevattelijk beeld.
tie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een
vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare
de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men
in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor
mag worden gesteld, is dat er structuur wordt aangebracht
Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent
context
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw
bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
2.4 Betekenissen van vormen in de sociaalculturele
welstand mag worden verwacht dat er structuur is aange-
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van
2.5 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij
van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe
ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant
omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is
los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilas-
eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een
nomen, krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij,
context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast, kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een
voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom
helderheid en complexiteit als complementaire begrippen
ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexi-
teit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de ste-
denbouwkundige eisen en het programma van eisen voor
het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge
belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk
aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
omgeving waarin dat is geplaatst.
welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend
en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave.
Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen
grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en onge-
het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel losstaan van het ontwerp en daarin geen onder-
belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk
één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen
van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust
de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de
maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer,
evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere,
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht:
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot
14
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt
meling losstaande kleine bouwwerken.
loofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verza-
welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de
toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. 2.7 Materiaal, textuur, kleur en licht
zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van
stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt
zichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren
2.6 Schaal en maatverhoudingen
aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten op-
valt nauwelijks vast te stellen.
Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de
staat.
aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg
van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de
aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik
gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft
het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het
toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van
grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan
steunende functie hebben maar slechts worden gekozen op
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
15
Fields ontwikkeld. Dit waren vierkante omwalde akkers van zo’n 15-40 are groot, die een gebied van tientallen hectaren
grote hoeveelheden zand verplaatst, waardoor het Drents plateau met een laag van 1 à 2 m dekzand werd bedekt. Tevens ontstonden in deze periode de zogenaamde pingo’s,
welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het
ontwerp moeten worden gebruikt.
(landbouw), brink, beekdalen die als hooi- en weilanden werden gebruikt, de (Marke)bossen en de heidevelden wordt hier als bekend verondersteld. Zij heeft een zeer grote invloed gehad op het huidige landschapsbeeld. Verschillen in de ondergrond hebben in een aantal gebieden geleid tot een enigszins afwijkende ontwikkeling. Het betreft die delen van het Drents Plateau waar potklei
ming. Deze vond zowel plaats op het plateau als in de (uitgeschuurde) beekdalen en de delen van de gemeente Noordenveld die niet tot het Drents plateau behoren (het gebied ten noorden van Leutingewolde en Roderwolde). Door de aanwezigheid van het eerder genoemde keileem (wat slecht waterdoorlatend is) ontstonden er in de lagere delen hoogveen (Fochtelooërveen en Bunnerveen). In het noorden van de gemeente ontstond daarentegen laagveen, waarover later door de zee een kleidek is afgezet (het zee-
delen van Groningen en Friesland. Het plateau was aanvan-
kelijk bedekt met grovere zanden. Tijdens de tweede ijstijd
werd in de geulen en laagten van deze zandgronden door
smeltwater van de noordelijk gelegen ijsvlakten zware vette
klei afgezet. Deze potklei treft men nu nog aan in de omge-
ving van Roden tot vlak onder het oppervlak (binnen 1,25m
diepte). Later is er (in de voorlaatste ijstijd) door het ijs een
zogenaamde grondmorene van wisselende dikte afgezet.
Deze laag is bekender onder de naam kei-leem, omdat het
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
volle ontplooiing. Dit systeem/patroon van bolle essen
en werden de omstandigheden gunstig voor veenvor-
van het Drents plateau. Dit keileemplateau omvat ook grote
16
In de periode van 1500 tot 1800 kwam de escultuur tot
In het huidige tijdvak (het Holoceen) werd het warmer
Tynaarlo.
Noordseveld, maar dit ligt grotendeels in de gemeente
Terheijl, Peize en Een. Het mooiste voorbeeld is echter het
De gemeente Noordenveld ligt op het noordelijke deel
Noordenveld)
(bijvoorbeeld het Esmeer bij Huis ter Heide).
voor Christus werd het systeem van de zogenaamde Celtic
dekzanden en veen. In deze periode werden door de wind
om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen en
gevulde laagte die is omgeven door een ringvormige wal
om de Drentse zandgronden in te richten. Omstreeks 600
uitschuurde. Daarna zijn ze weer deels opgevuld door
criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’
(deze schets is grotendeels ontleend aan de structuurvisie
4.500 jaar geleden en het jaar 1500 is de mens begonnen
oppervlakkig kon afstromen en daardoor de beekdalen
zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze
meente Noordenveld
hiertoe vier tijdsperioden aan te geven. In de periode tussen
verbreed toen het water (door de bevroren status) alleen
architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit
omvatten. Deze complexen kwamen voor bij Westervelde,
invloed gehad op de opbouw van het landschap. Er zijn
insneden. Deze beekdalen werden later (in de laatste ijstijd)
seerd op de identiteit van de gemeente Noordenveld en het
die in het landschap zijn te herkennen als een met water
In latere tijden heeft de occupatie door de mens ook veel
systeem van sterk vertakte beekjes die zich in het keileem
tuur van de gemeente Noordenveld. Deze criteria zijn geba-
3.2 Schets van de ruimtelijke ontwikkeling van de ge-
3.3 Occupatie door de mens
verschillende richtingen een uitweg en zo ontstond een
nen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke struc-
afneemt.
Bij het afsmelten van het landijs zocht het water zich in
worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplan-
de dikte van de veen- als de kleilaag naar het zuiden toe
bereiken). In het algemeen kan worden gesteld dat zowel
keien en rotsblokken voorkomen.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsge-
richte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria
water kon in de middeleeuwen de kop van Noord-Drenthe
fijngewreven materiaal is waarin naast leem ook zand, grind,
GEBIEDSGERICHTE WELSTANDSCRITERIA
3.1 Toelichting
3
HOOFDSTUK
sterk werden geaccentueerd door lanen en boscomplexen.
strakke verkaveling van het Klunderveen en bij Norg van het
van plaggen ontstonden in de verschillende perioden ook zandverstuivingen, zoals de Zuursche Duinen, de Noorderen Zuiderduinen (bij Steenbergen), de Oosterduinen bij Norg en de Langelooërduinen. Vanaf 1800 werd begonnen met het bebossen van deze stuifzanden. Dit is doorgegaan tot in de twintigste eeuw.
ontgonnen vanaf de wegdorpen op de rand van het Drents
Plateau en vanaf de as Peize-Peizerwolde. Dit gebeurde vaak
in een opstrekkende richting naar het Peizer- en Eelderdiep.
De landgoederen die in deze periode zijn gesticht, zoals bij
Terheijl, geven een ander verschil in de ontstaansgeschiede-
nis weer.
jonge heide- of veldontginningen gebruikt. Het leidde tot een vergaande verandering van het landschap: vergroting van kleine percelen, optimalisering van de ontsluiting, betere ontwatering, kanalisering van beeklopen, opruimen van houtwallen en verharding van zandwegen. Ook de typische es- en brinkdorpenkarakteristiek van vele dorpen onderging een verandering door de uitbreiding van deze dorpen.
In de periode 1800-1900 begonnen de grote veranderin-
gen in het esdorpenlandschap te voorschijn te komen. Vanaf
begin 1800 werd begonnen met de ontginning van de
woeste gronden. Eerst betrof het de hoogveencomplexen.
Later werden ook de heidevelden in cultuur gebracht. Dit
was tevens het einde van de escultuur als landbouwsysteem.
Waar het hoogveen was verwijderd, ontstonden nieuwe 3.5 Het landschap en de dorpen
Het landschap is voor een belangrijk deel het resultaat van menselijk ingrijpen in de natuur. Het Drentse cultuurlandschap in de gemeente Noordenveld is op veel plekken het zichtbare bewijs van eeuwen ingrijpen waarin menselijke mogelijkheden en inventiviteit in balans waren met natuurlijke omstandigheden en zo een wederzijdse bestaansbasis vormden. De daarin gelegen dorpen zijn daarvan een bewijs. In de dorpen is door de eeuwen heen een proces van
ontginning van Amerika, Eenerveld en Veenhuizen. Van deze
is het gebied Oost-Indië een opvallende. Deze ontginning
heeft duidelijk een oost-westrichting met tamelijk smalle
strookvormige wijken en elzensingels op de perceelsschei-
dingen. Veenhuizen (en het bijbehorende Fochteloërveen)
is een apart verhaal doordat het in 1822 werd aangekocht
door de Maatschappij van Weldadigheid. Het deel ten noor-
den van de Kolonievaart werd uiterst regelmatig, rechthoekig
ingedeeld. Deze regelmatige blokverkaveling is gebaseerd op
landbouwgebieden zoals het Steenbergerveld, Oost-Indië, de
gronden in cultuur gebracht. Hiervoor wordt vaak de term
3.4 Ontginning
In de periode van 1900 tot heden is de rest van de woeste
Door de eerdergenoemde overbeweiding en het afsteken
bevindt zich een laagveengebied. Dit laagveengebied is
Noordseveld herkenbaar. Ten noorden van Roden en Peize
een rechthoekig stelsel van wijkensloten en wegen, welke
in de ondergrond aanwezig is. Bij Peize is bijvoorbeeld de
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
17
stand ingedeeld naar welstandsvrij, regulier en bijzonder (waaronder de benadering voor beschermde dorpsgezich-
achtergrond geraakt.
treffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de massa, de opbouw en de detaillering.
wonen en werken een doel is voor de verdere ruimtelijke
ontwikkeling. Dit kan worden opgevat als een uitdaging voor
Het vaststellen van de ambitie ten aanzien van het wel-
ontwikkelingen gaan daarbij een nieuwe alliantie aan.
wel de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. Deze waarden worden onder meer beschermd door een
denbouwkundige of landschappelijke omgeving en een
typering van de bouwwerken
vergunningplicht vallen.
tectonische werken.
18
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
- De aanvullende beleidsinstrumenten die de gemeente
wenselijk wordt geacht en de gemeente naast het wel-
gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit
- Het bijzondere welstandsgebied. Het gaat hier om de
gebied op grond van de belevingswaarde en eventuele
bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige of archi-
vergunningsvrij zijn, in deze gebieden onder de lichte
gewenste ontwikkelingen en de waardering voor het
bestemmingsplan en doordat dat bouwwerken die elders
onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan
wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de ste-
- Een samenvatting van het beleid, de te verwachten en/of
algemeen belang geacht wegens de schoonheid, de
- Een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht
om de oude dorpskernen en gebieden waar een bijzon-
de aanduiding van bijzonder welstandsgebied. Het gaat hier
Het huidige beleidskader rechtvaardigt voor 20 gebieden
beschermd dorpsgezicht gestart.
en het omringende gebied een procedure tot aanwijzing als
Zuidvelde en Westervelde. Daarnaast is voor Veenhuizen
wezen beschermde dorpsgezichten. Het betreft de dorpen
De gemeente Noordenveld heeft twee door het Rijk aange-
Noordenveld
3.8 De welstandsbeleidskaart van de gemeente
de gemeenteraad, overbodig maakt.
- Door het Rijk aangewezen beschermde (stads- of) dorps-
beoordelingskader opgesteld, waarin steeds de volgende
gezichten. Deze aangewezen gezichten worden van
ter van het gebied een welstandstoets, naar de mening van
onderdelen aan de orde komen.
lijke kwaliteit zijn ingebouwd, of omdat het ruimtelijk karak-
in de planbegeleiding al voldoende garanties voor ruimte-
kunnen verschillende redenen zijn: bijvoorbeeld omdat er
In theorie zijn vier welstandsambities opgesteld:
bepalende factoren.
te maken naar ruimtelijk en functioneel samenhangende
standsgebieden te onderscheiden. Voor elk gebied is een
kwaliteitsbeleid en de verwachtte ontwikkelingen zijn daarbij
Op grond van deze ontwikkelingsschets is een indeling
welstandstoezicht niet van toepassing verklaard. Hiervoor
- Het welstandsvrije gebied. In deze gebieden wordt het
handhaven van de basiskwaliteit.
In deze gebieden is het welstandstoezicht gericht op het
aanvullende eisen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit.
te veel problemen verdragen. De gemeente stelt hier geen
ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al
afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en
- Het reguliere welstandsgebied. Deze gebieden kunnen
versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.
moet het welstandstoezicht een bijdrage leveren aan het
(of dit in de nabije toekomst zal doen). In deze gebieden
standstoezicht ook aanvullende beleidsinstrumenten inzet
gebiedsdelen. Er zijn in de gemeente Noordenveld 44 wel-
leid. De kwaliteit van de gebieden, het gevoerde ruimtelijk
3.6 Gebiedsindeling en uitwerking
standsbeleid is een cruciaal element van het welstandsbe-
3.7 Elk gebied een eigen ‘ambitie’
het bestaande gebied uitgangspunt is. Identiteit en nieuwe
stedenbouw en architectuur tot meer creativiteit waarin
- De welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria be-
De structuurvisie stelt dat het behoud van kwaliteit voor
ten).
- De voor het gebied geldende ambitie ten aanzien de wel-
de traditionele samenhang met het landschap wat naar de
inzet in het gebied.
laatste eeuw zijn de ontwikkelingen zeer snel gegaan en is
bouwen, verbouwen en uitbreiden op gang gekomen. De
teerd in het landschap van de jonge veldontginningen. Deze bebouwing is van een nog recentere datum en staat meer verspreid in het landschap. Als vierde deelgebied kan Veenhuizen worden onderscheiden. Het door de Maatschappij van Weldadigheid in cultuur
waarin een gebiedsomschrijving, relevant beleid en welstandsambities kenbaar worden gemaakt. Daarnaast zijn welstandscriteria opgesteld. De welstandsambities variëren tussen een bijzonder of een reguler welstandsregime. Los daarvan staan nog de beschermde dorpsgezichten. In sommige welstandsgebieden is een combinatie van zowel een regulier als een bijzonder regime. In dat geval zijn bij de welstandscriteria de aanvullende criteria voor het bijzondere regime in een apart kader geplaatst. Dit zijn dus extra criteria die alleen voor het bijzondere regime van toepassing zijn. Om het onderscheid tussen
vanwege de kleinschaligheid).
Het vigerend beleid zoals dat in het bestemmingsplan is
verwoord, is gericht op een sterker accent op deze oude
dorpskernen door onder meer het toepassen van een rooi-
lijnaanduiding. Voor een aantal van deze kernen geldt bo-
vendien de aanduiding van cultuurhistorische kern conform
het Provinciaal Omgevingsplan.
Daarnaast geldt de aanduiding van bijzonder welstandsgeied
ook voor het buitengebied vanwege de bijzondere ruimte-
lijke kwaliteiten.
met bebouwing van recenter datum.
de nota als op de welstandskaarten terugkomt. Reguliere welstandsgebieden hebben een groene kleurstelling. Een apart geval is het buitengebied. Binnen het gemeentelijk grondgebied kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden. Elk van deze landschappen heeft zijn eigen karakteristiek, wat ook weer een weerslag heeft op het bebouwingsbeeld. In zijn algemeenheid kan ten aanzien van de bebouwingskarakteristiek een vierdeling worden aangebracht in de landschappen. De oudste bewoning vindt plaats op de hogere zandruggen
Het aanwijzen van welstandsvrije gebieden wordt voor de
gemeente Noordenveld niet wenselijk geacht.
Het overzicht op de volgende pagina geeft aan welke gebie-
den zijn benoemd en wat de bijbehorende welstandsambi-
ties zijn. De bijgevoegde welstandsbeleidskaart geeft dit in
beeld weer. Naast deze welstandskaart is ook een gebiedsty-
penkaart opgesteld, waarop de aard van de onderscheiden
gebieden (seriematige woningbouw, lintbebouwing etcetera)
wordt getoond..
rond essen. De huidige esdorpen zijn hier een voortvloeisel
ningen in het laagveengebied en de jonge veldontginningen
kenmerken zich door een paarse kleurstelling die zowel in
lijke structuur relatief veel verdragen.
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
cultuurgronden met oudere bebouwing, de eerste ontgin-
de bijbehorende bebouwing, te beginnen met de oude
19
basis van de oudheid en geschiedenis van de gebieden en
In het vervolg wordt feitelijk een driedeling gemaakt op
het van oudsher geen geschikte woongebieden.
van de beekdalen en het hoogveen (Fochteloërveen) waren
vanwege het ontbreken van bebouwing. Door de natheid
Twee landschapstypen worden buiten beschouwing gelaten
reeds als welstandsparagraaf 42 is opgenomen.
gebied wordt hier buiten beschouwing gelaten, omdat het
ling. Bovendien kent het gebied een eigen architectuur. Dit
is met twee kleuren gewerkt. Bijzondere welstandsgebieden
standsgebied. In deze gebieden kan de bestaande ruimte-
gebrachte gebied kent een sterk regelmatige blokverkave-
bijzondere en reguliere welstandsgebieden te benadrukken
De overige 21 gebieden zijn aangewezen als regulier wel-
gronden (de heidevelden) gecultiveerd. Dat heeft geresul-
laagveenontginningen. Nadien werden de overige woeste
Noordenveld kennen we nu als het landschap van de
ontgonnen. Dit landschap in het noorden van de gemeente
in cultuur gebracht. Als eerste werden de veengebieden
Vanaf 1900 werden vanuit de esdorpen de woeste gronden
genoemd.
Per welstandsgebied is een beoordelingskader opgesteld
een combinatie gemaakt met een regulier welstandsgebied
van. Dit wordt het landschap van de oude veldontginningen
3.9 Leeswijzer
dere kwaliteit wordt gevraagd (bij vijf van de gebieden is
Regulier
20
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
46
13. Roden – woongebieden individueel
Regulier
25. Peize – woongebieden seriematig
Regulier
44
12. Roden – woongebieden seriematig
Regulier
24. Peize – inbreidingen
Bijzonder
42
11. Roden – inbreidingen
Regulier
23. Peize – randen en lintbebouwing
Bijzonder
40
10. Roden – lintbebouwingen
Bijzonder
22. Peize – dorpscentrum
PEIZE-DE POL
Bijzonder
9. Roden – kom en winkelgebied
38
Regulier
36
8. Roden – Brink en Mensinge
Bijzonder
21. Nieuw Roden – woongebieden individueel
RODEN
Regulier
20. Nieuw Roden – woongebieden seriematig
Regulier
34
7. Norg – bedrijfsterrein Ordel
Regulier
19. Nieuw Roden – Brinkstraat e.o.
Bijzonder
32
6. Norg – Vijversburg
Regulier
18. Nieuw Roden – dorpscentrum en lintbebouwing
NIEUW RODEN
Regulier
5. Norg – woongebieden individueel
30
Bijzonder
28
4. Norg – woongebieden seriematig
Regulier
17. Roden - vrijetijdsboulevard
Bijzonder/ regulier
26
3. Norg – inbreidingen
Regulier
16. Roden – bedrijventerrein
Regulier
24
Bijzonder
2. Norg – de lintbebouwingen
Bijzonder
14. Roden – Maatlanden 15. Roden - Noorderkroon
22
pag
Bijzonder
1. Norg – dorpscentrum en Esweg
NORG
70
68
66
64
62
60
58
56
54
52
50
48
Bijzonder
33. Lieveren – dorp
LIEVEREN
Regulier
32. Altena – dorp
ALTENA
Regulier
31. Nietap – woongebieden
Bijzonder/regulier
30. Nietap – centrum en lintbebouwing
NIETAP
Bijzonder/regulier
29. Roderwolde – dorp
RODERWOLDE
Regulier
28. Peizermade – dorp
PEIZERMADE
Regulier
27. Peize – bedrijfsterrein
Regulier
26. Peize – woongebieden individueel
86
84
82
80
78
76
74
72
Beschermd dorpsgezicht
41. Westervelde – dorp
WESTERVELDE
Beschermd dorpsgezicht
40. Zuidvelde – dorp
ZUIDVELDE
Bijzonder
39. Peest – dorp
PEEST
Regulier
38. Een – woongebied
Bijzonder/regulier
37. Een – lintbebouwing
EEN
102
100
98
96
94
114
IV & V Beekdalen en Fochteloërveen Bijzonder
112
110
108
108
106
104
III Jonge veldontginningen
II Laagveenontginningen
92
36. Steenbergen – dorp
Bijzonder
I Oude veldontginningen
STEENBERGEN
44. Buitengebied
Regulier
43. Recreatie
35. Langelo – dorp
90
BUITENGEBIED
LANGELO
Bijzonder/regulier
Beschermd dorpsgezicht
42. Veenhuizen
88
34. Roderesch – dorp
Bijzonder/regulier
VEENHUIZEN
RODERESCH
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
21
Vanwege de bijzondere kwaliteiten van het gebied geldt een bijzonder welstandsregime. Hierbij ligt de klemtoon op het handhaven en versterken van de ruimtelijke kwaliteiten.
Het buitengebied van de gemeente Noordenveld kent zes
landschapstypen. Vier daarvan zijn door hun eigen karakter
en bebouwing apart benoemd: de oude veldontginningen,
114
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
Er worden geen grote veranderingen verwacht.
zullen met terughoudendheid tegemoet worden getreden.
deze delen van het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen
Het vrijwel ontbreken van bebouwing is kenmerkend voor
punt. Het beleid van de gemeente sluit hier op aan.
schappelijke verschillen en kwaliteiten is hierbij uitgangs-
gebied. Het zichtbaar houden en versterken van de land-
De gemeente hecht zeer aan de kwaliteiten van het buiten-
Beleid, waardebepaling en ontwikkeling
de gevangenisinstelling Bank en Bosch.
de ontwatering sterk is verbeterd. In het Fochteloërveen ligt
boerderijen hebben zich in de beekdalen gevestigd nadat
het gebied is dan ook merendeels van later datum. Enkele
de minst geliefde woonplekken. De beperkte bebouwing in
bodemomstandigheden (nat) maakten van deze gebieden
ren zich door het vrijwel ontbreken van bebouwing. De
landschappen, hoewel uiterlijk zeer verschillend, type-
Wat rest zijn de beekdalen en het Fochteloërveen. Deze
zeer herkenbaar.
Daarnaast is het landschap rond Veenhuizen als zodanig
de laagveenontginningen en de jonge veldontginningen.
Ambitie voor welstand
BUITENGEBIED - beekdalen en Fochteloërveen (IV en V)
Gebiedsbeschrijving
44
GEBIED
gebied;
vormgeving, verschil in nokhoogte en massaopbouw; voorkeur op het achtererf; - aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt.
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
- kleurgebruik is traditioneel en terughoudend.
115
dakpannen die niet passend zijn in een landelijke omge-
huis en bedrijfsgedeelte onder andere door afzonderlijke
ving;
van hoogglans geglazuurde en daarmee gelijk te stellen
- bij boerderijen is een duidelijk onderscheid tussen woon-
- bijgebouwen zijn ondergeschikt en bij boerderijen bij
- daken met riet en/of gebakken pannen, met uitzondering
aardekleuren en/of hout;
- gevels met toepassing van baksteenachtige materialen in
- geen van origine gebiedsvreemde hoofdvorm; - de massaopbouw is enkelvoudig (woning onder één kap);
Materiaal/kleurgebruik
sprake is van imitatie) en passend zijn in het landschap.
voor omliggende kwaliteiten (zonder dat daarbij direct
- nieuwe invullingen kunnen anders, mits ze respect tonen
dingen, zorgvuldig vormgegeven goten en dergelijke);
duidelijke dagmaten, zorgvuldige kozijn- en raamverhou-
- hoofdvorm bestaat uit één bouwlaag met duidelijke kap;
Maatvoering/massa
- bijgebouwen liggen achter hoofdgebouw.
lange opritten;
erf middels hagen of eenvoudige groenaanleg, soms met
- streven naar een goede overgang van straat naar particulier
- detaillering is eenvoudig maar verzorgd (zoals blijkt uit
gevelopeningen vooral een verticale gerichtheid hebben;
- gevelindeling varieert van modern tot traditioneel, waarbij
- bebouwing is incidenteel; - de aanwezige bebouwing ligt aan de randen van het
Vorm/gevelopbouw
Ligging/situering
Welstandscriteria
116
WELSTANDSNOTA NOORDENVELD 2008
Bijlage 3 Ecologie
Bijlage 4 Archeologie
Bijlage 5 Bodem