Bijbelstudie bij Romeinen 14:1-15:13 in de Bijbel in Gewone Taal
Een bijbelstudie bij Romeinen 14:1-15:13 in de Bijbel in Gewone Taal. De Bijbel in Gewone Taal verschijnt in oktober 2014. Tekst: © Dr. Matthijs de Jong, Nederlands Bijbelgenootschap, © 2014 NEDERLANDS BIJBELGENOOTSCHAP-HAARLEM Alle rechten voorbehouden www.bijbelingewonetaal.nl www.bijbelgenootschap.nl
Deze bijbelstudie biedt materiaal voor een gesprekskring rond het thema eenheid in de kerk aan de hand van Romeinen 14:1-15:13 in de Bijbel in Gewone Taal. De bijbelstudie bestaat uit vijf onderdelen: 1. 2. 3. 4. 5.
Inleiding De tekst van Romeinen 14:1-15:13 in de BGT Uitleg bij de tekst Vragen bij de tekst Gespreksvragen
1. Inleiding De brief aan de Romeinen De brief aan de christenen in Rome is een van de laatste brieven van Paulus. In Rome leefde een aanzienlijke groep christenen, deels van Joodse en deels van heidense afkomst. Ze waren verspreid over verschillende huisgemeenten. Paulus heeft deze gemeenten niet zelf gesticht. Hij heeft Rome niet bezocht als brenger van het goede nieuws, maar hij is wel van plan om erheen te gaan. Hij wil naar Rome komen om van daaruit, met de hulp van de christenen in Rome, een missie naar Spanje te ondernemen. Zijn brief is aan de ene kant een ‘gelegenheidsgeschrift’. Paulus presenteert zichzelf als dienaar van het goede nieuws, en hij beschrijft de boodschap die hij brengt in opdracht van God. Hij laat ook zien hoe, als God het wil, hun wegen zullen samenkomen: als hij naar Rome komt en de Romeinse christenen hem kunnen helpen om zijn missie in Spanje voort te zetten. Tegelijk biedt deze brief meer dan de andere brieven: Paulus werkt zijn boodschap uit in een enorm betoog, van Romeinen 1:16-11:36. De kern van het betoog De kern van het betoog is dit: God wil de mensen redden dankzij Jezus Christus, en de weg waarlangs die redding verloopt is het geloof in Jezus Christus. Dat geldt voor Joden, als eerste, én voor nietJoden. Er is geen onderscheid, want voor iedereen geldt: de enige weg tot God is de weg van het geloof. Dat inzicht gaat hand in hand met Paulus’ ideaal van de eenheid van alle christenen. Alle christenen zijn op dezelfde manier kinderen van God, ze hebben hun oude ‘ik’ achter zich gelaten, ze zoeken niet meer hun eigen eer en succes, maar alleen Gods eer. Dit ideaal van de christenen als nieuwe mensen, mensen van de Geest, beschrijft Paulus in Romeinen 8. Dat is het hart van de brief. In hoofdstuk 14-15 gaat Paulus in op de concrete situatie van de christenen in Rome. Daar gebeurt iets dat het ideaal van de christelijke eenheid in de weg staat. Hij gaat er diep op in, om de eenheid van de christenen in Rome te redden en te versterken. Waarom is die eenheid voor hem zo fundamenteel? Het eerste antwoord is: een verdeelde kerk in Rome kan hem niet helpen bij de missie naar Spanje die hij wil ondernemen. Maar er zit veel meer achter: Paulus kan zich geen ander christendom voorstellen. Alle mensen die ‘één in Christus’ zijn, staan op dezelfde manier tegenover God. Al die mensen moeten een eenheid vormen waarin de verschillen tussen ‘Jood’ en ‘Griek’ ondergeschikt geworden zijn. Zo is het eeuwige plan van God. Dit komt tot uiting in het slot van onze passage (15:7-13).
2
Het probleem in Rome In Romeinen 14 stelt Paulus een probleem aan de orde dat speelde bij de christenen in Rome. Wat was er aan de hand? In de vertaling van het NBG uit 1951 lees je dit: ‘Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om overwegingen te beoordelen. De een gelooft, dat hij alles eten mag, maar de zwakke eet plantaardig voedsel.’ Dat is niet erg duidelijk. De Nieuwe Bijbelvertaling helpt de lezer al wat verder: ‘Aanvaard mensen met een zwak geloof zonder hun overtuiging te bestrijden. De een gelooft dat hij alles mag eten, maar iemand die een zwak geloof heeft eet alleen groenten.’ Het verband is nu duidelijker: wie een zwak geloof heeft, eet alleen groenten. Zulke mensen moeten volgens Paulus aanvaard worden zonder dat hun overtuiging bestreden wordt. Toch blijft het lastig. Wie moet wie aanvaarden? Om wat voor aanvaarding gaat het? En waarom hebben mensen die alleen groenten eten een zwak geloof? De situatie De antwoorden liggen verborgen in de tekst. Het gaat hier over de christenen in Rome. Met de gebiedende wijs in het meervoud: ‘zorg ervoor dat [zij] welkom zijn’, richt Paulus zich tot de dominante groep onder de christenen in Rome. Deze groep eet ‘alles’, net als Paulus zelf, een minderheid eet alleen ‘groenten’. Dit is een verhullende manier van spreken. Het gaat erom dat de ene groep vlees eet dat volgens de andere groep onrein is. De christelijke bijeenkomsten bestaan uit gezamenlijke maaltijden, en Paulus vreest dat deze ruzie de bijeenkomsten laat ontsporen. Daarmee komt de eenheid van de kerk in gevaar. Daarom drukt hij de meerderheid op het hart om degenen die geen onrein vlees mogen eten, van harte welkom te laten zijn in de christelijke bijeenkomsten. Dat betekent, kort gezegd, dat het menu aan hun overtuiging moet worden aangepast. De BGT vertaalt de tekst op een duidelijke, expliciete manier: 11
De meesten van jullie geloven dat christenen alles mogen eten. Maar sommigen hebben niet zo’n sterk geloof. Zij geloven dat christenen geen onrein vlees mogen eten. Zorg ervoor dat ook die mensen welkom zijn als jullie bij elkaar komen. Maak geen ruzie over dat soort verschillen.’ Zo is de situatie ook voor lezers van nu begrijpelijk.
3
Over de Bijbel in Gewone Taal Dit voorbeeld van Romeinen 14:1-2 laat zien dat de BGT een duidelijke tekst wil bieden. De christenen in Rome begrepen natuurlijk wat Paulus bedoelde. Want het ging over hun eigen situatie. De Bijbel in Gewone Taal wil de lezer helpen om hetzelfde te kunnen als de lezers toen: de tekst volgen. Deze bijbelstudie bevat geen toelichting op de vertaalkeuzes in Romeinen 14:1-15:13. Wie zich wil verdiepen in de vertaalkeuzes van de BGT vindt toelichting en voorbeelden op de website www.bgt.nl. In oktober verschijnt er bovendien een boek over de BGT waarin de vertaalaanpak en de vertaalkeuzes worden toegelicht.
2. Samen lezen: Romeinen 14:1-15:13 in de BGT Voor de tekst zie de voorpublicatie van de Bijbel in Gewone Taal, de eerste teksten.
3. Uitleg bij de tekst Sterk en zwak Volgens de beschrijving van Paulus staan er in de kerk in Rome twee groepen tegenover elkaar: zwak en sterk. De christenen met een zwak geloof eten geen onrein vlees en houden zich aan bijzondere dagen, zoals de sabbat en vastendagen. Zij houden zich aan de Joodse spijswetten en andere voorschriften. De andere christenen, die een sterk geloof hebben, houden zich niet aan de Joodse voorschriften. De ‘zwakken’ zijn vooral Joodse christenen, al kon natuurlijk ook een heidenchristen besluiten om als Jood te gaan leven. En de ‘sterken’ zijn vooral heidenchristenen. Al kon ook een Joodse christen als Paulus bij de ‘sterken’ horen. De gezamenlijke maaltijd Waar zit precies het probleem? Het probleem is de gezamenlijke christelijke maaltijd. Dat is de viering van het christen-zijn. En juist op die momenten komt er ruzie en onenigheid als ‘zwakke’ christenen te gast zijn bij een ‘sterke’ gastheer of –vrouw. Want die bepaalt wat er op tafel komt. De sterke christenen speelden een dominante rol. De zwakke christenen zijn kwetsbaar: hoe konden zij tijdens de samenkomst de eenheid met Jezus Christus vieren als er schalen met onrein vlees voor hen op tafel stonden? De gezamenlijke maaltijd: viering van gemeenschap Onze samenkomsten hebben veelal een ander karakter dan ze hadden in de tijd van Paulus. Bovendien is onze levensstandaard niet meer vergelijkbaar met hoe de meeste mensen, en ook de meeste christenen, toen leefden. Elders in de wereld, bijvoorbeeld in Burkina Faso, zie je iets dat meer lijkt op de situatie van de christenen in Rome. Na de zondagse dienst volgt daar een gemeenschappelijke maaltijd, die voor velen de enige warme maaltijd van de week is. Het is het hoogtepunt van de week, als samenzijn, als viering, als gemeenschap, en als maaltijd. Als dát wordt verstoord door ruzie, ontwricht dat heel het christelijke leven.
4
De oplossing Paulus biedt een oplossing voor dit probleem. De zwakken mogen niet meer zeggen dat de vleeseters Gods straf verdienen. En de sterken mogen niet meer neerkijken op degenen die geen vlees willen eten. En in de praktijk moeten de sterken met de zwakken rekening houden: ze mogen geen voedsel op tafel zetten dat de zwakken verhindert om aan de christelijke viering mee te doen. Geeft Paulus de zwakken gelijk? Nee, dat niet. De zwakken beroepen zich op de Joodse wet. Zij geloven dat christenen zich daaraan moeten houden. Paulus beaamt dat niet. Hij zegt alleen: jullie manier van leven, het houden van de sabbat en het afzien van onrein vlees, dat doen jullie tot eer van God. En daarom is het goed – voor jullie. Maar je mag het anderen niet opleggen. En je mag anderen die zich er niet aan houden, niet veroordelen. Paulus blijft dus staan op het standpunt dat we van hem kennen: een christendom dat niet gebonden is aan de Joodse wet. Paulus beschrijft zichzelf als de apostel van de heidenen. En hij staat voor een christendom-invrijheid, zonder de Joodse wet. Hij hoort bij de ‘sterken’. Maar de ‘zwakke’ christenen die als Joden blijven leven, mogen niet in moeilijkheden gebracht worden. Ze moeten juist beschermd worden en de ruimte krijgen. De samenhang van de tekst Romeinen 14:1-2 introduceert het probleem. De ‘sterken’ moeten ervoor zorgen dat de ‘zwakken’ zich welkom voelen bij de gezamenlijke christelijke maaltijden. Het verschil tussen wel of niet onrein vlees eten mag niet tot ruzie leiden. In de rest van hoofdstuk 14 geeft Paulus een uitwerking van hoe het wel en niet moet. In Romeinen 15:1 pakt hij de draad van 14:1 op. Nu beschrijft hij het volgens het ideaalbeeld van de kerk. Tegenover ‘geen ruzie maken over dat soort verschillen’ (14:1-2) plaatst hij nu: ‘Wij moeten hen helpen, en niet bezig zijn met wat goed is voor onszelf’ (15:2). En het element ‘zorg ervoor dat zij welkom zijn’ (14:1), is nu: ‘Jullie moeten elkaar dus vol liefde accepteren, tot eer van God. Want ook Christus heeft jullie allemaal vol liefde geaccepteerd.’ (15:7). Zo gaat de kritisch-opbouwende bespreking van hoofdstuk 14 over in een lofzang op de christelijke eenheid in hoofdstuk 15.
4. Vragen bij de tekst Met welke toon spreekt Paulus in deze tekst? Boos, belerend, liefdevol, autoritair, etc? Paulus kaart hier een groot probleem aan. Hij doet dat behoedzaam, voorzichtig. Hij heeft hier niet de scherpe toon die we van hem kennen uit andere brieven. Hij is begaan met de christenen in Rome, dat blijkt uit zijn pastorale, opbouwende toon. Tegelijk spreekt hij met autoriteit, zoals altijd. Hij spreekt met het zelfbewustzijn van iemand die door God zelf als apostel is aangesteld.
Als je de toon met één woord zou moeten typeren? Opbouwend.
5
De brief aan de Romeinen is anders dan de andere brieven van Paulus. Die andere brieven gaan naar zijn ‘eigen’ gemeenten. Paulus neemt in die brieven geen blad voor de mond. Hij ziet zichzelf als spiritueel vader van de christenen in die kerken, en spreekt de gemeenten ook op die manier toe. In de brief aan de christenen in Rome stelt hij zich bescheidener op. Je kunt het misschien vergelijken met een bezoekende predikant, die weet wat er in een gemeente speelt, maar niet de vertrouwelijke positie heeft om er in heel directe termen op in te gaan.
Wat bedoelt Paulus met de woorden ‘sterk’ en ‘zwak’ geloof? Niet dat de sterken ‘meer’ geloven dan de zwakken. Niet dat de sterken een ‘beter’ geloof hebben dan de zwakken. Niet dat de sterken een onwankelbaar geloof hebben en dat de zwakken meer twijfelen. Het gaat erom dat het geloof van de zwakken kwetsbaarder is en dat van de sterken weerbaarder. Waarom is het geloof van de zwakken kwetsbaarder? Omdat het verweven is met een speciale levenswijze, de levenswijze volgens de Joodse wet. Dat maakt hun geloof kwetsbaar. Want in situaties waarin die levenswijze geen ruimte krijgt, komt hun geloof in gevaar. Hun christen-zijn wordt dan belemmerd door zaken die – volgens Paulus – helemaal niet essentieel zijn. De sterken hebben een weerbaarder geloof, want hun geloof staat los van menselijke normen en levenswijzen. Zij hebben als het ware de handen vrij om Christus te dienen volgens de normen van het goede nieuws (zie 14:17). Sterk zijn betekent dus ook: je kunnen aanpassen aan verschillende sociale omstandigheden zonder dat dit een hindernis vormt voor je geloof.
Hoe klinkt Paulus’ ideaal van de kerk (‘de eenheid van alle christenen’) in zijn woorden door? Op verschillende manieren. - Je ziet het aan bepaalde woorden die steeds terugkomen: ‘wij allemaal’ en ‘ieder van ons’ (14:4, 14:9, 14:12, 15:2, 15:5). Dit zijn signaalwoorden in de Romeinenbrief. Paulus hamert er voortdurend op dat alle christenen op dezelfde manier voor God staan: ze worden gered langs de weg van het geloof. Dát is de basis van de eenheid van de christenen. - Er is één Heer, die allen dienen (14:4), één God die allen oordeelt (14:12) en één Geest die allen leidt (14:17). - Het ideaal van eenheid vormt het thema van 15:1-13
Hoe wil Paulus dat de christenen omgaan met onderlinge verschillen? De verschillen mogen geen aanleiding tot ruzie zijn (14:1-2). Je mag er een ander niet om veroordelen. En je mag het er een ander niet moeilijk mee maken. Kortom: respecteer elkaar en laat ruimte voor verschillen. En Paulus gaat nog een stap verder. Het is niet alleen elkaar accepteren, maar ook en vooral elkaar steunen en helpen (14:19, 15:2). Juist doordat de sterken zich aanpassen aan de zwakken bij de gezamenlijke christelijke maaltijden, laten ze zien wat hun geloof sterk maakt: dat het losstaat van welke levenswijze dan ook. De sterken kunnen het christelijke samenzijn vieren met een maaltijd mét vlees, maar het kan evengoed zónder
6
vlees, als dat voor de aanwezige zwakke broeders of zusters nodig is. Juist door ruimte te geven in plaats van te nemen, laten de sterken zien waar het bij het christelijk geloof om draait.
Hoe zouden we Paulus’ aanpak kunnen omschrijven? De sterken hebben volgens Paulus gelijk. Zij begrijpen dat de christelijke vrijheid je losmaakt van elke menselijke levenswijze, inclusief de Joodse. Maar ze moeten die vrijheid gebruiken tot opbouw van de zwakken. Dus moeten ze in de gezamenlijke vieringen hun vrijheid aan banden leggen en ruimte geven aan de zwakken. Want die hebben moeite met de vrijheid die het geloof geeft. De zwakken moeten ruimte krijgen, maar ze mogen de sterken niet veroordelen en niet hun visie opleggen. In algemene termen: Wat te doen bij dit conflict tussen ‘sterk’ en ‘zwak’ in de kerk? De sterken maken bij gezamenlijke zaken geen gebruik van de vrijheid die ze hebben, maar geven ruimte aan het geweten van de zwakke. Maar de zwakken mogen de sterken niet veroordelen om de vrijheid die hebben.
5. Gespreksvragen 1. Hoe zou u als ‘sterke’ hebben gereageerd op Paulus’ betoog? En hoe als ‘zwakke’? 2. Zouden er nu in de kerk vergelijkbare situaties kunnen bestaan? Hebt u voorbeelden van zulke situaties? 3. Zou de aanpak van Paulus ook nu kunnen werken? 4. Werkt die aanpak altijd? Wanneer wel en wanneer niet? 5. Is Paulus’ ideaal van ‘eenheid’ van de kerk ook volgens u een belangrijk ideaal? 6. Romeinen 15:5-6 is te beschouwen als een samenvatting van de opdracht van de kerk. Herkent u zich hier in?
7