1
MET MENSENWOORDEN Discussie over de Bijbel in Gewone Taal David de Jong
Tot twee keer toe was al in het blad Muziek & Liturgie geschreven hoe verschrikkelijk die Bijbel in Gewone Taal wel niet is. Eerst Willem Jan Cevaal in de rubriek Opmaat (M&L december 2014). Vervolgens Dick Wursten met een heel artikel (M&L februari 2015). Je zou zeggen: Nu weten we het wel. Maar nee, Wim Kloppenburg mocht het nog eens dunnetjes overdoen (M&L juni 2015). Wat mij betreft is het tijd voor een tegengeluid.1 Ik heb niet de bedoeling de lezers ervan te overtuigen dat de BGT geweldig is. Maar er moet wel rechtgedaan worden aan wat de BGT wel en niet is. Dan blijkt er van al die zogenaamd zwaarwegende kritiek weinig over te blijven.
Jip en Janneke De drie genoemde auteurs bekritiseren de BGT zonder in te gaan op de vraag wat er nu precies bedoeld wordt met ‘gewone taal’. Cevaal legt een verband met de kreet: “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Het gevolg van die “nivelleringsdrang” is dat God geen verbond meer mag sluiten, maar in het vervolg maar gewoon afspraken moet maken2. Wursten gaat uit van de vooronderstelling dat ‘gewoon’ eenvoudig is: Keep it simple, Stupid! Kloppenburg ten slotte lijkt ‘gewone taal’ opgevat te hebben als modieuze taal, als hij schrijft dat de BGT binnen tien jaar verouderd zal zijn. De waarheid is dat de BGT ernaar gestreefd heeft een Nederlands te gebruiken dat iedereen spreekt. Dus geen taal die alleen kernfysici, hangjongeren, kerkorganisten, dj’s, de ouders van kerkverlaters of de kinderen van gastarbeiders spreken, maar de taal die al die groepen delen als je hun talen met elkaar gaat vergelijken. De typering ‘gewone taal’ kan je dan ook op het verkeerde been zetten. Want daarmee wordt geen popie-jopie- of Jip-en-Janneke-Nederlands bedoeld, maar algemeen gesproken Nederlands3. De BGT heeft daarvoor een objectief uitgangspunt genomen in het Basiswoordenboek van De Kleijn en Nieuwborg, dat ruim 2000 hoogfrequente woorden bevat. Het ligt voor de hand dat een Basiswoordenboek Nederlands geen woorden als ‘woestijn’ bevat. De vraag is dan of je met behulp van de 2000 woorden die tot je beschikking staan kunt omschrijven wat een woestijn is, dan wel het woord ‘woestijn’ moet toevoegen aan je basiswoordenlijst. In de BGT is gekozen voor het laatste. Zo ontstond er een woordenlijst van zo’n 4000 woorden, waarin wel het woord ‘woestijn’ voorkomt, maar niet het woord ‘ark’4. De vraag of het nodig of wenselijk is om de Bijbel met slechts die 4000 woorden te vertalen, laat ik nog even liggen. Want de vraag of dat mogelijk is, is veel fascinerender. Een fictief voorbeeld: “Er zijn in de loop der tijd zo’n 56.000 unieke Hanzi-tekens geïdentificeerd, maar een goed opgeleide, belezen Chinees kent er gemiddeld maar zo’n 7000. Om een Chinese krant te kunnen lezen dient men ongeveer 3000 karakters te kennen. Met een vocabulaire van zo’n 1500 tekens is de strekking nog te volgen” 5. Voor een Bijbel die door zoveel mogelijk Chinezen gelezen kan worden zou je je dus moeten
2
beperken tot – ik doe maar een gooi – 2250 karakters. Kan dat? Of is dat per definitie een nivellering van of een gebrek aan eerbied voor het Chinese schrift? Moet je degenen die zo’n vertaling maken of degenen voor wie zo’n vertaling gemaakt wordt uitmaken voor stupids, die het zo nodig “eenvoudig” willen houden, omdat ze de Bijbel alleen willen lezen als het een boek is dat “snel en simpel geconsumeerd kan worden” (zo Wursten)? Ik zou zeggen: Ga eerst maar eens lezen. The proof of the pudding is in the eating6. Zomaar, voor niets Dan ben ik onder de indruk van het resultaat dat de BGT met die 4000 woorden bereikt heeft. Om een voorbeeld te noemen: De brieven van Paulus zijn geschreven om voorgelezen te worden in de gemeenten waaraan ze geadresseerd waren. In één keer dus, en niet zoals wij dat doen tijdens de schriftlezing in de kerkelijke of huiselijke eredienst, waarin we meestal niet eens toekomen aan één kapitteltje. Het leek mij zinvol om voor een middagdienst waarin ik de leer van het sola gratia wilde behandelen Paulus’ brief aan de Romeinen weer eens helemaal door te lezen. Ik heb dat gedaan met de Bijbel in Gewone Taal. En ik kan niet anders zeggen dan dat die erin geslaagd is de vele grote thema’s die in die brief aan de orde gesteld worden onder één spanningsboog te houden. Ik vond het adembenemend Paulus gedachtegang van begin tot einde te volgen. Nu zou je misschien verwachten dat die aandacht voor de grote lijn wel ten koste moet gaan van de aandacht voor het detail. Maar dat is allerminst het geval. Het is juist verbijsterend te ontdekken hoe de vertalers geprobeerd hebben alle details in gewone taal weer te geven. Om een voorbeeld te noemen: Romeinen 3 vers 23 en 24. De NBG51 heeft daar: “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus”. De BGT vertaalt: “Want alle mensen doen verkeerde dingen. Daardoor leeft niemand dicht bij God. Maar God wil de mensen redden, zomaar, voor niets. Hij vergeeft de zonden van iedereen die gelooft in Jezus Christus. Zo goed wil God voor ons zijn”. Wellicht werpt iemand tegen dat deze vertaling hem te praterig is. Maar dat is ze dan wel omdat alle Griekse woorden hun plek krijgen. Hoewel, praterig? Ik geloof dat ik nergens zo kort en krachtig verwoord gezien heb wat de reformatoren bedoelden met dat sola gratia: “God wil de mensen redden, zomaar, voor niets”. Met dat ene zinnetje kon ik een preek vullen. Niet omdat de woorden zo onbegrijpelijk zijn, maar omdat de zaak die in die woorden uitgedrukt wordt zo onbegrijpelijk is. Die paar gewone woorden wekken het lied dat een preek moet zijn. Geheimtaal of geheimenis Maar dat het mogelijk is de Bijbel in gewone taal te vertalen betekent nog niet dat dat ook wenselijk is. Sebastiaan ’t Hart heeft in M&L van oktober 2014 het scherpst onder woorden gebracht waarom gewone taal in de liturgie niet wenselijk zou zijn: “Ik heb geen behoefte aan een directe, heldere en open communicatie met de voorganger, maar hoop in de liturgie in een zoeken naar God boven mezelf en de gewone, alledaagse dingen uit te stijgen”7. Of direct, helder en open taalgebruik wel als doel heeft de communicatie met de voorganger te verbeteren laat ik liggen. Want de hoop die ’t Hart verwoordt is ook de mijne. Toch haalt ’t Hart hier volgens mij twee dingen door elkaar. Dat het in de liturgie gaat om een geheimenis, betekent nog niet dat er in de liturgie dus in geheimtaal gesproken
3
of gezongen moet worden. Er zijn veel godsdiensten waarin dat wel het geval is. Denk aan joden en moslims, die moeten leren hun heilige boek in het Hebreeuws resp. Arabisch te reciteren. De christelijke kerk is echter ontstaan uit de verbazing: “Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden” (Handelingen 2:11). In Griekenland geen kerk-Hebreeuws, in Italië geen kerk-Grieks, in Nederland geen kerkLatijn en in Friesland geen kerk-Nederlands. Anders dan jodendom en islam, is het christendom geen boekgeloof. Het woord is vlees geworden8. Jezus zegt dan ook tegen de joodse wetgeleerden: “Jullie lezen veel in de heilige boeken, om het eeuwige leven te vinden. Maar de heilige boeken vertellen juist over mij! Toch willen jullie niet bij mij komen om het eeuwig leven te krijgen” (Johannes 5:39-40, BGT). In de liturgie krijgt dat komen bij Jezus vorm in de viering van het avondmaal. Daar draait het om. Niet om de schriftlezing, en al helemaal niet om de preek, maar om het avondmaal. De tekenen van brood en wijn zijn echter – ik zou bijna zeggen: stuitend – gewoon. Ze verwijzen dan ook naar Hem die niet in een witte albe met een paarse stola, maar naakt aan een kruis hing. In navolging van Hannah Arendt wordt er vaak gesproken van de ‘banaliteit van het kwaad’. Maar in de gekruisigde Christus wordt de banaliteit van de genade evenzeer zichtbaar. Daar heeft Paulus het over in 1 Korintiërs 1, een gedeelte dat ik ook dit jaar weer behandeld heb op catechisatie. Dit jaar had de meerderheid van de jongeren een Bijbel in Gewone Taal bij zich. Nadat ik de verzen 22 tot 24 had voorgelezen uit de NBV en alleen glazige blikken terugkreeg, liet ik één van de jongeren dezelfde verzen uit de BGT voorlezen: “Ik vertel iedereen dat Christus aan het kruis is gestorven. Joden ergeren zich daaraan, want zij willen wonderen zien als bewijs van Gods macht. Grieken vinden het onzin, want voor hen telt alleen menselijke wijsheid. Maar voor ons, christenen, is de dood van Christus het bewijs van Gods wijsheid en macht”. Ik heb het als een bevrijding ervaren dat ik toen niet meer hoefde te praten als Brugmans. Want juist bij de uitleg van geheimtaal wordt er verschrikkelijk met woorden gemorst. En bekeerd zijn we ook al In het Nieuwe Liedboek staat een gezang dat in het verband van dit artikel van belang is, NLB 582. Dat loopt uit op de coupletten: Wij kunnen wel bij Hem verwijlen met onze woorden en ons lied, maar kunnen niet zijn lijden peilen, zijn duisternissen niet. Wij stuwen wel met vrome wensen en met gebeden om Hem heen. Maar de verlossing van de mensen die lijdt Hij heen alleen. Gedachten die de dichter van dit lied, Jan Willem Scholte Nordholt, bekruipen als hij mediteert over de leerlingen van Jezus, die in slaap vallen in Getsemane. Liturgie wordt ook een vorm van slapen, als het niet meer dan een crisisloos taalspel is. Je gaat dan
4
nog wel naar de kerk om boven jezelf en de gewone, alledaagse dingen uit te stijgen (’t Hart), maar niet meer om het risico te lopen tot bekering te komen (Van Ruler 9). Nu schrijft Wursten: “Als liederen direct moeten aanspreken, teksten eenduidig en begrijpelijk moeten zijn, hoe zit het dan met de tegenspraak? Mag God naast ‘bevestigen’ ook vragen oproepen, problematiseren?” Die woorden zijn me uit het hart gegrepen. Toch vraag ik me af of Wursten en ik hetzelfde bedoelen. Want volgens mij heeft die tegenspraak niets te maken met ongewone taal. Ik denk bij ‘tegenspraak’ aan wat Noordmans schreef: “Er is niets in de wereld zo openbaar als de prediking. (…) En toch is het de grootste verborgenheid, die gezocht en gevonden kan worden. (…) Als gij, verontrust of kregelig, de prediker vraagt: Zeg mij nu eens precies wat ik moet doen om zalig te worden!, dan kan hij niet anders doen, dan Paulus tegenover de stokbewaarder (Handelingen 16:30-31). Deze apostel zeide: Geloof in de Here Jezus Christus. En daarmee plaatste hij hem voor de verborgenheid zelf”10. Het geheim bestaat niet in woorden, maar in Hem van wie die woorden spreken. Wursten schrijft: “Ik weet niet veel van God, maar toch wel dat Hij (of Zij, of…) ons gewone denken én voelen te boven gaat en zich niet zomaar laat vinden”. Wursten zegt niet veel van God te weten. Ik weet zelfs helemaal niets van God, als ik Jezus Christus buiten beschouwing laat. Maar omdat ik dat weiger te doen, zal ik tegen iemand die verlangt naar God ook niet zeggen dat Hij of Zij (of Het) iemand is die (of iets dat) zich niet zomaar laat vinden. Wat mij betreft is dat is vrijblijvend in-en-uit-gepraat, alle mooie woorden over eerbied en tegenspraak ten spijt. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier de wortel ligt van de afkeer van gewone taal, zoals die af en toe scherp naar voren komt. Dan komt het woord van God je te dicht op de huid. Je kunt niet langer vluchten ingewijde klanken en sacrale frasen, verwijlend voor het aangezicht van de Eeuwige en Hem omstuwend met vrome wensen en gebeden. Je staat ineens tegenover Hem die het geheim in eigen persoon is. Een ark van taal Ik heb geen behoefte de Bijbel in Gewone Taal door dik en dun te verdedigen. Ook ik baal ervan als ik het unieke beeld dat gebruikt wordt in 2 Kronieken 30 vers 8: “Geeft de HERE de hand en komt tot zijn heiligdom”, in de BGT terugvind als: “Beloof dat jullie weer trouw zullen worden aan de Heer. Kom naar zijn tempel”. Maar de discussie over voorbeelden leidt af van punt waar het om draait en dat door Wursten zo verwoord is: “De taal die ik zoek in de kerk (…) moet scheppende taal zijn, evocatieve taal, taal die openbaart, die werelden oproept die niet bestaan maar toch eeuwig zijn, taal waarin je wonen kunt, taal die de werkelijkheid zo treffend beschrijft dat mijn perceptie ervan verandert”. Het staat iedereen uiteraard vrij om naar zulke taal te zoeken. De vraag is alleen of de Bijbel dat soort taal ook spreekt. Volgens Wursten is dat overduidelijk, maar ik waag dat te betwijfelen. In de Bijbel kom je juist het omgekeerde tegen: de lofzang op de helderheid van de heilige schrift, de claritas sacrae scripturae, zoals die nog altijd meegezongen kan worden in de berijmingen van Deuteronomium 30 (NLB 316) en Psalm 119.11 Of om de berijming van Psalm 40 aan te halen:
5
Ik breng de blijde boodschap van uw recht aan al wie U zijn toegedaan, dat zij uw wonderen verstaan in ’t woord dat Gij mij op de lippen legt. Ik spreek dat woord met klaarheid, opdat uw trouw en waarheid door elk begrepen wordt. Het geeft geen pas om mensen die verlangen naar klare taal weg te zetten als exponenten van een culturele onderstroom “waarin mensen worden gezien als consumenten, aan wie producten moeten worden gesleten, materiële producten, maar evengoed immateriële producten zoals belevenissen, emoties, ervaringen” (zo Wursten). Een mooi voorbeeld van versluierend taalgebruik. Want door wie worden mensen dan zo gezien? Wursten vergelijkt zichzelf – ook weer impliciet – met die enkele vis die zich “constant inspant tegen de stroom in te gaan” en het daardoor voor elkaar kan krijgen “om niet daar uit te komen waar de rivier hem brengt: de zee – een logische bestemming, maar wel dodelijk voor een zoetwatervis”. Volgens mij zijn Wursten en andere bestrijders van een begrijpelijk spreken over God net zo goed een exponent van een culturele onderstroom, namelijk de eerste fase van het postmodernisme, waarin de scherven van de in elkaar geklapte denksystemen geluk brengen. Zij bouwen geen ark van goferhout meer, maar van taal. Je kunt echter wachten op het moment dat er een generatie opstaat die hem vraagt: “Waar slaat dit op? Waar gaat dit over?” Uit Wurstens antwoord: “werelden die niet bestaan maar toch eeuwig zijn”, zal die generatie de conclusie trekken: “Dit gaat dus helemaal nergens over”. Die generatie vervult de rol van het meisje uit het sprookje ‘De nieuwe kleren van de keizer’ dat roept: “Maar hij heeft helemaal niets aan!” Met mensenwoorden Moet in de liturgie dus voortaan de Bijbel in Gewone Taal gebruikt worden? Nou, soms wel. Als je een orde van dienst volgt waarin elementen als schuldbelijdenis en genadeverkondiging een plaats hebben, kan het heel bemoedigend zijn ermee te volstaan de genadeverkondiging in te vullen met een korte lezing uit de BGT. Maar het Nederlands Bijbelgenootschap heeft de BGT niet in de eerste plaats uitgebracht voor kerkelijk gebruik, maar voor huiselijk gebruik. Dan ben ik er blij mee te horen dat in gezinnen die aan tafel de BGT zijn gaan gebruiken de schriftlezing weer tot gesprek leidt en er hele hoofdstukken gelezen kunnen worden zonder dat de kinderen al weer smachten naar hun smartphone. Ik sluit af met een gedichtje in gewone taal: Psalm 120 in de bewerking van Lloyd Haft. Ook begrijpelijke woorden kunnen werelden oproepen: Is angst een antwoord? Wie, wat moet mij redden van de mensenwoorden? Hoort u mij? Ik vraag het u met mensenwoorden.
6
NOTEN 1
Dit is een bewerkte versie van het artikel Met mensenwoorden. Over de Bijbel in Gewone Taal in Muziek & Liturgie, verschenen in het tijdschrift Muziek & Liturgie, augustus 2015. 2 Het Hebreeuwse woord berit slaat niet alleen op een tweezijdige overeenkomst, maar ook op een eenzijdige beschikking (in het Latijn: foedus resp. testamentum). Het is dan ook onjuist berit consequent te vertalen met ‘verbond’. De context moet uitmaken voor welke vertaling gekozen wordt. 3 Matthijs de Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal? uitgangspunten – keuzes – dilemma’s, Heerenveen 2014, 35-37. 4 Wursten heeft er kritiek op dat de ark uit het zondvloedverhaal verdwenen is, maar het woord ‘ark’ is ontleend aan het Latijnse woord arca, dat (gewoon) ‘kist, koffer, geldkist, kas, lijkkist, gevangeniscel’ betekent en in de Vulgaat gebruikt is om het Hebreeuwse woord teva weer te geven, dat (al even gewoon) ‘kast, kastje’ betekent. Wursten meent dat teva ook voor native speakers een vreemd woord is, maar die bewering vindt geen steun in het Hebräisches und Aramäisches Lexicon zum Alten Testament. Dat wijst er juist expliciet op hoe opmerkelijk het is dat in het Babylonische zondvloedverhaal “ein riesiger kubischer Kasten «Schiff» genannt wird, während in Gn 6 die Arche, die eher einem Schiff ähnelt, als Kiste bezeichnet wird”. Het gaat hier dus niet om mythisch taalgebruik, maar om ontmythologiserend taalgebruik. De Vulgaat gebruikt het woord arca overigens ook voor de verbondskist (GNB), terwijl het Hebreeuws daar niet teva, maar ’aron heeft. Een woord dat al even profaan is: het wordt in Genesis 50:26 gebruikt in de betekenis van ‘doodskist’ en in 2 Koningen 12:10 in de betekenis van ‘geldkist’. 5 Wikipedia, s.v. Hanzi. 6 Had die zin in de grondtekst van de Bijbel gestaan, dan had er nu in de Statenvertaling gestaan: “De proef van de pudding is in het eten”. Dat is geen taalvorming, maar taalmisvorming. Kloppenburg haalt een passage uit de VPRO-gids aan waarin de Statenvertaling “een bron van taalvernieuwing” wordt genoemd. Dat is een mythe die allang achterhaald is. De belangrijkste bijdrage van de Statenvertaling bestaat in het harmoniseren van de dialecten die in Nederland gesproken werden. Verder heeft de Statenvertaling veel Germanismen en weinig Hebraïsmen geïntroduceerd. Een voorbeeld van zo’n Hebraïsme is ‘tocht der tochten’, naar analogie van ‘heilige der heiligen’ en ‘ijdelheid der ijdelheden’. In het Nederlands klinkt dat zeer beladen, maar in het Hebreeuws is het (gewoon) een overtreffende trap. Luther heeft sjir hasjirim dan ook vertaald met ‘das hohe Liet’ en niet als ‘das Liet der Lieten’. 7 ’t Harts artikel gaat overigens niet over de Bijbel in Gewone Taal, maar over liturgie in gewone taal. 8 Bij een vergelijking tussen islam en christendom wordt vaak gedacht dat de Koran met de Bijbel en Mohammed met Jezus vergeleken kan worden. Dat is onjuist. De Koran neemt in de islam de positie in die Jezus in het christendom inneemt. Wat de kerstnacht is voor christenen is Laylat alQadr (een nacht in de maand Ramadan) voor moslims. Zij vieren dan niet de neerdaling van Gods eeuwige Zoon: Jezus, maar de neerdaling van Gods eeuwige woord: de Koran. 9 A.A. van Ruler, Waarom zou ik naar de kerk gaan?, Nijkerk z.j., 9-13. 10 O. Noordmans, Verzameld werk 8, Kampen 1980, 125 (= Gods poorten, ‘s-Gravenhage 1949, 51). 11 Een mooi voorbeeld is ook 1 Korintiërs 14 waar Paulus in reactie op het belang dat de Korintische christenen hechten aan tongentaal duidelijk maakt dat gewone, begrijpelijke taal de basis moet zijn van de christelijke samenkomst. Calvijn heeft aan deze passage bij Paulus weer het principe ontleend dat bepalend geweest is voor de ontwikkeling van de liturgie in Nederland na de reformatie: dat de taal van de liturgie voor ieder verstaanbaar moet zijn (Institutie III XX 33).