Bijbelse bezwaren tegen de Bedelingenleer door dr. A. Dirkzwager
1 De bedelingen In de Bedelingenleer wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen Gods handelen met de Joden en dat met de gemeente. Ook in de toekomst hebben beiden zogezegd een verschillende bestemming. Jezus kwam aanvankelijk, meent men, om aan de Joden het herstel van het Davidisch koningschap op aarde aan te bieden. In het Evangelie van Mattheüs heet dit koninkrijk het Koninkrijk der hemelen. Eerst nadat zij dat weigerden, zou God ervoor gekozen hebben om de verzoening via het kruis te organiseren en dit aan te bieden aan Joden en heidenen zonder onderscheid. Eerst Paulus zou dit nieuwe plan geopenbaard gekregen hebben. Mattheüs 8: 11 zegt echter Maar Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis. Daar zal gejammer zijn en tandengeknars. HSV Aan deze tekst kleven veel problemen voor de Bedelingenleer. In de Bedelingenleer biedt Jezus de Joden het aardse koninkrijk aan van de dynastie van David. Hijzelf zou koning worden. Merkwaardigerwijs heet dit aardse koninkrijk voortdurend Koninkrijk der hemelen. Binnen dit Koninkrijk der hemelen kondigt Jezus, zoals we lazen, al vroeg in zijn aardse bediening aan, dat er ook heidenen in opgenomen zullen worden. De situatie van de gemeente (Joden en heidenen samen als gelovigen) vindt dus plaats binnen het aardse Joodse Koninkrijk der hemelen. En nog eens binnen dit aardse Koninkrijk der hemelen zouden oudtestamentische gelovigen als Abraham, Izak en Jakob samen aan een maaltijd deelnemen met leden van de gemeente. Stel, dat de Bedelingenleer zou toelaten, dat het Koninkrijk der hemelen ook een eeuwigheidsdimensie heeft, dan zouden nog oudtestamentische gelovigen samen met leden van de gemeente de eeuwigheid doorbrengen. Dit leert de Bedelingenleer niet. Johannes 3: 16 zegt echter Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. HSV Het gesprek met Nicodemus, dat we in dit hoofdstuk vinden, vond plaats vroeg in Jezus' aardse bediening. Volgens de Bedelingenleer bood Jezus toen nog steeds het aardse Davidische koninkrijk aan. Toch zegt Hij tegen Nicodemus, dat het doel van zijn komst was om voor zondenvergeving te zorgen. De beroemde vergelijking van de takken en de olijfboom beeldt de overgang van Gods
handelen met Joden naar dat tegenover heidenen en Joden uit. We lezen in Romeinen 11: 16vv. En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook. Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom, beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u. U zult dan zeggen: “De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt”. Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees. Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart. Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden. En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten. Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom. HSV De Bedelingenleer beweert, dat God, toen Hij de gemeente begon, iets totaal nieuws startte, dat niets te doen had met wat Hij met de Joden deed ervoor en met de Joden zal doen erna. De uitbeelding van die situatie via het enten op de olijfboom laat echter iets anders zien. Een deel van de takken is afgerukt. Dat betekent kennelijk, dat er Joden zijn die niet meer deel hebben aan wat hier heet de wortel en de vettigheid van de olijfboom. Joden die Jezus' offer wel aanvaard hadden, blijven in het beeld gewoon als takken op de boom. Daartussen worden heidenen die tot geloof kwamen, geënt. Die heidenen mogen de Joden niet minachten, want de boom en de wortel en de “vettigheid” behoren kennelijk bij die Joden. Paste het beeld in de Bedelingenleer, dan zou er sprake zijn geweest van drie bomen. De Joden waren een kersenboom, de heidenen een pruimenboom en verder was er nog een stam van een perzikenboom, die Jezus verbeeldde. Onder het Oude Testament bemoeide God als kweker zich alleen met de kersenboom. Bekeerde Joden zouden kersentakken zijn die op de perzikenboomstam geënt werden, en bekeerde heidenen pruimentakken die op de perzikenboomstam geënt werden. Tussen die kersen- en pruimentakken zou je nauwelijks verschil zien. Na de periode van de gemeente zou God opnieuw de kersenboom gaan kweken. De perzikenboomstam met kersen- en pruimentakken zou comfortabel in een verwarmde serre geplaatst worden. Conclusie Deze drie teksten alleen al laten zien, dat een veel meer continuïteit is dan de Bedelingenleer wenst, tussen de tijd, waarin God via de Joden werkte en zal werken, en de tijd, waarin Joden en heidenen samen gelovigen van God zijn. Ook is duidelijk gedemonstreerd, dat vanaf het eerste begin Jezus gekomen is voor de zondenvergeving. Zijn koningschap volgt na het kruis – zelfs in de eindtijd - en is secundair. Een volgend serieus probleem vormt Jezus' uitlating bij de instelling van het Avondmaal: Hij nam ook de drinkbeker en, nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zei: “Drink allen daaruit, want dit is mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. ...” Mattheüs 26: 27-28 HSV
“Het nieuwe verbond” staat met het lidwoord. Het verwijst dus naar een bekend iets, kennelijk het nieuwe verbond dat aangekondigd was in het Oude Testament. Dat verbond zou God met “het huis van Israël en het huis van Juda” sluiten: Zie er komen dagen, spreekt de HEER, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, …. Jeremia 31: 31 HSV Tot hiertoe geen probleem voor de Bedelingenleer: Jezus zat met Joden aan tafel en behoeft niet aan de gemeente gedacht te hebben. Paulus echter schrijft aan de gemeente: Evenzo nam Hij ook de drinkbeker, na het gebruiken van de maaltijd, en zei: “Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed. ...” 1 Corinthiërs 11: 25 HSV Ook de gemeente maakt dus deel uit van het nieuwe verbond, dat eigenlijk met de Joden gesloten was. Voor de Bedelingenleer is dit een zwaar probleem – zo zwaar, dat sommige aanhangers schrijven over twee nieuwe verbonden: één voor de Joden en één voor de gemeente. Zo handelen laat echter zien, dat men in verlegenheid zit en een oplossing wil forceren in overeenstemming met een al gekozen theorie. Paulus schrijft inderdaad over het feit, dat hij van God een speciale openbaring heeft gekregen over de nieuwtestamentische situatie van de heidenen: …. dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van de belofte in Christus, door het Evangelie waarvan ik een dienaar geworden ben, …. Efesiërs 3: 6-7 HSV Dat ook de heidenen zouden geroepen worden, was al lang bekend. Het zendingsbevel is duidelijk, Petrus op de pinksterdag is duidelijk (Handelingen 2: 39 “allen die veraf zijn”), Jacobus is duidelijk in Handelingen 15: 14vv. Het nieuwe dat Paulus heeft gehoord, is duidelijk, dat de heidenen geen tweede-rangsgelovigen zouden worden naast de Joodse gelovigen. Zij zijn in de eerder behandelde gelijkenis dan ook net zozeer takken als de Joodse takken. Paulus' openbaring gaat duidelijk niet over een onderbreking in Gods plannen in die zin, dat de gelijkwaardigheid van Joodse en heidense gelovigen een breuk veroorzaakt met Gods eerdere bedoelingen en dat de gemeente dus een ingeschoven bedeling vormt. Kennelijk was Gods eerdere bedoeling om via de Joodse gelovigen de heidenen bij de redding door Christus te betrekken. Door de weigering van “de” Joden, heeft God de heidenen laten voorgaan, samen met eventuele Joodse gelovigen. Zoals Paulus eerder schreef over de oudtestamentische tijd: ... dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. Efesiërs 2: 12 HSV Deze tekst impliceert, dat de gelovige heidenen nu wel delen in het burgerschap van Israël en geen vreemdelingen meer zijn tegenover de beloofde verbonden. Dit feit wordt uitgedrukt door het deelhebben aan de wortel en de “vettigheid” van de Joodse olijfboom. De Bijbel is echter ook duidelijk genoeg over het feit, dat christenen uit de heidenen niet als Joden dienen te gaan leven. De Bedelingenleer maakt, zoals al gesignaleerd, een scherp onderscheid tussen Gods bedoelingen met het Joodse volk en die welke Hij heeft met de gemeente. Wanneer de tijd
voor de gemeente voorbij is, komt de opname. Vervolgens breekt, zegt men, de Grote Verdrukking aan, waarin oordelen gaan over hen die in de periode van de gemeente geen gehoor hebben gegeven aan Gods aanbod van genade. Na de Grote Verdrukking komt het Duizendjarig Rijk, dat de Bedelingenleer ziet als een vervolg op de oudtestamentische periode. Jezus is koning van de Joden op aarde. Zegen gaat uit naar de volken. De tempeldienst met offers en al wordt hersteld, alsof Jezus deze (zoals de Hebreeënbrief duidelijk maakt) door zijn kruisdood niet overbodig heeft gemaakt. Ze dienen ter herinnering aan die kruisdood, zegt men dan. Een probleem vormt echter de Grote Verdrukking. De gemeente is zogezegd opgenomen. Dit feit zou naamchristenen tot nadenken brengen. Zij zouden alsnog tot bekering komen. Hun zou de verdrukking gelden. De vraag is, tot welke categorie zulke bekeerde naamchristenen behoren. Ze behoren niet tot de gemeente, want die zou dan opgenomen zijn. Ook is de Heilige Geest niet meer op de aarde. Hoe kunnen ze dan tot geloof komen? Ze behoren ook niet tot de Joodse gelovigen van het Duizendjarig Rijk. Wat is hun positie dan wel? De Bijbel zwijgt erover en ook de Bedelingenleer. 2 De opname Trouwens de Bijbel zwijgt totaal over een onzichtbare terugkomst van Jezus en een wegnemen van de gemeente, omdat zij tot een aparte categorie gelovigen behoren. Natuurlijk noemt de Bijbel het feit van de opname wel, maar een “stille” opname voor de Grote Verdrukking vinden we niet. De beroemde tekst uit 2 Thessalonicenzen 2: 6-7 zegt niets duidelijks: En u weet, wat hem (nl. de antichrist) nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt. …. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is. HSV Er is een “iets” of een “iemand” die voorkomt, dat de antichrist zich openbaart. Nergens staat, waarover dat gaat. Dit koppelen aan de Heilige Geest en aan de onbewezen theorie, dat Hij met de gemeente van de aarde verdwijnt, is een veronderstelling – niet meer. Het kan net zo goed gaan over Gods plannen (het iets) en een sterke engel in Gods opdracht (de iemand). De andere beroemde tekst, 1 Thessalonicenzen 5: 9, geeft ook geen uitsluitsel: Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de redding, door onze Heer Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, samen met Hem zouden leven. Eraan vooraf gaat echter Maar laten wij die van de dag zijn, nuchter zijn, bekleed met het borstharnas van geloof en liefde en met de hoop op de redding als helm. De helm is nodig ter bescherming. Dit wijst al op onaangename omstandigheden. Het is verder totaal onduidelijk, welke toorn bedoeld is. De toorn van verdrukking? Of de toorn over onze zonden, waarvoor Jezus gestorven is? Deze laatste verbinding legt de tekst wel. Trouwens, als de gemeente geen verdrukking mag kennen, waarom dan wel al de verdrukkingen door de tijden heen? En als in de periode van de Grote Verdrukking toch
weer mensen tot geloof komen, zoals de Bedelingenleer wil, zijn die dan minder gered door Jezus' dood dan de gemeente, zodat zij dat wel kunnen meemaken? Duidelijk tegen een opname voor de grote verdrukking is echter een “vergeten” tekst: Het is immers rechtvaardig van God verdrukking te vergelden aan hen die u verdrukken, en aan u die verdrukt wordt, samen met ons verlichting te geven bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met de engelen van zijn kracht, wanneer Hij met vlammend vuur wraak oefent over hen die God niet kennen, en over hen die het Evangelie van onze Heer Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. 2 Thessalonicenzen 1: 6-8 HSV De Bedelingenleer neemt twee wederkomsten van Jezus aan: één onzichtbaar voor de wereld bij de opname van de gemeente, voor de grote verdrukking, en één zichtbaar voor de wereld in glorie, na de grote verdrukking, om het Duizendjarig Rijk te vestigen. De wederkomst die Paulus beschrijft, is duidelijk niet die van en stille opname: Hij komt ingrijpen in het gebeuren van de wereld. Tegelijk maakt Paulus ook duidelijk, dat de gemeente dan eerst verlichting vindt. De opname vindt dus onmiddellijk voor Jezus' wederkomst in glorie plaats en dat is na de grote verdrukking. Zelfs de gelijkenis over de olijfboom is duidelijk: de olijfboom met beloften en heil die aanvankelijk via de Joden zouden komen, blijft dezelfde. De takken wisselen. Op de pinksterdag kwamen er (nagenoeg?) alleen Joden tot bekering. Niet het volk als geheel. Dan is er een overgang, waarin steeds meer heidenen tot bekering komen. Joodse gelovigen worden schaars. Tot voor kort. Nu groeit het evangelie in de laatste streken waar nog nooit gelovigen zijn geweest en groeit het evangelie onder Joden. Dit is een teken van de tijd waarin het Joodse volk als geheel tot bekering zal komen. Tot bekering: zondenvergeving, Heilige Geest, hemelse zekerheid na de dood. En geen dierenoffers meer. Wel is er natuurlijk in het Duizendjarig Rijk een regering door Jezus, tegelijk als Davidisch koning van de Joden, maar ook van heel de wereld. 3 De opsplitsing van het Nieuwe Testament De Bedelingenleer maakt een onderscheid tussen de periode waarin de Joden het herstel van het Davidisch koningschap kregen aangeboden en de periode van de gemeente. Het gevolg hiervan is, dat Jezus' optreden op aarde niet rechtstreeks met de gemeente te doen heeft. Omdat Paulus eerst de waarheden rond de gemeente geopenbaard kreeg, zijn Paulus' brieven de rechtstreekse boodschap van God aan de gemeente. Uit de rest van het Nieuwe Testament kunnen wij slechts afgeleide lessen trekken. In het Johannesevangelie zijn ook nog waarheden over de gemeente te vinden, met name in de Opperzaalrede, meent men. De Ultrabedelingenleer, die wij hier niet kennen, gaat zover, dat alleen de gevangenschapsbrieven van Paulus voor de gemeente zijn. Hierboven hebben we gezien, dat er continuïteit is tussen Jezus' optreden en de gemeente. Gevolg is, dat het hele Nieuwe Testament voor de gemeente is. Dit is ook voor de hand liggend. ° Nergens vinden we uitgelegd, dat wij het Nieuwe Testament in die zin moeten splitsen. ° Er is geen besluit genomen over mindere toepasbaarheid van delen van het Nieuwe Testament. Over delen van het Oude Testament bestaat dat wel in Handelingen 15. ° De kerkvaders gebruikten het hele NieuweTestament zonder onderscheid. Onder hen
zijn verscheidene leerlingen van de apostelen: Ignatius, Clemens, Polycarpus. Die zouden toch zeker “beter” moeten weten. Dan is er nog de veel besproken tekst, waarin Paulus Timotheüs aanbeveelt het Woord van de waarheid recht te snijden (2 Timotheüs 2: 15). De Bedelingenleer ziet deze aanbeveling als een opdracht om de Bijbel onder te verdelen in stukken die voor de verschillende bedelingen golden of gelden. Als je geobsedeerd bent door de bedelingen, kun je geneigd zijn om die tekst zo in te vullen. Toen ik in Heverlee colleges gaf, heb ik Joost Verduijn een woordstudie laten maken over het Griekse woord dat met 'recht snijden' wordt vertaald: orthotomeoo. Het bleek, dat het in Joods Grieks de vertaling is van het Hebreeuwse jasjar: rechtuit, eerlijk zijn. Het woordenboek van Lust, Eynikel en Hauspie op de Septuaginta (A Greek-English Lexicon of the Septuagint, II, Stuttgart 1996) vertaalt orthotomeoo in Spreuken 3: 6 en 11: 5 dan ook met to give the right direction, to teach correctly, to give the right teaching. Orthotomeoo hodous betekent 'rechte wegen aanleggen'. De strekking van de tekst uit de Timotheüsbrief is dus niet, dat je de Bijbel moet splitsen, maar, dat je rechtuit, zonder afwijkingen naar links of naar rechts de Bijbel moet uitleggen. Het genoemde woordenboek is lang na het onderzoek door Joost Verduijn verschenen en bevestigt dus zijn visie.
4 Het dilemma van de Wet Een verder punt van verschil van inzicht betreft de waarde van de oudtestamentische Wet nu. Wet is een woord dat verschillende noties kan aanduiden: de Tien Geboden, de 5 boeken van Mozes of het hele Oude Testament. De Bedelingenleer beweert, dat de gemeente niets te doen heeft met de Wet of met geboden. Teksten als “Gij zijt niet meer onder de Wet” zijn algemeen bekend. Volgens de Bedelingenleer is de werking van de Heilige Geest in ons geweten zo volmaakt, dat we geen Wet of geboden meer nodig hebben om te weten, wat God wil. We moeten alleen als Jezus willen zijn. Toch rijst er een probleem. Dit gaat zo ver, dat ernstige bijbeluitleggers uit onze kring zeggen, dat de Wet nog wel betekenis heeft voor ons. Allereerst het geweten. Paulus schrijft Want ik ben mij van niets bewust, maar daardoor ben ik nog niet gerechtvaardigd. Wie mij beoordeelt, is de Heer. 1 Corinthiërs 4: 4 HSV Hier blijkt, dat bij een christen het geweten te slap kan werken. Paulus meent in zijn geweten zuiver te zijn, maar sluit niet uit, dat God toch iets verkeerd vindt. Omgekeerd schrijft Johannes Want als ons hart ons veroordeelt, God is meer dan ons hart, en Hij weet alle dingen. 1 Johannes 3: 20 HSV Hier blijkt, dat het geweten te sterk kan werken. Uit de teksten van Paulus en Johannes blijkt dus duidelijk, dat de beïnvloeding van ons geweten door de Heilige Geest niet zo ver gaat, dat onze onvolmaaktheid totaal uitgeschakeld wordt. We hebben dus richtlijnen – zeg maar geboden – nodig. Trouwens, hoeveel werkwoorden in de gebiedende wijs staan er niet in het Nieuwe Testament, ook in de brieven van Paulus.
Paulus gebruikt bij zijn richtlijnen ook de oudtestamentische Wet: Kinderen, wees je ouders gehoorzaam in de Heer, want dat is juist. Eer je vader en moeder (dat is het eerste gebod met een belofte), opdat het je goed gaat en lang leeft op de aarde. Efesiërs 6: 1-2 HSV Paulus citeert één van de Tien Geboden in positieve zin en past dat toe op de gemeente. Zelfs laat hij de belofte van een lang leven op aarde niet weg. De gemeente is een hemels volk beweert de Bedelingenleer echter: aardse welvaart verbinden aan geboden is voor de Joden. Ook deze bewering is dus niet gebaseerd op de Bijbel. Ook positief over de Wet is Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben, want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat: namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Romeinen 13: 8-9 HSV De liefde is bij uitstek één van de werkingen van de Heilige Geest (Galaten 5: 22). De liefde is de wijze waarop in de gemeente de Heilige Geest de gelovige laat doen wat God wil. Toch is er een band met de geboden van de Wet. De liefde laat de gelovige doen wat al lang in de Wet stond. Ook Johannes legt deze verbinding: Want dit is de liefde tot God, dat wij zijn geboden in acht nemen. 1 Johannes 5: 3 HSV Het zijn de geboden die voorkomen, dat wij bijvoorbeeld liefde in een overspelsituatie goed gaan vinden. De geboden blijven de gelovige inlichten over details van Gods wil. Zo luidt ook het zendings- of doopbevel Ga dus heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. Mattheüs 28: 19 HSV De Bedelingenleer ziet het Mattheüsevangelie als het evangelie voor de Joodse bedeling. Ook dit zendingsbevel zou in een Joodse sfeer gegeven zijn. We hebben echter gezien, dat er continuïteit is tussen Jezus' prediking en de gemeente. Het feit, dat er discipelen gemaakt moeten worden onder de volken zonder dat de Joden apart genoemd worden wijst op de gemeente. En dus is ook het leren in acht nemen van Jezus' geboden een opdracht voor de gemeente. Over die geboden zei Jezus ook Denk niet, dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is. Mattheüs 5: 17-18 HSV De uitdrukking “totdat het alles geschied is“ komt kennelijk overeen met het vervullen. De Wet vervullen gebeurt op verschillende manieren. Een voorspelling wordt vervuld doordat er gebeurt wat voorspeld is. Zo zijn er al veel voorspellingen uit het Oude Testament door Jezus vervuld. Andere, voornamelijk die van de eindtijd, moeten nog vervuld worden. Geboden vervullen kun je door ze te houden. Je kunt ze ook tot volle bloei brengen. Zo
deed Jezus in het vervolg van Mattheüs 5. Doodslaan is niet alleen doodslaan, maar ook haten. Echtbreken is niet alleen echtbreken, maar ook een vrouw in gedachten begeren. En zo verder. Voorschriften van de tempeldienst werden vervuld doordat Jezus voor de zonden stierf. De les die getrokken kon worden uit dierenoffers (voor zonde moet bloed vloeien) kunnen we nu in volmaakte zin trekken uit Jezus' sterven. Er zijn dus verschillende soorten geboden. De Bijbel ziet dat ook. In Hebreeën lezen we Nu had ook het eerste verbond verordeningen voor de eredienst en het aardse heiligdom. Hebreeën 9: 1 HSV De Bijbel kent inderdaad categorieën onder de geboden, al wil de Bedelingenleer daarvan niet weten. De Hebreeënbrief noemt de categorie van godsdienstige voorschriften. De voorschriften voor de Joodse maatschappij, die geheel uit gelovigen bestond, kunnen wij niet toepassen, omdat er geen volledig christelijk volk bestaat. Immers wij worden ook uit de volken geroepen. De uitdrukking “Doe de kwaaddoener uit uw midden weg” die in het Oude Testament gebruikt werd bij verschillende voorschriften tot executie, vinden we in het Nieuwe Testament alleen bij de gemeentetucht (1 Corinthiërs 5: 13). Trouwens ook Jezus' Joodse tijdgenoten konden de executie van Jezus al niet uitvoeren zonder medewerking van de Romeinen. Conclusie: de vervulling van oudtestamentische voorschriften verschilt al naar gelang van het karakter ervan: ° voorspellingen van gebeurtenissen ° voorschriften voor het persoonlijk leven ° voorschriften voor de Joodse maatschappij ° voorschriften voor het godsdienstig leven Het conflict over het gebruik van de Wet begon door Joodse christenen die leerden Als u niet besneden wordt volgens het gebruik van Mozes, kunt u niet zalig worden. Handelingen 15: 1 HSV Iets daarna komen er anderen die nog verder gaan: ….. dat men hen moet besnijden en moet gebieden de wet van Mozes in acht te nemen. Handelingen 15: 5 HSV Dit kan niet gaan over voorspellingen, want daarop letten de christenen wel degelijk. Dit kan eventueel gaan over voorschriften voor het leven, maar over die geboden waren de apostelen in het algemeen positief genoeg. Dit kon niet gaan over voorschriften voor de Joodse maatschappij, want die kon men niet houden. Het moet dus voornamelijk gaan over geboden betreffende het godsdienstig leven. Uiteindelijk handhaaft men onder de leiding van de Heilige Geest de onthouding van afgodenoffers, bloed, verstikte dieren en hoererij. Over besnijdenis, rein en onrein voedsel en de tempeldienst wordt niets weerhouden. Wel over hoererij en enkele voor de heidenen merkwaardige, niet voor de hand liggende voorschriften die verscholen liggen in het Oude Testament. Hoererij moest kennelijk in de Grieks-Romeinse maatschappij nog eens uitdrukkelijk genoemd worden. Het is duidelijk, dat dit besluit niet zegt, dat je nu maar mag moorden, stelen, liegen, bedriegen en begeren om maar het strafste te noemen. Die dingen stonden niet ter discussie en vergden dan ook geen vermelding.
Het conflict was hiermee echter kennelijk niet opgelost, want in de Romeinenbrief moet Paulus later nog uitvoerig op de kwestie ingaan. Naar mijn idee was de Galatenbrief geschreven voor de gebeurtenissen van Handelingen 15, want als Paulus de geschiedenis vertelt over de wijze waarop de apostelen vroeger gehandeld hadden met heidenchristenen, was er alle aanleiding om te besluiten met de beslissing uit Handelingen 15. In de Galatenbrief en de Romeinenbrief gaat Paulus ruimer op het godsdienstig deel van de Wet in. Hij ziet de Wet daarbij positief en negatief. 1 De Wet is goed. Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Romeinen 7: 12 HSV 2 De Wet is geestelijk. “Vleselijk” is in het Nieuwe Testament iets wat verband houdt met de onbekeerde, zondige situatie. “Geestelijk” houdt tegenover “vleselijk” verband met de Heilige Geest. Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Romeinen 7: 14 HSV 3 De Wet diende ten leven. En het gebod dat ten leven was, is voor mij ten dode bevonden. Romeinen 7: 10 4 Het bezit van de Wet is een voorrecht. Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn? Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd. Romeinen 3: 1-2 HSV 5 De geboden hebben voor christenen een verband met de liefde. Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben, want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat: namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Romeinen 13: 8-9 HSV 6 Onderwerping aan de geboden wordt positief gezien. Het (vlees) onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet. Romeinen 8: 7 HSV 7 De Wet leidt tot Christus Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft. Romeinen 10: 4 HSV Zo is dan de wet onze paedagogos geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. Galaten 3: 24
Een paedagogos is niet zoals bij ons een opvoedkundige. Het was een slaaf die ervoor diende om toezicht te houden op de kinderen, hen naar school te brengen en eventueel hun boekentas te dragen. Zoals de paedagogos de kinderen naar school bracht, brengt de wet de gelovige tot Christus: de wet laat de onvolmaaktheid zien van de mens en laat zo de behoefte ontstaan om gered te worden. 8 De Wet veroordeelt. Wij weten nu, dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God. Romeinen 3: 19 HSV 9 De veroordeling door de Wet is door Jezus' kruisdood opgeheven. Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen. Want wie gestorven is, om hem heeft de zonde geen aanspraak meer. Romeinen 6: 6-7 10 De Wet diende niet om iemand tot zaligheid te brengen. Daarvoor diende de belofte aan Abraham. Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde. Romeinen 3: 20 HSV Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte. Maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken. Galaten 3: 18 HSV 11 De Wet licht de mens erover in, wat zondig is. Door de wet is immers kennis van zonde. Romeinen 3: 20 HSV 12 Door de Wet worden in de zondige mens zondige daden uitgelokt. Dit is uiteraard geen bedoeling van de Wet, maar een gevolg. Maar de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en in mij allerlei begeerte teweeggebracht. Romeinen 7: 8 HSV Dit is een korte samenvatting die nog geen problemen zal veroorzaken. Voordat we aan de teksten met moeilijkheden komen, willen we eerst handelen over de regels volgens welke de Bijbel uitgelegd moet worden. Dit gedeelte is iets langer, maar het is ook van groot belang om zorgvuldig na te gaan, wat de beste wijze van uitleg is. 5 Regels van bijbeluitleg (hermeneutiek) Petrus schrijft En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? 1 Petrus 3: 13 Als we deze woorden tot ons laten doordringen, komen we tot de conclusie, dat geen enkele christen die zich inzet voor het goede, van wie dan ook kwaad te lijden krijgt. Uit de werkelijkheid weten we wel anders. Er zijn genoeg christenen die te lijden hebben,
ook al zetten ze zich in voor het goede. Wat nu? Liegt de Bijbel? Petrus schrijft gelukkig nog meer. Hij vervolgt Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Petrus laat zien, dat de eerste regel niet zo absoluut geldt, als we wel zouden denken. Al moest gij lijden,... - dat spreekt van een uitzondering op de regel. God kan het wel eens nodig vinden, dat we wel moeten lijden. Petrus schrijft dus eerst over de regel (geen lijden) en geeft dan onmiddellijk de uitzondering (soms is het wel nodig). Problemen ontstaan er, als de Bijbel regel en uitzondering niet vlak na elkaar noemt. Het liefdegebod is het belangrijkste gebod. Volgens 1 Corinthiërs 12: 31 leidt de liefde ook hoger dan alle gaven. Aan de andere kant is overspelige liefde onjuist. Opnieuw hebben we te doen met regel en uitzondering. Liefde is in het algemeen goed. Er bestaan echter uitzonderingen, waarin vormen van liefde niet toegestaan zijn. Het is fout overspel en andere ongeoorloofde vormen van liefde te verdedigen, omdat het liefdegebod het voornaamste gebod is. Let erop, dat we zo elke bijbeltekst laten gelden. We hebben het algemene liefdegebod niet afgeschaft, als we overspel afkeuren. We hebben ook het verbod om overspel te plegen niet uit de Bijbel geschrapt om het algemene liefdegebod tot alle vormen van liefde door te trekken. Zo zijn er ook teksten die over onvoorwaardelijke gebedsverhoring spreken: Bid en aan u zal gegeven worden. Mattheüs 7: 6 En alles wat ge zult vragen in het gebed, zult ge krijgen, als ge gelooft. Mattheüs 21: 22 Aan de andere kant kent de Bijbel ook het onverhoorde gebed in de zin van onvervulde wens (God hoort natuurlijk wel alle gebeden). Paulus' gebed om genezing werd niet verhoord: Om te voorkomen, dat ik mij zou verheffen, is mij daarom een doorn in het vlees gegeven, een engel van de satan, om mij vuistslagen te geven, om mij me niet te laten verheffen. Daarvoor heb ik drie maal de Heer gebeden, dat hij van mij weg zou gaan. En Hij heeft tegen me gezegd: “Voor jou is mijn genade genoeg, want kracht komt in zwakheid tot haar uiterste”. 2 Corinthiërs 12: 8-9. Ook het gebed in Romeinen 15: 31-32 is niet zo verhoord als Paulus het graag had: Ik verzoek u, broeders, bij onze Heer Jezus Christus en bij de liefde van de Heilige Geest om met mij mee in uw gebeden voor mij te vechten bij God, dat ik beschermd word voor de ongelovigen in Judea en mijn dienst voor Jeruzalem aangenaam voor de heiligen wordt, opdat ik door Gods wil met vreugde naar u toe kom en samen met u rust vind. Hij kreeg 2 jaar gevangenschap te Caesarea, een schipbreuk, een overwintering op Malta en 2 jaar huisarrest in Rome.
Ook hier gaat het om regel (God verhoort alle gebeden) en uitzondering (God wijkt soms ook van die regel af). En ook hier is het als in de andere voorbeelden. De regel mag niet overheersen en de uitzondering mag niet overheersen. Beide houden hun plaats als regel of als uitzondering en er wordt geen bijbeltekst krachteloos gemaakt. Er zijn teksten die lijken te leren, dat iedere christen altijd geneest. Bijvoorbeeld Toch heeft Hij onze ziekten op zich genomen. Jesaja 53: 4 Ook dit is een algemene uitspraak. Als we dan waarnemen, dat om ons heen niet iedere zieke christen geneest, moeten we nagaan, of er misschien bijbelteksten zijn die leren, dat je wel ziek kunt blijven. Die zijn er inderdaad. Paulus' geval uit 2 Corinthiërs 12: 8-9 hebben we al genoemd. Maar we hebben ook Timotheus, die geregeld ziek was Drink niet meer (alleen) water, maar gebruik wat wijn voor je maag en je frequente ziektes. 1 Timotheus 5: 23 Gaius uit 3 Johannes is ook een opmerkelijk geval in dit verband: Geliefde, voor alles bid ik, dat het je goed gaat en dat je gezond bent, zoals het je ziel goed gaat. 3 Johannes: 2 Het ging Gaius geestelijk goed, maar had kennelijk ook gezondheidsproblemen of kon die krijgen. We vinden dus als regel van bijbeluitleg, dat we in geval van "tegenstrijdige" bijbelteksten moeten nagaan, welke tekst algemeen geldt en welke op een speciale situatie betrekking heeft. We moeten daarbij ervoor waken dat we geen bijbeltekst met beroep op een andere bijbeltekst ongeldig verklaren. We moeten ook nagaan, wanneer zeer algemene teksten niet lijken te functioneren, of er ergens uitzonderingen in de Bijbel staan. Stel nu eens, dat iemand een beperkte bijbelkennis heeft. Hij kent het verbod om in het algemeen te oordelen, maar de uitzondering niet. In zijn gemeente doet zich echter een geval voor, waarin een hardnekkige zondaar weigert om zijn zonde op te geven. De zaak moet voor de gemeente gebracht worden. De gemeente zou de beslissing moeten nemen om de persoon te vermanen of daarna uit te sluiten. De man met de beperkte bijbelkennis zal protesteren: "Wij mogen toch niet oordelen?" en hij zal de gemeente van liefdeloosheid verdenken. Of er is een zieke met beperkte bijbelkennis. Hij herinnert zich een tekst die iedere christen altijd genezing lijkt te beloven. Hij kent de uitzonderingen niet. Zo iemand komt toch in zware geestelijke problemen, als hij niet geneest? Ben ik wel een echte christen? Is er zonde in mijn leven? Wie niettemin alleen vasthoudt aan de regel of alleen aan de uitzondering en deze regel of deze uitzondering tot zijn enige regel maakt, is bezig een sekte te stichten. Sektes zijn altijd blind voor bijbelteksten die hun niet aanstaan.
Bij Jezus' verzoeking in de woestijn (Mattheus 4: 1-11) gebruikte de duivel op die manier bijbelteksten zonder andere andere bijbelteksten te noemen die over hetzelfde onderwerp gaan. Jezus zei niet voor niets: "Er staat óók geschreven:... " Hij zei dus eigenlijk: "Kijk naar alle teksten over dit onderwerp, gebruik je verstand en neem een uitgebalanceerd standpunt in". In onze tijd is het mode om de tekst “God is liefde” (1 Johannes 4: 16) zo te gebruiken, dat men uitsluit, dat God alleen maar zo handelt als wij als liefdevol verstaan. Johannes schrijft echter iets eerder Dáárin is Gods liefde onder ons duidelijk geworden, dat God zijn eniggeboren Zoon de wereld in gestuurd heeft om ons door Hem te laten leven. Dáárin bestaat de liefde: niet, dat wij God liefgehad hebben, maar, dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gestuurd heeft als een verzoening voor onze zonden. 1 Johannes 4: 9-10 Deze teksten zouden ons eerder voorzichtig moeten maken. Ze spreken over een zeer speciale situatie waarin Gods liefde blijkt: Jezus stierf voor onze zonden aan het kruis. Natuurlijk is God ook onze Vader, maar de Bijbel laat duidelijk zien, dat ons ondanks dat ook onaangename dingen kunnen overkomen: ziekte, tegenslag, sterven, vervolging, martelaarschap enz. enz. In zijn strijd met de duivel kan Gods belang kennelijk meebrengen, dat wij vervolgd worden, de marteldood ondergaan. Ook Jobs geluk was ondergeschikt aan Gods strijd met de duivel. Laten we Jezus volgen in zijn houding tegenover de Bijbel tijdens de verzoeking in de woestijn en onze "leer" niet op één tekst baseren, maar op het totale bijbelse getuigenis over een bepaalde zaak. 6 Samenvatting over de waarde van de Wet Echte problemen ontstaan ten gevolge van onderstaande tekst en vergelijkbare teksten: Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in het nieuwe systeem (Grieks: nieuwheid) van de Geest dienen, en niet in het oude systeem (Grieks: oudheid) van de letter. Romeinen 7: 6 Onze opdracht is, zo bleek uit deel 5 van deze studie, om een samenvatting te maken over de waarde van de Wet die geen bijbeltekst onder de tafel werkt. Omdat Paulus de geboden ook voor de gemeente positief waardeert en met de liefde in verband brengt (zoals ook Johannes), zullen we ons zorgvuldig moeten afvragen, welke aspecten van de geboden van de Wet nog gelden en welke niet. De Wet veroordeelt, zo hebben we gezien. Van de veroordeling door de Wet zijn we duidelijk ontslagen. De bepalingen over het godsdienstige leven van de Joden (besnijdenis, tempeldienst, dierenoffers, reine en onreine dieren) gelden niet voor heidenchristenen. Daarmee is het conflict uit het Nieuwe Testament, dat in Handelingen 15 een rol speelt,
opgelost: om gered te worden dien je die bepalingen niet in acht te nemen. Ik denk, dat iedereen in de evangelische wereld het hiermee eens is. Ook is iedereen het erover eens, dat onze goede daden niet tot doel hebben om iets bij te dragen tot onze eeuwige redding. Toch moet de goede daden er wel zijn. Anders hebben we een dood geloof: Wat voor nut heeft het, mijn broeders, als iemand zegt, dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem zalig maken? Jacobus 2: 14 HSV Over de leefregels voor het dagelijks christenleven denkt de Bijbel anders. Die zijn niet volledig afgeschaft. De liefde die de Heilige Geest in ons brengt, brengt ons ertoe juist dezelfde dingen te doen als de geboden voorschrijven. Ja, zelfs meer, want Jezus breidde de geboden op een geweldige manier uit. Alles wat kan leden tot wat strikt in het gebod genoemd wordt, mag al niet (haten, in je hart iemand begeren etc.). De “moeilijke” tekst die we aan het begin van dit onderdeel aanhaalden, laat zien, wat het verschil is. Het is niet meer de geschreven versie van de geboden waaraan we gebonden zijn, maar we zijn vrijwillig gebonden aan de manier waarop de Heilige Geest ons ertoe brengt ze te houden. De geschreven geboden blijven daarbij een contrôlemiddel om na te gaan, wat Gods wil is. Zo blijft de Wet goed en rechtvaardig en blijven we eruit afleiden, wat zonde is. Je zou kunnen zeggen, dat “gij zult niet” vervangen is door “ik wil niet”. Daarbij is het God door de Heilige Geest die het willen en het werken werkt (Filippenzen 2: 13).
Citaten uit de Bijbel zijn in het algemeen uit de Herziene Statenvertaling. Daarbij heb ik Heere altijd door Heer vervangen. Ik heb ook hier en daar de interpunctie verbeterd. Ik heb geen verschil gemaakt tussen gewone tekst en cursieve tekst.
Zie mijn boek “Gods handelen ontdekken” ° over de betekenis van het “koninkrijk” der hemelen en het “koninkrijk “ van God in hoofdstuk 49. ° over de betekenis van de beschrijving van de tempel van Ezechiël, op basis waarvan men het opnieuw instellen van dierenoffers aanneemt, p. 170-172