Bijbelkring Jeremia Jaarthema ‘Geloven in een tijd van achteruitgang’ Lessen van toen voor de situatie van nu Kerkelijk Centrum, seizoen 2011-2012
A
Crisis toen – de achtergrond van Jeremia’s profetie
Jeremia leefde in een politiek instabiele tijd. Verschillende grootmachten in het MiddenOosten kwamen op en verdwenen weer (opvallend: iets dergelijks zien we ook nu gebeuren). Tot voor kort was het Assyrië, dat de dienst uitmaakte. In 722 vChr. hadden zij het noordelijke rijk (de tien stammen) overmeesterd en in ballingschap gevoerd. In Jeremia’s dagen stortte dit rijk ineen en nam het Babylonische rijk de macht over (Nebukadnezar). Dit ging gepaard met grote offensieven en expansiedrift, en leidde uiteindelijk tot de verovering en verwoesting van Jeruzalem (586 vChr.), een dieptepunt in Israëls geschiedenis. Een andere grootmacht in die dagen was Egypte, dat er gebaat bij was een buffer te hebben tegenover de Babylonische dreiging. Zo leefde men tussen twee vuren en aarzelde men waar en tegen wie steun te zoeken. Het is in die tijd, dat Jeremia geroepen wordt tot profeet. Zijn optreden vond plaats in Juda, in en om Jeruzalem. Hij werd geroepen in het 13e jaar van koning Josia (627/626 vChr.). Hoe oud hij toen was weten we niet, er staat dat hij nog jong was (letterlijk: een jongen, Jer.1:6). Ruim 40 jaar heeft hij opgetreden als boodschapper van God: tot na de val van Jeruzalem in 586 vChr. Tijdens het optreden van Jeremia zijn er 5 koningen in Juda aan het bewind geweest: van 639-609 koning Josia. In 609 sneuvelde hij in de strijd tegen farao Necho. Zijn zoon regeerde daarna 3 maanden, maar werd toen door de farao afgezet en naar Egypte gedeporteerd. Een andere zoon van Josia werd aangesteld, nl. Jojakim. Deze regeerde van 609-598/597. Hij stierf tijdens het beleg van Jeruzalem door de Babyloniërs. Zijn zoon Jojachin regeerde slechts drie maanden toen hij gedeporteerd werd naar Babel. Nu stelden de Babyloniërs een derde zoon van Josia aan: Zedekia. Deze voerde het bewind van 598/597-586: toen werd de stad Jeruzalem opnieuw (na de verovering in 597) veroverd, en opnieuw werden vele Judeeers in ballingschap gevoerd. Feitelijk kwam er met de dood van koning Josia een einde aan de zelfstandigheid van Juda. Weliswaar duurde het nog 23 jaar voordat het rijk definitief ten onder ging, maar al die jaren was het onderworpen aan Egypte of Babylonië. Jeremia plaatst deze gebeurtenissen in theologisch perspectief. Het gaat hem niet om de politieke constellatie op zich, maar om a) de vraag naar Israëls trouw aan het verbond en b) de macht en het ingrijpen van God. De politieke onzekerheid vertaalt zich daarom ook in een religieuze crisis. De val van Jeruzalem wordt niet (allereerst) gezien als gevolg van het optreden van de wereldmachten, maar wordt teruggevoerd op het soevereine optreden van God. Omdat het volk het verbond verbroken heeft, geeft God hen prijs aan vijandelijke machten. Het is dan wel Nebukadnezar die de stad verovert, uiteindelijk is ook Babel onderworpen Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 1
aan de Here. De vijand blijkt een instrument in zijn hand te zijn. De ballingschap gaat terug op het oordeel van God over zijn volk. Op de achtergrond klinken passages uit het boek Deuteronomium mee; m.n. die, die betrekking hebben op het verbond en de gehoorzaamheid die God daaraan vraagt. Het verbond roept op tot gehoorzaamheid aan de thora (al bij de verbondssluiting in Exodus wordt dit benadrukt; Israël belooft dit ook: Ex.19:8, herhaald in 24:3). In Deut.30:15-20 worden zegen en vloek verbonden met resp. gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid. Ook wordt duidelijk dat de belofte van het land afhangt van Israëls gehoorzaamheid. Als het volk het verbond verbreekt (door er niet naar te leven), zal het land verloren gaan. Dit is ook de boodschap die Jeremia brengt. Evenals in de latere geschiedenis wordt het verbond vergeleken met een huwelijksrelatie (ook b.v. bij Hosea). Ongehoorzaamheid (= verbondsbreuk) staat gelijk aan overspel. Deze boodschap vindt niet zonder meer gehoor. In Jeruzalem heerst zelfgenoegzaamheid: de tempelpriesters houden het hof voor dat God altijd trouw blijft aan zijn verbond en zijn volk nooit zal laten vallen. De stad en de tempel zal daarom niets overkomen: zij zijn immers het uitverkoren volk, en daarom zal God zelf voor hen instaan. Deze boodschap (‘vrede, vrede, geen gevaar’) werd met open armen ontvangen. Ogenschijnlijk hadden zij ook het gelijk aan hun kant. Op tal van manieren ging het ‘kerkelijke’ leven ook gewoon door: de offers werden gebracht, men hield de tempeldienst gaande. Aan de oppervlakte zag je het religieuze bedrijf doorgaan. Je moest een ziener zijn om het op te merken… Tegen deze optimistische stemming in moet Jeremia de ondergang van de stad en de tempel aankondigen. Radicaal gaat hij in tegen de heersende opinie. Zijn woorden wekken ergernis op. Hij komt dikwijls alleen te staan. Het brengt hem zelf geregeld in ernstige vertwijfeling. In het boek leidt dit tot conflicten, niet alleen tussen de profeet en het volk, maar ook zijn we getuige van zijn innerlijke strijd. We lezen over zijn worsteling met God, zijn vertrouwen op God, zijn verlatenheid van God, zijn opstand tegen God. Het karakteriseert het leven van een profeet: profeten leiden doorgaans geen kalm en devoot leven. Zij maken het je ongemakkelijk, ze strijken je tegen de haren in. Daarachter gaat de hartstocht van hun Zender schuil: door hun woorden heen doet God een appèl op zijn volk. Doe het Mij, maar vooral jezelf niet aan, om los van Mij te leven. Op korte termijn lijkt dat veel vrijheid en ongekende mogelijkheden te bieden, maar je verkijkt je erop! Je raakt meer en meer verstrikt in machten die je te sterk zijn. Het oordeel heeft dus te maken met Gods passie: passie als hartstocht en pijn. Samenvattend speelt de crisis zich af op drie niveaus: Er is een crisis in de politiek (waar vinden we ons heil in deze dreigende tijd?), die gepaard ging met een crisis in het verbond (waarom zoeken jullie hulp bij wie geen heil kan bieden?) en een crisis in de waarheidsvraag (wie spreekt hier woorden van God?).
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 2
B
Crisis nu? – onze huidige context
Om de brug te slaan naar ons leven, lijkt het me goed enkele kenmerken van onze tijd kort te benoemen. In Nederland (en West-Europa) droeg de cultuur van ouds een christelijk karakter. Op tal van plekken kom je daar nog sporen van tegen: in de literatuur, de schilderkunst etc. De overgrote meerderheid van de bevolking behoorde op een of andere manier bij de kerk, of was in ieder geval aanspreekbaar op het evangelie. De laatste decennia is dat beeld drastisch veranderd. Wat begon in de grote steden en de Randstad, gaat aan de Biblebelt niet voorbij. Het christendom is in ons land op z’n retour. Meer en meer ben je als christen een eenling: in de klas, op je werk, in de straat. Volgens de cijfers van het CBS was in 1899 2% nietkerkelijk, in 2008 was dit percentage gestegen naar 42%. Per week verlaten duizend mensen de PKN en gaan er twee kerken definitief dicht. Vandaag de dag is het normale beeld dat mensen niet bij een kerk horen. Dat neemt niet weg dat er in onze tijd volop belangstelling is voor spiritualiteit. Veel mensen geloven wel in ‘iets’. (Het aantal echte atheïsten in ons land is niet zo groot.) Er zal toch wel meer zijn? Opvallend is dat velen zoeken naar een innerlijke god: iets in jezelf. (Dat verklaart ook de hausse al tal van ‘zelfhulpboeken’.) Het zijn maar weinigen die bij hun zoektocht naar zingeving aankloppen bij de kerk. Dat heeft allereerst te maken met het beeld dat er is van de kerk. Daarnaast binden mensen zich vandaag niet snel meer aan instituten (daar heeft niet alleen de kerk last van). Zeker de kerk als instituut heeft vandaag geen goede papieren: voor velen roept het associaties op van oubolligheid en regels (nog los van alle misstanden die recentelijk in de Rooms Katholieke kerk aan het licht zijn gekomen). Religie staat sowieso, en zeker sinds ‘9/11’, slecht bekend. Het wordt al snel geassocieerd met geweld en macht. Je ziet dus een zekere bindingsangst. Voor een incidentele activiteit bestaat vaak nog wel belangstelling, maar om daar dan ook lid van te worden gaat velen te ver. Tegelijk zoeken mensen wel naar gemeenschap, maar dat loopt via andere kanalen: veel lossere verbanden en netwerken. Onze maatschappij is een netwerksamenleving geworden. Dat heeft dus, zeker naar de toekomst toe, gevolgen voor de kerk en het gemeente-zijn. Andere kenmerken van onze tijd zijn: nadruk op gevoel, de hang naar ervaring. We gaan van event tot event steeds voort. We willen niet iets leren, iets maar beleven. Verder: onze samenleving is diepgaand pluraal geworden. Dat heeft tot gevolg dat mensen zelf hun eigen levensovertuiging samenstellen: die aspecten die je aanspreken neem je over, de andere laat je vallen. Dat betekent ook dat algemeen geldende waarheden gewantrouwd worden. Bepaalde overtuigingen gelden hooguit nog individueel (iets wat overigens vaak wel heel vriendelijk verpakt wordt: ‘Mooi dat jij dat zo beleeft…’ – soms nog gevolgd door: ‘Maar dat zie ik heel anders’). Dat maakt een gesprek heel lastig. Oorzaak Over de vraag naar de oorsprong van deze ontwikkeling zijn boeken vol geschreven. Eén daarvan (recent verschenen) wil ik hier noemen: Marginaal en missionair van Wim Dekker (IZB). Hij duidt deze ontwikkelingen als oordeel van God. Hij schrijft o.a. het volgende: ‘Telkens blijkt in het Oude Testament, dat God zijn eigen volk Israël dingen kwalijk neemt, die Hij andere volken niet kwalijk neemt. Met die andere volken bemoeit Hij zich ook. Wanneer Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 3
onrecht en geweld de spuigaten uitlopen, oordeelt Hij ook die volkeren. Daarom wordt Sodom verwoest en wordt in psalm 82 gezegd, dat de goden, die de hoogste God over de volkeren heeft aangesteld als mensen zullen sterven. Het is het oordeel vanwege het feit dat ze de arme systematisch hebben verdrukt. Ten opzichte van zijn eigen volk Israël luistert het echter nog veel nauwer. Daar speelt eveneens het recht van de arme een grote rol. Bij alle profeten komen we het tegen. Daarnaast speelt echter het specifieke verbond met de specifieke Thora een rol. Het gaat in het verbond om een liefdesrelatie en die relatie wil onderhouden worden in toewijding, aanbidding, de rechte viering van de cultus en vervolgens het doen van gerechtigheid. Wanneer Jerobeam op zijn eigen manier de cultus vorm gaat geven, is dat onvergeeflijk, welke goede bedoelingen hij er ook mee mag hebben. Het gaat dus om de rechte dienst aan God in volkomen liefde en toewijding en het gaat om het concrete doen van zijn geboden. Terwijl ik dit opschrijf, slaat me dan al de schrik om het hart. Wat hebben we ervan terecht gebracht en wat brengen we ervan terecht?’ (…) ‘Nu de vraag, stel dat we de marginalisering van de kerk in Europa moeten zien in het
brede verband van Gods oordelen over Europa, Nederland en de christelijke kerken in dit werelddeel in het bijzonder, waar moet ons dit dan brengen? Wat moeten wij doen? Ik denk vooral aan een toon van ootmoed in al ons spreken en preken. Die mis ik nog steeds. Ik vind in de kerken nog altijd heel veel gelijkhebberigheid en in de toon naar buiten toe veroordeling van anderen en grote woorden. Die grote woorden kunnen van rechts en van links komen. Bidden, zwijgen, ootmoed, bescheidenheid, wachten op God, intussen in de dienende gestalte van Christus het goede doen onder de mensen. Dat is voor mij de gestalte van de kerk, die begrepen heeft wat er allemaal gebeurd is en hoe begrijpelijk het is, dat mensen het met de kerk niet meer zien zitten, terwijl ze toch naar onze diepste overtuiging Gods heil niet kunnen missen. Wie geschoren wordt, moet stil zitten. Wie onder de oordelen van God nog net niet is vergaan, moet in ootmoed en stilheid wachten op God, totdat Hij ons, ons land en volk en werelddeel, weer genadig zal zijn. Hij zal ons toch niet voorgoed voorbijgaan, hoewel Hij dat zou kunnen doen?’ ‘Wanneer we spreken over Gods oordeel, dan hebben we het tegelijk ook over zijn soevereiniteit, zijn vrijmacht. Hij is ons niets verplicht en Hij is aan ons niet gebonden. Hij is wel aan zijn woorden van liefde gebonden. Maar wanneer Hij die vandaag veel beter kwijt kan aan Chinezen dan aan Europeanen, is Hij dan niet vrij om zijn tocht door de wereld te verleggen naar China?’ (…) ‘Ik denk, dat het er vandaag meer dan ooit om gaat, dat we het in de kerk weer over God gaan hebben en niet over het christendom, niet over een aansprekende vorm van christendom als interessante partner in het aanbod van religies. We moeten het weer over God gaan hebben, de soevereine en verkiezende God, de God, die wij niet na kunnen rekenen en toch liefhebben, omdat Hij op beslissende wijze zijn hart heeft laten zien in Jezus. Dat is echter heel iets anders dan dat Hij een lieve God zou zijn en dat daar een lief verhaal van ons als christenen bij hoort en dit alles ook nog onder de dreiging: anders houden we helemaal geen mensen meer over in de kerk. Dan houden we maar geen mensen meer over in de kerk. Mijn ervaring is echter anders. Mijn ervaring is, dat mensen geïnteresseerd zijn in het echte verhaal van het geloof, omdat het leven zelf veel te hard en te moeilijk is om je met pepverhalen gerust te laten stellen. Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 4
Nooit is het verhaal over Gods oordelen en soevereiniteit deprimerend. Zijn laatste woord is immers niet het oordeel. Zijn laatste woord is genade. Daarop hopen wij. Daar geloven wij in, ook wanneer de nacht zich spreidt, in ons persoonlijk leven, in onze kerk, in ons werelddeel.’ Een weg uit de crisis? Nu wij zelf weer minderheid zijn geworden, valt nieuw licht op de situatie waarin de gelovigen in de bijbel zich bevonden: het geloof was altijd iets van een minderheid, die tegen de stroom in roeide. Maar van die minderheid wordt niet gezegd dat zij zich terug moet trekken uit de wereld, maar dat zij tot zegen moest zijn. Denk aan Abraham (Gen.12), aan Israël in de ballingschap (Jes.49:6), aan de discipelen van Jezus (Mt.5:13) en aan de gemeenten aan wie Paulus schrijft (Fil.2:15-16). Wij zijn ook nu gezonden om in de wereld te laten zien wat het heil van God betekent. Daarvoor is wel nodig dat we zelf uit dat heil leven. Het missionaire zit daarom niet in de eerste plaats in het ontwikkelen van allerlei nieuwe activiteiten, maar in een levenshouding van overgave en dienstbaarheid. De Vroege Kerk viel niet op door acties, maar door een ander geloof, een ander levensperspectief en dienende liefde. Dat lijkt mij voor onze tijd ook heel belangrijk. Dan is het wel belangrijk te weten waar je voor staat, oftewel: dat je in Christus je identiteit vindt. De kerk is geen club die het goed met elkaar kan vinden, maar een gemeenschap van mensen, die in Christus deel mogen hebben aan de nieuwe schepping. Geestelijke vernieuwing zal allereerst verdieping betekenen; meer geworteld raken in Christus. Alleen Hij kan ons door de crisis heen verder helpen, op weg naar Zijn Koninkrijk. De stemmen van de profeten in Israël (zoals Jeremia en Ezechiël), die zelf ook in een tijd van ernstige crisis leefden, kunnen ons daarbij verder helpen. Hoe stonden zij tussen hun volksgenoten, tegenover hun Zender, hoe leefden zij uit Gods Woorden? Wat kunnen wij van hen leren, nu wij zelf ook in een soort ballingschap terecht dreigen te komen?
Literatuur - Ik ontdekte dat in het KC in het verleden eerder bijbelstudies over Jeremia zijn geweest. Dit heeft geresulteerd in een bijbelstudieboekje, uitgegeven door de IZB: Jeremia, onze broeder door W.G. Sonnenberg e.a. (nog verkrijgbaar via de website van de IZB: www.izb-ark.nl) - In de commentarenreeks ‘De Brug’ schreef dr. H. Lalleman-de Winkel een deel over Jeremia. (Uitgeverij Groen 2004) - Wie geen moeite heeft met Engels vindt in het boek van Walter Brueggemann, Like Fire in the Bones, Listening for the Profetic Word in Jeremiah (Fortress Press 2006), veel waardevols.
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 5
Jeremia 1 - roeping Hoofdstuk 1 beschrijft de roeping van de profeet, zijn verzet tegen deze roeping en Gods reactie daarop. Vs.1-3 Opschrift Deze verzen vormen de inleiding voor het hele boek. Het vormt het raamwerk van de tijd waarin Jeremia optreedt. Er worden hier drie koningen genoemd, alleen zij die voor langere tijd regeerden. In werkelijkheid waren er vijf koningen (zie inleiding). Deze namen worden genoemd om aan te geven dat de prediking van Jeremia nauw samenhangt met de politieke gebeurtenissen van zijn dagen. Jeremia is afkomstig uit een priestergeslacht, woonachtig in Anatot, een dorp ten noordoosten van Jeruzalem (ongeveer een uur wandelen), in het gebied van de stam Benjamin. Het was van oudsher een priesterstad (Joz.21:18 en 1 Kron.6:60). Omdat het priesterschap erfelijk was, werd Jeremia er ook op voorbereid. Om die reden heeft hij ongetwijfeld een godsdienstige opvoeding genoten in de traditionele lijn van het geloof der vaderen. Als vrome priesterzoon zal hij ook onwaarachtigheid hebben meegemaakt bij mensen die voor God in de tempel verschenen en Hem offers brachten, zonder zich aan Hem te onderwerpen. In zijn prediking is dit een belangrijk thema. Benadrukt wordt dat de woorden die Jeremia spreekt niet zijn eigen woorden zijn: hij ontvangt ze van God, om ze door te geven aan het volk. Het zijn dus niet zijn eigen opvattingen, of woorden die het volk graag wil horen. Hij staat in dienst van zijn Zender. Vs.4-10 De roeping van de profeet Jeremia geeft door hoe het woord van de Here tot hem kwam. Al voor zijn geboorte had God hem bestemd om profeet te worden (vgl. Richt. 13:5, Jes. 49:5 en Gal. 1:15). Vier keer is God het onderwerp: Hij vormde Jeremia, kende hem, heiligde hem en stelde hem aan als profeet. Benadrukt wordt dat God het initiatief heeft. Kennen is niet zozeer cognitief (iets weten), maar een relatie hebben met (het wordt ook gebruikt om de seksuele gemeenschap van man en vrouw aan te duiden, Gen.4:1). Heiligen wil zeggen: afzonderen, bestemmen tot. Het wijst niet op iets in de mens, maar op de relatie waarin hij staat tot de heilige God. Jeremia’s taak beperkt zich niet tot het volk van Juda en Jeruzalem. Van meet af aan zijn de volken in het vizier (vs.5, herhaald in vs.10). Jeremia verzet zich tegen zijn roeping: hij voelt zich er te jong voor. Hoe oud hij was, is niet bekend, maar hooguit 20 jaar (waarschijnlijk nog iets jonger). Het woord dat met jong vertaald is, betekent jongen, jongeman. Hij mist ervaring en kan daarom Gods woordvoerder niet zijn. In de oudheid moesten jongeren zwijgen, de wijsheid en het gezag lag bij de ouderdom (veel meer dan nu het geval is). Zal men hem als jeugdige accepteren? (vgl. 1 Tim.4:12) Verzet tegen roeping kom je vaker tegen in de Bijbel: denk aan Mozes, Gideon en Jona. Zijn bezwaren worden echter door God afgewezen. Hij vraagt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Daarbij krijgt hij drie dingen te horen: het is God die hem zendt, Hij geeft hem ook de woorden, en Hij zal met hem zijn (vgl. Ex.3:12 en 4:12). Het gaat om Gods plan, Hij zorgt zelf voor de verwerkelijking daarvan. Van de profeet wordt gehoorzaamheid en vertrouwen gevraagd. Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 6
Om Zijn woorden te onderstrepen raakt de Here Jeremia’s mond aan. Zo worden Gods woorden hem in de mond gelegd (vgl. Deut.18:18). Zijn taak is wereldomvattend en wordt met zes werkwoorden omschreven (waarvan vier negatief en twee positief): uitrukken, afbreken, verdelgen, verwoesten, bouwen en planten. Daarmee wordt uitgedrukt dat Jeremia voornamelijk oordeel zal aankondigen. Later in het boek komen deze woorden terug, waarbij opvalt dat het bouwen en planten pas in den vreemde gebeurt, namelijk in Babel (Jer.29). Vs.11-12 Het visioen van de amandeltak Op het roepingsvisioen volgen twee openbaringen, bedoeld om Gods woorden te onderstrepen. Of ze er meteen op volgden is niet duidelijk. In het eerste visioen ziet Jeremia een amandeltak (waarschijnlijk in bloei). In het Hebreeuws een shaqed, waarin het woord ‘waken’ te horen is. Daarmee onderstreept de Here dat Hij waakt over zijn woord: het zal gebeuren, wat Hij zegt (vgl. Jes.55:11). Tegelijk trekt de amandelboom de aandacht, omdat hij al in het vroege voorjaar (februari) uitloopt, terwijl de andere bomen nog in winterslaap zijn. (In Nederland zou ongetwijfeld het beeld van een sneeuwklokje gebruikt zijn.) Vs. 13-16 Het visioen van de kokende pot Opnieuw komt het woord van de Here tot Jeremia. Hij krijgt een kokende pot te zien, die overhelt. Hij staat schuin vanaf de noordelijke kant, zodat de hete inhoud overloopt naar de zuidelijke kant. Daarmee wordt de vijand aangeduid die, komend vanuit het Noorden, Juda onder de voet zal lopen. Te denken valt aan de grootmacht Babylon, die weliswaar in het Oosten woont, maar via de weg in het Noorden Israël binnentrekt. Daarnaast kan het Noorden ook symbolisch verstaan worden: het noorden is de windrichting waarop het noordelijk halfrond nooit de zon staat. Het zuiden is beeld van licht en leven, het noorden van duisternis; het is de richting waar het onheil vandaan komt. Oriënteert men zich op het oosten (zoals men deed), dan is het zuiden aan de rechterhand: deze symboliseert heil, kracht en voorspoed; het noorden ligt dan aan de linkerhand en is beeld van onheil. Benadrukt wordt dat de bezetting van het land het gevolg is van de zonde van het volk. Het is God, die de vijand laat komen. Hij neemt hen als het ware in dienst. Zij moeten Gods gericht voltrekken. De aanklacht is dat de dienst aan God vervangen is, of vaker nog, gecombineerd wordt met het dienen van de afgoden. Vs.17-19 Opwekking en bemoediging Jeremia wordt opgeroepen zijn taak aan te vangen. Het kleed rond de heupen werd opgeschort over de riem heen, om gemakkelijker te kunnen lopen. Het is teken van klaarstaan om het werk te beginnen. God zegt hem niet bang te zijn voor de tegenstand die komt, omdat Hijzelf hem terzijde zal staan. Daarom zullen ze hem niet de baas kunnen zijn. God zal hem sterk maken, en hij zal stand houden: tegen de koningen, de leiders van het volk, de priesters, de grootgrondbezitters. Het verzet komt dus van alle kanten. Maar als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? (Rom.8:31vv.)
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 7
Jeremia 7:1-15 – het heilige bewaren (Verschillende vertalingen zijn te vinden op www.biblija.net) Uitleg In opdracht van God moet Jeremia naar de tempel gaan en het volk toespreken. Dit gedeelte wordt ook in Jeremia 26 beschreven (inclusief de reactie van het volk op Jeremia’s preek; daar bijkt dat er geen gehoor aan gegeven is). Op basis daarvan is het gebeuren te dateren in het jaar 609 vC. Het is het jaar waarop koning Jojakim de troon bestijgt. Koning Josia is gesneuveld in de strijd tegen Egypte en Jojakim wordt door de farao als zijn opvolger aangesteld. Deze voert vervolgens een pro-Egyptische politiek en fungeert feitelijk als een soort zetbaas. Al snel na het aantreden van Jojakim moet Jeremia optreden met Gods boodschap. De kern van zijn preek is dat de mensen weliswaar de tempel binnengaan, maar leugenachtig en ontrouw zijn, en dat God om die reden niets op heeft met de tempeldienst. De geboden worden overtreden, en daarom moet de profeet Gods oordeel aankondigen. Men stelt zich echter gerust met de gedachte dat hen niets kan overkomen, omdat Jeruzalem de plaats is waar de tempel van God staat. Dit valse vertrouwen moet Jeremia ontmaskeren. Belangrijk woord in dit gedeelte is ‘bedrieglijk’ (vs.4 en 8). Vs.2 De meeste uitleggers denken dat er een bijzonder samenkomst in de tempel was, omdat heel Juda genoemd wordt. Gedacht wordt aan de troonsbestijging van koning Jojakim, of aan het Loofhuttenfeest (een van de grote pelgrimsfeesten). Er zijn hoe dan ook veel mensen in de tempel. Vs.3 De belofte van het land is conditioneel: alleen als men gehoorzaam is aan God en zijn geboden, mag het volk in Israël blijven wonen. Vs.4 Het volk moet niet denken dat God met wat uitwendige vroomheid tevreden gesteld kan worden, of dat Hij met offers om de tuin te leiden is. Deelname aan godsdienstige plechtigheden heeft geen zin, wanneer deze niet met waarachtige bekering gepaard gaat (vgl. wat Jezus zegt in Mt.5:23-24). Jeruzalem was in de ogen van de leiders onaantastbaar, omdat God zich onvoorwaardelijk aan het heiligdom verbonden had. Het drie keer herhalen klinkt als een bezwering. ‘Ons kan niets overkomen!’ Men meende dat men veilig was, omdat Gods tempel in hun midden is. De tempeldienst is daarmee een soort amulet geworden. Men kon zich baseren op wat God eerder gezegd had, zie o.a. 2 Kon.19:32-34 (= Jes.37:33-35) en Ps.132:13 vv. Door dit gedrag wordt het heiligdom (èn de Heilige) van binnenuit aangevreten. In deze visie is gehoorzaamheid geen essentieel onderdeel van het geloof. Vs.5-7 Uitbreiding van vs.3. Heel concrete dingen worden genoemd: recht doen, vreemdelingen, weduwen en wezen goed behandelen (de kwetsbaren in de maatschappij; vgl. ook Jak.1:27), geen onschuldig bloed vergieten en geen andere goden achterna lopen (je vertrouwen op iets anders stellen dan de Here alleen). Het gaat om een radicale ommekeer. Bezit van het land is er niet op grond van tempeldienst, of omdat men er recht op heeft, maar alleen in de weg van de gehoorzaamheid en recht. Vs.8 Waar in vs.3-7 nog doorklinkt dat er een omkeer mogelijk is, lijkt vs.8-11 te suggereren dat dit al verleden tijd is. Vs.9 Hierin klinken de 10 geboden door, die bij het verbond horen (Ex.19-20). Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 8
Vs.10 Hét probleem hier is niet zozeer ongehoorzaamheid, maar dat men de tempel misbruikt door er te schuilen, terwijl men onrecht bedreven heeft. Daarmee maakt men van de tempel een vrijplaats om te volharden in het kwaad. Zo wordt het heiligdom ontheiligd en de Heilige belachelijk gemaakt. Men laat God maar praten. Vs.12-15 Het heiligdom in het Noorden van Israël wordt ten voorbeeld gesteld: daar was een heiligdom, waar in de tijd van de richters de ark van het verbond stond. Men ging er heen met de grote feesten. Maar van Silo is er ook niets overgebleven . Iedereen die daar stond, wist wat er gebeurd was. (Wanneer dat gebeurd is, is niet helemaal zeker. Mogelijk is de tijd van Elia: in 1 Sam.4 lees je dat de ark wordt buitgemaakt. Later is hij daar niet meer naar teruggekeerd. Er is wat dat betreft een duidelijke overeenkomst: in die tijd maakten ze zonen van Eli van de dienst in het heiligdom een bespotting. Er was geen eerbied (1 Sam.2:12 vv.) en er werden afgoden gediend. Een duidelijke parallel.) Het was tegelijk een schokkende vergelijking. Heiligdommen zijn niet te allen tijde onschendbaar. Vs.15 Er wordt een hard woord gebruikt: wegwerpen. Dat doe je met dingen waar je niets meer mee kunt. Dat zegt God nu van zijn volk. Verbinding Dit gedeelte stelt de vraag wat je als christen doet met je geloof. Lid zijn van een kerk en de diensten bezoeken is geen garantie dat het wel goed met je zit. In hoeverre werkt de zondag door naar de rest van de week? Hoe oprecht is wat we doen in vergelijking met wat we belijden? Is God voor ons echt de Enige, of zijn er andere dingen die toch ook wel heel belangrijk voor ons zijn, die we niet los willenlaten – en dienen we er dus nog een andere ‘god’ bij? In de traditie van de Reformatie is sterk de nadruk gelegd op de rechtvaardiging van de goddeloze. Keerzijde daarvan is dat ‘goede werken’ al snel verdacht werden. In het verlengde daarvan kan door een eenzijdige nadruk op de rechtvaardiging de genade op een goedkope manier centraal komen te staan. Wij zijn toch ‘onbekwaam toch enig goed…’. Maar gelukkig, er is bij God vergeving. En we gaan weer over tot de orde van de dag… Bonhoeffer spreekt in Navolging op een indrukwekkende manier over het verschil tussen Bijbelse en goedkope genade. “Goedkope genade is de doodsvijand van onze kerk. Goedkope genade betekent genade als te grabbel gegooide waar, vergeving, troost, sacrament, alles wordt te grabbel gegooid; genade als onuitputtelijk voorraadkamer der kerk, waaruit met lichtvaardige hand gedachteloos wordt uitgestort; genade zonder prijs; genade die niets kost. Goedkope genade betekent genade als leer, als principe, als systeem; betekent vergeving der zonden als algemene waarheid, betekent liefde van God als christelijk godsidee. Goedkope genade betekent rechtvaardiging van de zonde en niet van de zondaar. Omdat de genade toch alles alleen doet, daarom kan alles bij het oude blijven. ‘Al ons doen is toch tevergeefs. De wereld blijft de wereld en wij blijven zondaars, ook al leeft men nog zo braaf.’ Laat een christen dus maar net zo leven als de wereld; laat hij de wereld maar in alles gelijkvormig zijn en laat hij zich niet vermeten – op gevaar van dweepzieke ketterij! – onder de genade een ander leven te leiden dan de zonde! Goedkope genade is genade die wij voor onszelf hebben. Goedkope genade is prediking van de vergeving zonder verootmoediging; doop zonder tucht van de gemeente; avondmaal zonder belijdenis van zonden; absolutie zonder persoonlijk biecht. Goedkope genade is ge-
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 9
nade zonder navolging, genade zonder kruis, genade zonder de levende, mensgeworden Jezus Christus.” Geloof is in de bijbel verbonden met gehoorzaamheid. Aan uiterlijk vertoon Nadrukkelijk zegt Jezus: wie mijn woorden hoort en ze doet… (vgl. Mt.7:24). Liederen Psalm 40: Geen offer, maar gehoorzaamheid gevraagd. Psalm 15 en 24: Wie mag de tempel betreden? Gezang 328: Heilig ons dat wij U geven hart en ziel en heel ons leven. Gezang 437: Gebed om vernieuwing Opwekking 350 Opwekking 427 Opwekking 624 Gespreksvragen 1. Waarin komt voor u/jou het verschil tussen godsdienstig zijn en gehoorzaam zijn tot uiting? 2. Hoe kunnen wij in een tijd waarin bijna niets meer heilig is toch het heilige bewaren? 3. In hoeverre is goedkope genade ook voor ons een gevaar? Zie daarbij ok het citaat van Bonhoeffer. 4. Het bezit van het land is conditioneel: als Israël gehoorzaam is aan God, mag men in het land blijven wonen. Hoe vertaal je dat naar onze tijd en de situatie in het Midden-Oosten?
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 10
Jeremia 10:1-16 – de ware God en de valse goden Uitleg In dit gedeelte staat het contrast tussen de ware God en de valse goden centraal. Op verschillende manieren wordt dit verschil verwoord. Beschrijving van de afgoden en de Here God wisselen elkaar af. Centrale boodschap is dat er niemand is als God. Het kritische punt bij Jeremia is niet atheïsme, maar afgoderij: je hoop en vertrouwen stellen op iets wat je zelf maakt of hebt. De bijbel ontkent het bestaan van andere goden niet. Zij zijn er, en zij hebben macht: ze kunnen veel, maar geen leven geven. Er wordt in dit gedeelte van alles opgesomd wat zij niet kunnen. Daartegenover wordt ook opgesomd wat God wel kan en doet. Daarbij valt op dat veel werkwoorden in verband staan met Gods scheppingswerk. Hij is de God die macht heeft en in de schepping en de geschiedenis heeft Hij dit laten zien. De structuur van de tekst roept op tot het maken van een keuze. De zonde van Israël is dat ze deze keuze niet wil maken, dat ze blijven hinken op twee gedachten, dat ze schipperen en de afgoden niet kwijt willen. Vs.1 Huis van Israël: duidt bij Jeremia meestal op het noordelijke rijk, slechts een enkele maal Juda. Vs.2 Er werd bij de volken rondom Israël veel gedaan aan astrologie; zon en maan werden ook vereerd (vgl. Jer.8:2). Vs.3-4 De handelwijze van de volken wordt getypeerd als nietigheid: hetzelfde woord dat in het boek Prediker vaak gebruikt wordt. Het stelt niets voor, het is lucht en leegte. Afgoden zijn omgehakte bomen, die je ook nog eens vast moet zetten, anders vallen ze om. Vs. 5 Ze kunnen niets, nog geen stap zetten! Kwaad doen ze niet, maar goed nog minder. Vs.6 In tegenstelling tot de machteloze goden is de enig ware God groot van kracht. Vs.7 God vrezen is Hem vereren, dienen (niet: bang voor Hem zijn; wel bang zijn Hem te kort te doen). Vs.8 Het hele imponerende gedoe met beelden (die heel imposant waren) wordt afgedaan als dwaas en dom. Vs.9 Men heeft er heel wat voor over om de beelden te versieren. Het mag dus wat kosten! Vs.10 Van de God van Israel wordt gezegd dat Hij de waarachtige God is (lett.: waarheid), de Levende God en een eeuwig Koning Vs.11 De afgoden zijn geen scheppers, allen de ware God is Schepper. De afgoden zullen vergaan. (Merkwaardig: deze zin is in het Aramees; in de SV staat dit vers tussen haakjes.) Vs.12-13 God wordt beleden als Schepper, de taal doet denken aan de Psalmen (vgl. Ps.65:68; 77:18-19; 97:1-6; 104). Vs.14 Verstomd (SV onvernuftig): dom zijn (vgl. vs.8). ze zijn niet alleen dom, maar ook leugen: ze houden je voor de gek. Er is geen geest in hen: alleen God kan de g/Geest in iemand blazen (vgl. Jes.42:5). Vs.15 Nietigheid (SV ijdelheid): zie vs.3. Je kunt er de spot mee drijven. Bezoeking: vergelding (HSV, afrekenen (NBV). Vs.16 Het gedeelte sluit af met een lofzang op God: allen Hij is hoog verheven. Verbinding De afgoden waarover hier gesproken wordt, komen op ons nogal primitief over. Het zijn soort bouwpakketten, die je zelf in elkaar zet en versiert. Op die manier komt het bij ons niet Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 11
voor. Toch leeft in onze tijd de afgoderij volop. Alleen – de afgoden hebben zich ontwikkeld, ze nemen nieuwe gedaanten aan. Ze zijn ook heel knap geworden, ze kunnen ontzettend veel. Ze zijn superslim en superhandig. In onze tijd heeft dat sterk te maken met zelfgecreëerde systemen van veiligheid, welzijn en voorspoed. Wij leven in een cultuur waar alles draait om de economie: die moet draaiende gehouden worden, er moet groei zijn. Daar brengen wij onze ‘offers’. Daarin ligt de parallel met de afgoden uit de oude tijd: deze brengen voorspoed en vruchtbaarheid. Dat is wat wij nu ook van onze ‘goden’ verwachten. De wortel van afgoderij is proberen het verloren geluk te vinden in wat je zelf hebt en kunt. De leegte die er is, kan alleen de ware God vullen met zijn liefde en aanwezigheid. Maar de zonde is nu dat wij zelf proberen deze leegte te vullen met succes, een gelukkig leven, je bezit en je prestaties. Je hebt iets tastbaars en je probeert er voldoening uit te halen. Tegelijk blijft de mens ‘ongeneeslijk religieus’: hij gelooft zeker wel dat er meer is (‘er moet wel iets zijn’ – ietsisme), maar komt daarmee nog niet tot de aanbidding van de ware God. Het verschil tussen de ware God en de valse goden is dat de goden je op jezelf terugwerpen. Uiteindelijk bieden zij niets, en eisen ze alleen maar: je moet het dus zelf doen. Met als gevolg een grote mate van competitie. Want voor de valse goden luistert het nauw: of je goed je best doet, of je de juiste merkkleding draagt, of je het goede zegt, of je erbij hoort, of er tegen je opgekeken wordt, of je iets gepresteerd hebt. Ze vragen veel en geven weinig. Voor de ware God is het precies andersom: voordat Hij vraagt geeft Hij eerst. Hij geeft Zichzelf! Daarom is God de enige God die te vertrouwen is. Al die andere begeven het een keer. Vroeg, of laat, maar er komt een dag dat ze je in de steek laten. Dat helpt spijkeren ook niet meer (vgl. vs.4). Dat de bron van leven buiten onszelf ligt, is voor welvarende mensen heel moeilijk te aanvaarden. Maar tegelijk is het ook heel bevrijdend. Ik mag mij in leven en sterven het eigendom van Jezus Christus weten: ik ben gekocht en betaald, en behoor Hem toe. Afgoderij heeft te maken met waar je je vertrouwen op stelt. Het gaat er ook over hoe je als mens in het leven staat, je doen en laten, en wat voor jou belangrijk is. Het gaat over de vraag hoe we omgaan met werk, relaties, kleding, bezit, status – in de manier waarop we dat doen, daaruit blijkt of het goddelijk trekken krijgt. Dan gaat het je identiteit (mede) beïnvloeden. Wat wij nodig hebben is ook moed. Dat wij het durven, keuzes te maken, als het moet ook tegen de geest van de tijd in. Dat Bijbelse begrippen als barmhartigheid, mededogen, vergevingsgezindheid, dienstbaarheid, trouw en toewijding Er kunnen momenten zijn dat je je mond moet opendoen, ter wille van de waarheid. En dan tegenover iemand die macht heeft over jou. Dat vraagt om standvastigheid en geworteld zijn. (Een mooi vergelijking die ik laatst hoorde: of een boom een zware storm kan doorstaan hangt vooral af van de vraag hoe diep hij geworteld is.)
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 12
Literatuur Tim Keller schreef over deze thematiek in Namaakgoden, de lege beloften van geld, sex en macht, en de enige werkelijke hoop (Uitgeverij Van Wijnen, 2010) Liederen Psalm 82 Psalm 135 (m.n. vs.8 en 9) Psalm 138 (in de tegenwoordigheid der goden) Gezang 86 (m.n. vs.6 en 7) Gezang 401 (bekender in oude versie) Gezang 444 Opwekking 136 Opwekking 277 Niemand is als U Opwekking 420 Opwekking 474 Opwekking 616 Gespreksvragen 1. Wat waren de kenmerken van de afgoden in het oude Israël? Wat zijn de overeenkomsten met de huidige afgoden? 2. Welke afgoden zijn voor ons nu het verleidelijkst? 3. ‘Waar je je het meest op richt, dat is je afgod.’ Mee eens? 4. Wat is het probleem van de afgoden? 5. Kun je merken in je huidige leven dat je verkeerd zit als je afgoden dient? Waaraan? 6. Hoe word je bevrijd van de afgoden, verkeerde machten die je leven beheersen?
Bijbelkring Kerkelijk Centrum 2011-2012
Pagina 13