'1^^
BEZUINIGING OP MARINE •}:J' -'.iUircr^^i
'• -V "
UITGAVE VAN ÓE CE¥t]^AtE êöMMISSIE VOOR BEZUINIGING DER NEDERLANDS CHE MAATSCHAPPIJ VOOR NIJVERHEID EN HANDEL .^^Jy
I^ Overdruk uit „Maatschappij-Belang-en" vatt April 1933
"^mm
1HV.^
BEZUINIGING OP MARINE
UITGAVE VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR BEZUINIGING DER N E D E R L A N D S C HE M A A T S C H A P P I J V O O R N I J V E R H E I D EN H A N D E L
Overdruk uit „Maatsctappij-Belangen" van April 1932
V.
BEZUINIGING OP MARINE Naar aanleiding van de beschouwingen van den deskundigen medewerker der Centrale Commissie voor Bezuiniging over „Bezuiniging op Defensie", gepubliceerd in „Maatschappij-Belangen" van Februari en December j.l. werd een beroep op onze medewerking gedaan om onderstaand artikel in ons tijdschrift op te nemen. Aan het verzoek om deze beschouwingen van den heer H. Th. de Booy onder de aandacht van onze leden te brengen, voldoen wij natuurlijk gaarne, waarbij wij tevens den medewerker voornoemd gelegenheid geven een naschrift daaraan toe te voegen. De artikelen in het Handelsblad van 3 en 5 Februari, waarin richtlijnen worden aangegeven om te komen tot doeltreffende bezuiniging op het Marine-budget, hebben blijkbaar den indruk gemaakt, dien de schrijver er mede heeft beoogd. Immers de deskundige medewerker van de Centrale Commissie voor Bezuiniging, die in „Maatschappij-Belangen" van Februari 1932 eerst de Marine met een eerbiedige buiging voorbij wil gaan, is het, na lezing van de beide Handelsbladartikel en, volledig met de daarin aangegeven denkbeelden eens geworden en vreest zelfs, dat van reëele besparing op de Marine weinig zal komen, indien met de bezuinigingsmethode van den schrijver der artikelen (die men toch ongetwijfeld tot de insiders mag rekenen) niet ernstig rekening zal worden gehouden. Inderdaad hebben de bezuinigingssuggesties, die in de bewuste artikelen naar voren werden gebracht, op het eerste gezicht veel aantrekkelijks voor hen, die niet op de hoogte zijn van de ingewikkelde Marine-organisatie. Wat ligt meer voor de hand, zoo redeneert men na het lezen ervan, dan het overbrengen der voortgezette opleidingen naar Indië (te beginnen met kanonniers, enz.) en het 3
uitdienststellen van H.M. 's „Gelderland" als eerste stap om het z.g. „surplus" van looo man te doen verdwijnen? Het surplus, dat ons niet minder dan looo X 1600 = 1.6 millioen gulden 's jaars kost! Hun, die de consequentie van het overbrengen der voortgezette opleidingen naar Indië onmogelijk kunnen overzien, is het werkelijk niet euvel te duiden, dat zij zich hebben laten inpalmen door deze inderdaad aannemelijk voorgestelde bezuinigingsmaatregelen. Geheel te goeder trouw meenen zij derhalve, dat hierdoor de noodzakelijk geachte bezuiniging tot stand kan komen en hebben zich wellicht afgevraagd, dat het toch wel wonderlijk is, dat het Marinebestuur niet zelf op deze gedachte is gekomen. Indien zij echter thans met aandacht de tegenargumenten lezen, die in het Handelsblad van 18 en 19 Maart van deskundige Marinezij de naar voren zijn gebracht en eveneens tusschen de regels van het redactioneele hoofdartikel (18-3) „Versoberde Marine" door willen lezen, dan zullen zij moeten toegeven, dat de voorstelling van zaken, die de maritieme medewerker in het Handelsblad van 3 en 5 Februari heeft gegeven, wel wat simplistisch is en daardoor een minder juist beeld geeft van de werkelijkheid. Hoe de schrijver op grond van de gegevens, die hem blijkbaar ter beschikking stonden, tot de conclusie is gekomen, dat overbrenging der voortgezette opleidingen naar Indië groote bezuiniging zal brengen, laat staan mogelijk is zonder de Marine-organisatie onherroepelijk te ontzetten, blijft dan ook een raadsel. De pogingen om verandering te brengen in de organisatie van over- en weer dienend Marinepersoneel hebben niet voor niets steeds schipbreuk geleden. Er is wel degelijk een goede reden voor waarom de oogenschijnlijk zoo voor de hand liggende maatregelen, als de schrijver van de Handelsblad-artikelen naar voren brengt, practisch onuitvoerbaar zijn. Want deze maatregelen zullen in zeer veler oog tot gevolg hebben een totale ontwrichting van de personeelsorganisatie; daargelaten nog of zij in werkelijkheid de gehoopte be4
zuiniging zullen brengen. Dat de artikelen in het Handelsblad zulk een diepe onrust in de Marine hebben verwekt is dan ook zeer verklaarbaar en vindt zijn oorzaak niét in de omstandigheid, dat men de eigen organisatie als een heilig huisje beschouwt en a priori tegen elke aanranding ervan te keer gaat. De tegenargumenten, die in het Handelsblad van i8 en 19 Maart ontwikkeld worden, zijn zeer sterk en verdienen een rustige en objectieve beschouwing. Niet alleen wordt aangetoond, dat het nog zeer de vraag kan heeten, of het wel juist is te constateeren, dat er een „surplus" aan personeel is, doch tevens kan men er in lezen, dat H.M. 's „Gelderland" niet alleen bestemd is voor de artilleristische opleidingen. Immers ook indien deze opleidingen naar Indië waren overgebracht, zou het schip in dienst moeten blijven voor de practische vorming van het beroepspersoneel en de zeemiliciens. Reeds thans kunnen de miliciens bij gebrek aan vaargelegenheid niet behoorlijk worden geoefend voor hun oorlogstaak! Uit de bezwaren, die tegen het overbrengen der voortgezette opleidingen worden aangevoerd, krijgt men een duidelijk beeld van de zeldzame gecompliceerdheid van dit vraagstuk. Eén schakel uit deze organisatie verwijderen, zou het geheele raderwerk onherroepelijk kunnen verstoren. Daarenboven zou het overbrengen der voortgezette opleidingen hoogstwaarschijnlijk het tegendeel van bezuiniging geven, doch de totaalkosten der zeemacht verhoogen. Het ligt voor de hand, dat Indië niets zal voelen voor een dergelijke „overheveling". Er blijven werkelijk voldoende bezuinigingsmogelijkheden over zonder dat de organisatie der Marine noodeloos en onherroepelijk ontwricht wordt. Zoo kan de mogelijkheid van concentratie der eerste opleidingen (die thans in den Helder in verschillende wachtschepen zijn gehuisvest) worden bestudeerd. Dan kan direct bezuinigd worden door het aanschaffen van nieuw materieel en den 5
aanbouw van schepen nog meer te vertragen en kan het brengen van schepen uit Indië naar Nederland voor groote herstellingen enz. in overweging genomen worden (hetgeen trouwens ook reeds vroeger door het Handelsblad naar voren is gebracht). Dit zijn daarenboven bezuinigingen, die men zelf kan regelen en waarvan de gevolgen zijn te overzien. Gevaarlijke experimenten met de beproefde personeelsorganisatie, experimenten, waarvan men de consequenties onmogelijk zoo maar kan overzien, dienen echter in elk geval vermeden te worden. En het is met het oog hierop, dat de gastvrijheid van „Maatschappij-Belangen" is ingeroepen en de keerzijde van de medaille der Handelsbladartikelen in het licht is gesteld. Trouwens het Algemeen Handelsblad zelf heeft in zijn hoofdartikel van i8 Maart j.l. er reeds den nadruk op gelegd, dat alle denkbeelden tot reorganisatie om bezuinigingsAville op den grondslag moeten staan van de Staatsmarine met over en weer dienend personeel, zulks als band tusschen Nederland en Indië. Dat de voorstellen tot bezuiniging, belichaamd i n d e hoogergenoemde artikelen van 3 en 5 Februari, op dezen grondslag staan, wordt in Marinekringen ernstig betwijfeld. H. T H . DE BOOY NASCHRIFT VAN DEN DESKUNDIGEN MEDEWERKER DER COMMISSIE
In het eerste artikel, betreffende de begrooting van „Defensie" voor 1932 is de Marine dezerzijds zooals de schrijver van bovenstaand stuk het uitdrukt - met een eerbiedige buiging voorbijgegaan, omdat een onderzoek van het Marine-vraagstuk geleid had tot de conclusie, dat onder de bestaande omstandigheden op de begrooting van de zeemacht niet meer dan een half millioen te bezuinigen viel. Bij het vormen van die conclusie werd ernstig rekening gehouden met het feit, dat op het materieel der Marine reeds ongeveer vier millioen was bezuinigd en het kwam zéér ongewenscht voor, 6
den weg in te slaan, dien de schrijver thans aanwijst, namelijk om nog meer te bezuinigen op de aanschaffing van nieuw materieel en den aanbouw van nieuwe schepen nog meer te vertragen dan thans reeds het geval is. Het is van belang, nog eens nadrukkelijk te ^vijzen op het verschil in methode, welke van deze zijde gevolgd wordt en die, welke de bestrijders in het algemeen en nu ook weer de heer de Booy aangeven, namelijk dat dezerzijds steeds alles gedaan wordt, om het materieel compleet te krijgen en dit materieel zoo goedkoop mogelijk te bemannen, terwijl de tegenstanders . . . . een geheel anderen weg volgen. Wie „de kaart van het land kent", weet welken indruk beschouwingen over het Marinevraagstuk op een zeker deel van het pubHek maken en daarom werd steeds groote voorzichtigheid betracht bij de behandehng van dit vraagstuk. Zulks is geboden, wil men eenigszins practisch werk verrichten, maar dat neemt niet weg, dat het in hooge mate te betreuren is, dat er in Holland in vredestijd aanzienlijk meer dan looo man beroepspersoneel meer aanwezig zijn, dan men in oorlogstijd noodig heeft, waarbij nog moet worden vermeld, dat het aantal geoefende zeemilliciens, waarmede men bij de Marine in oorlogstijd eenvoudig geen weg weet, zeker meer dan 6000 bedraagt. Wanneer men voor de keuze wordt gesteld tusschen veronachtzaming van het materieel in Indië, zooals thans geschiedt, (en de schrijver wenscht dit nog te verergeren) en het zoeken naar een manier om den omvang der Marine in Holland te beperken, zonder de maritieme verdediging van Holland en Indië in oorlogstijd te schaden - dan kan de beslissing toch niet zoo moeilijk zijn. Wat gebeurt er thans? Men geeft in Holland aan Europeesch beroepspersoneel een eerste opleiding voor de uitzending naar Indië. Zeer juist, maar nadat dit personeel in Indië op modern materieel heeft gediend, komt het naar Holland terug, om daar op verouderd materieel verder te worden bekwaamd en dit beroepspersoneel wordt tegelijker-
7
tijd in Indie door ander beroepspersoneei vervangen. De bedoeling van den schrijver in het Algemeen Handelsblad van 3 en 5 Februari j.l. was te betoogen, dat die verdere opleiding zooveel mogelijk in Indië moest plaats hebben. Inderdaad de eenheid in de Marine is een zaak van groot belang, maar niemand zal er aan denken, het inlandsch personeel en de miliciens in Indië naar Holland te zenden om aldaar te worden geoefend. Ook is het uitgesloten, dat miliciens uit Holland naar Indië worden gezonden. De militie wordt hetzij in Indië, hetzij in Holland bekwaamd en waarom moet nu de personeel-organisatie van het Europeesch beroepspersoneel zoodanig zijn, dat het persé voor verdere opleiding naar Holland moet terugkeeren, terwijl het goede materieel, dat in Indië aanwezig is en voor de verdere opleiding noodzakelijk is, in Holland ontbreekt? Het vraagstuk van de „splitsing" is thans geenszins aan de orde, doch er mag in dit verband toch nog wel eens aan herinnerd worden, dat de tegenstanders van de gesplitste personeel-organisatie in de ,,Gommissie-Sluys" (twee zee-officieren, waaronder de voorzitter en één officier van het N. I. Leger) als middel, om in Holland met een minimum aan personeel te kunnen volstaan, aanbevalen het over- en weer dienen zoodanig te regelen, dat men met lange „turns" diende in Indië en met korte in Holland. Dit is mogelijk en gewenscht om te voorkomen, dat de bezuiniging wordt gevonden daar, waar zij niet moet worden toegepast, namelijk op het materieel. De door schrijver o.a. aangegeven besparingsmogelijkheid, namelijk de concentratie der eerste opleidingen (die thans in den Helder in verschillende wachtschepen zijn gehuisvest) moet worden ontraden, zoolang de z.g. historisch gegroeide personeelregeling ongewijzigd blijft bestaan. Welk voordeel geeft het, om dure kazernes te bouwen ter vervanging van de oude wachtschepen, indien het over- en weer dienen met gelijke ,,turns" onder 8
alle omstandigheden blijft bestaan en waardoor inkrimping van personeel in Holland onmogelijk wordt? Dat er nog steeds een overcompleet is, blijkt wel uit het feit, dat de schrijver in het Algemeen Handelsblad van i8 Maart jl. voor het beroepspersoneel der Marine in Holland ook weer werk zoekt bij de kustverdediging. Of de verplaatsing van de z.g. voortgezette opleidingen naar Indië financieel nadeel voor Indië zou opleveren is nog de vraag. Indië toch betaalt mede in de overtochtskosten van het over- en weer dienend personeel. Past men daarop beperking toe, dan komt dit ook financieel aan Indië ten goede. Voor alles moet het motief gelden, dat de beste opleiding van het personeel bestaat in varen op een moderne oorlogsvloot. Deze is alleen in Indië aanwezig. Zou echter een deel van de besparing, welke op het Hollandsche deel der Marine is te verkrijgen, kunnen worden benut om Indië te ontlasten, dan zou zulk een maatregel, juist ook met het oog op de - ook dezerzijds zoo zeer gewenschte eenheid in de Marine, zeer worden toegejuicht. Om de gedachten te bepalen zou men van een mogelijk op het personeel in Holland te besparen inillioen b.v. eenige tonnen ter beschikking van Indië kunnen stellen en beide deelen van het Rijk waren daarmede geholpen. Gaarne wordt den schrijver toegegeven, dat het vraagstuk zeer ingewikkeld is en de strijd hierover kan in dit tijdschrift niet worden uitgevochten, doch dit staat vast - en het rapport van de Commissie-Welter zal het voor ieder duidelijk maken dat bezuiniging noodig is. De schrijver doet trouwens zelf eenige bescheiden voorstellen ter bezuiniging, zooals o.a. het brengen van schepen uit Indië naar Nederland voor groote herstellingen. Daarbij blijft open de vraag, of zulke verplaatsingen van arbeid voor het geheel besparing zouden geven, maar vast staat, dat het zeker niet in het belang van de verdediging van Indië zou zijn om dit materieel, dat in Indië thuis hoort, gedurende langen tijd in Europa te doen vertoeven. 9
Nu de Minister van Defensie bij zijn bezoek aan Indië, de gelegenheid heeft gehad laij de particuhere industrie te Soerabaja een kijkje te nemen, zal Z. E. op dit punt wel een gevestigde meening hebben gevormd; het zou interessant zijn te weten, wat deze bewindsman denkt van het overbrengen van de herstellingen van Indië naar Holland. Het moge herhaald worden: het geheele Marinevraagstuk is ingewikkeld en de oplossing ervan moeilijk. Er gaan millioenen van de begrooting af, dat zal de tijd leeren. Aan de deskundigen, bijgestaan door objectief oordeelende z.g. „buitenstaanders" is de moeilijke taak gesteld, de manier aan te geven, waarop in het belang der defensie en ook alleen in dit belang het grootst mogelijke rendement is te verkrijgen uit het zoozeer verminderde eindcijfer.
10