Betrouwbaarheid van glucoseme7ng vanuit de venflon in de ambulancezorg Masterthesis MANP Hogeschool Leiden Steven Hofman 1084799 3 juni 2015 Begeleider: J. Hoekman Docent: R. Ong Omvang: 5734 woorden
Inhoudsopgave
1
Inhoudsopgave 1 Gebruikte aQorRngen 3 SamenvaSng 4 1.Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Onderzoeksvragen 7 2. Methode 8 2.1 Design 8 2.2 Onderzoeksgroep 8 2.3 Gegevensverzameling en operaRonalisaRe 8 2.4 Ethische overwegingen 9 2.5 Analyse 9 Resultaten 10 Discussie 14 Conclusie 16 Zoekstrategie 16 Literatuur 17 Bijlage 1 BD venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt 19 Bijlage 2 Case report form voor ambulanceverpleegkundigen 20 Bijlage 3 Standard OperaRng Procedure glucosemeRng via venflon en vingerprik 21 Bijlage 4 Sca]erplots per afnamelocaRe 26 Bijlage 5 Verklaring geen bezwaar METC LUMC 27
2
Gebruikte a
CRF
Case Report Form
EBRO
Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling
EGA
Error Grid Analyse
FMWV
FederaRe van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen
GCS
Glasgow Coma Scale
LPA8
Landelijk Protocol Ambulancezorg versie 8
LUMC
Leids Universitair Medisch Centrum
METC
Medisch Ethische Toetsing Commissie
NVMMA
Nederlandse Vereniging van Medisch Managers Ambulancezorg
MMA
Medisch Manager Ambulancezorg
POCT
Point of care test
RAVHM
Regionale Ambulancevoorziening Hollands Midden
SOP
Standard OperaRng Procedure
SOSA
SRchRng Opleiding en Scholing Ambulancezorg
SpO2
Perifere Capillaire Zuurstof SaturaRe
SPSS
StaRsRcal Package for the Social Sciences
venflon
BD venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt
V&VN
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland
3
Samenva>ng Inleiding: In de ambulancezorg is het meten van de bloedglucosewaarde een belangrijke parameter voor het opstellen van differenRaaldiagnosen. In de prakRjk wordt de vingerprik vaak overgeslagen en wordt een druppel bloed vanuit de venflon gebruikt om de bloedglucosewaarde te bepalen. Methode: In dit prospecRef prehospitaal open single center observaRoneel onderzoek werden uitkomsten vergeleken tussen gemeten bloedglucosewaarden in het reservoir van de venflon en bloed verkregen via een vingerprik. Het gemeten verschil werd in verband gebracht met paRëntgebonden kenmerken en omgevingsfactoren zoals het aantal uren na de maalRjd, de locaRe van de ingebrachte venflon en het wel of niet reinigen van de vinger voor de vingerprik. Resultaten: Er werden 152 paRënten geïncludeerd. De onderzoeksgroep bestond uit 78 mannen en 74 vrouwen, de gemiddelde leehijd was 69 jaar (spreiding 16-‐95 jaar). De gemiddelde capillaire bloedglucosewaarde uit de vingerprik was 7,33 mmol/l en uit de venflon 7,19 mmol/l. Het gemiddelde verschil was 0,14 mmol/l en niet significant. Bij nuchtere paRënten is het verschil kleiner dan bij niet-‐ nuchtere paRënten. Het gemiddelde verschil was het kleinst wanneer de venflon op de hand werd geplaatst. Na het reinigen van de vinger voor de puncRe was er een significant verschil van 0,54 mmol/l. Zonder reiniging was er een niet-‐significant verschil van -‐0,04 mmol/l. Er werden 3 uitbijters gevonden waarbij 2 uitbijters een hypoglycaemie suggereerden, terwijl daarvan klinisch geen sprake was. Conclusie: Bij gebruik van bloed uit het venflonreservoir om de glucosewaarde bij prehospitale paRënten te bepalen wordt in 98,8% van de gevallen dezelfde therapeuRsche keuze gemaakt als bij een meRng vanuit de tradiRonele vingerprik. In de zeldzame gevallen waarbij er een laag glucosegehalte (< 3,5 mmol/l) wordt gemeten vanuit de venflon, zonder begeleidende klinische verschijnselen, dient er bedachtzaam gehandeld te worden door de ambulanceverpleegkundige.
4
1.Inleiding 1.1 Aanleiding De Regionale Ambulance Voorziening Hollands Midden (RAVHM) voert spoedeisende en niet spoedeisende ambulancezorg uit in de regio Hollands Midden. De RAVHM-‐regio kenmerkt zich door verstedelijkte en landelijke gebieden en bestaat uit 19 gemeenten met in totaal ruim 770.000 inwoners. Per jaar worden 48.000 ambulanceri]en gereden, waarvan 56% bestaat uit spoedeisende ri]en. Tijdens de uitvoering van ambulancezorg wordt gebruik gemaakt van het Landelijk Protocol Ambulancezorg, versie 8 (NVMMA & V&VN Ambulancezorg, 2014). De Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO) methodiek is leidend geweest bij het opstellen van het Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA 8) voor het handelen in de ambulancezorg. Het protocol is gebaseerd op (inter)naRonale richtlijnen voortvloeiend uit onderzoek in de prehospitale seSng (NVMMA & V&VN Ambulancezorg, 2014). In het LPA 8 wordt beschreven dat een bloedglucosewaarde bepaald dient te worden indien er sprake is van een gedaald bewustzijn, zoals bij neurologische toestandsbeelden, bij metabole stoornissen of intoxicaRes. De Glasgow Coma Scale (GCS) wordt gebruikt om het bewustzijnsniveau te scoren. Daarbij is de uitslag van een glucosemeRng bepalend bij de differenRaaldiagnose ter uitsluiRng van hypoglycaemieën. Bij de RAVHM wordt gebruik gemaakt van point-‐of-‐care test (POCT) glucosemeRng met behulp van de Freestyle Freedom Lite glucosemeter. Door het aanbrengen van een druppel bloed op een meetstrip wordt een glucosemeRng gedaan. De gouden standaard (Clarke, Cox, Goder-‐Frederick, Carter & Pohl, 1987) voor het verkrijgen van een druppel bloed voor POCT glucosemeRng is de methode via een vingerprik. Deze methode staat beschreven in de handleiding van de FreestyleFreedom Lite glucosemeter (Abbo] Diabetes Care, 2009). De venflon In de dagelijkse ambulanceprakRjk wordt in voorkomende gevallen een druppel bloed gebruikt vanuit de ingebrachte intraveneuze toegangsweg. De gehanteerde toegepaste intraveneuze toegangsweg is bij de RAVHM de BD venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt („venflon”, sh). Deze venflon is voorzien van een flashback-‐chamber (“reservoir”, sh), zijnde een transparant gedeelte in de venflon waarin zich bloed ophoopt na het succesvol puncteren van een vene. Het doel van het reservoir is door de fabrikant omschreven als controlemiddel ter objecRvering van een correcte intraveneuze plaatsing. Na plaatsing wordt de aanpriknaald (trocard) met het reservoir verwijderd uit de venflon. De trocard van de venflon is voorzien van een mechanisme waarbij de punt van de naald wordt ingekapseld in een veiligheidssluiRng. Dit om prikaccidenten te voorkomen (zie ateelding in bijlage 1). Het reservoir wordt losgedraaid van de trocard om het opgehoopte bloed op de meetstrip aan te brengen. Het besluit gebruik te maken van een vingerprik of bloed uit de venflon wordt genomen door de ambulanceverpleegkundige. De flowchart in het LPA 8 (NVMMA & V&VN Ambulancezorg, 2014) geeh aan dat er een vingerprik gegeven dient te worden alvorens een venflon wordt ingebracht voor therapeuRsche doeleinden. In de prakRjk wordt de stap van vingerprik regelmaRg overgeslagen en wordt direct een venflon geplaatst. Het bepalen van een bloedglucosewaarde zoals dat nu plaatsvindt wordt niet als zodanig omschreven in het LPA 8. De herkomst van deze methode is niet te achterhalen. In het handelingenschemaboek van de SOSA, een document hoe handelingen in de ambulancehulpverlening uitgevoerd dienen te worden, wordt aangegeven dat na het plaatsen van de perifere canule (venflon) een druppel bloed uit de geplaatste catheter bemonsterd kan worden (Gras, 2008). Er is in deze opstelling sprake van een open verbinding tussen vene 5
en buitenlucht. De auteur van dit handelingenschemaboek heeh bij navraag verklaard dat deze handeling is gebaseerd op eigen ervaring en die van collega-‐verpleegkundigen in de regio Amsterdam (persoonlijke communicaRe, 15 september, 2014) . Met de introducRe van een nieuwe generaRe veilige venflons om prikaccidenten te voorkomen is deze opRe niet meer mogelijk. De huidige methode van bemonstering vanuit het venflonreservoir zorgt voor verminderde belasRng voor de paRënt. Het versnelt de primary survey en bespoedigt de diagnose-‐ en besluitvorming. Betrouwbaarheid Uit bestudering van ritbon-‐paRëntengegevens van recente casuïsReken zijn in een aantal gevallen vragen ontstaan omtrent de betrouwbaarheid van de gemeten venflon-‐glucosewaarden, direct na aankomst van het ambulanceteam. De beschreven klinische verschijnselen kwamen niet overeen met de gemeten hypoglycaemie. De vraag ontstond of de gemeten glucosewaarde vanuit de vingerprik en de venflon wel overeenkomen. In de kliniek wordt glucose bepaald uit plasma; veneus bloed wordt afgenomen in een NaF-‐afnamebuis met natriumfluoride waarna door centrifuge de rode bloedcellen worden gescheiden van het plasma. Het uit het plasma gemeten glucosegehalte wordt gezien als de gouden standaard (Colagiuri, Sandbæk, Carstensen, Christensen, Glumer, Lauritzen & Borch-‐Johnsen, 2003). In de prehospitale hulpverlening geschiedt de meRng uit volbloed: onbewerkt bloed dat direct wordt geanalyseerd. Op een draagbare glucosemeter wordt capillair bloed via een teststrip aangebracht. De berekening die door de glucosemeter wordt uitgevoerd gebruikt algoritmes om een waarde te presenteren die gelijk is aan de plasmawaarde. De ISO standaard voor POCT meters schrijh voor dat maximaal 5% van de meRngen de grens van 20% deviaRe met de meRng zoals in de kliniek mag overschrijden (World Health OrganisaRon, 2003). Literatuuronderzoek Er is in de prehospitale ambulancehulpverlening geen onderzoek gedaan naar de verschillen in glucosewaarde tussen bloed verkregen uit een vingerprik en het aanwezige bloed in het reservoir van de venflon. Er werden geen arRkelen gevonden betreffende het gebruik van het reservoir van de venflon. We weten dus niet of gemeten waarden gelijk te stellen zijn. Bovendien weten we de eigenschappen van de venflon niet en of er sprake van kan zijn dat gebruikte materialen van de venflon een reacRe aangaan waardoor het bloedglucose beïnvloed kan worden. Uit klinische onderzoeken naar de verschillen in meetwaarden tussen vingerprik en veneuze volbloed glucosemeRng blijkt dat er bij nuchtere paRënten een minimaal verschil is tussen de beide uitkomsten (Boyd, Leigh & Stuart, 2005). Het heeh derhalve de voorkeur om nuchtere paRënten te includeren om de invloed van het reservoir te kunnen bepalen. Bij paRënten die niet nuchter zijn blijkt dat de waarde vanuit de vingerprik hoger is dan de veneuze waarde (Boyd et al., 2005; Colagiuri et al. 2003; Funk, Chan, Lutz & Verdile 2001). Er is daarbij geen exponenRële curve gevonden in relaRe met het RjdsRp tot de laatste maalRjd (Ignell & Berntorp, 2011). In een vergelijkend onderzoek naar glucosemeters waarbij de impact van de laatste maalRjd is onderzocht (Swaminathan, Lunt, Chang, Logan, Frampton & Florkowksi, 2013 ) werd ook de bij RAVHM gebruikte Freestyle Lite gebruikt. Deze glucosemeter voldeed Rjdens dit onderzoek aan de ISO-‐normering (World Health OrganisaRon, 2003) met een afwijking van 4,9%. Het gemeten verschil tussen de vingerprik en de veneuze bloedwaarde bedroeg in dat onderzoek gemiddeld 0,51 mmol/l. In het onderzoek van Dungan, Chapman, Braithwaite and Buse (2007) naar confounders bij POCT-‐ glucosemeRng op een intensive care-‐unit wordt beschreven welke variabelen van invloed kunnen zijn op de uitkomst van de meRng. PaRëntgerelateerde variabelen zijn: postprandiale status, zuurstofsaturaRe en 6
hypotensie. Omgeving gerelateerde factoren zijn: zuurstohherapie, locaRe van de veneuze afname en verontreiniging van de gepuncteerde vinger. Vinger reinigen? Het heeh de voorkeur om een verontreinigde vinger te wassen met water en zeep (Hortensius, Slingerland & Kleefstra, 2011). In de prehospitale situaRe is dit prakRsch niet haalbaar. Reinigen met een alcoholswab zorgt niet voor verwijdering van aanwezig glucose op een vinger (Hirose, Mita, Fujitani, Kawamori & Watada, 2011). In internaRonale literatuur is nog geen oplossing gevonden voor situaRes waarbij handen wassen met water en zeep niet mogelijk is. Aangeraden wordt om bij het bepalen van een capillaire glucosewaarde uit een vingerprik de eerste druppel bloed weg te vegen met een gaasje en daarna de tweede druppel te gebruiken. Zichtbare verontreiniging dient voor het puncteren verwijderd te worden met een gaasje gedrenkt in NaCl 0,9%. Tijdens afname is het niet toegestaan om in de vinger te knijpen (“melken”) (Krouwer & Cembrowski, 2010). Hortensius et al. (2011) hebben capillaire glucosemonsters genomen na aQnellen van de vinger met een kleine bloeddrukband. Daarbij zijn afwijkingen in capillaire glucosemeRngen ontstaan. Bij 5-‐13% van de deelnemers werd een verhoogde bloedglucosewaarde gemeten na aQnellen van de vinger. Loca7e van de venflon De locaRe waar de venflon wordt ingebracht is niet protocollair vastgelegd. De keuze van plaatsing is axankelijk van de omstandigheden en het toestandsbeeld van de paRënt. Stabiele paRënten waarbij eenvoudige intraveneuze medicaRe wordt toegediend krijgen in de prakRjk een venflon op de hand of onderarm. Deze locaRe is het meest paRëntvriendelijk voor venflons die langere Rjd in situ blijven. Instabiele paRënten, waarbij snel intraveneuze volumeresuscitaRe moet plaatsvinden, krijgen over het algemeen een venflon met grote diameter ingebracht in een antecubitale vene in de elleboogplooi. Het is aan de ambulanceverpleegkundige om in een acute situaRe de puncReplaats te kiezen.
1.2 Onderzoeksvragen Primaire vraagstelling Is de glucosemeetwaarde uit de venflon gelijk aan de tradiRonele vingerprik en zijn er paRëntgerelateerde of omgevingsfactoren van invloed op de bepalingstechnieken? Secundaire vraagstellingen • Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon? • Is er bij nuchtere paRënten verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon? • Wat is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon bij niet-‐nuchtere paRënten in relaRe tot het aantal uren na de maalRjd? • Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon naar locaRe op de arm (hand, onderarm, elleboogplooi)? • Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon wanneer de vinger voor puncRe wordt gereinigd met een gaas gedrenkt in NaCl 0,9%? • Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon bij een systolische bloeddruk lager dan 90 mmHg? • Is er een verklaring voor de incidentele gemeten hypoglycemie zonder klinische verschijnselen? 7
2. Methode In dit prospecRef prehospitaal open single center observaRoneel onderzoek werden uitkomsten vergeleken tussen gemeten bloedglucosewaarden in het reservoir van de venflon en bloed verkregen via een vingerprik. Het gemeten verschil werd in verband gebracht met paRëntgebonden kenmerken en omgevingsfactoren zoals het aantal uren na de maalRjd, de locaRe van de ingebrachte venflon en het wel of niet reinigen van de vinger voor de vingerprik.
2.1 Design In de periode van november 2014 t/m januari 2015 werden bij 150 opeenvolgende paRënten bloedglucosewaarden bepaald via venflon en vingerprik. De 21 ambulanceverpleegkundigen van RAVHM post Gouda werden geïnstrueerd en handelden naar een tevoren opgestelde standaard operaRng procedure (SOP, zie bijlage 2). De SOP bestond uit een gedetailleerd stappenplan dat er voor zorgde dat de onderzoeksmethode uniform werd uitgevoerd. Figuur 1 geeh de gehanteerde flowchart weer. De verzamelde variabelen zijn: demografische gegevens, bloedglucosewaarden uit vingerprik en venflonreservoir, geregistreerd aantal uren na de maalRjd, het reinigen van de vinger voor puncRe, de inbrenglocaRe van de venflon, de gemeten bloeddruk, perifere zuurstofsaturaRe en het aantal liters zuurstof dat wordt toegediend. De gemeten waarden werden per paRënt geregistreerd op een daarvoor opgesteld case report form (CRF) in Google Forms. De geselecteerde verpleegkundigen hadden toegang via smartphone, tablet of desktopcomputer.
2.2 Onderzoeksgroep
fig.1: Flowchart van standaardprocedure voor het meten van capillaire glucose uit vingerprik en venflon
De onderzoeksgroep bestaat uit een systemaRsche steekproef van alle pre-‐hospitale paRënten van 16 jaar of ouder die na 1 november 2014 een venflon ingebracht kregen met een gedaalde Glasgow Coma Scale (GCS) en/ of waarbij op basis van het toestandsbeeld afwijkingen in de bloedglucose in de differenRaal diagnose verondersteld werden. Een gedaalde GCS werd gedefinieerd als een GCS kleiner of gelijk aan 14. De dataverzameling werd beëindigd nadat 150 paRënten waren geïncludeerd. PaRënten in zogenaamde scoop and run scenario’s, waarbij de klinische toestand van de paRënt het niet toeliet dat er aanvullende handelingen werden verricht die ten koste gingen van het direct vertrek naar een ziekenhuis, werden niet geïncludeerd.
2.3 Gegevensverzameling en opera7onalisa7e De uitkomstvariabele is het verschil tussen bloedglucosewaarde vanuit de vingerprik en de venflon in mmol/l. Op de ambulancepost Gouda staan genummerde ambulances. Iedere ambulance is uitgerust met een glucosemeter Freestyle Freedom Lite™. De glucosemeters behoren tot de standaarduitrusRng van de ambulance en worden onderling niet uitgewisseld. Tijdens de dagelijkse controle van de ambulance wordt 8
gecontroleerd of het nummer van de ambulance overeenkomt met het nummer van de glucosemeter. Een hal|aarlijkse ijking van de glucosemeter wordt uitgevoerd door een gecerRficeerd onderhoudsbedrijf dat gebruik maakt van FreeStyle controlevloeistof om de glucosemeter te ijken. De fabrikant geeh een meetbereik op van 1,1 mmol/l tot 27,8 mmol/l (Abbo] Diabetes Care, 2009). De gebruikte teststrips van Freestyle Lite zijn voor eenmalig gebruik en worden na gebruik gedeponeerd in een naaldencontainer. Voor het aanbrengen van de vingerprik wordt gebruik gemaakt van de BD Microtainer Contact-‐AcRvated Lancet 21G. Als intraveneuze toegangsweg wordt gebruik gemaakt van de BD venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt (16G, 18G, 20G of 22G). Bloeddruk en zuurstofsaturaRe worden gemeten met behulp van een Medtronic LifePak12 monitor. Het CRF bevat geen privacygevoelige gegevens en is niet herleidbaar naar individuele paRënten. De gebruikte ritnummers corresponderen met de door RAVHM gebruikte ritadministraRe. De ritadministraRe bestaat uit een ri}ormulier met doorslag dat wordt ingevuld door de ambulanceverpleegkundige. Dit ri}ormulier bevat medische en privacygevoelige gegevens en behoort tot het medisch dossier. Deze ri}ormulieren worden opgeslagen conform de richtlijnen rond opslag van medische dossiers Het ritnummer wordt gebruikt als studienummer. Controle van gemeten waarden kan plaatsvinden door raadpleging van de originele ri}ormulieren. Steekproefsgewijs zal vanuit het geheugen van de gebruikte Freedom Freestyle Lite glucosemeters een controle plaatsvinden van de gemeten glucosewaarden. De glucosemeter slaat Rjd en datum van de glucosebepaling op in het geheugen waardoor meetwaarden te controleren zijn.
2.4 Ethische overwegingen Voor het verlenen van hulp is toestemming een vereiste. De paRënt wordt volgens LPA 8 geïnformeerd over werkdiagnose en mogelijke behandeling, waarna toestemming gevraagd wordt om te behandelen. Omdat in de dagelijkse ambulanceprakRjk veelal in de primary survey een vingerprik wordt afgenomen, gevolgd door het plaatsen van een intraveneuze toegangsweg, is er geen sprake van een vergrote belasRng van de paRënt. Het is standaard protocollaire ambulancezorg. In dit licht gezien hoeven paRënten niet geïnformeerd te worden over het kwaliteitsbevorderende onderzoek. De onderzoeker heeh dit voor de zorgvuldigheid laten toetsen bij de METC en heeh een verklaring onder nummer P14.267 verkregen dat het onderzoek niet onder de noemer WMO-plichRg valt. De RAVHM respecteert in deze gevallen de code Goed Gedrag van de FederaRe van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (2004). De geregistreerde gegevens zijn anoniem. Ze beva]en noch de directe paRëntgegevens noch gegevens met indicatoren die tot hem/haar herleid kunnen worden. De privacy van de paRënt wordt hiermee gewaarborgd.
2.5 Analyse Tijdens de staRsRsche analyse werd gebruik gemaakt van het StaRsRcal Package for the Social Sciences (SPSS versie 22 for MAC). Alle data wordt weergegeven in aantallen en percentages. Er is gebruik gemaakt van de gepaarde t-‐toets om te analyseren of er een significant verschil zit tussen de gemeten glucosewaarden vanuit de venflon en de vingerprik. Lineaire regressie werd gebruikt om te toetsen of er correlaRoneel verband is tussen het glucoseverschil (capillair-‐venflon) en het aantal uren na de maalRjd, de locaRe van de ingebrachte venflon, het reinigen van de vinger, het aantal liters toegediende zuurstof, de gemeten zuursofsaturaRe en gemeten bloeddruk. Om klinisch relevante afwijkingen te kunnen opsporen werd gebruik gemaakt van de Error Grid Analyse (EGA), ontwikkeld door Clarke, Cox, Goder-‐Frederick, Carter & Pohl (1987). Een EGA verdeelt een sca]erplot 9
van een standaardglucosemeRng (x-‐as) met een vergelijkende glucosemeRng (y-‐as) over 5 zones met verschillende klinische interpretaRes. De gemeten waarden in zones A en B zouden leiden tot een adequate behandeling. Resultaten in regio C, D en E leiden mogelijk tot inadequate therapeuRsche keuzes. De zones A en B worden beschouwd als klinisch acceptabel, zones C t/m E worden onacceptabel geacht. Het oorspronkelijke EGA gaat uit van een ondergrens van 3,9 mmol/l. In het LPA wordt een ondergrens van 3,5 mmol/l gehanteerd, het EGA is derhalve aangepast aan het LPA om de juiste klinische conclusies te kunnen trekken. De EGA wordt niet gebruikt door de American Diabetes AssociaRon (ADA) en in de ISO-‐norm 15197 van de World Health OrganisaRon (World Health OrganisaRon, 2003). In veel studies wordt wel gebruik gemaakt van de EGA, derhalve kan het gezien worden als standaard (Krouwer & Cembrowski, 2010). De Amerikaanse FDA vereist een error-‐grid bij ieder onderzoeksvoorstel waarbij een waiver wordt aangevraagd (U.S. Department of Health and Human Services Food and Drug AdministraRon, 2008).
Resultaten Er werden 152 paRënten geïncludeerd in de periode van 26 oktober 2014 tot 24 januari 2015. De onderzoeksgroep bestond uit 78 mannen en 74 vrouwen, de gemiddelde leehijd was 69 jaar (spreiding 16-‐95 jaar). Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon? De gemiddelde capillaire bloedglucosewaarde uit de vingerprik was 7,33 mmol/l en uit de venflon 7,19 mmol/l. Het gemiddelde verschil was 0,14 mmol/l (95% Betrouwbaarheidsinterval: -‐0,01 tot 0,29, p=0,06). In figuur 2 staat een grafische weergave (boxplot) van de data waarbij de middelste zwarte lijn de mediaan van het verschil weergeeh. Het gearceerde gebied geeh de middelste 50% van de scores weer en de buitenste lijnen geven de bovenste en onderste 25% weer. De open sRppen zijn “milde” uitbijters, het zijn scores die meer dan 1,5 maal de interkwarRelafstand tot het gemiddelde hebben. De sterretjes geven de extreme uitbijters weer; ze scoren 3 maal of meer de interkwarRelafstand. De nummers corresponderen met het bijbehorende CRF.
fig.2: boxplot verschil tussen capillaire bloedglucosewaarde uit de vingerprik en uit de venflon (n=152)
10
Capillaire glucose uit vingerprik in mmol/l
De klinische relevanRe van deze uitbijters wordt visueel weergegeven in de Error Grid analyse (figuur 3) met in tabel 1 de corresponderende resultaten per zone. In 150 gevallen (=98,6%) waren de meRngen zonder gevolgen voor therapiekeuze (zones A en B van het EGA). In 2 gevallen (=1,6%) had de paRënt vanuit de vingerprik een normale glucosewaarde en vanuit de venflon een lage glucosewaarde (<3,5 mmol/l). Indien alleen de venflonwaarde bekend zou zijn, zou het protocol hypoglycaemie geïndiceerd zijn. De ISO normering voor draagbare glucosemeters schrijh voor dat maximaal 5% van de meRngen 20% mag afwijken. In dit onderzoek zijn 9 meRngen gedaan waarbij de afwijking groter was dan 20%. Dit komt neer op 5,9%. Wanneer de drie uitbijters niet meegerekend zouden worden zou de bloedglucosewaarde vanuit de vingerprik significant 0,11 mmol/l hoger zijn dan de venflon (95% Betrouwbaarheidsinterval: -‐0,01 tot 0,21, p=0,04).
Venflon glucose in mmol/l
fig.3: Clarke error grid analyse van het verschil tussen capillaire en venflon glucose verdeeld over zones met klinische consequenRes. (n=152) Voor toelichRng zones: zie tabel 1
Tabel 1: samenvaSng Clarke Error Grid Analyse
n
Zone A
Zone B
Zone C
Zone D
Zone E
152(=100%)
143(=94%)
7(=4,6%)
0(=0%)
2 (=1,4%)
0(=0%)
n=aantal glucosemeRngen vanuit vingerprik en venflon. De data geeh het aantal meRngen weer per zone (% van totaal aantal meRngen). Zone A zijn glucosewaarden vanuit de vingerprik die ±20% afwijken van de venflonwaarde en niet leiden tot een andere therapiekeuze. Zone B is een afwijking van meer dan 20% echter zonder verandering van therapiekeuze of klinische gevolgen voor de paRënt. Zone C bestaat uit meRngen die leiden tot onnodig corrigeren van acceptabele waarden. Zone D geeh de punten weer die een potenReel gevaarlijke hypo-‐ of hyperglycemie niet kunnen meten. Zone E zijn de punten waarbij de therapie voor hypoglycaemie verward worden met die voor hypoglycaemie en vice versa.
11
Is er bij nuchtere pa7ënten verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon? In 34 gevallen (22,4%) was het langer dan 8 uur geleden dat de laatste maalRjd werd genuSgd en de paRënt als nuchter mag worden beschouwd. In die groep werd in een gepaarde t-‐test een verschil gemeten van 0,03 mmol/l (95% Betrouwbaarheidsinterval: -‐0,16 tot 0,20 p=0,77). Bij nuchtere paRënten is het verschil dus klein en niet significant. Wat is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon bij niet-‐nuchtere pa7ënten in rela7e tot het aantal uren na de maal7jd? In figuur 4 staan de verschillen na gepaarde t-‐tests per uur na de maalRjd weergegeven. Voor alle meRngen werd een p>0,05 gevonden. Een opvallend klein verschil werd gevonden in de periode van 3-‐4 uur na de maalRjd. 0,6
gemiddeld verschil vingerprik-‐venflon in mmol/l
0,45
0,3
0,15
0
-‐0,15 0 (n=6)
1 (n=9)
2 (n=15)
3 (n=19)
4 (n=16)
5 (n=8)
6 (n=4)
7 (n=1)
>8 (n=34)
Aantal uren na de maalRjd
fig.4: gemiddeld verschil tussen vingerprik en venflon berekend voor het aantal uren na de maalRjd (n=112). Langer dan 8 uur wordt beschouwd als nuchter. Bij 40 paRënten was het niet bekend wanneer voor het laatst was gegeten.
12
Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon wanneer de vinger voor punc7e wordt gereinigd met een gaas gedrenkt in NaCl 0,9%? In 47 gevallen (31%) werd de vinger voor de meRng gereinigd met NaCl 0,9%. Na het reinigen werd een significant verschil gemeten van 0,54 mmol/l ( 95% betrouwbaarheidsinterval: 0,21; 0,88 p=0,02). Bij niet-‐gereinigde vingers (n=105) werd een gemiddeld verschil gemeten van -‐0,04 mmol/l (95% betrouwbaarheidsinterval -‐0,18 tot 0,11 p=0,59). Figuur 5 geeh het sca]erplot weer van alle meRngen waarbij gereinigde vingers in het rood zijn aangegeven. Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon naar loca7e op de arm (hand, onderarm, elleboogplooi)?
fig. 5: sca]erplot van het verschil in glucosewaarde tussen vingerprik en venflon (n=152). De rode punten zijn de meRngen waarbij de vinger gereinigd is met NaCl 0,9%. De middelste lijn geeh het gemiddelde weer en de twee buitenste lijnen het 95% betrouwbaarheidsinterval
De gemiddelde verschillen zijn vanuit de hand 0,1 mmol/l, vanuit de onderarm 0,89 mmol/l en vanuit de elleboogplooi 0,82 mmol/l. Er is geen significante relaRe tussen het glucoseverschil en de locaRe van de venflon (R2 <0,001, P=0,97). De standaarddeviaRe was het grootst bij afname vanuit de venflon op de hand (sd=1,19, n=33, p=0,64) in vergelijking tot de onderarm (sd=0,89, n=60, p=0,11) en de elleboogplooi (sd=0,82, n=59, p=0,26)). Dit effect wordt weergegeven in de sca]erplots van figuren 6A t/m 6C in bijlage 4 Hoe groot is het verschil in bloedglucosewaarde tussen de vingerprik en de venflon bij een systolische bloeddruk lager dan 90 mmHg? Er kan geen uitspraak gedaan worden over het effect van een systolische bloeddruk op het verschil in glucose omdat er maar 1 meRng is gedaan waarbij de systolische bloeddruk lager was dan 90 mmHg. Is de glucosemeetwaarde uit de venflon gelijk aan de tradi7onele vingerprik en zijn er pa7ënt gerelateerde of omgevingsfactoren van invloed op de bepalingstechnieken? De glucosemeetwaarde uit de venflon is niet in alle gevallen gelijk aan de tradiRonele vingerprik. Na het reinigen van de vinger wordt een significant hoger verschil in glucosewaarde gemeten vanuit de vingerprik. Er is geen significante relaRe aangetoond tussen het verschil in glucosegehalte (capillair-‐venflon) en: • de hoogte van de perifere zuurstofsaturaRe (R2 =0,02, P=0,06) • het aantal toegediende liters zuurstof per minuut (R2 <0,001, P=0,92).
13
Discussie In dit onderzoek is aangetoond dat de gemiddelde glucosewaarde gemeten vanuit de venflon 0,14 mmol/l lager ligt dan die vanuit de tradiRonele vingerprik. Dit verschil is niet significant. Het kleinste verschil werd gemeten bij paRënten die nuchter waren: 0,03 mmol/l. Er is geen significante relaRe gevonden tussen de variabelen behoudens bij het reinigen van de vinger met NaCl 0,9% voor de puncRe. De iso-‐normering waarbij maximaal 5% van de meRngen 20% mag afwijken werd met 5,9% niet gehaald. Wanneer de drie uitbijters niet meegerekend zouden worden, zou de bloedglucosewaarde vanuit de vingerprik significant 0,11 mmol/l hoger zijn dan de venflon. Twee van deze uitbijters zouden volgens de EGA klinische gevolgen hebben in therapiekeuze. Na dossieronderzoek van deze twee uitbijters bleken beiden geregistreerd te zijn door dezelfde verpleegkundige en met dezelfde glucosemeter gemeten. Er zaten 46 dagen tussen beide meRngen. ReconstrucRe van de werkwijze met betrokken verpleegkundige leverde geen discrepanRe met het SOP. Alle stappen zijn doorlopen zoals voorgeschreven. In beide gevallen was de vinger gereinigd met een gaas gedrenkt in NaCl 0,9%. De gebruikte venflons werden respecRevelijk in de elleboogplooi en in de onderarm ingebracht. Beide paRënten hadden als hoofdklacht pijn op de borst en werden in het ziekenhuis gepresenteerd met verdenking op cardiale klachten. Er was geen sprake van pre-‐existente diabetes mellitus. De paRënten hadden geen klinische verschijnselen die duidden op een eventuele hypoglycaemie. In het ziekenhuis werd een diabeRsche crisis uitgesloten middels glucosemeRng na venapuncRe. Bij deze twee uitbijters is geen verklaring gevonden voor de lage glucosemeRng vanuit de venflon in combinaRe met de normale glucosewaarde vanuit de vingerprik. Rela7e met de maal7jd In het arRkel van Swaminathan et al. (2013) wordt bij nuchtere paRënten met de Freestyle lite een verschil gemeten van -‐0,51 mmol/l tussen capillaire en veneuze glucosemeRng. Een uur na de maalRjd bleek dit verschil 0,81 mmol/l te zijn. De resultaten in dit onderzoek tonen aan dat er eveneens een verschil zit tussen nuchtere en niet-‐nuchtere paRënten, alhoewel het verschil in dit onderzoek kleiner is met 0,58 mmol/l 1 uur na de maalRjd. Het niet kunnen vaststellen van een equivalent voor een verschil in glucosegehalte in relaRe tot het aantal uren na de maalRjd zoals beschreven door Colagiuri et al. (2003) is door dit onderzoek bevesRgd. Het verschil tussen vingerprik en venflon was het kleinst bij nuchtere paRënten. Rela7e met het reinigen van de vinger In het arRkel van Hortensius et al. (2011) wordt beschreven wat het belang is van het wassen van de handen met water en zeep. Er werd gebruik gemaakt van het Clarke Error grid bij paRënten die net fruit hadden gegeten. Opvallend was dat bij niet gewassen handen 38% van de gemeten capillaire glucosewaarden vanuit de vingerprik in zone C geplaatst werden, met het risico op overbehandeling. In het onderzoek van Hirose et al. (2011) blijkt dat het reinigen van de vinger met alcoholswabs niet zinvol is. Zelfs na het 5 maal reinigen met een alcoholswab bleef een te hoge glucosemeRng door verontreiniging met glucose of suiker bestaan. In deze studie is gekozen voor de methode zoals beschreven door Hortensius et al. om de eerste druppel bloed weg te vegen met een gaas en de tweede druppel te gebruiken. Door het wegvegen van de eerste druppel zou ook een groot deel van de contaminaRe verwijderd zijn. Een verschil tot 10% verhoging door verontreiniging blijh mogelijk. Bij zichtbare verontreiniging van de vinger is er in de pre-‐hospitale hulpverlening geen mogelijkheid om de handen te wassen. Een ampul NaCl 0,9% in combinaRe met een wondverbandgaas is de enig aanwezige mogelijkheid om de vinger te reinigen. Na 14
reiniging van het zichtbare vuil en het gebruiken van de tweede druppel bloed was het verschil van de capillaire glucosewaarde 0,54 mmol/l hoger dan die vanuit de venflon. Daarbij is sprake van significanRe. Loca7e van de venflon In de internaRonale literatuur is geen onderzoek gedaan naar het verschil tussen veneuze bloedafname vanuit een vene op de hand, onderarm of elleboogplooi. Wel wordt er een verschil beschreven tussen de capillaire glucosewaarde en veneuze glucosewaarde vanuit de anRcubitale vene in de elleboogplooi. Ignell en Berntorp (2011) toonden aan dat er op alle momenten na de maalRjd een hogere glucosewaarde werd gemeten vanuit de vingerprik dan vanuit de elleboogplooi. De gedachte daarbij is dat er in het capillaire netwerk nog uitwisseling van glucose met omliggende weefsels plaatsvindt. Ter hoogte van de elleboogplooi is het glucosegehalte gedaald. De uitkomsten van dit onderzoek versterken deze gedachte omdat het verschil in glucosewaarde het kleinst was bij afname vanuit de hand en groter werd naarmate de venflon hoger op de arm werd ingebracht. Relevan7e onderzoek Het gemeten verschil tussen de bloedglucosewaarde vanuit de venflon en de vingerprik was klein. Het meten van de glucosewaarde vanuit het venflonreservoir kan hierdoor gezien worden als veilig alternaRef voor de vingerprik. Een sterk punt van deze studie is het feit dat dit onderwerp nog niet eerder was onderzocht. De wijze van dataverzameling was eveneens een goede zet. Door het gebruik van objecReve meetgegevens in combinaRe met een eenvoudig te benaderen case report-‐form werd de data snel en zonder noemenswaardige vervuiling verzameld. Een zwak punt van deze studie is dat er geen concrete omschrijving was voor de definiRe “zichtbare verontreiniging”. Daardoor is in deze studie sprake van mogelijk minimale informaRebias. Er konden minimale verschillen in meRngen ontstaan doordat een gevalideerd schoonmaakprotocol ontbrak. Zoals beschreven in de inleiding is er nog geen internaRonaal onderzochte oplossing voor het probleem van verontreinigde vingers waarbij er geen wasmogelijkheid is. Aanbevelingen voor de prak7jk Voor 98,8% van de geregistreerde meRngen was er geen verschil in klinische keuze tussen de twee locaRes van meRng. Het gebruik van bloed uit het venflonreservoir om een glucosemeRng te doen in de pre-‐ hospitale situaRe heeh voordelen ten opzichte van het uitvoeren van een vingerprik. In de zeldzame gevallen waarbij er een laag glucosegehalte (< 3,5 mmol/l) wordt gemeten vanuit de venflon, zonder begeleidende klinische verschijnselen, dient er bedachtzaam gehandeld te worden door de ambulanceverpleegkundige. In geval van twijfel moet ter controle nog een glucosemeRng vanuit de vinger gedaan worden. Aanbevelingen voor verder onderzoek De uitbijters die zijn aangetroffen in dit onderzoek zijn niet te verklaren met de geregistreerde axankelijke variabelen. Het verdient aanbeveling om nader onderzoek te doen naar de invloed van het materiaal van de venflon op de glucosewaarden in het bloed. Een mogelijkheid zou zijn om in een laboratoriumopstelling testvloeistof met een vastgestelde glucosewaarde op te zuigen via de venflon en vervolgens de glucosewaarde te bepalen vanuit het venflonreservoir. Het reinigen van de vinger in de prehospitale situaRe blijh een lasRge opgave. Er zijn op dit moment diverse reinigingsdoekjes in de handel om zonder gebruik van water en zeep de handen te kunnen reinigen Het 15
behoeh onderzoek om na te gaan in hoeverre deze reinigingsdoekjes de glucosewaarde na een vingerprik beïnvloeden.
Conclusie In de ambulancehulpverlening zijn er situaRes waarbij snelle intervenRe noodzakelijk is. Het bepalen van een bloedglucosewaarde is een meRng met consequenRes voor dat specifieke moment. De keuze voor het wel of niet inze]en van een therapie is het directe gevolg van die meRng. Bij gebruik van bloed uit het venflonreservoir om de glucosewaarde bij prehospitale paRënten te bepalen wordt in 98,8% van de gevallen dezelfde therapeuRsche keuze gemaakt als bij een meRng vanuit de tradiRonele vingerprik. In de zeldzame gevallen waarbij er een laag glucosegehalte (< 3,5 mmol/l) wordt gemeten vanuit de venflon, zonder begeleidende klinische verschijnselen, dient er bedachtzaam gehandeld te worden door de ambulanceverpleegkundige. In geval van twijfel kan overwogen worden om ter controle nog een glucosemeRng vanuit de vinger te doen. De huidige methode van bemonstering vanuit het venflonreservoir zorgt voor verminderde belasRng voor de paRënt, versnelt de primary survey, bespoedigt de besluitvorming en voorkomt fouReve meRngen door verontreiniging van de vinger.
Zoekstrategie Gezocht in database Pubmed en Cochrane Zoektermen: prehospital, blood glucose, comparability, venous, capillary, vascular access devices. resultaten:
blood glucose, capillary, venous: 519 hits, 31 reviews prehospital, blood glucose: 55 hits, 4 reviews vascular access devices, blood glucose: 0 hits
16
Literatuur Abbo] Diabetes Care, (2009). Freedom Freestyle Lite User Manual. Op 1 november 2014 ontleend aan h]ps://www.abbo]diabetescare.com/products/paRent/fs-‐fdm-‐lite-‐overview/fs-‐fdm-‐lite-‐owners-‐-‐ guide.html Boyd, R., Leigh B., & Stuart P. (2005). Capillary versus venous bedside blood glucose esRmaRons. Emergency Medical Journal, 22(3), 177-‐9. Clarke, W. L., Cox, D., Goder-‐Frederick, L.A., Carter, W., & Pohl, S. L. (1987). EvaluaRng clinical accuracy of systems for self-‐monitoring of blood glucose. Diabetes Care, 10, 622–628. Colagiuri, S., Sandbæk, A., Carstensen, B., Christensen. J, Glumer, C., Lauritzen, T., & Borch-‐Johnsen, K. (2003). Comparability of venous and capillary glucose measurements in blood. DiabeHc Medicine, 20(11), 953-‐6. Dungan, K., Chapman, J., Braithwaite, S. S., & Buse J. (2007), Glucose measurement: confounding issues in seSng targets for inpaRent management. Diabetes Care, 30(2), 403-‐9. FederaRe van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen (2004). Gedragscode gezondheidsonderzoek. Op 24 april 2015 ontleend aan h]p://www.gian].nl/gedragscode%20gezondheidsonderzoek.pdf Funk, D.L., Chan, L., Lutz, N., & Verdile V.P. (2001), Comparison of capillary and venous glucose measurements in healthy volunteers. Prehospital Emergency Care, 5(3), 275-‐7. Ginsberg, B.H. (2009), Factors affecRng blood glucose monitoring: sources of errors in measurement. Journal of Diabetes Science and Technology, 3(4), 903-‐13. Gras, Th. 2008. Handelingsschema’s preklinische hulpverlening, SOSA, derde druk 2008 Hortensius, J., Slingerland, R. J., & Kleefstra, N. (2011), Self-‐monitoring of blood glucose: the use of the first or the second drop of blood. Diabetes Care, 34(3), 556-‐60. Hirose, T., Mita, T., Fujitani, Y., Kawamori, R., & Watada, H. (2011). Glucose monitoring aher fruit peeling: pseudohyperglycemia when neglecRng hand washing before fingerRp blood sampling. Diabetes Care, 34(3), 596–597 Ignell, C., & Berntorp K. (2011), EvaluaRon of the relaRonship between capillary and venous plasma glucose concentraRons obtained by the HemoCue Glucose 201+ system during an oral glucose tolerance test. Scandinavian Journal of Clinical and Laboratory InvesHgaHon, 71(8), 670-‐5. Krouwer, J. S., & Cembrowski, G. S. (2010). A Review of Standards and StaRsRcs Used to Describe Blood Glucose Monitor Performance. Journal of Diabetes Science and Technology, 4(1), 75–83 NVMMA & V&VN AZ (2014), Landelijk protocol ambulancezorg, Versie 8, september 2014 17
Swaminathan, A., Lunt, H., Chang, W. S. J., Logan, F. J., Frampton, C. M. A., & Florkowksi, C. M. (2013), Impact of prandial status on the comparison of capillary glucose meter and venous plasma glucose measurements in healthy volunteers. Annals of Clinical Biochemistry, 50(1), 6-‐12. U.S. Department of Health and Human Services, Food and Drug AdministraRon (2008, 30 januari). RecommendaHons for Clinical Laboratory Improvement Amendments of 1988 (CLIA) Waiver ApplicaHons for Manufacturers of In Vitro DiagnosHc Devices. Op 24 april 2015 ontleend aan h]p://www.fda.gov/MedicalDevices/DeviceRegulaRonandGuidance/GuidanceDocuments/ ucm079632.htm World Health OrganisaRon & InternaRonal Diabetes FederaRon (2006). DefiniHon and diagnosis of diabetes mellitus and intermediate hyperglycemia. Op 1 november 2014 ontleend aan h]p:// www.idf.org/webdata/docs/WHO_IDF_definiRon_diagnosis_of_diabetes.pdf World Health OrganisaRon (2003). ISO 15197, In vitro diagnosHc test systems requirement for blood glucose monitoring systems for self-‐tesHng in managing diabetes mellitus. Op 1 november 2014 ontleend aan h]p://www.iso.org/iso/catalogue_detail?csnumber=54976
18
Bijlage 1 BD venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt
In deze ateelding wordt de BD Venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt getoond. De trocard is uit de venflon geschoven maar nog niet geheel verwijderd. Achterop de trocard is de flashback-‐chamber zichtbaar.
19
Bijlage 2 Case report form voor ambulanceverpleegkundigen
20
Bijlage 3 Standard Opera7ng Procedure glucoseme7ng via venflon en vingerprik SOP nr: RAVHM Onderwerp:
Versie 1.51 Okt 2014
Handelingenprotocol / werkinstructie glucosemeting uit de venflon en vingerprik
Ingangsdatum 05-11-2014 Revisiedatum 04-11-2014 METC nr: P14.267 Aantal pagina’s 5
Locatie ondertekend document: RAVHM / sectie O&O Lokatie kopie ondertekend document: bij uit te voeren ambulanceverpleegkundigen.
Geschreven door: Functie:
S. Hofman Ambulanceverpleegkundige/VSio RAVHM
Handtekening: Datum:
Beoordeeld door: Functie:
J. Bosch Researchverpleegkundige RAVHM
Handtekening: Datum:
Geautoriseerd door: Functie:
J. de Nooij Medisch manager Ambulancedienst RAVHM
Handtekening: Datum:
21
Toepassingsgebied Bloedglucosewaarden zijn in de dagelijkse ambulancepraktijk een belangrijke parameter als onderdeel van het klinisch redeneren. Op basis van het toestandsbeeld of gerelateerd aan de primary survey wordt de waarde bepaald per venflon of vingerprik. Er is geen vergelijkend prehospitaal onderzoek gedaan of glucose waarden hierbij gelijk zijn en beide vormen van afnames ondersteunt. Door deze afnames gestandaardiseerd en uniform uit te voeren kunnen waarden betrouwbaar geïnterpreteerd worden.
Indicatie Pre-hospitale patiënten met een gedaald Glasgow Coma Scale en/ of waarbij op basis van het toestandsbeeld afwijkingen in de bloedglucose in de differentiaal diagnose verondersteld worden.
Doel Uniforme afnames van bloed via de vingerprik methode en uit de veflon.
Verantwoordelijkheden Tijdens de uitvoering van de ambulancezorg wordt gebruik gemaakt van het Landelijk Protocol Ambulancezorg versie 8 (LPA 8). De protocollen zijn gebaseerd op (inter)nationale richtlijnen en toepasbaar gemaakt voor juiste en passende zorg in de pre-hospitale setting. In het LPA 8 wordt beschreven dat er een bloedglucosewaarde bepaald dient te worden indien er sprake is van een gedaald bewustzijn, een afwijkende FAST-test of andere neurologische afwijkingen.
Bevoegdheden De ambulanceverpleegkundige (AVP) van de RAVHM is bevoegd en bekwaam de indicatie te stellen voor het meten van de bloedglucosewaarde van de patiënt De ambulanceverpleegkundige van de RAVHM is bevoegd en bekwaam een intraveneuze toegangsweg in te brengen in de vorm van een venflon. De ambulancechauffeur (ACH) van de RAVHM is bevoegd en bekwaam om de bloedglucosewaarde te meten met behulp van een Freestyle Lite glucosemeter. De ambulancechauffeur van de RAVHM is bevoegd en bekwaam om de bloeddruk te meten met behulp van de Lifepak 12 monitor. De ambulancechauffeur van de RAVHM is bevoegd en bekwaam om de perifere zuurstofsaturatie te meten met behulp van de Lifepak 12 monitor
Definities en afkortingen LPA RAVHM SOP SpO2 RR ACH AVP
Landelijk Protocol Ambulancezorg Regionale Ambulance Voorziening Hollands-Midden Standard Operating Procedure Perifere zuurstofsaturatie Non-invasief gemeten bloeddruk in mmHg Ambulancechauffeur Ambulanceverpleegkundige
22
Contra-indicaties Bij gestelde indicatie geen.
Flowchart
!
De flowchart geeft de route aan die gevolgd dient te worden bij het meten van de bloedglucose vanuit vingerprik en vanuit het reservoir (de flashback-chamber) van de venflon.
23
Veiligheid en milieu Bij het uitvoeren van deze handeling dienen (niet–steriele) handschoenen gedragen te worden door de ambulanceverpleegkundige en -chauffeur. Er wordt verwezen naar het LPA voor algemeen geldende afspraken over veiligheid en milieu. In de dagelijkse ambulancepraktijk wordt de huid niet ontsmet voor het toedienen van de vingerprik. Bij macroscopische (zichtbare) verontreiniging dient de vinger gereinigd te worden met behulp van een gaas gedrenkt in NaCl 0,9%. Het gebruik van een alcoholswab is niet toegestaan omdat dit de meetwaarden beïnvloedt. De BD Venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt heeft een veiligheidssluiting waarbij de naald na gebruik automatisch ingesloten wordt in een beschermblok. De BD Microtainer Contact-Activated Lancet heeft een beveiliging waarbij de lancet na gebruik direct wordt teruggetrokken in de behuizing. Prikaccidenten worden op deze wijze uitgesloten. Na gebruik dienen Venflon en Lancet direct in een naaldcontainer gedeponeerd te worden
Complicaties of bijwerkingen Bij genoemde indicaties: geen
Benodigdheden saturatiemeting: Lifepak 12 met masimo SpO2-sensor bloeddrukmeting: Lifepak 12 met volwassenen-manchet glucosemeter Freestyle Freedom Lite glucosestrips Freestyle BD Microtainer Contact-Activated Lancet 21G BD Venflon™ Pro Safety veiligheidskatheter met bijspuitpunt (16G, 18G, 20G of 22G) Gaas 10x10 cm NaCl 09% 10 ml Pleister
Werkwijze Werkwijze vingerprik: Geïnstrueerde ambulanceverpleegkundige; • • • • • • • • • •
Maakt materialen klaar ter voorbereiding of geeft opdracht hiertoe aan ACH Voert protocollaire stappen uit in de primary survey zoals beschreven in LPA 8 om de toestand van airway, breathing, circulation en disability vast te stellen en te stabiliseren Meet perifere zuurstofsaturatie met LifePak 12 monitor. Meet bloeddruk met LifePak 12 monitor Verwijdert zichtbaar vuil op de vinger met een gaas gedrenkt in NaCl 0,9% Brengt meetstrip aan in de glucosemeter Freestyle Freedom Lite Brengt vingerprik aan mbv BD Microtainer Contact-Activated Lancet (21G; 1,8 mm diepte) aan zijkant van vinger Knijpt niet in de vinger („dus niet melken”) Veegt eerste druppel bloed weg met gaas Gebruikt tweede druppel voor glucosemeting, deze meting, getal, wordt gedeeld met ACH.
Na de vingerprik dient er binnen 5 minuten een infuusnaald ingebracht te worden. •
De AVP fixeert de venflon met een infuuspleister volgens de geldende procedure binnen de RAVHM. 24
• • • •
•
Overhandigt de trocard met safetysluiting aan de ACH. ACH voert glucosemeting vanuit het venflonreservoir uit door het reservoir los te draaien en de met bloed gevulde opening van het reservoir tegen de meetstrip te houden. ACH deelt meting met AVP. AVP registreert beide gemeten waarden op het ritregistratieformulier en laat de ACH controleren of waarden correct zijn beschreven. De AVP vult het onderzoeksformulier in (CRF in google forms) en laat ACH controleren of waarden correct zijn beschreven. Bron en CRF moeten gelijk zijn. Kopie ritformulier wordt samen met inlegvel “ mbv rode studiemap via interne post opgestuurd naar O&O
Verslaglegging De ambulanceverpleegkundige van de RAVHM vult direct na de hulpverlening het onderzoeksformulier in mbv google forms. Een kopie van het ritformulier is ter inzage op te vragen uit de administratie van O&O.
Verwijzing documenten • •
LPA 8 protocol 3.4 Disability http://goo.gl/forms/aQWlr1ImWF
Beoordelaars Hogeschool Leiden: R.Ong, J.Hoekman Groene Hart Ziekenhuis Gouda: Dr. L. De Vree, SEH-arts
25
Bijlage 4 Scaaerplots per afnameloca7e
fig.6A: spreiding van het verschil in glucosewaarde bij afname vanuit venflon op de hand
fig.6B: spreiding van het verschil in glucosewaarde bij afname vanuit venflon in de elleboogplooi
fig.6C: spreiding van het verschil in glucosewaarde bij afname vanuit venflon in de onderarm
26
Bijlage 5 Verklaring geen bezwaar METC LUMC
27