prof. dr. G.C.M. KNIJN M. DIJKGRAAF MSC dr. f.h. VAN WEL
Beter met werk een verslag van ervaringen van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers
RVO 08 | 2012 ACADEMISCH MEDISCH CENTRUM | UNIVERSITEIT UTRECHT | UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
prof. dr. G.C.M. KNIJN M. DIJKGRAAF MSC dr. f.h. VAN WEL
Beter met werk een verslag van ervaringen van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers
RVO 08 | 2012 ACADEMISCH MEDISCH CENTRUM | UNIVERSITEIT UTRECHT | UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Dit is een publicatie in het kader van het universiteit onderzoeksprogramma Re-integratie Verbeter Onderzoek (RVO). Doel van het programma is het universitair onderzoek naar reintegratiedienstverlening te versterken in directe wisselwerking met het re-integratieveld. Meer informatie over resultaten van onderzoeksprojecten en masterclasses in het kader van het Re-integratie Verbeter Onderzoek is te vinden op de website. Tevens zijn de publicaties hier te downloaden: www.verbeteronderzoek.nl Het programma Re-Integratie Verbeter Onderzoek wordt financieel mogelijk gemaakt door Stichting Instituut Gak.
Oktober 2012 © T. Knijn en F. van Wel
Informatie voor bibliotheek Knijn, T., M. Dijkgraaf en F. van Wel (2012), Beter met werk, RVO 8. Utrecht: Universiteit Utrecht. ISSR (online) 2211-2510 ISSR (print) 2211-2502
Informatie mag worden geciteerd mits de bron nauwkeurig en duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging voor intern / eigen gebruik is toegestaan.
Ontwerp huisstijl Dog and Pony, Amsterdam Opmaak Renate Siebes, Proefschrift.nu
inhoudsopgave voorwoord
5
1. ziek zijn en werken: de dubbele rol van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers
7
1.1. inleiding 1.2. het re-integratie verbeter onderzoek 1.3. ontwikkelingen in beleid en wetgevingskaders 1.4. theoretisch kader; ziekterol, deviantie en ‘capabilities’
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
2.1. inleiding 2.2. selectie en kenmerken van de onderzoeksgroep; survey en diepte-interviews 2.3. onderzoeksmodel en meetinstrumenten voor het survey 2.4. topiclijst en analysestrategie voor de interviews
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
3.1. inleiding 3.2. resultaten survey onderzoek 3.3. meer capabilities dan devianties 3.4. vijf groepen wga-gerechtigden 3.5. conclusie
7 8 10 14 19 19 20 21 26 29 29 30 40 42 45
4. gezondheid
47 47 47 50 51 53 55
5. de institutionele omgeving: het uwv
57 57 58 60 62
4.1. inleiding 4.2. ziek worden; een sluipend en slopend proces 4.3. beperkingen door gezondheidsproblemen 4.4. deviantie of verzet, berusting en acceptatie 4.5. actief werken aan herstel 4.6. conclusie 5.1. inleiding 5.2. transparantie en informatie 5.3. ervaringen met het beoordelingsproces 5.4. positieve ervaringen met de beoordeling en met de bejegening 5.5. de zekerheid van de uitkering 5.6. de institutionele omgeving; een haperende machine 5.7. conclusie
Beter met werk OKTOBer 2012
73 81 87
3
inhoudsopgave
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
89 89 90 94 96 99 100
7. de sociale omgeving
103 103 103 106 109 111 119 121
8. de werkomgeving
123 123 123 130 133 137 143 145
9. het combineren van werken en ziek zijn
149 149 149 151 154 157 161
bibliografie
167
6.1. inleiding 6.2. keuzen, verwachtingen en resultaten 6.3. vooral zelf doen 6.4. tijd voor herbezinning 6.5. begeleiding op de werkplek 6.6. conclusie
7.1. inleiding 7.2. problemen in meervoud 7.3. gevolgen voor het gezin 7.4. steun van de meest nabije anderen 7.5. praktische steun van de partner 7.6. de sociale omgeving en de re-integratie 7.7. conclusie
4
8.1. inleiding 8.2. twee jaar in de ziektewet 8.3. na afloop van de ziektewet 8.4. (op zoek naar) een nieuwe werkgever 8.5. de dubbele positie in het werk 8.6. starten als zelfstandige 8.7. conclusie
9.1. inleiding 9.2. geen baan, geen perspectief 9.3. invloed van de drie omgevingen 9.4. wel een baan met perspectief 9.5. invloed van de drie omgevingen 9.6. slotbeschouwing
Beter met werk OKTOBer 2012
voorwoord Dit onderzoek maakt deel uit van het programma Re-Integratie Verbeter Onderzoek (RVO) dat gefinancierd is door de Stichting Instituut Gak en waarin is samengewerkt door het Coronel Insituut van het AMC (Algemeen Medisch Centrum), het Hugo Sinzheimer Instituut van de UvA (Universiteit van Amsterdam) en het Centre for Social Policy and Intervention Studies (SOPINS)1 van de UU (Universiteit Utrecht) (www.verbeteronderzoek.nl). Het programma Re-Integratie Verbeter Onderzoek is gestart met de ambitie het universitair onderzoek naar re-integratiedienstverlening te versterken in directe wisselwerking met het re-integratieveld. De bedoeling daarvan is om de beroepspraktijk voor de toekomst meer en betere handvatten te bieden bij moeilijke keuzen in beleidsvorming en beleidsimplementatie. Aan het onderzoek hebben velen hun medewerking verleend. Allereerst danken we het UWV voor de mogelijkheid om de cliënten van het uitvoeringsorgaan te benaderen voor dit onderzoek. In het bijzonder danken we Diederike Holtkamp van het UWV voor de prettige en tegemoetkomende wijze waarop ze ons daarbij geholpen heeft. Mira PeetersBijlsma en Ruud Abma danken we voor hun bijdrage aan de dataverzameling en gedachtevorming in een vroege fase van dit project, en voor de wijze waarop ze de masterstudenten in die fase hebben begeleid. De studenten van de masteropleiding ‘Social vraagstukken van beleid’, Mariska Plakman en Rianne Klinkert, danken we voor de verkennende studies die ze in de voorbereidende fase van het project hebben verricht. De studenten van de masteropleiding ‘Arbeid, Zorg en Welzijn: beleid en interventies’ die een deel van de interviews hebben afgenomen danken we voor de betrokken inzet en hun creativiteit in dat proces. In het bijzonder geldt dat voor Linda Driever en Franka Vendrig. Maar het meest van al danken we de ruim 800 gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die bereid waren een enquête in te vullen over hun problematiek. De 43 respondenten die ons vervolgens in een uitgebreid interview verteld hebben over hun ervaringen, frustraties en vaak hoopvolle verwachtingen zijn van onschatbare waarde voor dit onderzoek. Hun verhalen maken de complexiteit van de problematiek overduidelijk; simpele oplossingen vormen daarop niet het antwoord. Waarvoor dank.
1
Voorheen het departement Algemene Sociale Wetenschappen.
Beter met werk OKTOBer 2012
5
1. ziek zijn en werken: de dubbele rol van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers 1.1. inleiding Nog aan het eind van de vorige eeuw werden mensen die chronisch ziek waren vanwege een lichamelijke of psychische aandoening meestal vrijgesteld van het verrichten van betaalde arbeid. Collectieve verzekeringen of publieke voorzieningen stelden hen tijdelijk maar vaak ook langdurig of zelfs voor altijd vrij van het verrichten van betaalde arbeid, soms tegen hun zin maar vaak met hun instemming. Als men ziek was, was men niet in staat om te werken, een tussenweg bestond nauwelijks. Werknemers wisselden werk en ziek zijn af. De tijden zijn veranderd, de mensen en de voorzieningen ook. Vandaag de dag is het sociale zekerheidbeleid erop gericht om werknemers beide rollen (die van zieke en van werkende) tegelijkertijd te laten vervullen; zieke werknemers worden geacht te werken ‘naar vermogen’, en velen willen dat ook. Het onderzoek waar dit boek verslag van doet brengt in kaart hoe werknemers die als ‘gedeeltelijk arbeidsongeschikt’ zijn gecategoriseerd omgaan met hun dubbele rol van zieke en werkende. De zieke werknemer staat in dit onderzoek centraal. Voor sommigen is de huidige mogelijkheid om te werken terwijl men (chronisch) ziek is een uitkomst; deze werknemers willen niets liever dan maatschappelijk actief blijven in een betaalde baan. Ze grijpen elke mogelijkheid om via aangepast werk op aangepaste tijden en desnoods in een baan waar minder van hun vaardigheden geëist wordt aan om in het arbeidsproces te blijven. Voor anderen is de opgave om hun slechte gezondheid te combineren met een betaalde baan een welhaast onmogelijke opgave. Hun voormalige werkgever heeft hen graag laten vertrekken, sollicitaties leveren niets op, het UWV heeft weinig te bieden en ze hebben alle energie nodig om nog enig sociaal contact te onderhouden en aan de administratieve verplichtingen voor hun uitkering te voldoen. Dit onderzoek richt zich op de re-integratie van cliënten die een gedeeltelijke WIA-uitkering ontvangen en die dus geacht worden een deeltijd baan te hebben. Kenmerkend voor deze cliënten is dat zij tegelijkertijd twee posities bekleden: ze zijn zowel – gedeeltelijk – arbeidsongeschiktheid en ze zijn werknemer. De centrale vraag is hoe deze werknemers, cliënten van het UWV, invulling geven aan deze dubbele positie, welke ontwikkeling zij doormaken tijdens het proces van arbeidsongeschikt worden en werk zoeken, of hun werk houden of het juist verliezen. Welke inspanningen leveren zijzelf en hun sociale omgeving, hun werkomgeving (werkgevers en collega’s), en de institutionele omgeving (arbeidsdeskundigen en re-integratiemedewerkers) om blijvende participatie op de arbeidsmarkt voor het volle percentage van de arbeidsgeschiktheid te bevorderen? Het onderzoek stelt het perspectief van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers centraal en analyseert vanuit dat perspectief de steun en soms ook het gebrek daaraan van de drie omgevingen die van belang zijn.
Beter met werk OKTOBer 2012
7
1. Ziek zijn en werken
1.2. het re-integratie verbeter onderzoek Veranderingen in het sociale zekerheidsbeleid veronderstellen arbeidsparticipatie als de weg naar het verwerven van een inkomen en als de vorm van sociale participatie. In dat kader wordt gestimuleerd dat mensen met of zonder ziekten of zorgverplichtingen tot op oudere leeftijd aan het arbeidsproces blijven deelnemen. Inzetbaarheid en duurzame arbeidsparticipatie zijn de motto’s voor de toekomst voor mensen die vanuit een uitkering gere-integreerd moeten worden en voor werknemers die uitvallen of dreigen uit te vallen vanwege medische, sociaalpsychologische of sociaal-culturele beperkingen.
8
Studies naar de effectiviteit en efficiency van re-integratietrajecten laten zien dat er een groot aantal verklarende factoren in het geding is en dat er grote variatie is in succes- en faalfactoren. Maar vooral laten die studies zien dat de transparantie van werkzame factoren niet groot is (De Koning et al., 2005; Heyma, 2005; Glebbeek, 2005). Onderzoek naar de effectiviteit van re-integratie concentreert zich veelal op de vraag welke instrumenten van re-integratie (dienstverlening) effectief zijn. Wat ontbreekt, is de vraag waarom specifieke beleidsinstrumenten geschikt zijn voor re-integratiedienstverlening. In een recent onderzoek naar effectiviteit van re-integratie van de gemeente Rotterdam wordt dat nog eens benadrukt. ‘De belangrijkste tekortkoming is dat het re-integratieproces zelf grotendeels verborgen blijft (een zogenaamde ‘black box’) en allerlei – niet of deels empirisch gefundeerde – aannames worden gemaakt over de inhoud van de gepleegde interventies. (…) Met de gehanteerde onderzoeksmethodiek kunnen ook geen uitspraken worden gedaan over de wijze waarop trajecten eventueel hebben bijgedragen aan uitkeringsduurverkorting (…). Daarmee blijft ook verborgen wat precies “het werkzame element” is in de re-integratieaanpak bij verschillende klantgroepen’ (Hekelaar, Zwinkels & Braat, 2006: 25, 33). Als gevolg daarvan biedt zulk onderzoek weinig aangrijpingspunten voor beleidsvoerders en uitvoerders die zich inzetten voor de verbetering van de re-integratiedienstverlening voor zeer diverse klantgroepen. Het ontbreken van inzicht in de werkzame mechanismen heeft (deels) te maken met het gegeven dat re-integratieonderzoek in Nederland, anders dan in landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Australië en de Verenigde Staten, spaarzaam gevoed wordt door academisch onderzoek met een integrale benadering van beleid, uitvoering, cliëntkenmerken en context. Het Nederlandse ministeriële beleid en de opdrachtverlening voor onderzoek hebben ertoe geleid dat onderzoek merendeels wordt verricht ter beantwoording van een (soms te) concrete (deel)vraag. Daarbij komt dat het vertrouwen van Nederlandse burgers in de dienstverlening de laatste jaren verminderd is en dringend om herstel vraagt; verbetering van de begeleiding bij re-integratie is daar een onderdeel van. Voor de samenleving als geheel geldt allereerst dat succesvolle re-integratie armoede, uitsluiting en onderbenutting van menselijk potentieel kan voorkomen. Bovendien is er de afgelopen jaren veel geld besteed aan re-integratiebeleid maar onduidelijk is of dit beleid ook op een zorgvuldige manier geïmplementeerd wordt. Nog steeds wordt niet systema-
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
tisch onderzocht wat werkzame mechanismen en succesfactoren zijn en ontbreekt systematisch inzicht in factoren die het succes van interventies kunnen bevorderen of belemmeren. Het Re-integratie Verbeter Onderzoek waar deze studie deel van uitmaakt heeft als centrale structurerende gedachte het bestuderen van de dienstverlening aan de cliënt in relatie tot de belangrijkste contexten, die re-integratie kunnen doen slagen of falen, te weten 1) de institutionele omgeving, waarin het beleid wordt geïmplementeerd en waarin de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden, 2) de sociale omgeving en de motivatie van cliënten van wie een veranderde houding ten aanzien van arbeid wordt verwacht, en 3) de werkomgeving, waarin zowel werknemer als werkgever actief dienen te opereren om uitval te voorkomen en deelname van werknemers met beperkingen aan het arbeidsproces te bevorderen. In figuur 1.1 wordt de interactie tussen de drie omgevingen en de cliënt grafisch weergegeven; de cliënt wordt als spil gezien in de wisselwerking met de drie omgevingen. Daarnaast worden de dynamische relaties tussen de drie omgevingen weergegeven. figuur 1.1 De drie omgevingen in relatie tot de cliënt
9
INSTITUTIONELE OMGEVING WERK OMGEVING
DE CLIËNT
SOCIALE OMGEVING
In deze studie concentreren we ons op WIA-gerechtigden, terwijl in andere onderzoeken van dit programma werkzoekende jongeren/schoolverlaters, WWB-cliënten en chronisch zieken worden onderzocht (zie www.verbeteronderzoek.nl). Voor de cliënten van uitkeringsinstanties is het van belang dat zij kunnen rekenen op goede begeleiding bij hun terugkeer naar werk, waarbij niet alleen het inkomen en het kunnen deelnemen aan de samenleving in het geding zijn, maar ook de structurering van het dagelijks gezinsleven en hun zelfwaardering en zelfrespect kunnen negatief beïnvloed worden. In dit onderzoek
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
naar gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers betekent dit dat we: 1) het cliëntperspectief centraal stellen in relatie tot de drie omgevingen die de re-integratie beïnvloeden, 2) onderzoeken welke vormen van steun en druk die de drie omgevingen bieden bij het aan het werk blijven of weer gaan werken, en 3) de invloed van de drie omgevingen onderzoeken en daarbij vooral letten op de perceptie van ‘capabilities’ (mogelijkheden), kansen en toekomstverwachtingen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers.
1.3. ontwikkelingen in beleid en wetgevingskaders
10
De synchronisatie van werken en ziek zijn is in Nederland niet van de ene op de andere dag geïntroduceerd. Ook nu wordt het beleid weer herzien, en dat is niet voor het eerst sinds de invoering van de Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in 1967 (zie ook: Aarts, De Jong & Van der Veen, 2002). De basis voor de eerste hervormingen van de arbeidsongeschiktheidsregelingen ligt in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw, toen als gevolg van de economische herstructureringen, en de min of meer openlijke afspraken tussen werkgevers en werknemersorganisaties, veel werknemers uit afgeslankte of opgeheven industriële bedrijven in de WAO belandden. Na de invoering in 1967 van de WAO ontvingen zo’n 150.000 werknemers een arbeidsongeschiktheidsuitkering, nog geen tien jaar later was dat aantal gestegen tot 775.000, om in 1999 een absoluut maximum van 1 miljoen te bereiken, zo’n 10% van de werkende bevolking (Aarts, De Jong & Van der Veen, 2002; Smulders, 1999). In het begin van de jaren ’80 begon de Nederlandse overheid, tijdens het no-nonsense kabinet van premier Lubbers, beleid te ontwikkelen om de instroom van uitkeringsgerechtigden te reduceren en om de re-integratie te bevorderen, echter zonder veel succes. Sociale zekerheidsonderzoekers zijn het er over eens dat een combinatie van factoren onvermijdelijk moest leiden tot het falen van het toenmalige overheidsbeleid. De belangrijkste daarvan is wat in de literatuur ‘moral hazard’ wordt genoemd; het gedrag dat actoren vertonen als ze beseffen dat ze niet direct zelf het risico van hun gedrag hoeven te dragen. In de beste traditie van het corporatisme (de Bismarckse variant van de verzorgingsstaat, zie Palier, 2010) droegen de sociale partners (de organisaties van werkgevers en werknemers) immers de verantwoordelijkheid voor zowel de financiering (via premies) als de uitvoering van de WAO. Tijdens de economische crises van de jaren ’70 en ’80 hadden beide organisaties er belang bij de WAO te gebruiken om hun personeelsleden een ‘gemakkelijke uitweg’ te bieden in geval van massaontslag en daarmee sociale onrust te voorkomen. In die jaren werd de Nederlandse economie grondig geherstructureerd; veel industriële bedrijven verdwenen naar goedkope lonen landen (textiel, scheepsbouw) of werden opgeheven (mijnbouw). De massaontslagen die eruit volgden betroffen vooral lager geschoold personeel dat geen enkel uitzicht meer had op een baan elders. Voor deze werknemers was de WAO een beter alternatief dan een werkloos-
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
heidsuitkering die een beperkte duur had en de verplichting kende om te solliciteren. Maar ook was de WAO een beter alternatief dan de bijstandsuitkering die veel lager was – en is – dan de loongerelateerde WAO en bovendien afhankelijk van eigen bezit en andere bronnen van inkomsten in het huishouden. Vakbonden schroomden daarom niet voor hun leden de best mogelijke uitkering, de WAO, te benutten. Werkgevers zagen ook het voordeel van het geleiden van een zo groot mogelijk deel van hun werknemers naar de WAO; met het zicht op zo’n riante uitkering kon sociale onrust in de vorm van protest tegen de sluiting van het bedrijf voorkomen worden. Ze werkten om die reden samen met de vakbonden bij het opstellen van een sociaal plan dat erin voorzag ontslagen werknemers gebruik te laten maken van de beste en langstdurende uitkering: de WAO. De nationale overheid werd hier buitenspel gezet, en pogingen om het beleid om te buigen via een beperking van de uitkeringen, een meer strikter toelatingsbeleid en een bonus-malus systeem voor werkgevers, waren gedoemd te mislukken. Het aantal uitkeringsgerechtigden daalde niet. De enige min of meer succesvolle regeling was de introductie van een vroegpensioen regeling, maar feitelijk was dit een overheveling van de ene naar de andere langdurige uitkeringsvorm (Aarts, De Jong & Van der Veen, 2002). Vanaf de jaren ’80 en als gevolg van de economische herstructurering veranderde de Nederlandse economie en daarmee de arbeidsmarkt drastisch. Ook de samenstelling van de arbeidsbevolking veranderde. De economie werd postindustrieel en vrouwen betraden de arbeidsmarkt, eerst langzaam, toen sneller en vooral in parttime banen. Binnen een paar decennia transformeerde de Nederlandse economie en daarmee de arbeidsmarkt. Werd die in de jaren ’70 nog gedomineerd door mannelijke werknemers in voltijdbanen in de industriële sector, in de jaren ’90 ontstond er een gemengde arbeidsmarkt waar zowel mannen als vrouwen werkten in zowel volledige als parttime banen en waar de postindustriële sector van ICT, bankwezen, zakelijke en zorgende dienstverlening, en cultuur en onderwijs de overhand nam. Wat ooit in de jaren ’80 was afgesproken tussen werkgevers en werknemers om werkloosheid te bestrijden via arbeidstijdverkorting en het beschermen van parttime banen (in het zogenoemde Wassenaar Akkoord), bleek nu een adequaat instrument te zijn om de banen van nieuwkomers op de arbeidsmarkt, vooral vrouwen, te beschermen (Visser & Hemerijck, 1997). Met als gevolg een enorme toename van het aantal parttime banen in vooral de dienstverlenende sector en bij de overheid. Het percentage deeltijdwerkers steeg van 10% in 1970 tot 33% in 1996. Van de vrouwelijke nieuwe intreders op de arbeidsmarkt startten er 65% in een deeltijd baan. Vandaag de dag werkt in Nederland 70% van alle vrouwen, tweederde van hen doet dat in deeltijd (Merens, Van den Brakel, Hartgers & Hermans, 2011). Hoewel vooral vrouwen in Nederland in deeltijd werken om werk en zorg te combineren is het werken in deeltijd in de loop der jaren een meer algemeen verschijnsel geworden. Ook vrouwen zonder opgroeiende kinderen, jonge (studenten) en oudere mannen (voorafgaand aan hun pensioen), werken in deeltijd (Portegijs, Hermans & Lalta, 2006).
Beter met werk OKTOBer 2012
11
1. Ziek zijn en werken
Als gevolg daarvan heeft in veel bedrijven en organisaties een cultuuromslag plaatsgevonden; werkgevers en leidinggevenden zijn gewend geraakt aan medewerkers met een parttime baan en werknemers aan het werken met collega’s die niet voltijds aanwezig zijn. Bovendien zijn allerlei secundaire arbeidsvoorwaarden, uitkerings- en pensioenregelingen steeds beter aangepast aan werknemers met een niet volledige werkweek. Deze snelle transformatie van een voltijds werkende mannelijke beroepsbevolking naar een beroepsbevolking waarvan een substantieel deel parttime werkt vond plaats in enkele decennia en sluit naadloos aan bij de nieuwe banen in de postindustriële economie; zowel in de zakelijke dienstverlening (retail, ICT, het bank- en verzekeringswezen en de toeristensector) als in de publieke dienstverlening (onderwijs, gezondheidszorg, sociaal werk) en bij de overheid.
12
Opvallend genoeg leidde deze herstructurering van de arbeidsmarkt echter niet tot een daling van het aantal werknemers met een WAO uitkering. Nadat de instroom van werknemers tengevolge van de sluiting van industriële bedrijven vanaf de jaren ’90 sterk daalde, stroomde een geheel nieuwe groep werknemers de uitkering in; vooral hoger opgeleide jonge vrouwen werkzaam in de dienstverlenende sector melden zich met psychische klachten en burnout (Einerhand & Van der Stelt, 2005; Abma, 2007). Een parlementaire onderzoekscommissie concludeerde dat het ‘moral hazard’ probleem nog steeds werkzaam was en dat om die reden de arbeidsongeschiktheidscrisis niet kon worden opgelost zolang de sociale partners verantwoordelijk bleven voor de uitvoering van de wet (Hemerijck & Marx, 2010). Immers, zowel werkgevers als werknemers bleven de WAO gebruiken om personeelsproblemen via het voor beide partijen meest acceptabele sociale vangnet, de WAO, op te lossen. Daarop sloegen zowel politici als beleidsmakers alarm. Niet alleen vanwege de nog steeds heel hoge kosten van de WAO maar ook vanwege het verontrustende feit dat zoveel ambitieuze nieuwkomers op de arbeidsmarkt afhaakten om redenen van werkstress en burnout. Deze ontwikkelingen vormen de achtergrond van de hervormingen van de WAO vanaf 2002. In dat jaar werd de Wet Verbetering Poortwachter ingevoerd, bedoeld om het ‘moral hazard’-probleem op te lossen. Deze wet, die feitelijk een meer strikte versie is van het bonus-malus systeem, bepaalt dat werkgevers zelf het ziektegeld van hun werknemers betalen gedurende het eerste (en vanaf 2004 ook het tweede jaar) van hun zieke. De wet beoogt daarmee werkgevers financieel te stimuleren hun werknemers intensief te begeleiden naar terugkeer op het werk. Ervan uitgaande dat veel werkgerelateerde stress maar ook fysieke klachten voorkomen kunnen worden, kunnen verminderen of genezen door verbetering van de werkomstandigheden, interne overplaatsing, coaching of omscholing, legt de wet de verantwoordelijkheid daarvoor bij de werkgevers. Zodoende hoopt de overheid het ‘free rider’-gedrag van werkgevers te voorkomen, een uitgangspunt waar uiteindelijk ook werkgevers- en werknemersorganisaties mee akkoord zijn gegaan om de almaar stijgende premielasten aan banden te leggen.
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
In 2006 volgde een tweede hervorming met de invoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) waarvan de Wet Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) een onderdeel vormt (TK 30034; 2004/2005). Deze wet vormt het kader van dit onderzoek en is gericht op werknemers die nu of in de toekomst in staat geacht worden in deeltijd te werken. Beide wetten herdefiniëren arbeidsongeschikte werknemers naar de mate van hun vermogen om te werken en in relatie daarmee de omvang van hun uitkeringsrechten. Daarmee heeft een radicale paradigmawisseling plaatsgevonden via twee hervormingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving. De eerste hervorming is die van een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering (zowel gefinancierd als uitgevoerd door de sociale partners) naar een bijzondere combinatie van gerenationaliseerde en geprivatiseerde verzekering. De renationalisatie geldt de uitvoering die voortaan in handen is van een Zelfstandig Bestuursorgaan (het UWV). De privatisering betreft de eerste twee jaren van de ziekte of arbeidsongeschiktheid die nu door de werkgever worden betaald. De tweede hervorming betreft een herdefinitie van arbeidsongeschiktheid van een volledige naar een waar mogelijk gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, waarmee de synchroniteit en dus de dubbele rol van zowel zieke als werknemer realiteit is geworden. Naast de onhoudbaarheid van het stelsel, vanwege de inherent perverse prikkels voor de sociale partners met als gevolg ‘free riders’-gedrag, oplopende kosten en alarmerende aantallen arbeidsongeschikte werknemers, heeft ook de normalisering van de parttime werkcultuur waarschijnlijk bijgedragen aan deze paradigmaverschuiving. Immers, parttime werk is in korte tijd een geaccepteerd verschijnsel geworden in Nederland. Werkgevers en werknemers zijn eraan gewend geraakt, de werkcultuur heeft zich in veel organisaties aan parttime werkenden aangepast en in de sociale regelingen zijn hun rechten formeel beschermd. Hoewel nergens zo expliciet omschreven kunnen we veronderstellen dat ook ontwikkelingen van de medische wetenschap hebben bijgedragen aan de paradigmaverschuiving. Verbeteringen in medische, psychiatrische en psychotherapeutische behandelingen hebben eraan bijgedragen dat de kwaliteit van leven verbeterd kan worden van patiënten die lijden aan reuma, chronische vermoeidheid, depressie of burnout (Schaufeli, Maslach & Marek, 1993; De Croon, Sluiter, Dijkmans, Lankhorst & Frings-Dresen, 2004; Varekamp, Krol & van Dijk, 2011; Varekamp, Verbeek, de Boer & van Dijk, 2011). Bovendien heeft de medische vooruitgang ervoor gezorgd dat een aantal voorheen dodelijke ziekten nu zodanig kunnen worden behandeld dat het chronische ziekten zijn geworden, zoals kanker en HIV/ Aids. Nu deze patiënten langer en met een betere gezondheid leven wordt niet langer verondersteld dat hun ziekte een reden is voor volledige vrijstelling van arbeidsparticipatie, en veel patiënten willen ook zelf actief blijven in hun baan of werkorganisatie. In het nieuwe beleid wordt verondersteld dat zij kunnen blijven werken met aanpassing van werkomstandigheden en werktijden, of met een aan hun conditie en situatie aangepaste baan. Toch concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau dat de ontwikkeling van de arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsbeperkingen niet positief is. De arbeidsparticipatie van mensen met een langdurige aandoening die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen neemt zelfs af sinds 2001 en bedraagt in 2008 slechts 20% (Jehoel-Gijsbers, 2007; 2010).
Beter met werk OKTOBer 2012
13
1. Ziek zijn en werken
14
De betekenis van de huidige WIA voor arbeidsongeschikte werknemers is dat als zij geschikt geacht worden om 35 – 80% van hun werktijd te werken, zij voor ongeveer een evenredig deel van de arbeidsongeschiktheid een inkomen een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Ongeveer is hier een belangrijke term omdat een en ander ook afhangt van de inschatting van de aard van het werk dat zij nog wel kunnen verrichten en het bijbehorende inkomen Deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers worden zelf geacht voor het deel waarvoor ze arbeidsgeschikt zijn verklaard een passende baan te vinden. Vinden ze die niet dan komen ze na verloop van tijd in aanmerking voor aanvullende bijstand, maar daarvoor geldt een inkomens- en middelentoets. Nu zo’n 70% van de werkende bevolking een werkende partner heeft is dat een niet te onderschatten probleem. Werknemers met een werkende partner hebben immers geen recht op aanvullende bijstand naast hun eigen verdiensten als het inkomen van hun partner te hoog is, of als ze teveel eigen vermogen (een eigen woning, spaargeld) hebben. De individualisering van het sociale zekerheidsbeleid (dat wil zeggen het sociale zekerheidsbeleid dat ervan uitgaat dat iedere volwassene een eigen inkomen verdient) wordt op deze manier gebruikt om individueel opgebouwde sociale zekerheidsrechten te beperken en partners worden in plaats van minder, meer van elkaar afhankelijk. Kan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer geen werk vinden dan rest na een aantal jaren de bijstand die ontoegankelijk is als men een werkende partner heeft. Deze beleidsinconsistentie is voorlopig niet opgelost en speelt menig gedeeltelijk zieke werknemer behoorlijk parten. Voor ons onderzoek is van belang te melden dat sinds 2006 gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die zich na twee jaar ziekte melden voor de WGA een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen als de medewerker(s) van het UWV verwacht(en) dat de werknemer tenminste nog twee jaar niet volledig zal kunnen werken. Ten tijde van dit onderzoek (2010) bedroeg het aantal werknemers met een WIA uitkering 81.700 werknemers, terwijl dat in 2007 nog om 30.000 werknemers ging. Het aantal werknemers met een volledige WAO uitkering daalde van 2007 tot 2010 van 596.000 naar 484.700 (UWV, 2010).
1.4. theoretisch kader; ziekterol, deviantie en ‘capabilities’ Veel studies naar zieke of arbeidsongeschikte werknemers onderzoeken de oorzaken van de ziekte, vooral arbeidsgerelateerde oorzaken. Door de verschuivingen in de aard van het werk – van zware fysieke arbeid naar op kennis gebaseerde en op mensen gerichte arbeid – is in veel westerse landen ook de oorzaak van arbeidsgerelateerde aandoeningen verschoven. Deze zijn nu veel vaker te wijten aan psychische aandoeningen ten gevolge van een discrepantie tussen ambitie en prestatie, van een tekort aan ‘self-efficacy’ of van miscommunicatie en interactionele problemen. Stress, burnout en verstoorde werkverhoudingen zijn daar uitingen van (Bildt & Michélsen, 2006; Shigemi, Mino, Tsuda, Babazono & Aoyama, 1997).
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
Dit onderzoek richt zich gedeeltelijk op de achtergronden van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, in het bijzonder vanuit het perspectief van de werknemer. Maar vooral richt het onderzoek zich op wat het voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer betekent om zowel werkzaam als ziek te zijn. Hoewel het aannemelijk is dat de oorzaken van de ziekte of arbeidsongeschiktheid de kansen op terugkeer naar werk beïnvloeden, is er tot nu toe in empirisch onderzoek weinig ondersteuning voor die aanname. Andere aspecten en mechanismen lijken minstens even belangrijk te zijn, zoals coping mechanismen (Van Rhenen, Schaufeli, Van Dijk & Blonk, 2008), de gezondheidsperceptie (de Jonge, Veerman, Van der Burg & Schrijvershof, 2010), het perspectief op werk (Taris, 2002), begeleiding van de werkgever tijdens het ziekteverzuim (Cuelenaere & Veerman, 2011) en sociale steun (Sprengers, Tazelaar & Flap, 1988). Aan het werk blijven of ernaar terugkeren zijn processen waarin de interpretatie van iemands gezondheid en vooral de inschatting van de kansen om terug te keren naar werk van cruciaal belang lijken. De causale richting van dat verband is overigens niet altijd duidelijk, en soms zelfs verrassend. Zo ontdekte Taris (2002) bijvoorbeeld dat werklozen die zich machteloos voelen veel actiever op zoek zijn naar werk dan degenen die zich minder machteloos voelen, en dat ongeacht hun mentale gezondheidstoestand. Een klassiek theoretisch kader voor onderzoek naar zieke of arbeidsongeschikte werknemers wordt geboden door Talcott Parsons (1951). Hij omschreef gezondheid als een fundamentele bron voor menselijk functioneren. Een goede gezondheid is een conditie die mensen in staat stelt hun sociale capaciteiten te ontwikkelen, om deel te nemen aan de samenleving en om gelijkheid en rechtvaardigheid te ervaren. Nobelprijswinnaar Amartya Sen (1993, 1999) voegt daaraan toe dat gezondheid een voorwaarde is voor het ontwikkelen van wat hij noemt menselijke capabilities; de bekwaamheid om in vrijheid vorm te geven aan de mogelijkheden die men realistisch gezien heeft. Alhoewel we kunnen veronderstellen dat alleen gezonde mensen in staat zijn ten volle hun potentieel te ontwikkelen, en dat ziek zijn niet alleen het lichaam maar ook de morele economie van mensen ondermijnt, wil dat niet zeggen dat capabilities bij zieke werknemers volledig afwezig zijn. Wel bestaat de kans dat, in de terminologie van Sen, ziekte niet alleen het menselijk kapitaal ondermijnt dat nodig is om productief te zijn, maar ook de individuele ‘functionings’, dat wil zeggen de evaluatieve ruimte die individuen nodig hebben om te willen en kunnen streven naar een beter leven, en een hogere mate van welzijn (Dean, Bonvin, Vielle & Farvaque, 2005). Klink en collega’s (2010) onderkennen eveneens het belang van deze benadering en wijzen erop dat het capability concept inmiddels op tal van deelgebieden is toegepast. Zelf benadrukken Klink e.a. (2010) het onderscheid tussen het capability begrip en de begrippen performance en capacity: “Performance geeft antwoord op de vraag wat iemand feitelijk doet. Indien gekoppeld aan een norm, kan dit ook tot een beoordeling leiden van iemands presteren.
Beter met werk OKTOBer 2012
15
1. Ziek zijn en werken
Capacity geeft antwoord op de vraag wat iemand feitelijk kan. Dit kan bijvoorbeeld bepaald worden door iemands presteren (performance) vast te stellen onder ideale omstandigheden. Capability verwijst altijd naar individueel vermogen in relatie tot context. […..], naar “in staat zijn” én “in staat gesteld worden” (Klink e.a., 2010: 13).
16
Oorspronkelijk heeft Sen zijn capabilities benadering ontwikkeld in het kader van zijn alternatief voor de puur op economisch nut gerichte ontwikkelingseconomie. In wezen is het een macro-economisch begrip dat echter steeds vaker gebruikt wordt in onderzoek naar het gedrag en de motivatie van ‘individuen in context’. Dat impliceert wel dat er diverse operationaliseringen van het begrip in omloop zijn. Voor dit onderzoek sluiten we aan bij de operationalisering zoals die is ontwikkeld in het RECWOWE onderzoek van Hobson en collega’s (Hobson, 2011; Hobson & Fahlen, 2011). Dat wil zeggen capabilities veronderstellen dat (1) individuele actoren hun activiteiten ontwikkelen in specifieke institutionele omgevingen, (2) de concrete omgevingen verschillende hulpbronnen en middelen genereren en (3) individueel handelen bestaat uit reflexieve evaluatie van het eigen functioneren, welzijn en de vrijheid om te kiezen (Hobson & Fahlen, 2011). Het zijn dus niet alleen de individuele en institutionele hulpbronnen die participatie en welzijn beïnvloeden. Vooral van belang is de mate waarin men capabel is om deze hulpbronnen zodanig aan te wenden dat men vrijheid om te kiezen ervaart in de afweging van het eigen welzijn, de combinatie van hulpbronnen en handelingsalternatieven. In de situatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers biedt dit capability begrip het theoretisch kader van waaruit onderzocht kan worden (a) wat de relatie is tussen hulpbronnen of beperkingen vanuit het institutionele kader van de UWV en de sociale en werkomgeving, (b) welke variaties zich voordoen in de individuele hulpbronnen van de arbeidsongeschikte werknemers, en (c) hoe de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers deze hulpbronnen evalueren in relatie tot het realiseren van hun vrijheid om te kiezen voor vormen van participatie. Daarbij veronderstellen we dat deze werknemers alleen capabel zijn om hun vastgestelde verdiencapaciteit te realiseren als zij in staat zijn, respectievelijk in staat gesteld worden, om in vrijheid en redelijkheid hun eigen keuze voor arbeidsparticipatie te maken en zich te ontwikkelen in overeenstemming met hun (in dit geval beperkte) vermogen. Als er sprake zou zijn van een discrepantie tussen de institutioneel vastgestelde definitie van hun vermogen om te werken en hun eigen perceptie van dat vermogen, zal er mogelijk wat Parsons ‘deviantie’ noemt optreden (Parsons, 1951; Gerhardt, 1989); een dalende motivatie om terug te keren naar het werk en de neiging om zich in de ziekterol te nestelen. Bovendien kan die discrepantie resulteren in psychosomatische klachten. Tijdelijke of langdurige emotionele problemen (zoals angst, depressie, irritatie, of wantrouwen) kunnen de behoefte om ziek te blijven versterken en de motivatie om weer aan het werk te gaan verminderen, ten einde ‘secundaire ziektewinst’ te boeken (Parsons, 1951).
Beter met werk OKTOBer 2012
1. Ziek zijn en werken
Vanuit de combinatie van Parsons’ ziekterol theorie en de capability benadering van Sen zijn aannames geformuleerd die via ‘mixed methods’ – via een survey en diepte-interviews – worden onderzocht. In overeenstemming met Parsons’ onderzoeken we of zieke werknemers geneigd zijn zich terug te trekken van het werk, op een lager niveau dan verwacht mag worden te presteren, of hun ‘motivationele economie’ na verloop van tijd daalt en of institutionele druk of druk vanuit de werkomgeving deze neiging om zich te nestelen in de ziekterol kan reduceren. Gebaseerd op Sen’s benadering onderzoeken we of ervaren handelingsvrijheid van werknemers om gebruik te maken van de individuele en institutionele hulpbronnen positief bijdraagt aan het realiseren van de door het UWV vastgestelde verdiencapaciteit.
17
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews 2.1. inleiding Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers vormen een enorm heterogene groep. Het gaat om mensen van alle leeftijden, om mannen zowel als vrouwen, om werknemers met zeer verschillende opleidingsniveaus, om mensen met veel en nauwelijks werkervaring, met of zonder gezin en ze zijn zowel in Nederland als daarbuiten geboren. Ook de aard en de reden van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid omvat het hele spectrum van psychiatrische, psychosomatische en fysieke beperkingen, soms veroorzaakt door een (bedrijfs)ongeluk, soms door een slepende maar steeds meer manifeste psychische of fysieke ziekte, soms door verstoorde arbeidsverhoudingen en soms door een latent maar steeds nadrukkelijker opspelend jeugdtrauma. Feitelijk hebben deze werknemers maar twee kenmerken gemeenschappelijk: ze zijn langer dan twee jaar niet in staat om hun werk voor het volle honderd procent uit te voeren en ze ontvangen een uitkering van het UWV. Deze uitkeringsinstantie biedt tevens de enige weg waarlangs deze groep voor een onderzoek te bereiken is. Juist vanwege de heterogeniteit van de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers is het niet mogelijk hen op een andere manier op te sporen. Het aanschrijven van grote en kleine bedrijven voor medewerking levert per definitie een vertekend beeld op, een oproep via sociale media bereikt waarschijnlijk alleen de activisten en ook de gemeentelijke weg is onbegaanbaar omdat lokale autoriteiten niet over dergelijke gegevens van hun inwoners beschikken. Onze intentie is geweest om aan de hand van een multi-methodische benadering inzicht te krijgen in de factoren uit de sociale, institutionele en werkomgeving die de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kunnen helpen, of belemmeren, om de gediagnosticeerde mate van arbeidsgeschiktheid te realiseren. Daarbij wilden we inzicht krijgen in de verhouding tussen de neiging tot deviantie en de mogelijkheden om de capabilities te verwerven die leiden tot het realiseren van de door het UWV bepaalde mate van arbeidsgeschiktheid. Om die doelstellingen te realiseren hebben we twee onderzoeksinstrumenten gebruikt: een survey en diepte-interviews. Via het survey hebben we gegevens verzameld van een zo groot mogelijke groep WGA-cliënten zodanig dat we algemene uitspraken kunnen doen over de mechanismen die geldig zijn voor de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Via de diepte-interviews hebben we aan deze mechanismen ‘vlees en bloed’ kunnen geven. Cliënten hebben in die interviews verteld hoe ze omgaan met hun beperking, wat het voor hen betekent om maar op halve kracht te kunnen functioneren, hoe ze hun leven afstemmen op hun werk en waarom en hoe ze worstelen met de verhouding tussen wat ze nog wel kunnen of niet meer kunnen, en of en hoe ze daarbij al dan niet gesteund worden door de drie voor hen meest belangrijke omgevingen. Voor het bereiken van de cliënten was er maar één toegangspoort mogelijk: het UWV. We zijn het UWV dan ook zeer dankbaar dat men ons heeft ondersteund bij dit onderzoek,
Beter met werk OKTOBer 2012
19
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
zonder de inspanning van het UWV was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Tegelijkertijd heeft de samenwerking met het UWV ook nadelen gehad voor het onderzoek. Vanwege een terechte privacybescherming kon het UWV ons geen adressen van cliënten beschikbaar stellen en zijn onze vragenlijsten door het UWV zelf verstuurd. Maar de cliënten zijn afhankelijk van het UWV voor de beoordeling van de mate van hun arbeidsongeschiktheid en daarmee voor de omvang van hun sollicitatieplicht, en hun inkomen. Om die reden is het heel begrijpelijk dat een groot deel van de cliënten geen gehoor heeft gegeven aan de vrijwillige deelname aan het survey onderzoek. Het vertrouwen in het UWV is niet optimaal en bij velen zal de gedachte hebben geleefd dat hoe minder ze daar weten hoe beter het voor hen is. Toch hebben we uiteindelijk 7% van de hele WGApopulatie bereikt en menen we dat dit een voldoende respons is om generaliserende uitspraken te kunnen doen over onze onderzoeksvragen.
2.2. selectie en kenmerken van de onderzoeksgroep; survey en diepteinterviews
20
Begin 2009 hebben we een survey verspreid onder cliënten van het UWV die een uitkering ontvingen wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op basis van de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) die deel uitmaakt van de WIA (Wet Werk en Inkomensvoorziening naar Arbeidsvermogen), geïntroduceerd in 2006. Het survey is via het UWV verspreid onder de cliënten die recentelijk chronische gezondheidsproblemen hebben gekregen die hun arbeidsparticipatie belemmeren en geacht worden in een deeltijdbaan te kunnen functioneren. Uit een groep van 11.110 cliënten die eind 2008 geregistreerd stonden als gedeeltelijk arbeidsongeschikt is een aselecte steekproef getrokken van 3.980 personen, die is aangevuld met nog eens 336 ex-cliënten van wie de uitkering is stopgezet in de jaren 20062008. In totaal hebben 819 personen de vragenlijst ingevuld (731 een internet vragenlijst, 88 een schriftelijke vragenlijst); 758 daarvan konden verwerkt worden omdat ze volledig genoeg waren ingevuld. Daarmee komt de respons op 18%; een gebruikelijk laag percentage voor onderzoek onder de doelgroep. Wel hebben we hiermee 7% van de totale WGApopulatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten bereikt. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 50 jaar; 54% van hen is man. In vergelijking met de landelijke WGA populatie eind 2008 (dat is inclusief een groep van niet minder dan 34.500 cliënten die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is; CBS, 2010), zijn in ons onderzoek ouderen (> 45 jaar) en mannen oververtegenwoordigd. Van degenen die de vragenlijst hebben ingevuld heeft 34% geen betaalde baan (versus 46% van de landelijke WGA populatie in 2008); 20% werkt 1-16 uur per week, 33% werkt 17-24 uur per week, en 13% werkt meer dan 24 uur per week. Van de 66% respondenten met een betaalde baan realiseert 42% hun vastgestelde verdiencapaciteit, en 24% realiseert dat gedeeltelijk. In de vragenlijst is aan de respondenten gevraagd of zij in een later stadium bereid zijn mee te werken aan een interview; 223 respondenten reageerden daar positief op en heb-
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
ben een geldig e-mailadres ingevuld. Bij het benaderen bleek dat toch niet iedereen mee wilde doen, ook was er soms sprake van een ongeldig e-mailadres. In totaal zijn er een jaar na inzending van de vragenlijst 43 interviews gehouden. Op basis van de resultaten van het survey is een indeling gemaakt in groepen respondenten; degenen met of zonder betaalde baan en daarbinnen naar de mate waarin men verwacht de vastgestelde verdiencapaciteit te halen.2 Tenslotte hebben we voor de interviews gestreefd naar een evenredige verdeling naar geslacht en opleidingsniveau. Uiteindelijk zijn laagopgeleide vrouwen toch ondervertegenwoordigd, en zijn meer laagopgeleide mannen en relatief meer vrouwen met een gemiddelde opleiding geïnterviewd. Aangezien het beleid gericht is op steeds langer doorwerken, is leeftijd geen selectiecriterium geweest voor de interviews. De interviews vonden een jaar na het invullen van de enquête plaats waardoor de situatie van sommige respondenten was veranderd, bijvoorbeeld omdat men op dat moment een ander soort (WGA)-uitkering ontving dan tijdens het invullen van de enquête. Omdat veranderingen in de uitkeringssituatie onderdeel van het onderzoek zijn, zijn ook deze interviews in de analyse betrokken, tenzij de respondenten bij het benaderen aangaven met terugwerkende kracht volledig arbeidsongeschikt te zijn verklaard. Ook bleken er veranderingen in de werksituatie te zijn opgetreden; cliënten die eerder niet werkten, werken nu wel, anderen die eerder betaald werkten zijn nu hun baan kwijt (zie tabel 2.1). tabel 2.1 Veranderingen met betrekking tot het hebben van betaald werk Groep
Geen betaald werk
Wel betaald werk
1: Niet-werkend + negatief perspectief (n = 13)
10
3
2: Niet-werkend + ambivalent perspectief (n = 15)
9
6
3: Werkend + positief perspectief (n = 15)
2
13
Totaal
21 (van wie 2 inmiddels volledig arbeidsongeschikt en 1 volledig goedgekeurd)
22 (van wie 3 inmiddels volledig goedgekeurd)
2.3. onderzoeksmodel en meetinstrumenten voor het survey De centrale vraag van het survey-onderzoek luidt: Welke sociologische en sociaalpsychologische mechanismen zorgen ervoor dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer zijn of haar volle verdiencapaciteit kan realiseren en in hoeverre beïnvloedt dit zijn
2 Selectie is op basis van de vraag (63): ‘Hoe schat u, alles bij elkaar genomen, uw mogelijkheden om te werken nu en in de naaste toekomst in? Denkt u dat u het bedrag van uw verdiencapaciteit binnen een, twee jaar kunt bereiken met werken, méér werken of een betere baan?’ Deze scores zijn in drieën gedeeld; een negatief perspectief (zeker niet/waarschijnlijk niet), een ambivalent perspectief (misschien/waarschijnlijk niet) en een positief perspectief (zeker wel/bereik ik al).
Beter met werk OKTOBer 2012
21
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
figuur 2.1 Conceptueel Model Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers cluster 1 Achtergrondkenmerken, werkgeschiedenis en ziekte
Achtergrondkenmerken (sekse, leeftijd, etniciteit, opleiding)
cluster 2 Druk en stimulering, mogelijkheden en motivatie
cluster 3 Participatie, welzijn en toekomst
Druk om te werken (institutioneel, financieel)
Kwalificerende activiteiten & onbetaalde arbeid
Stimulering om te werken vanuit de omgeving (institutioneel, sociaal, werk)
Arbeidsparticipatie (uren, inkomen, verdiencapaciteit)
Werkgeschiedenis (ervaring, uren, tevredenheid)
Beperkingen door ziekte (algemeen, oorzaak, persistentie)
Capability & kansen om te werken (perceptie)
Arbeidsethos & wens om te werken
Welzijn
Toekomstige arbeidsparticipatie
22
of haar welbevinden? Daarvoor is een conceptueel model ontwikkeld waarin drie clusters van variabelen worden onderscheiden (zie figuur 2.1) (zie ook: Van Wel, Knijn, Abma & Peeters-Bijlsma, 2012). We veronderstellen dat de variabelen van Cluster 1 de variabelen van Cluster 2 en 3 kunnen beïnvloeden, en die van Cluster 2 alleen die van Cluster 3. We gaan ervan uit dat sommige relaties binnen de drie clusters causaal zijn en andere niet. In Cluster 1 zijn verschillende achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau) opgenomen die mogelijk van invloed zijn op werkgeschiedenis en huidige ziekte. Cluster 2 heeft betrekking op de drie omgevingen en de mate waarin die, volgens de cliënt, druk uitoefenen op of steun verlenen bij het zoeken naar of verrichten van betaald werken. Institutionele druk hangt samen met de door het UWV bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid; hoe geringer die is hoe meer men geacht wordt zelf te verdienen. Werknemers kunnen het daarmee eens zijn of niet. Daarnaast kan er ook institutionele druk uitgaan van de inkomenscompensatie die via de uitkering wordt ontvangen, als die gering is, en er niet een voldoende tweede inkomen in een huishouden binnen komt zal die druk om werk te zoeken sterker wegen. Steun of stimulering bij (het zoeken naar) een betaalde baan kan vanuit verschillende omgevingen ervaren worden: de sociale omgeving (informele steun), de huidige of vorige werkomgeving of de institutionele omgeving (professionele steun, hulp bij het vinden van een baan). We veronderstellen hierover dat zowel meer druk als meer steun de perceptie van de werknemer op haar of zijn
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
capabilities en op de kansen op arbeid positief kunnen beïnvloeden. Druk en steun kunnen ook van invloed zijn op iemands arbeidsmotivatie. Zo kan een goede stimulans de wens om te werken bevorderen en ook de ervaring dat men binnen redelijke grenzen in vrijheid kan kiezen. We zullen verschillende relaties tussen de variabelen van Cluster 1 en Cluster 2 onderzoeken maar vooral of en hoe de variabelen uit deze beide clusters samenhangen met die van Cluster 3 waarin we onder meer de arbeidsmarktparticipatie, de re-integratieactiviteiten en het welzijn van de werknemers hebben ondergebracht. Is bijvoorbeeld institutionele druk (de WIA beoordeling) doorslaggevend voor de mate van arbeidsparticipatie of zijn andere factoren meer doorslaggevend, zoals de perceptie van de (in)capabilities die mogelijk samenhangt met de aard van de beperkingen, financiële motieven, normatieve druk of stimulans vanuit de sociale, institutionele, of werkomgeving? In Cluster 3 onderzoeken we bovendien welke combinatie van factoren bijdraagt aan het welbevinden van gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Ook gaan we na waardoor hun toekomstperspectief wordt beïnvloed. De vragenlijst die voor de survey is ontwikkeld bestaat grotendeels uit vragen met vaste antwoordcategorieën. De volgende vragen en variabelen zijn relevant voor de analyse van het conceptuele model.
cluster 1. achtergrondkenmerken, werkgeschiedenis en ziekte Er zijn vier achtergrondkenmerken geselecteerd: leeftijd, geslacht (1 = man, 2 = vrouw), opleidingsniveau (variërend van 1 = basisschool, tot 8 = universiteit), en etniciteit (respondenten zijn als allochtoon geclassificeerd als zijzelf en tenminste een van hun ouders niet in Nederland zijn geboren, of als beide ouders elders zijn geboren en zijzelf in Nederland). De werkgeschiedenis van de respondenten is gemeten aan de hand van drie variabelen: arbeidservaring (1 = 0-5 jaar, 2 = 6-10 jaar, 3 = 11-15 jaar, 4 = 16-20 jaar, 5 = > 20 jaar), arbeids uren per week voor de huidige ziekte (1 = < 17 uur, 2 = 17-24 uur, 3 = 25-32 uur, 4 = 33-36 uur, 5 = 37-40 uur, 6 = > 40 uur), en arbeidstevredenheid (bij het begin van de huidige ziekte). Deze laatste variabele is gemeten aan de hand van een schaal van negen uitspraken (Cronbachs α = .83). Voorbeelden van uitspraken: ‘Ik had uitdagend werk’, ‘Ik kon mijn werk prima aan’, ‘Ik had prima contact met mijn leidinggevende’ (de antwoorden op deze schaalitems en op de items van alle andere schalen varieerden van 1 = helemaal mee oneens, tot 5 = helemaal mee eens). Het domein van ziekte en gezondheid is gemeten met drie variabelen. De huidige gezondheidsbeleving is vastgesteld met de vraag ‘Hoe is – alles bij elkaar genomen – uw gezondheid?’ (Mogelijke antwoorden variëren van 1 = zeer slecht, tot 5 = heel goed.) Ten tweede kon men aangeven of de huidige gezondheidsklachten het gevolg waren van de
Beter met werk OKTOBer 2012
23
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
werkomstandigheden (1 = nee; 2 = min of meer; 3 = ja). Ten derde is de persistentie van gezondheidsklachten gemeten via een schaal van drie uitspraken (Cronbachs α = .69), bijvoorbeeld ‘Ik zal altijd wel blijven tobben met mijn gezondheid’, ‘Ik ben nu eenmaal niet meer 100% en dat blijft zo’.
cluster 2. druk en stimulering, kansen en motivatie
24
Dit cluster bestaat uit vier groepen variabelen. De eerste groep variabelen meet de druk om aan het werk te gaan of te blijven werken op drie manieren. Institutionele druk is gemeten aan de hand van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin men is ingedeeld (de mate van arbeidsongeschiktheid variërend van 1 = 35-45%, 2 = 45-55%, 3 = 55-65%, 4 = 6580%); hoe hoger het percentage, hoe minder de druk is om naast de uitkering zelf bij te verdienen. Acceptatie van de (institutionele) druk om te werken is gemeten met de vraag: ‘Bent u (of was u) het eens met de uitkomst van de beoordeling door het UWV (verzekeringsarts en arbeidsdeskundige?’, met mogelijke antwoorden: 0 = nee, 1 = deels (gezondheidsklachten of mogelijkheid werken verkeerd ingeschat), 2 = alles verkeerd ingeschat. Tenslotte meet een financiële motivatie schaal de mate waarin men zich genoodzaakt voelt om uit geldbehoefte te werken (drie uitspraken, Cronbachs α = .70). Voorbeelden van schaalitems zijn: ‘Ik wil werken, anders red ik het financieel niet’, ‘Ik wil werken om niet de centen te hoeven omkeren’. De tweede groep van vier variabelen meet de mate waarin men tot werken gestimuleerd wordt. Deze stimulering kan vanuit de private sfeer plaatsvinden en vanuit de institutionele en werkomgeving. De schaal ‘informele steun’ gaat de mate na waarin men zich verbonden voelt met andere mensen en van hen steun ontvangt (vijf uitspraken; Cronbachs α = .81). Voorbeelden daarvan zijn: ‘Ik heb genoeg sociale contacten’, ‘Ik kan genoeg mensen vragen iets voor mij te doen’, ‘In tijden van nood kan ik altijd wel op iemand uit mijn omgeving een beroep doen’. De schaal ‘steun (vroegere) werksfeer’ bestaat uit twee uitspraken (Cronbachs α .77): tevredenheid over contact met en steun van (ex-)werkgever/ leidinggevende en van (oud-)collega’s (variërend van 1 = zeer ontevreden, tot 5 = zeer tevreden; ‘niet van toepassing’ is gescoord als 3). De schaal ‘professionele steun’ bestaat uit dezelfde soort uitspraken, gespecificeerd voor negen bronnen van professionele steun (zoals huisarts, medische specialist, maatschappelijk werker, psycholoog/psychiater, verzekeringsarts UWV, arbeidsdeskundige UWV; Cronbachs α = .65). Tenslotte is steun tijdens het re-integratieproces gemeten met een schaal van zes uitspraken (Cronbachs α = .81). Voorbeelden van deze uitspraken zijn: ‘Ik heb het gevoel dat ik alles alleen moet doen en onvoldoende begeleid wordt naar werk’ (score omgedraaid) en ‘Als het gaat om fricties rond gezondheid en werken, kan ik op voldoende professionele steun rekenen’. De derde groep van twee variabelen brengt mogelijkheden of belemmeringen om te werken in beeld. De variabele ‘arbeidscapaciteit’ meet de mate waarin men denkt arbeid met ziekte te kunnen combineren, een balans tussen beide te vinden (zeven uitspraken; Cron-
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
bachs α = .79). Voorbeelden zijn: ‘’Ik zie amper kans om werken met mijn ziek zijn te combineren’ (score omgekeerd), ‘Werken en ziek zijn: dat houd ik amper vol’ (score omgekeerd), ‘Ik vind dat ik hoe dan ook best kan werken’, ‘Ik ben nog steeds geschikt voor mijn werk’ en ‘Ik kan prima aangepast werk verrichten’. Belemmeringen om te werken kunnen ook van buitenaf worden ervaren doordat men op de arbeidsmarkt weinig kansen krijgt om te laten zien wat men nog kan. Dit is gemeten aan de hand van de schaal ‘arbeidskansen’ (zes uitspraken; Cronbachs α = .84). Voorbeelden zijn: ‘Ik heb een “vlekje”; werkgevers willen me niet’ en ‘Met mijn ziektegeschiedenis maak ik geen kans op de arbeidsmarkt’. In de vierde groep van twee variabelen valt de schijnwerper meer direct op de arbeidsmotivatie. De schaal arbeidsethos meet in hoeverre betaald werken in iemands leven centraal staat, als levensvervulling of als morele verplichting tegenover de maatschappij (zeven uitspraken; Cronbachs α = .76). Voorbeelden zijn: ‘Je werk is het belangrijkste in je leven’, ‘Het is vernederend om geld te ontvangen zonder daarvoor te moeten werken’ en ‘Werken is een plicht tegenover de maatschappij’. De schaal ‘arbeidsmotivatie’ bestaat uit vier items die de bereidwilligheid om te werken indiceren (Cronbachs α = .74). Voorbeelden zijn: ‘Een baan… dat wil ik boven alles’ en ‘Een baan… daar doe ik alles voor’. 25
cluster 3. participatie, welbevinden en toekomst Het derde cluster bestaat uit vier groepen variabelen. De eerste groep (‘kwalificerende activiteiten en onbetaalde arbeid’) wordt gevormd door twee variabelen: ‘scholing en/of reintegratietraject’ in de afgelopen twee jaar (scores: 2 = deelname aan scholing en re-integratietraject gevolgd, 1 = participatie aan een van beide activiteiten, 0 = deelname aan geen van beide), en het verrichten van ‘vrijwilligerswerk en/of mantelzorg’ op dit moment (scores: 2 = wekelijks > 4 uur, 1 = wekelijks 1-4 uur, 0 = geen van beide activiteiten). De tweede groep (‘betaalde arbeid’) bestaat uit drie variabelen die betrekking hebben op de huidige arbeidsparticipatie: ‘omvang huidige betaalde arbeid’ (0 = geen betaald werk, 1 = 1-16 uur per week, 2 = 17-24 uur per week, 3 = > 24 uur per week), ‘inkomen’ (maandelijks netto: 1 = € < 1000, 2 = € 1000-1400, 3 = € 1400-1800, 4 = € 1800-2200, 5 = € > 2200), en ‘verdiencapaciteit nu gerealiseerd’ (0 = nee, niet werkend, 1 = werkend en deels verdiencapaciteit gerealiseerd, 2 = werkend en verdiencapaciteit volledig gerealiseerd). De derde ‘groep’ wordt gevormd door één schaal, ‘welbevinden’, met 15 uitspraken (Cronbachs α = .81) over vier welzijnsfacetten. Dit zijn: algemene tevredenheid met het leven (‘Ik ben tevreden met mijn leven’ en ‘Mijn leven ziet er prima uit’); maatschappelijke marginalisering (‘In de maatschappij tel ik niet mee; ik sta aan de kant’ en ‘Mensen zoals ik voelen zich achtergesteld’); zelfrespect (‘Ik heb weinig om trots op te zijn’ en ‘Soms voel ik mij beslist nutteloos’); zelfredzaamheid (‘Ik kan mezelf uitstekend redden’ en ‘Ik kan alles goed aan’).
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
De vierde en laatste groep bestaat uit drie variabelen over de toekomst: ‘omvang arbeidsparticipatie toekomst’ (wekelijkse arbeidsdagen variëren van 0 = geen, tot 5 = 5 dagen per week in de naaste toekomst), ‘realisatie verdiencapaciteit binnen twee jaar’ (variërend van 1 = zeker niet/waarschijnlijk niet, 2 = misschien/waarschijnlijk wel, tot 3 = zeker wel/ bereik ik al), en tenslotte de variabele ‘ooit geen WIA-uitkering’ (1 = nooit, 2 = misschien, 3 = ja (ooit), 4 = ja (nu of spoedig).
2.4. topiclijst en analysestrategie voor de interviews
26
In de interviews staan de ervaringen van de gedeeltelijk arbeids(on)geschikten centraal; zowel van degenen met een betaalde baan als van degene zonder betaalde baan. Voor beide groepen is bovendien op basis van de analyse van het survey bepaald welke hun verwachtingen zijn met betrekking tot het vinden van betaald werk (zie hoofdstuk 3); men heeft optimistische of pessimistische verwachtingen over het realiseren van de verdiencapaciteit of is daar ambivalent over. In de interviews is onderzocht hoe gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers uit deze verschillende groepen de dubbele rol van werknemer en zieke ervaren en hoe ze ermee omgaan. Hoe grijpen bij hen het ‘kunnen’, ‘moeten’ en ‘willen’ werken in elkaar bij het zoeken naar en uitoefenen van een betaalde baan, hoe ervaren ze hun capabilities en hoe percipiëren ze hun kansen op de arbeidsmarkt? De interviews geven ‘vlees en bloed ‘ aan samenhangen die in het survey zijn gevonden. Op een aantal aspecten van het combineren van ziek zijn of het hebben van beperkingen en het al dan niet verrichten van betaald werk wordt nader ingegaan. Allereerst komt de gezondheidsbeleving aan de orde in hoofdstuk 4. Hoe ervaren de respondenten hun eigen gezondheid en op welke wijze komen de theoretische veronderstellingen over de neiging om zich in de ziekterol te nestelen naar voren? Zien we hier een verschil tussen degenen die wel of niet betaald werk verrichten, en worden die verschillen verhelderd als we de eigen verhalen van de WGA-cliënten beluisteren? Vervolgens bespreken we in hoofdstuk 5, 6, 7 en 8 de ervaringen van de WGA-cliënten met de drie omgevingen die hen mogelijk steunen of belemmeren in het combineren van werken en ziek zijn: de institutionele omgeving van het UWV en de re-integratiebedrijven, de sociale omgeving en de (voormalige of huidige) werkomgeving. Welke soorten van steun zijn van belang voor het gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers om aan het werk te gaan of te blijven of om dat juist niet te doen, welke omgeving draagt bij aan het versterken van hun capabilities, en welke problemen of tegenwerking ondervinden ze van elk van die omgevingen? Tenslotte worden in hoofdstuk 9 conclusies getrokken en besproken hoe gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers balanceren op het smalle koord dat hen scheidt van een leven zonder werk, of al van dat koord zijn afgevallen. Is een zinvol bestaan mogelijk ook als werknemers zich niet meer in staat voelen om te werken, geen baan kunnen vinden maar wel verplicht zijn om te werken, en hoe slagen degenen die wel een baan hebben erin om aan het werk te blijven ondanks hun beperkingen? Zowel degenen die nu niet werken als de-
Beter met werk OKTOBer 2012
2. een multi-methodische onderzoeksopzet: survey en interviews
genen die dat wel doen geven ons inzicht in de inspanningen die de dubbele rol stelt. Voor de kwalitatieve interviews is een topiclijst opgesteld om deze onderwerpen te kunnen bespreken met de 43 geselecteerde respondenten; de vragen voor degenen die een betaalde baan hebben zijn iets anders geformuleerd dan de vragen voor degenen zonder betaalde baan. De onderwerpen in de topic lijst zijn:
• Vaststellen van eventuele veranderingen op het gebied van gezondheid, • • • •
werksituatie of thuissituatie (persoonlijke situatie) een jaar na het survey. Institutionele omgeving: opinie over WGA, instemming met beoordeling eigen situatie, vaststelling eigen situatie, ervaren steun en druk vanuit de institutionele omgeving. Sociale omgeving: omgaan met de dubbele rol; dagelijkse praktijk en de beleving daarvan, balans tussen werken en ziek zijn, steun en oordeel van de sociale omgeving. Werkomgeving: steun of belemmeringen bij re-integratie, ervaringen met re-integratie trajecten en sollicitaties. Toekomst: wensen en verwachtingen omtrent re-integratie, inschatting van kansen, oordelen van belangrijke anderen daarover.
De analyse van de interviews is gebeurd aan de hand van een systematische categorisering van de antwoorden van de respondenten naar thema. Tijdens de interviews komen de respondenten op veel verschillende momenten in het interview terug op onderwerpen die eerder waren besproken en lopen ze vooruit op onderwerpen die nog niet aan de orde zijn. Voor de analyse van de interviews is daarom steeds het totale interview doorgenomen. Alle verwijzingen naar de gezondheidssituatie, de beleving daarvan, de relatie tussen gezondheid en werk en de wijze waarop de sociale omgeving daarmee om gaat zijn gerubriceerd onder de zoekterm ‘gezondheid’, ook als ze elders in het interview aan de orde kwamen. Datzelfde geldt voor de zoekterm ‘omgeving’. Waar het UWV, het reintegratiebedrijf, de werkgever of de sociale omgeving aan de orde kwam is dit gecategoriseerd als ‘steun of hinder van één van de drie omgevingen’. Ook zijn alle antwoorden die de combinatie van werk en gezondheid betreffen gerangschikt onder de zoekterm ‘balans’. Het resultaat is dat soms in de verschillende hoofdstukken in dit verslag overlap voorkomt, maar we hopen dat de lezer begrijpt dat de gezondheidservaringen en de maner waarop deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die voor het voetlicht brengen niet begrepen kan worden zonder de reactie van de drie omgevingen, en vice versa. Tenslotte is er voor gekozen om in dit verslag vanaf hoofdstuk 4 veel recht te doen aan de ervaringen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zelf en deze slechts te interpreteren vanuit het perspectief van de bevordering van hun capabilities. Om die reden wordt de hoofdmoot van dit verslag gevormd door interviewcitaten. De verbindende teksten zorgen voor de rode draad in het verslag en vatten de conclusies samen.
Beter met werk OKTOBer 2012
27
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities 3.1. inleiding In dit hoofdstuk presenteren we de resultaten van twee analyses. De eerste analyse is gebaseerd op het conceptueel model zoals dat is gepresenteerd in het vorige hoofdstuk. De centrale vraag daarbij is ‘welke factoren dragen bij aan het realiseren van de door het UWV vastgestelde verdiencapaciteit door gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers?’. Die vraag is uiteengelegd in drie subvragen: (a) wat de relatie is tussen hulpbronnen of beperkingen vanuit het institutionele kader van de UWV en de sociale en werkomgeving, (b) elke variaties doen zich voor in de individuele hulpbronnen van de arbeidsongeschikte werknemers, en (c) hoe evalueren de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers deze hulpbronnen in relatie tot het realiseren van hun vrijheid om te kiezen voor vormen van participatie. Daarbij veronderstellen we dat deze werknemers alleen capabel zijn om hun vastgestelde verdiencapaciteit te realiseren als zij in staat zijn, of in staat gesteld worden, om in vrijheid en redelijkheid hun eigen keuze voor arbeidsparticipatie te maken en zich te ontwikkelen in overeenstemming met hun (in dit geval beperkte) vermogen. Als er sprake zou zijn van een discrepantie tussen de definitie van hun vermogen om te werken en hun eigen perceptie van dat vermogen, zal er mogelijk wat Parsons’ ‘deviantie’ noemt optreden; een dalende motivatie om terug te keren naar het werk en de neiging om zich in de ziekterol te nestelen. Bovendien kan die discrepantie resulteren in psychosomatische klachten. Tijdelijke of langdurige emotionele problemen (zoals angst, depressie, irritatie, of wantrouwen) kunnen de behoefte om ziek te blijven versterken en de motivatie om weer aan het werk te gaan verminderen, om ‘secundaire ziektewinst’ te boeken (Parsons, 1951). In overeenstemming met Parsons’ onderzoeken we of zieke werknemers geneigd zijn zich terug te trekken van het werk, op een lager niveau dan verwacht mag worden presteren, of hun ‘motivationele economie’ na verloop van tijd daalt en of institutionele druk of druk vanuit de werkomgeving deze neiging om zich te nestelen in de ziekterol kan reduceren. Gebaseerd op Sen’s benadering (Sen, 1993, 1999) onderzoeken we of de ervaren handelingsvrijheid van werknemers om gebruik te maken van de individuele en institutionele hulpbronnen positief bijdraagt aan het realiseren van de door het UWV vastgestelde verdiencapaciteit. In het tweede deel van dit hoofdstuk onderzoeken we de kenmerken van verschillende subgroepen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Uit de eerste analyse zal blijken dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die betaald werk verrichten zich op een aantal belangrijke kenmerken onderscheiden van hen die (nog) geen betaalde baan hebben. Bovendien valt op dat er binnen beide groepen uiteenlopende verwachtingen zijn over de toekomstige arbeidsparticipatie. Gezien de doelstelling van dit
Beter met werk OKTOBer 2012
29
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
onderzoek, namelijk het achterhalen van de belemmeringen en mogelijkheden om de door het UWV vastgestelde verdiencapaciteit te realiseren hebben we deze kenmerken eerst statistisch in kaart gebracht om in tweede instantie bij een selectie van deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers interviews af te nemen die inzicht kunnen geven in de motivatie voor en de beleving van de dubbele rol; het combineren van ziek zijn en werknemer zijn. Op die manier zullen we enerzijds de theoretische analyse van de neiging tot deviantie of de mogelijkheid van het aanwenden van capabilities verhelderen of nuanceren, en anderzijds praktische aanbevelingen voor re-integratiebeleid voor deze specifieke groep formuleren.
3.2. resultaten survey onderzoek
30
Om meer zicht te krijgen op de mogelijke verklaringen voor verschillen in arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers ontwikkelden we het eerder in de methodesectie gepresenteerde conceptuele model van figuur 2.1. De relaties tussen deze 30 variabelen hebben we onderzocht via de techniek van het structureel modelleren (LISREL 8; Jöreskog & Sörbom, 1993). Een passend model voor de verbindingen tussen en binnen de drie onderscheiden variabelenclusters kon worden gevonden (χ² = 267.37, df = 239, p = 0.10; Root Mean Square Error of Approximation = 0.012; Standardized Root Mean Square Residual = 0.028; Comparative Fit Index = 1.00; Adjusted Goodness of Fit Index = 0.96; critical N = 832.12; analyse gebaseerd op de covariance matrix van 30 variabelen voor 772 respondenten). We presenteren de resultaten in twee stappen (zie tabel 3.1 en tabel 3.2). Eerst richten we ons op de variabelen in cluster 1 en 2 en hun onderlinge relatie, en vervolgens op de variabelen in cluster 3 en de invloeden van variabelen van cluster 1 en 2 op die van cluster 3. We beschrijven niet alle causale paden en correlaties maar concentreren ons op de relatief sterke directe verbanden (β ≥ .10).
cluster 1 en cluster 2 De gedeeltelijk arbeidsongeschikte vrouwelijke werknemers van deze onderzoeksgroep blijken jonger en hoger opgeleid te zijn dan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte mannelijke werknemers. Oudere werknemers zijn relatief laagopgeleid. Drie achtergrondkenmerken zijn gerelateerd aan werkervaring: de jongere, vrouwelijk en allochtone werknemers hebben minder werkervaring dan hun respectievelijke tegenvoeters. Vrouwen werkten voor hun ziekte substantieel minder uren per week dan mannen. Oudere werknemers blijken meer tevreden met hun werk bij het begin van hun huidige ziekteperiode, en meer dan jongere werknemers zien zij hun gezondheidsklachten als het gevolg van hun werkomstandigheden. Ook allochtone werknemers zien meer dan autochtone werknemers hun gezondheidsklachten als veroorzaakt door hun werk, en zij schatten – alles bij elkaar genomen – hun gezondheid relatief laag in. Zie verder tabel 3.1 voor een volledig overzicht van de onderlinge relaties tussen werkgeschiedenis- en ziektevariabelen.
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
tabel 3.1 Padanalyse ‘combineren ziek zijn en werken’ Cluster 1 Geslacht
Invloeden
d
t
Leeftijd
d
t
Etniciteit Opleiding
d
t
d
t
Arbeidservaring d
t
Arbeidsuren d
t
Arbeidssatisfactie d
t
Werk oorzaak ziekte d
t
Cluster 1. Achtergrondkenmerken, arbeidsverleden en ziektegeschiedenis Geslacht
–
Leeftijd Etniciteit Opleiding Arbeidservaring
(-.28)
(.)
(.26)
-.13 -.13 -.46 -.46
−
(-.07)
(-.16)
.55
−
(.) −
.
.11
.11 .11
.
. −
.
.
.
.
-.09 -.09
(.09)
(.07)
−
(.09)
(.12)
−
(-.30)
.02
.05
Arbeidssatisfactie .38
.10
-.08 -.08
-.10 -.10 -07 -.07 -.08 -.08 .11
Arbeidsuren
R2
.
.55 -.09 -.09 .10
.20
(.08)
N = 772. Getallen tussen haakjes zijn Pearsons r correlaties, p < .05. Punt '.' = niet significant. Getallen niet tussen haakjes zijn gestandaardiseerde β coefficiënten; d = direct effect, t = totale effect (indirect effects: t-d). Significant effect is t-value > |1.96|, p < .05, resp. β ≥ |.05|.
Cluster 2 bevat vier groepen variabelen die mogelijkerwijs de arbeidsparticipatie van de respondenten kunnen verklaren. Voordat we ons hier op richten, onderzoeken we welke factoren deze variabelen zelf kunnen verduidelijken. Institutionele druk blijkt niet sterk verbonden met de achtergrondvariabelen in cluster 1; alleen blijkt dat diegenen die voor hun ziekte slechts weinig uren per week werkten in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse te zijn ingedeeld en dus sterker onder druk te staan om naast hun uitkering bij te verdienen. Toch vinden we dat respondenten die hun werk als veroorzaker van hun gezondheidsklachten zien evenals diegenen die hun gezondheid als slecht ervaren de uitkomst van de beoordeling door het UWV meer verwerpen dan degenen die hun ziekte niet aan hun werk wijten en degenen die hun gezondheid als minder slecht ervaren. Financieel gemotiveerd om te werken zijn vooral de jongere werknemers en diegenen die voor hun ziekte veel uren per week werkten. Zowel mensen die zich redelijk gezond voelen als mensen met persistente gezondheidsproblemen ervaren meer informele steun dan degenen die zich minder gezond voelen en degenen die minder langdurige gezondheidsproblemen hebben; en ook werknemers die betrekkelijk tevreden waren met hun werk voor hun ziekte en diegenen die toentertijd relatief weinig werkten ervaren meer informele steun. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die betrekkelijk tevreden waren met hun vroegere werk ervaren ook meer steun vanuit hun werkomgeving en meer professionele steun gedurende hun re-integratie in de arbeidsmarkt. Mensen die zich relatief gezond voelen geven eveneens aan dat zij meer professionele steun en ‘reintegratie steun’ ervaren. Naarmate gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hun
Beter met werk OKTOBer 2012
31
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
tabel 3.1 Padanalyse ‘combineren ziek zijn en werken’ (vervolg) Cluster 2
Cluster 3
Professi- Steun Arbeids- Arbeids- Arbeids- Arbeids- Scholing onele re-in- capaci-teit kansen ethos motivatie en/of resteun tegratie integratie Invloeden
d
t
d
t
d
t
d
t
d
t
d
t
d
t
.
.
.
.06
Cluster 1. Achtergrondkenmerken, arbeidsverleden en ziektegeschiedenis Geslacht
.08 .07
Leeftijd
.
.07
Etniciteit
.
-.05
Opleiding
.
.
Arbeidservaring Arbeidsuren Arbeidssatisfactie Werk oorzaak ziekte Gezondheidsbeleving Persistentie gezondheidsklachten
.09 .09 .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
-.08
.
.
.
.
.13 .14 .
.
.
.
.06 .08
.
-.11 -.13 .
.
-.05 .08 .09
-.10 -.15 -.11 -.08 .
.
.06 .13 -.14 -.17 -.10 -.10 .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
-.07 -.07 -.08 -.10
.
-.08 .08 .10
.21 .21 .21 .21 .32 .43 .11 .29 -.11 -.11 .
.
.
.
.
.
-.11 -.10
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.06 -.13 -.12
.15 .15 .13 .13 .11 .15 .07 .20 .19 .17 .21 .21 .
.
.
.
.
.
.13
.15
.
.
.09
.14
.
.
.
.
-.07 -.07
Cluster 2. Druk en stimulering, mogelijkheden en motivatie 32
Institutionele druk
(.07)
(.)
Acceptatie druk
(.43)
(.28)
.20 .20 .15 .15 .11 .11 .08 .08 -.21 -.18
Financiële motivatie
(-.10)
(-.30)
.19 .19
Informele steun
(.32)
(.43)
.
.
.08 .08
.
.
.
.
Steun werksfeer
(.27)
(.30)
.
.
.15 .15
.
.
.
.
-.08 -.08
−
(.36)
.
.
.
.
.
.
.18
.18
.
.
.
.05
Professionele steun Steun re-integratie
−
Arbeidscapaciteit
-.13 -.13
.
.
.
.
.
.
Arbeidskansen
.08
.09
.37
.
.
.
(.)
(.33)
.19
.19
−
(-.12)
(.08)
.
.
−
(.59)
.
.
−
.
.
Arbeidsmotivatie R
.
(.56)
Arbeidsethos
2
.
.27 .27 .42 .42
.26 .26 .45 .45 -.13 -.13 −
.
.50
.21
.25
.12
werk minder als een bron van hun ziekte zien, zijn ze meer tevreden over de steun vanuit hun werkomgeving. Hoger opgeleide werknemers ervaren meer re-integratie steun dan lager opgeleide werknemers. We verwijzen weer naar tabel 3.1 voor het complete overzicht van wederzijds relaties (correlaties) tussen de druk- en stimuleringsvariabelen. Het gevoel dat men in staat is om werk en ziekte te combineren, een balans tussen beide te vinden, blijkt verbonden met een aantal factoren. Werknemers die zich gezonder voelen en wier arbeidsongeschiktheidsklasse lager is, voelen zich beter in staat om te werken gedurende de ziekte. De ervaren arbeidscapaciteit is ook (direct) positief gerelateerd aan variabelen als ‘re-integratie steun’, ‘acceptatie (institutionele) druk’ om te werken,
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
‘financiële motivatie’ en vroegere ‘arbeidssatisfactie’. Naast gezondheidsbeperkingen kan men als gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer ook belemmeringen van buitenaf ervaren, die worden gerepresenteerd door de ‘arbeidskansen’. Deze kansen worden het hoogst ingeschat door diegenen die tevreden zijn over de steun die zij ontvangen tijdens hun re-integratie. Andere factoren die (direct) positief verbonden zijn met het gevoel dat men een behoorlijke kans op de arbeidsmarkt maakt zijn: ‘steun (vroegere) werkomgeving’, ‘acceptatie druk’, en ‘gezondheidsbeleving’. Maar ‘persistentie gezondheidsklachten’ is negatief gerelateerd aan ‘arbeidskansen’. De volgende variabele in cluster 2, ‘arbeidsethos’, hangt samen met wel zeven variabelen. Mannelijke respondenten en lager opgeleide respondenten hebben een hoger arbeidsethos dan vrouwelijke en hoger opgeleide respondenten. Daarnaast blijkt arbeidsethos enerzijds positief verbonden met ‘arbeidssatisfactie’ voor de ziekte, ‘acceptatie druk’ en ‘financiële motivatie’; anderzijds is arbeidsethos negatief gerelateerd aan ‘gezondheidsbeleving’ en ‘steun re-integratie’. De laatste variabele in cluster 2, ‘arbeidsmotivatie’, is vooral verbonden met de variabele ‘financiële motivatie’: diegenen die werken sterk als financieel noodzakelijk ervaren zijn het meest uit op betaald werk. De wens om te werken is ook positief verbonden met ‘arbeidssatisfactie’ voor de ziekte. De jongere en lager opgeleide werknemers wensen sterker dan oudere en hoger opgeleide werknemers een betaalde baan.
cluster 3 Cluster 3 bestaat uit variabelen die de uitkomst van het onderzoek bepalen; hoe participeren gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, en hoe hangt dat samen met de variabelen in cluster 1 en 2 (zie tabel 3.1). Allereerst kijken we naar ‘kwalificerende activiteiten’ (op het gebied van scholing en/of re-integratie) die kunnen gezien worden als opstap naar betaald werk. Participatie aan dergelijke activiteiten is gerelateerd aan zes variabelen: de deelname daaraan is hoger van jongere werknemers, van werknemers met een relatief kleine baan voor hun ziekte, en van diegenen die de schuld van hun gezondheidsklachten bij hun werk leggen. Hetzelfde geldt voor diegenen die het oneens zijn met hun officiële indeling in een arbeidsongeschiktheidsklasse (lage ‘acceptatie van – institutionele – druk’), voor diegenen die tevreden zijn over de professionele steun die ze ontvangen, en voor diegenen die positief oordelen over hun ‘arbeidscapaciteit’. Dat wil zeggen dat zowel werknemers die ontevreden zijn over hun voormalige werk en over hun inschaling door het UWV als werknemers die nog een toekomst zien in betaalde arbeid deelnemen aan re-integratieactiviteiten. Andersoortige maatschappelijke participatie in de vorm van vrijwilligerswerk en/of mantelzorg wordt vooral verricht door hoger opgeleide werknemers door degenen die zich gezonder voelen, hun vroegere werk meer de schuld van hun gezondheidsproblemen geven, en door diegenen die minder steun ervaren vanuit hun (voormalige) werkomgeving. Deze arbeidsongeschikte werknemers zoeken een alternatief voor het niet kunnen verrichten van betaald werk.
Beter met werk OKTOBer 2012
33
d
t
-.05 .15 .06
.
.13
.10
.
Arbeidssatisfactie
Werk oorzaak ziekte
Gezondheids-beleving
Persistentie gezondheidsklachten
.
.
Arbeidscapaciteit
-.13
Steun werksfeer
Steun re-integratie
.
.
-.09
Financiële motiv.
Informele steun
Profes. steun
.
.
Institutionele druk
Acceptatie druk
Cluster 2. Druk en stimulering, mogelijkheden en motivatie
.
.
.
Arbeidservaring
Arbeidsuren
.
.
.
.
-.14
.
-.08
.
.
.
.
.11
.
.13
Etniciteit
Opleiding
. .
.
.
Geslacht
Leeftijd
d
.
.
.26
-.06
.
.10
.
.08
.
-.08
.14
.
.
-.10
.13
-.07
.
-.09
Cluster 1. Achtergrondkenmerken, arbeidsverleden en ziektegeschiedenis
Invloeden
.
.
.27
.14
.
.16
.
.15
.07
-.12
.11
.18
-.07
.
.14
-.12
-.05
-.15
t
.13
.11
.
.
.
.
.08
.
.
.
.
.
.25
.12
.37
.
.14
-.18
d
t
.13
.15
.
.
.
.
.09
.
.
.10
.
.
.26
.12
.40
-.05
.18
-.31
Inkomen
.28
.
.
.13
.
.09
.05
.
.16
.
-.09
-.08
.
.
.
-.07
.
.
d
.28
.18
.
.18
.
.15
.14
.
.14
.20
-.18
.05
.
.
.
-.13
.
.
t
.18
.08
.
.
.36
-.06
.
.
-.05
.15
.
.06
.
-.06
.
.
.13
.
d
.18
.24
.
.
.38
.
.07
.
.
.42
-.05
.22
.
-.05
.08
-.07
.13
.
t
Welbevinden
Cluster 3 Gerealiseerde verdiencapaciteit
34
Vrijwilligerswerk/ Betaalde arbeid mantelzorg (uren)
tabel 3.1 Padanalyse ‘combineren ziek zijn en werken’ (vervolg)
.37
.
-.08
.
.
.08
.
-.09
.
.10
.
.
.
.08
.
.
-.09
-.11
d
.45
-.10
-.07
.
.
.24
.09
-.18
.
.27
.
.05
.10
.07
.
-.08
-.11
-.21
t
.20
.
.
.
-.12
.10
.
.
-.13
.
.
.
-.08
.
.08
.
-.22
.
d
.28
.13
.
.
-.07
.15
.07
.
-.11
.15
.
.05
.
.
.17
.
-.19
.
t
.15
-.10
.08
-.08
.
.09
.
.
-.30
.
.
.
.
.
.10
.
-.25
.
d
.14
-.05
.08
-.10
.05
.10
.
.
-.33
.09
.
.
.
.
.09
.
-.24
.
t
Arbeidsparticipatie Verdiencapaciteit Ooit geen uitkering toekomst toekomst
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
Beter met werk OKTOBer 2012
Beter met werk OKTOBer 2012
.
.
Arbeidsmotivatie
R2
Verdiencapaciteit toekomst
Arbeidsparticipatie toekomst
Welbevinden
Gerealiseerde verdiencapaciteit
Inkomen
.07
−
Betaalde arbeid (uren)
(.)
Scholing en/of re-integratie
Vrijwilligerswerk/ mantelzorg
Cluster 3. Participatie, welbevinden en toekomst
-.09
Arbeidskansen
d
Arbeidsethos
Invloeden
.
.
-.09
t
-.14
.06
.
.
.26
d
.31
−
-.14
.06
.
.
.27
t
Vrijwilligerswerk/ Betaalde arbeid mantelzorg (uren)
tabel 3.1 Padanalyse ‘combineren ziek zijn en werken’ (vervolg)
.
.
.
.
.
d
.35
−
(.31)
Inkomen
.
.
.
.
.
t
-.14
.
.
.
.22
d
.
. .
. -.14
−
.08
.08
.
.20
.34
.61
.
.
−
(.25)
. .06
. .06
(.78)
.
-.10
.20 -.10
.
t
.23
d
Welbevinden
t
Gerealiseerde verdiencapaciteit
Cluster 3
.
-.15
.
.43
.
.
.10
.
-.07
d
.46
−
.
-.15
.
.43
.
.
.09
.
.
t
.14
.21
.18
-.15
.
.07
.
.
.
d
.27
(.40)
− .28
(.21)
.13
-.20
.
.10
.
.
.
.
.
d
(.30)
.14
.21
.19
-.15
.
.06
.
.
.
t
.13
-.20
.
.10
.
.
.
.
.
t
Arbeidsparticipatie Verdiencapaciteit Ooit geen uitkering toekomst toekomst
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
35
14 4,7 L
Etniciteit (% allochtoon)
Opleidingsniveau (1=laagste; 8=hoogste)
4,3 3,8 L/H
Arbeidssatisfactie (vroeger) (schaal 1-5)
Persistentie gezondheidsklachten (schaal 1-5)
Financiële motivatie (schaal 1-5)
Informele steun (schaal 1-5)
3,5 L
3,3 L
Acceptatie druk werken UWV (1-3)
Stimulering
2,4 2,3 L
Arbeidsongeschiktheidsklasse WIA (1-4)
Druk
3. Druk en stimulering, mogelijkheden en motivatie
2,6 3,9 M/H
Gezondheidsbeleving (1-5) L
2,0 H
Werk als veroorzaker ziekte (1-3)
Ziekte
4,6 H
Arbeidservaring (1-5)
Arbeidsuren (vroeger) (1-6)
Arbeid
2. Ervaringen arbeid en ziekte
63 53 H
Leeftijd (jaren)
1. Achtergrondkenmerken
Geslacht (% man)
2,9
3,6 L/M
3,7 H
3,9 H
3,6 H
2,2 2,7 H
2,4
4,0 H
2,7 H
3,5 L
H
3,0 H
1,6 L/M
3,9 H
3,6 L 1,8 M/H
4,2
4,6 H
4,0
4,1 L
5 4,8 L
15 5,1 L/H
55 52 M/H
47 47 L
3,1
3,8 H/M
3,7 H
2,8 H
2,2
3,7 L/M
H
1,5 L
3,8 L/H
3,9
4,3 L/H
5,4 L/H
11
47 L
50
Werkend Werkend Niet-werkend Niet-werkend + + + + negatief perspectief ambivalent perspectief negatief perspectief ambivalent perspectief 137 (18%) 253 (33%) 102 (13%) 152 (20%)
36
Kenmerken
tabel 3.2 Wia-cliënten naar arbeidsparticipatie en arbeidsperspectief (n = 758)1
3,8 H/M
3,6 H
2,8 H
2,3
3,8 M/H
3,1 H
1,4 L
4,0 H
4,2
4,5 H
5,8 H
5
49 L/M
52
Werkend + positief perspectief 114 (15%)
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
Beter met werk OKTOBer 2012
Beter met werk OKTOBer 2012
3,4 L 3,1 L/M
Re-integratie steun + kennis (schaal 1-5)
3,0 L
1,4 L 1,3 L
Omvang arbeidsparticipatie toekomst (0-5)
Ooit geen WIA-uitkering (1-4)
1
1,2 L
2,5 M
2,0 L
2,9 M/H
1,9 H
0L
2,2 H
1,3 L
1,7 H
2,8 M
0,8 L/H
0,9 L/H
3,5 M
3,4 H
3,6 H
3,3 M
3,0 L/H
2,9 L/H
1,6
3,3 H
2,9 M
0
1,9 H
3,4 M/H
3,2 M
M
1,3 L
3,3 M
3,0 L
3,3 H
3,6 H
2,0 H
3,2 M/H
3,5 M/H
1,7 M
3,3 H
3,7 H
2,0 H
1,5
M
3,3 H
2,0 H
1,4 L
1,0 L/H
3,4 H
2,8 L
3,7 HH
3,7 HH
3,7 H
3,6 H
3,6 H
Werkend + positief perspectief 114 (15%)
2,6 M
1,1 H
3,6 H
3,0 H
3,4 H
3,6 H/HH
3,2 L/M
3,5 L/H
3,6 H
2,7 L 3,5 L/H
Significante verschillen (Scheffé-tests) zijn vermeld met superscripts: l (laag), m (hoog), h (hoog) en hh (zeer hoog). Bijvoorbeeld l: < m en/of h; m/h: > l.
5. Toekomstverwachting
3,1 L
0
Welbevinden & zelfredzaamheid (schaal 1-5)
Welbevinden
Verdiencapaciteit nu gerealiseerd (0-2)
2,2 L/M
0L
Omvang huidige betaalde arbeid (0-3)
Inkomenshoogte (1-5)
0,7 L 1,6 H
Scholing en/of re-integratietraject (0-2)
Vrijwilligerswerk en/of mantelzorg (1-3)
Participatie
4. Participatie, welbevinden en toekomst
2,9 L/H
Arbeidsethos (schaal 1-5)
Arbeidsmotivatie (schaal 1-5)
Motivatie
2,7 L 2,6 L
Arbeidscapaciteit (schaal 1-5)
Arbeidskansen (schaal 1-5)
Mogelijkheden
2,7 L
Professionele steun (schaal 1-5)
Werkend Werkend Niet-werkend Niet-werkend + + + + negatief perspectief ambivalent perspectief negatief perspectief ambivalent perspectief 137 (18%) 253 (33%) 102 (13%) 152 (20%)
Steun (vroegere) werksfeer (schaal 1-5)
Kenmerken
tabel 3.2 Wia-cliënten naar arbeidsparticipatie en arbeidsperspectief (n = 758)1 (vervolg) 3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
37
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
In dit onderzoek zijn drie indicatoren voor de huidige arbeidsparticipatie geformuleerd, de centrale afhankelijke variabele in ons model: ‘inkomen’, ‘uren betaald werk’, en realisatie ‘huidige verdiencapaciteit’. We kijken eerst naar variaties in inkomensniveau. Uitgangspunt voor de recente arbeidsongeschiktheidswetgeving is dat ‘werken loont’: wie erin slaagt om betaald werk te vinden ondanks gezondheidsproblemen mag een deel van de verdiensten behouden bovenop de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het inkomensniveau van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers blijkt primair samen te hangen met hun opleidingsniveau, leeftijd, werkervaring, en de omvang van hun betaalde werkzaamheden voor hun ziekte. Ook diegenen die zich meer in staat voelen om te werken en die meer steun ervaren of ervoeren bij hun pogingen tot re-integratie, beschikken over relatief hogere inkomens.
38
De tweede indicator voor de huidige arbeidsparticipatie is uren per week betaald werk, een variabele die direct blijkt te worden beïnvloed door niet minder dan dertien variabelen. (Acht van deze effecten zijn substantieel, β ≥ .10.) Het meest van invloed zijn ‘arbeidcapaciteit’ en ‘arbeidskansen’: werknemers die meer uren per week werken voelen zich beter in staat om hun (aangepaste) betaalde werkzaamheden te combineren met hun gezondheidsbeperkingen, en stuiten op minder verzet in hun werkomgeving. Andere factoren die een substantieel positieve samenhang vertonen met uren per week betaald werken zijn: ‘uren betaald werk per week voor de ziekte’, ‘steun van werkomgeving of vroegere werkomgeving’, en ‘persistentie gezondheidsproblemen’. ‘Arbeidssatisfactie’ (voor ziekte) blijkt echter negatief samen te hangen met de huidige omvang in ‘uren betaald werk’. De laatste factor die samenhangt met huidige arbeidsuren is ‘vrijwilligerswerk/mantelzorg’. Werknemers die deze onbetaalde activiteiten verrichten werken minder uren per week in een betaalde baan; maatschappelijke participatie lijkt bij hen arbeidsparticipatie te vervangen. De derde indicator voor arbeidsparticipatie is ‘gerealiseerde verdiencapaciteit’. Het realiseren van de verdiencapaciteit in aanvulling op de uitkering is een van de hoofddoelen van de nieuwe sociale zekerheidswetgeving voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. ‘Gerealiseerde verdiencapaciteit’ hangt nauw samen met ‘uren per week betaald werk’, de verklaringen daarvoor zijn dus grotendeels hetzelfde. Sommige effecten zijn echter minder uitgesproken bij ‘gerealiseerde verdiencapaciteit’ dan bij ‘uren per week betaald werk’. Wederom zijn ‘arbeidscapaciteit’ en ‘arbeidskansen’ het sterkst verbonden met het niveau van ‘gerealiseerde verdiencapaciteit’. Naast deze twee variabelen vinden we twee andere substantiële positieve invloeden op ‘gerealiseerde verdiencapaciteit’: ‘steun van de (vroegere) werkomgeving’ en ‘persistentie gezondheidsproblemen’. Eén variabele oefent een substantieel negatief effect uit, namelijk ‘vrijwilligerswerk/mantelzorg’. Hoe verhoudt zich de mate van arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zich nu tot hun welbevinden? Dit onderzoek wijst uit dat zes van de dertien significante effecten substantieel zijn. ‘Welbevinden’ laat de sterkste positieve samen-
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
hangen zien met ‘informele steun’, en daarnaast met ‘arbeidscapaciteit’, ‘arbeidskansen’, ‘gezondheidsbeleving’ en ‘leeftijd’. Een sterk arbeidsethos is daarentegen negatief verbonden met ‘welbevinden’. Dat wil zeggen dat werknemers die een betaalde baan prioriteit geven boven alles, het minst goed om kunnen gaan met hun gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en zich beroerd voelen omdat ze hun ambitie niet kunnen realiseren. Wat verwachten deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers van de toekomst? Niet minder dan twaalf variabelen hangen samen met de verwachting omtrent de ‘toekomstige arbeidsmarktparticipatie’ (in termen van dagen per week). Werknemers die nu al een aanzienlijk aantal uren per week werken verwachten dat ook meer te doen in te toekomst, vergeleken met diegenen die niet werken of minder uren per week werken. Zij die optimistisch zijn over hun arbeidscapaciteit, en over het vermogen om werk te combineren met gezondheidsproblemen, zijn ook optimistisch over hun toekomstige arbeidsparticipatie. Mannelijke werknemers, en diegenen die zich betrekkelijk gezond voelen, schatten hun arbeidsvooruitzichten in de naaste toekomst positiever in dan vrouwelijke respondenten en diegenen die zich niet zo gezond voelen. Ook diegenen die financieel sterk gemotiveerd zijn om te werken en zij die nu hun verdiencapaciteit nog niet hebben gerealiseerd, zijn optimistisch over hun toekomstige arbeidsparticipatie. De inschatting van het bereiken van de toekomstige verdiencapaciteit wordt ook door veel factoren beïnvloed. Deze inschatting hangt sterk positief samen met vijf variabelen: met ‘arbeidscapaciteit’ en ‘huidige gerealiseerde verdiencapaciteit’, evenals met ‘financiële motivatie’, ‘inkomen’ en ‘welbevinden’. Vier factoren blijken de inschatting van het bereiken van de toekomstige verdiencapaciteit negatief te beïnvloeden: ‘persistentie gezondheidsproblemen’, ‘informele steun’, ‘leeftijd’ (oudere werknemers zijn daarover pessimistischer), en ‘uren betaald werk’ (werknemers die nu veel uren werken zijn daarover meer pessimistisch). Tenslotte blijkt de verwachting dat men al dan niet afhankelijk blijft van een arbeidsongeschiktheidsuitkering substantieel te worden beïnvloed door vier factoren: hoger opgeleiden zijn optimistischer, evenals diegenen die hun ‘arbeidscapaciteit’ hoog inschatten, zij die nu reeds een aanzienlijk aantal uren per week werken en zij die hoog scoren op ‘welbevinden’. Het meest somber in dit opzicht zijn de oudere respondenten en zij die in hoge mate ‘persistentie van gezondheidsproblemen’ verwachten. Diegenen die meer ‘re-integratie steun’ ontvangen en diegenen die nu al in meerdere mate hun verdiencapaciteit realiseren zijn meer sceptisch over de mogelijkheid van beëindiging van de uitkering. Alles welbeschouwd biedt het model een redelijke verklaring voor verschillen in arbeidsmarktparticipatie van werknemers die geclassificeerd zijn als gedeeltelijk arbeidsongeschikt vanwege chronische gezondheidsproblemen (met een R² voor de drie (betaalde) arbeidsparticipatie variabelen die varieert van .31 tot .35). Het model biedt ook een goede verklaring voor variaties in het ‘welbevinden’ van deze respondenten (R² is .61).
Beter met werk OKTOBer 2012
39
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
3.3. meer capabilities dan devianties
40
Hebben de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers de neiging, zoals Parsons (1951) veronderstelt, om zich in hun ziekterol te nestelen, zich te laten verzorgen in plaats van aan terugkeer naar het werk te werken, tijdelijk op een lager niveau te presteren en zich helemaal terug te trekken om pas als ze zich ten volle in staat voelen om weer te werken terug te keren naar het werk? Dat is de eerste veronderstelling die we hebben onderzocht en de resultaten van onze analyse wijzen op een meer gecompliceerd beeld. Opvallend is bijvoorbeeld dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die persistentie van hun gezondheidsproblemen verwachten en er dus van uitgaan dat hun beperkingen niet zullen verminderen meer uren betaalde arbeid verrichten en vaker hun verdiencapaciteit realiseren dan degenen die nog verbetering van hun gezondheidstoestand verwachten. De eerstgenoemde werknemers zijn er tegelijkertijd minder optimistisch over of ze dit vol zullen houden, ze betwijfelen of het hen in de toekomst ook nog zal lukken om hun verdiencapaciteit te realiseren en verwachten niet dat ze ooit onafhankelijk zullen zijn van de WGA uitkering. Die conclusie weerspreekt Parsons’ nogal defaitistische veronderstelling dat mensen die ziek zijn zich nestelen in hun ziekterol. Immers deze werknemers zijn zeer gemotiveerd om te werken, realiseren hun verdiencapaciteit ook en hebben allerminst de neiging om zich als slachtoffer op te stellen en zich terug te trekken van de arbeidsmarkt. Vanwege hun persistente gezondheidsbeperkingen vrezen ze echter wel dat ze nooit meer in staat zijn volledig terug te keren en altijd afhankelijk te blijven van een WGA uitkering. Onze tweede assumptie, gebaseerd op de theorie van Sen (1993, 1999), is dat de hulpbronnen die aangereikt worden door de drie verschillende omgevingen van invloed zijn op de ervaren capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Die veronderstelling wordt bevestigd. Zo zien we dat instemming met de door het UWV vastgestelde percentage arbeids(on)geschiktheid een positieve invloed heeft op de perceptie van de cliënt op zijn of haar vertrouwen om de ziekte te combineren met werk. De instemming met de gestelde diagnose betekent voor de cliënt dat men zich bevestigd voelt in wat men wel of niet aankan en daarmee wordt de handelingsbekwaamheid en de vrijheid om in redelijkheid te kiezen bevestigd. Vervolgens constateren we ook dat als de gepercipieerde capabiliteit om te werken aanwezig is, en de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer ook kansen ziet om aan het werk te blijven of te gaan, dit een positieve invloed heeft op het aantal uren dat men werkt. Daarbij blijkt ook steun van de (voormalige) werkomgeving van belang te zijn; als die steun er is heeft men meer vertrouwen in de toekomst en werkt men meer uren. Interessant is ook dat het welbevinden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers positief wordt beïnvloed door persoonlijke kenmerken zoals leeftijd en gezondheid maar vooral door informele steun, en in overeenstemming met Sen door de capabilities om te werken en de verwachte kansen om te werken. Dat heeft echter, en dat is
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
opvallend, niets te maken met de huidige baan maar vooral met de toekomstverwachtingen over de kansen op de arbeidsmarkt. Tenslotte is een belangrijke bevinding dat niet alleen institutionele steun maar ook institutionele druk bijdraagt aan de perceptie van de capabiliteit om te werken, en ook om dat te realiseren. Degenen die maar beperkt arbeidsongeschikt zijn en dus geacht worden zelf meer inkomen te verdienen staan onder grote druk dat ook te realiseren. Ze verliezen immers een belangrijk deel van hun inkomen. En inderdaad werken deze cliënten meer dan degenen die voor een groter deel zijn afgekeurd. Ook degenen die om andere redenen een financiële motivatie hebben om te werken (vooral jongeren en degenen die meer uren dan andere cliënten werkten voordat ze ziek werden) blijken een sterker arbeidsethos te hebben, zijn meer gebrand op het vinden van een geschikte baan en vooral kennen ze zichzelf meer capabilities toe om hun ziekte met werk te combineren. Feitelijk werken zij ook meer dan de andere cliënten en zijn ze meer optimistisch over hun arbeidsperspectieven. Daarmee geven zij een bevestiging aan de veronderstelling van Parsons dat (gedeeltelijk) zieke werknemers hun neiging om zich te nestelen in de ziekterol zullen opgeven als er voldoende institutionele druk op hen wordt uitgeoefend. Anderzijds laat dit onderzoek zien dat arbeidsparticipatie voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet de enige manier is om hun capabilities te realiseren, men participeert ook in vrijwilligerswerk, mantelzorg en re-integratie activiteiten. Opvallend is wel dat maatschappelijke participatie in de vorm van vrijwilligerswerk of mantelzorg vooral een alternatief lijkt te zijn voor hoger opgeleiden met een redelijke gezondheid die hun beperkingen aan hun voormalige werkgever wijten en weinig informele steun van hun werkomgeving hebben ervaren. Mogelijk is frustratie over de betaalde baan voor hen een motivatie om een zinvolle tijdsbesteding elders te zoeken. Voor degenen die deelnemen aan re-integratie activiteiten ligt dat anders; onder hen zijn werknemers die zich nog wel degelijk richten op een betaalde baan in de toekomst; jongeren, mensen met voorheen een deeltijdbaan en werknemers die hun arbeidscapaciteit relatief positief inschatten en ook positief zijn over de professionele begeleiding die ze ontvangen bij de re-integratie. Wat daarbij opvalt, is dat deelnemers aan re-integratie activiteiten ook vaker dan andere werknemers de schuld van hun gezondheidsklachten bij hun werk leggen en het ook niet eens zijn met de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin ze zijn ingedeeld. Waarschijnlijk schatten deze werknemers hun kansen op de arbeidsmarkt hoger in dan het UWV dat doet, en omdat ze hun problemen aan hun voormalig werkgever wijten, hopen ze via het re-integratietraject in een baan elders wel goed te kunnen functioneren. De assumptie dat ‘werken loont’ is een van de uitgangspunten van het huidige beleid. We zullen in de volgende hoofdstukken zien waarom sommige werknemers wel en anderen er niet in slagen om die assumptie te realiseren en wat dat voor hen in het dagelijks leven betekent.
Beter met werk OKTOBer 2012
41
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
3.4. vijf groepen wga-gerechtigden De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die deelnamen aan het survey onderzoek worden geacht betaald werk met hun ziekte te kunnen combineren. Toch bleek een derde van hen geen betaalde arbeid te verrichten. Op welke punten verschillen nu de WGA-cliënten die werken van de niet-werkenden? We hebben vijf profielen onderscheiden; de niet-werkenden hebben we onderscheiden naar de mate van een negatief of ambivalent toekomstperspectief, de werkenden naar een negatief, ambivalent of positief toekomstperspectief betreffende het realiseren van hun verdiencapaciteit binnen twee jaar (zie tabel 3.2).
42
1. Niet-werkenden met een negatief perspectief (20%): deze cliënten denken (zeker/ waarschijnlijk) niet dat ze hun verdiencapaciteit gaan realiseren. 2. Niet-werkenden met een ambivalent perspectief (13%): men denkt misschien of waarschijnlijk wel zijn verdiencapaciteit met betaald werk te bereiken. 3. Werkenden met een negatief perspectief (33%): hoewel men werkt, is men somber over het realiseren van de gewenste verdiencapaciteit in de naaste toekomst. 4. Werkenden met een ambivalent perspectief (18%): deze groep werkenden denkt misschien of waarschijnlijk wel zijn verdiencapaciteit te (blijven) realiseren. 5. Werkenden met een positief perspectief (15%): deze ‘succesgroep’ zegt zijn verdiencapaciteit nu al of zeker in de naaste toekomst te realiseren. Hieronder vergelijken we de vijf cliëntgroepen op een aantal punten: 1) achtergrondkenmerken, 2) ervaringen rond arbeid en ziekte, 3) druk en stimulering, kansen en motivatie, 4) participatie en welbevinden en 5) toekomstverwachting. We gebruiken daarvoor wederom de variabelen zoals geoperationaliseerd in de methodesectie, die we eerder gebruikten bij de analyse van het conceptuele model van figuur 2.1.
achtergrondkenmerken Mannen domineren enigszins groep 1; de niet-werkenden met een negatief perspectief, maar de verschillen met de andere vier groepen zijn niet significant. Oudere werknemers zijn wel significant meer te vinden in de groepen werkenden (groep 3) en niet-werkenden (groep 1) met een negatief perspectief. Daarin bevinden zich ook vooral de laagopgeleiden. Tussen de vijf groepen doen zich wat etnische achtergrond betreft geen duidelijke verschillen voor.
ervaringen rond arbeid en ziekte De niet-werkenden met een ambivalent perspectief (groep 2) blijken de minste arbeidservaring te hebben (gemiddeld overigens nog altijd ergens tussen de 16-20 jaar). De andere groepen verschillen onderling niet veel van elkaar op dit punt. Qua wekelijkse ar-
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
beidsuren voor men ziek werd ontlopen de groepen elkaar ook niet. De eerder genoemde groep (2) niet-werkenden met een ambivalent perspectief zijn duidelijk het minst tevreden met hun werk toen men ziek werd. De niet-werkenden zijn meer dan de werkenden van mening dat hun huidige gezondheidsklachten het gevolg zijn van hun werkomstandigheden. Vooral de niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) vermelden dat hun gezondheid – alles bij elkaar genomen – niet zo goed is. In het bijzonder werkenden met een negatief perspectief (groep 3) menen dat hun gezondheidsproblemen persistent zijn.
druk en stimulering, mogelijkheden en motivatie We onderscheiden vier groepen variabelen, die mogelijkerwijs licht kunnen werpen op de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Wat (institutionele) druk om te werken betreft vallen het op dat de vijf groepen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers elkaar niet significant ontlopen wat betreft de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin ze zijn ingedeeld. Dat is vooral opvallend omdat de categorisering door het UWV blijkbaar geen voorspellende waarde heeft voor het al dan niet aan het werk zijn, en ook niet voor het toekomstperspectief. Wel van belang is de mate waarin de institutionele druk om te werken geaccepteerd wordt, met name de nietwerkenden met een negatief perspectief (groep 1) zijn het meer dan de anderen oneens met de uitkomst van de beoordeling door het UWV. Ook de financiële druk of motivatie om te werken wordt het minst gevoeld of is het laagst bij deze groep. Ten tweede hebben we de mate waarin de gedeeltelijk arbeidsongeschikten tot werken gestimuleerd worden gemeten. Deze stimulering kan vanuit de sociale omgeving plaatsvinden en vanuit de institutionele en werkomgeving. De niet-werkenden (groepen 1 en 2) laten weten minder sociale contacten te hebben en minder informele sociale steun te ontvangen dan de werkenden. Ook ervaren niet-werkenden minder steun vanuit de (vroegere) werksfeer (van hun werkgever/leidinggevende en/of collega’s). Niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) ervaren daarnaast het minste professionele steun (van professionals als huisarts, medische specialist, maatschappelijk werker, psycholoog/ psychiater, of de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV). Vooral de werkenden met een positief perspectief (groep 5) ervaren steun tijdens het re-integratieproces. Ten derde hebben we de kansen, mogelijkheden of belemmeringen om te werken onderzocht. Wat betreft ‘arbeidscapaciteit’ – de mate waarin men denkt arbeid met ziekte te kunnen combineren, een balans tussen beide te vinden – lopen de vijf groepen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers heel duidelijk uiteen. De niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) zijn hierover veruit het meest somber, terwijl de werkenden met een positief perspectief (groep 5) het meest optimistisch zijn over hun vermogen tot werken ondanks hun ziektegeschiedenis. De andere drie groepen nemen
Beter met werk OKTOBer 2012
43
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
hier tussenposities in. Belemmeringen om te werken kunnen ook van buitenaf worden ervaren. Bijvoorbeeld omdat men als gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de arbeidsmarkt weinig kansen krijgt om te laten zien wat men nog kan. Wat betreft ‘arbeidskansen’ lopen de vijf groepen op dezelfde wijze uiteen als op het punt van ‘arbeidscapaciteit’. De niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) dichten zich veruit de minste kansen toe, de werkenden met een positief perspectief (groep 5) zijn weer het meest optimistisch, terwijl de andere groepen tussenposities innemen. Ten vierde hebben we de schijnwerper meer direct gericht op de arbeidsmotivatie. Het arbeidsethos van de werkenden met een positief perspectief (groep 5) is opmerkelijk genoeg zo’n beetje het laagste van allen, hoewel de verschillen niet groot zijn. Wanneer meer direct gevraagd wordt naar de arbeidsmotivatie, de wil om te werken, dan blijkt die duidelijk veruit het laagste te zijn bij de niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1)
participatie en welbevinden 44
Om inzicht te krijgen in participatie en welzijn is gevraagd in hoeverre men activiteiten onderneemt die mogelijk beter kwalificeren voor de arbeidsmarkt. De werkenden met een ambivalent (groep 4) of positief perspectief (groep 5) en de niet-werkenden met een ambivalent (groep 2) perspectief hebben nog het meest de laatste twee jaar iets aan scholing gedaan of een re-integratietraject gevolgd. De niet-werkenden blijken meer tijd dan de werkenden te besteden aan onbetaalde activiteiten, zoals vrijwilligerswerk en de zorg voor hulpbehoevenden uit hun naaste omgeving (mantelzorg). De drie groepen werkenden verschillen niet significant van elkaar wat betreft de wekelijkse omvang van hun betaalde werkzaamheden. Het inkomen is duidelijk het hoogste van de werkende met een positief perspectief (groep 5) en het laagste bij de niet-werkenden. De werkenden met een positief perspectief laten dan ook meer dan de andere werkenden weten dat ze hun verdiencapaciteit realiseren. Al met al vormen de niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) en de werkenden met een positief perspectief (groep 5) de uitersten als we kijken naar hun welbevinden (dat is geconcretiseerd naar vier welzijnsfacetten: tevredenheid met het leven in het algemeen, maatschappelijke marginalisering, zelfrespect en zelfredzaamheid). Terwijl de werkenden met een positief perspectief het hoogste en de niet-werkenden met een negatief perspectief het laagste welbevinden ervaren, ligt dat van de andere drie groepen ergens tussen deze uitersten in.
toekomstverwachting Op twee manieren is de toekomst in kaart gebracht (afgezien dan van de indeling in vijf groepen zelf, die mede gebaseerd is op een optimistische dan wel pessimistische toe-
Beter met werk OKTOBer 2012
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
komstverwachting omtrent het realiseren van de vereiste verdiencapaciteit). Gevraagd naar de arbeidsuren in de naaste toekomst, verwacht de groep werkenden met een positief perspectief (groep 5) meer dagen per week te werken dan de niet-werkenden met een negatief perspectief (groep 1) die op dit punt de laagste verwachtingen hebben. Het zijn vooral werknemers in deze groep die niet verwachten zoveel te gaan verdienen dat ze helemaal geen WIA-uitkering meer nodig hebben. Een meerderheid van hen (60%) denkt dat ze voor altijd afhankelijk blijft van de uitkering.
3.5. conclusie Globaal gezien werkt een derde van de onderzochte gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet, een derde werkt wel maar met een negatief toekomstperspectief, en een derde werkt met ambivalente of positieve toekomstverwachtingen. Kijken we in tabel 3.2 terug naar de variabelen die het beeld van de vijf WIA-cliëntprofielen nader inkleuren, dan blijkt de ‘succesgroep’ van werkenden met een positief perspectief het meest te contrasteren met de niet-werkende met een negatief perspectief. Waar de ene groep het hoogste of meest positief scoort, scoort de andere groep veelal het laagste (zoals wat betreft gezondheidsbeleving, financiële motivatie, arbeidscapaciteit en arbeidskansen). Uit de analyse op basis van de indeling in vijf groepen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers komt hetzelfde beeld naar voren als uit de eerste analyse die we in dit hoofdstuk hebben gepresenteerd. De deelname van gedeeltelijk arbeidsgehandicapten is meer een kwestie van kunnen en kansen krijgen dan van willen. Opvallend daarbij is dat de mate van kunnen niet spoort met de categorisering van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV, maar wel met de instemming met die categorisering. We constateren een substantieel positieve samenhang tussen de omvang van het huidige aantal betaalde uren per week en de omvang van de vroegere baan, en ook en vooral met steun van de (voormalige) werkomgeving. Werknemers met persistentie gezondheidsklachten blijken ook meer uren per week te werken dan degenen die betere verwachtingen hebben over herstel. Als men ontevreden was met het werk dat men verrichtte voordat men ziek werd, werkt men nu minder uren per week. Daarnaast is opvallend dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte weknemers die meer onbetaalde werkzaamheden verrichten in de vorm van vrijwilligerswerk of mantelzorg, minder betaalde uren per week werken. Hoe men erin slaagt een balans te vinden tussen werken en ziek zijn, wordt meer gedetailleerd duidelijk in de volgende hoofdstukken die gebaseerd zijn op de diepte-interviews die met ruim veertig WGA-cliënten gehouden zijn. De niet-werkenden met een negatief perspectief wijken in veel opzichten af van de andere respondenten; ze schatten hun gezondheid en arbeidskansen lager in, ervaren min-
Beter met werk OKTOBer 2012
45
3. het belang van steun en vertrouwen voor capabilities
der informele en professionele steun en hun financiële motivatie om te werken is lager. De niet-werkenden met een positievere verwachting met betrekking tot werk voelen zich gezonder, hebben een grotere financiële motivatie, hun werkmotivatie is hoger en bovendien schatten ze hun arbeidskansen hoger in. Degenen die het wel lukt om betaald werk te verrichten en daarnaast positief zijn over het halen van hun verdiencapaciteit in de toekomst zijn geïnterviewd om van deze ‘succesvolle groep’ te achterhalen wat het betekent om ziek zijn en werken te combineren. Hoe houden zij het werken vol en hoe is het gelukt om aan een baan te komen? Daarbij moeten we aantekenen dat deze groep niet representatief is voor alle werkenden met een WGA-uitkering. Ruim driekwart van de werkenden heeft immers een negatief of ambivalent perspectief ten aanzien van het bereiken van hun verdiencapaciteit.
46
Beter met werk OKTOBer 2012
4. gezondheid 4.1. inleiding Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben als gemeenschappelijke kenmerk dat ze na twee jaar als werknemer via hun werkgever een ziektewet uitkering te hebben ontvangen, nu officieel door het UWV als beperkt geschikt voor arbeidsparticipatie zijn beoordeeld. In alle gevallen is dat vanwege een chronische ziekte, een lichamelijke beperking of vanwege psychosomatische of psychiatrische problemen. Toch is de gezondheidssituatie en vooral de beleving daarvan van doorslaggevende betekenis bij de combinatie van werken en ziek zijn. In het vorige hoofdstuk hebben we enkele bevindingen gepresenteerd uit het survey onder bijna 800 arbeidsongeschikte werknemers. Opvallende conclusies over de gezondheidsbeleving en de gevolgen daarvan zijn dat werknemers die nu (nog) geen passende baan hebben gevonden en ook lage verwachtingen dienaangaande hebben, hun gezondheid over het algemeen negatief beoordelen. Bovendien wijten zij hun slechte gezondheid aan hun voormalige werkomstandigheden. Werknemers daarentegen die nu wel een passende baan hebben, hebben vaker persistente gezondheidsproblemen en werken meer uren in een betaalde baan dan werknemers wier gezondheidsproblemen niet langdurig zijn. Toch zijn er bij hen ook velen met een negatief arbeidsperspectief. 47
In dit hoofdstuk geven we inzicht in de soort klachten van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de invloed daarvan op hun leven: welke beperkingen geeft dit en hoe gaan ze daarmee om? We zullen beide aspecten ook bekijken vanuit de theoretische begrippen deviantie, vanwege de veronderstelde neiging tot het realiseren van ‘negatieve ziektewinst’ en capabilities, het vertrouwen dat men ondanks de beperkingen in rede en vrijheid keuzen kan maken.
4.2. ziek worden; een sluipend en slopend proces Omdat uit het survey naar voren komt dat de aard en de mate van de gezondheidsklachten van werkende en niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten niet van elkaar te onderscheiden zijn, zullen we hier beide groepen tezamen bespreken. Daar waar beide groepen wel van elkaar verschillen komt dat in de volgende hoofdstukken aan de orde. De gezondheidsklachten van alle gedeeltelijk arbeidsongeschikten omvatten zowel lichamelijke als psychische klachten, maar vaker nog is er sprake van een combinatie van beide. Een eerste bevinding uit de interviews is dat het zowel in geval van psychische als lichamelijke klachten het jaren kan duren voordat een diagnose gesteld wordt of kan worden. De weg naar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid blijkt een lange te zijn, werknemers worden niet van de ene dag op de andere ziek, en lang niet altijd ten gevolge van hun werk. De oorzaken van de arbeidsongeschiktheid zijn heel divers; het lichaam functioneert steeds minder goed en op een gegeven moment is men medisch ‘uitbehandeld’,
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
jeugdtrauma’s komen na jaren aan de oppervlakte en leiden tot disfunctioneren of latente kwalen manifesteren zich hevig en onverwachts. Het is al 35 jaar geleden begonnen denk ik. En dat heeft zich heel langzaam aan ontwikkeld tot ik op een punt ben gekomen dat ik niet verder kon. Dat was in eerste instantie in 1999, maar na operaties aan beide benen heb ik nog weer gewerkt tot 2004 en toen was het gebeurd voor mij en kreeg ik geen operaties meer. Naar mijn idee, als ik een lekke band met de fiets heb dan plak ik hem nog een keer en als dit dicht zit dan boor je nog een keer en dan ben je weer klaar, maar zo gemakkelijk schijnt het niet te zijn. Dus dat ging mooi niet door en dan kom je thuis te lopen. (man, zonder baan, 58 jaar, lagere opleiding)
48
Ik heb een jeugd gehad waarbij ik een posttraumatische stressstoornis heb opgebouwd en dat heeft geresulteerd in werkgerelateerde angstklachten en posttraumatische stress dus. En dat is eigenlijk pas sinds een jaar vier, vijf duidelijk geworden, waar dat vandaan komt en dat het zich heeft opgebouwd. Dus de verplichtingen die met het werk samenhangen, daar kan ik heel slecht mee omgaan. Eerder zag ik overal het slechtste van in en dat roept dan weer hele negatieve emoties op en pas in de thuissituatie ontlaadde dat eigenlijk. Ik had wat borderline-achtige trekjes en heel veel migraine, dus het resulteerde ook in lichamelijke klachten. (man, zonder baan, 40 jaar, middelbare opleiding) Ik ben in november 2004 met toch wel forse gezondheidsklachten naar mijn huisarts gegaan en die heeft mij vrij direct doorverwezen naar het ziekenhuis. Toen ik in het ziekenhuis aankwam moest ik daar gelijk blijven en toen lag ik binnen een half uur op de intensive care. Daar werd geconstateerd dat ik een hartinfarct had gehad en dat de linker kransslagader dus niet meer werkte en dat de rechter voor 90 procent dichtzat. Dus het was zeer kritisch. Ik was mij daar niet van bewust, maar ik had natuurlijk forse klachten. Ik kon de trap niet meer op en… dat soort klachten. Helaas heb ik die klachten eigenlijk te laat herkend waardoor ik eigenlijk, ook onder werkdruk bij mijn vorige werkgever, niet op tijd naar de huisarts ben gegaan. De arts heeft mij onderzocht en geconstateerd dat er in de rechter kransslagader, een paar stents moesten komen om toch nog die boezem aan de gang te houden. (man, zonder baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Mijn klachten zijn voornamelijk psychisch en zijn begonnen toen ik 18 jaar was. Door een relatie die heel vreemd liep en een huwelijk wat stuk gelopen is en toen ben ik in een andere relatie gerold en daarmee heb ik deze kinderen gekregen en door de handicap van mijn kinderen kostte dat heel veel energie en heel veel regelen en ben ik eigenlijk constant over mijn grenzen heen gegaan en daarnaast werkte ik ook nog parttime. Toen ben ik van mijn ex-man gescheiden, maar toen is ook mijn vader vlak daarna gestorven en toen is het me mij echt allemaal te veel geworden. Mijn medicatie werkte niet meer, dus ik ben overgestapt op ander medicatie, andere antidepressiva en daar heb ik zo’n terugslag van gehad dat ik uiteindelijk vijf weken in het ziekenhuis op de PAAZ-afdeling ben opgenomen. En toen is de diagnose borderline gesteld met een chronische depressie. (vrouw, 40 jaar, zonder baan, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
Ik dacht eerst dat het een puistje was en toen ben ik doorverwezen naar een dermatoloog door mijn huisarts. Toen ben ik helemaal doorgelicht en toen kwam er dus sarcoïdose uit, zonder lichamelijke gevolgen. Dus dan word je niet behandeld, want er is eigenlijk geen behandeling voor. Eind 2005 kreeg ik wel klachten, want ik was er wel voor onder controle, maar die longarts die kon niks constateren. Na de jaarwisseling zouden misschien verdere onderzoeken volgen en toen heb ik begin januari een hartinfarct gekregen en bleek dus dat die sarcoïdose mijn hart had aangetast. (man, werkt als zelfstandige, 40 jaar, hoge opleiding) Werknemers met gezondheidsklachten, zoals reuma, rugklachten of astma, hebben voorafgaand aan het moment dat ze uitvallen vaak jarenlang met deze beperking gewerkt. Ze vallen pas uit als er een nieuwe ziekte of beperking bij komt, zoals een acute ontsteking of hartklachten, of als de klachten na jaren steeds meer verergeren en er een punt komt dat het echt niet meer gaat. Ook veel psychische klachten zijn al langere tijd latent aanwezig, soms al vanaf de jeugd. De jaren gaan voorbij, men probeert overeind te blijven, het dagelijks leven van werken, een relatie en gezin vergt alle aandacht en dan opeens gaat het niet meer en men stort in met een ernstige depressie of een burnout. Later blijkt dat de problemen zich hebben opgestapeld en in sommige gevallen wordt dan de diagnose, borderline of een posttraumatisch stress syndroom gesteld. De combinatie van psychische en lichamelijke klachten is niet uitzonderlijk, waarbij oorzaak en gevolg moeilijk te onderscheiden zijn. Men kan uitvallen door een burnout en vervolgens last krijgen van allerlei andere lichamelijke klachten, of door lichamelijke klachten psychisch in de problemen komen. Ik ben drieënhalf jaar geleden ziek geworden. Ik heb een burnout gehad en toen na acht maanden ging het alweer ietsje beter, toen was ik ook alweer één keer in de week één uur bij mijn werkgever aan het re-integreren. Toen kreeg ik een tweede ziekte, een acute darmkwaal, ik heb een spoedoperatie gehad, op de intensive care gelegen. Ik mag blij zijn dat ik hier nu nog zit. Maar het effect van twee ziektes, zijn niet 1 en 1 is 2, maar 1 en 1 is 3. En alles was weg. Fysiek en mentaal was er echt niks meer van mij over. (vrouw, zonder baan, 53 jaar, hoge opleiding) In 2004 ben ik echt ziek geworden met borstkanker, toen ben ik de ziektewet ingegaan. En in februari 2005 vond mijn toenmalige man het verstandig om een poosje uit huis te gaan, tenminste dat ik uit huis zou gaan. En toen ben ik in een gigantisch depressie geraakt en dat is wel wat verbeterd, maar ik zit er eigenlijk nog steeds in. Ik ben nu vier jaar onder behandeling van het GGZ geweest, zonder resultaat eigenlijk, want zij zijn uitbehandeld. (vrouw, met baan, 51 jaar, middelbare opleiding) Behalve de ernst van en de variatie in gezondheidsklachten van deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers laten deze citaten ook zien dat de gezondheidssituatie de werknemers ernstig belemmert, niet alleen in hun arbeidsparticipatie. Vaak zijn die beperkingen al lang geleden ontstaan en veelal zijn ze niet gerelateerd aan de betaalde arbeid.
Beter met werk OKTOBer 2012
49
4. Gezondheid
4.3. beperkingen door gezondheidsproblemen De gezondheidsklachten beperken de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers in het volledig verrichten van betaalde arbeid maar ook in allerlei andere opzichten. Om inzicht te krijgen in hoe het dagelijks leven wordt beïnvloed door de gezondheidsklachten en vooruitlopend op de vraag of er sprake is van deviantie of het ontwikkelen van capabilities staan we eerst stil bij de wijze waarop het dagelijks functioneren ontregeld wordt door de gezondheidsbeperkingen. De slechte gezondheidssituatie kan leiden tot snelle vermoeidheid, slecht of juist heel veel slapen. Men heeft vaak meerdere gezondheidsklachten, soms ook door de bijwerking van medicijnen. Dat geldt voor zowel degenen met als degenen zonder betaalde baan.
50
Als ik hier stofzuig, eer ik van daar tot daar ben zit ik al een kwartier stil, want ik heb geen lucht meer… Dat gaat in drie partijen voordat ik een keer die kamer door ben. Een ander die pakt de hele kamer in een kwartier tijd en ik ben drie kwartier bezig. Die raampjes, hier aan de binnenkant, als ik die nu moet wassen, mijn man doet het middenstuk daar boven en die anderen doe ik en dat kost me anderhalf uur. En waarom? Omdat ik er daar boven niet helemaal bij kan dus daar komt een opstapje bij van twee treetjes. Trapje op, trapje af, trapje op, trapje af, boem over! (vrouw, zonder baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Ik kan op een gegeven moment een aantal dingen wel en een aantal dingen niet. Bij mijn dochter ben ik wat kleine dingetjes aan het doen. Maar naar een uurtje of twee, drie nou dan gaat gewoon dat lampje uit en dan stop ik. Dan kan ik of mijn armen niet meer optillen of ik ben gewoon te moe om recht uit mijn ogen te kijken. (man, zonder baan, 53 jaar, lagere opleiding) Je moet gewoon gaan zitten. Het lijkt wel of je door je hoeven zakt. Zo van …oeh, het is klaar dan, het is gewoon op. Hoe dat dan precies werkt, ja dat heeft dan met dat hartfalen te maken, maar dat heb ik ook als ik praat en als ik een lange zin moet maken dan heb ik adem te kort. Dat heeft daar mee te maken. Ja, nou nu die 4 uurtjes werken, dan kom ik thuis en ga ik even op de bank, smeer ik een boterhammetje, ga ik op de bank zitten en dan even plat en dan een uurtje, half uurtje, driekwartier en dan gaat het weer. Dan kom je weer langzaam bij en dan pompt het zich weer op schijnbaar en dan krijg je weer energie, tenminste dan heb je iets meer energie. (man, met baan, 58 jaar, lagere opleiding) Ik voel niet meer dat ik loop, maar ik zie dat ik loop. Dus dat is een heel groot verschil. Ik doe nu heel veel met de ogen, dus zeker als het dan donker is voor mij gewoon een ramp. Je voelt niet dat je staat. Je voelt niet dat je op de grond staat. Maar als ik het zo doe, ja dan komt hier ergens niets aan. Dan krijg je met gevoelloosheid maar ook met overgevoeligheid te maken. Ik vergelijk het eigenlijk met als je hand slaapt. Die trillingen, die tintelingen, en dan heb je eigenlijk nog alsof er mieren rondlopen, dat zit van mijn middel naar beneden toe. Dus dat voel ik 24 uur per dag. (man, met baan, 42 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
4.4. deviantie of verzet, berusting en acceptatie Het accepteren van lichamelijke gezondheidsproblemen of van het feit dat men psychisch niet meer goed functioneert is voor veel gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers een langdurig proces geweest. Velen hebben er ook lange tijd over gedaan om zich te realiseren en te accepteren wat de consequenties daarvan zijn voor het deelnemen aan de betaalde arbeid. Uit de interviews komt nagenoeg geen ondersteuning voor de neiging tot deviantie naar voren. Dat wil zeggen dat we geen aanwijzingen hebben voor de aanname van Parsons (1951) dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers het ‘wel best vinden zo’ en zich met gemak neerleggen bij de consequenties van de gezondheidsproblemen voor de beperkte arbeidsparticipatie. Men heeft niet de neiging zich in de ziekterol te nestelen of de behoefte zich terug te trekken om vanuit de ziekterol langzaam aan herstel te werken. Veeleer doemt de vergelijking met een rouwproces op (Kübler-Ross & Kessler, 2006); na de ontkenning volgt protest en frustratie, men probeert te onderhandelen met de dokters, de werkgever of de UWV medewerker en als het onvermijdelijke onder ogen gezien moet worden, kan een depressieve fase volgen voordat men eindelijk tot aanvaarding overgaat en de mogelijkheden die er nog wel zijn gaat verkennen. Van de geïnterviewden heeft nog niet iedereen alle fasen van dat proces doorlopen, men verzet zich (nog) tegen het soms onvermijdelijke, vecht tegen de beperkingen, onderhandelt met de UWV medewerker en doet al het mogelijke om te herstellen, soms tegen beter weten in. En als het maar enigszins mogelijk is blijft men streven naar herstel van de gezondheid. Ik was erg boos. En ik zie ook om mij heen, ik heb toevallig een overbuurvrouw die volledig WAO heeft en ik zie dat is niet goed. Want je blijft in de ziekte en je moet juist werken. Nu heb ik zoiets van: ik werk weer, ik ben onafhankelijk en met mijn beperking kan ik het toch wel. Want waarom zou je in een hoekje worden gedrukt? Dat word je al eigenlijk. Zo wil ik absoluut niet gezien worden, van oké je bent arbeidsgerechtigd, jij moet daar, daar. Je vangt een uitkering. Ik denk: nee, dat is niet goed. (vrouw, met baan, 40 jaar, middelbare opleiding) Ik vind het heel prettig dat ik kan werken. Ik vind het heel prettig, ja ik vind het jammer dat ik… ja goed ik heb natuurlijk ook ambitie moeten inleveren. Ik bedoel, dat heeft natuurlijk een poosje geduurd dat ik erachter kwam dat ik niet meer alles kan, wat ik graag wel misschien zou willen als ik wel alles zou kunnen. Dus ja, je moet je ambitieniveau bijstellen. Zowel wat aantal uren werk betreft als op het niveau dat je kan werken. Ja dat heeft effe tijd nodig gehad. Keer op keer… een tik op de neus gehad natuurlijk. Iedere keer als je het niet trekt, als je instort, als je zo klein wordt, nou dan kom je er weer achter van dit gaat niet. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding) Ja dat is heel moeilijk voor iemand die gewoon continue echt héél veel heeft gedaan en ook echt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan de gang is geweest, ja om gewoon stappen terug te doen. Echt stappen terug te doen, om te zeggen van ik kan dat niet meer. Ik ben dan ook niet iemand die gewoon gaat zitten van hier ga zitten die stapjes terug doen. Dat is gewoon, ik heb
Beter met werk OKTOBer 2012
51
4. Gezondheid
het niet geaccepteerd, ik zal het ook nooit accepteren. Je gaat er anders mee om. (man, met baan, 42 jaar, hoge opleiding) Nee, nee ik was zo eigenwijs als wat, ik denk dat ik met een paar maanden weer terug in de running ben. Dan na een half jaar begin je toch te twijfelen, verdikkie het duurt nu toch wel lang en alles om je heen, op de zaak ook, er moeten functies overgenomen worden, want ik was een duizendpoot. De processen moeten door, dus ik lag in het ziekenhuis of ik was thuis en was op de zaak ingelogd en vanaf hier nog dingen aan het regelen. Ja, dat loopt een keer fout. Want je hebt ook een paar dagen dat je niks kunt. En dus je moet vervanging gaan zoeken voor je werk, nou dat is op een gegeven moment zo sterk doorgegaan dat ik mijn werk gewoon niet meer doen kon, ook niet op afstand. En dat accepteert men dan ook niet. Een opdrachtgever, opdrachtgevers waar je voor werkt die willen gewoon… (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding)
52
Ik accepteerde het niet. Ik ben met ruzie het ziekenhuis uitgegaan. ‘Sodemieter op, over een paar weken ga ik weer werken’. Dus niet. Vijf jaar terug was ik nog een echte bouwvakker, een ruige bonk. Ik keek nergens naar. Al doende leert men, zeggen ze wel eens. En dan is het een acceptatieprobleem. Dat is gewoon de uitstraling van een bouwvakker. Die accepteren hun problemen niet makkelijk. Je kan wel wat hebben, maar volgende week ben ik er weer. Niet zeuren, werken! Ik heb nooit problemen met mijn werk gehad. Ik heb bijna dertig jaar in de wegenbouw gezeten, straten maken, asfalteren, dat soort werkzaamheden. Ik heb nooit last gehad. Ik kreeg rugklachten en ik kwam in het ziekenhuis terecht. Het eerste wat de dokter zei was; meneer, u bent uitgewerkt. Toen heb ik eerst drie jaar met een acceptatieprobleem gelopen. ‘Dat kan niet, ik kan niet klaar zijn. Ik heb altijd hard gewerkt.’ Dan loop je daar tegenaan te hikken. Dat begint nu pas eigenlijk na vijf, zes jaar weg te ebben. Dat het gewoon niet meer gaat en dat het klaar is. En dat zijn moeilijke momenten. Vooral bij de arbo-arts, die man was wel eerlijk, maar het eerste wat hij zei kwam toch over als meneer u heeft een uitkering. Ja, en ik heb hem dus geen gelijk gegeven, tot op heden eigenlijk nog niet, maar hij heeft natuurlijk wel gelijk. Diep in mij weet ik gewoon dat die man gelijk heeft. Ik loop tegen dingen aan waarvan ik zeg dat hij toch gelijk heeft gehad. (man, zonder baan, 46 jaar, lage opleiding) Een mogelijke verklaring voor het nagenoeg ontbreken van de neiging tot deviantie kan zijn dat werknemers pas na twee jaar ziekte in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. Mogelijk is er in de twee jaar waarin men al wel ziek was maar nog in dienst van de (voormalige) werkgever, wel sprake is geweest van deviantie. Werknemers kunnen die periode hebben gebruikt om te pogen met rust en tijdelijke onderbreking van het werk volledig te herstellen. Alleen degenen die daar geen baat bij hebben komen met het UWV in aanraking en moeten erkennen dat ze nu en ook in de toekomst nog maar gedeeltelijk kunnen deelnemen aan betaalde arbeid. In het hoofdstuk over de rol van de werkomgeving komen we terug op hoe men is omgegaan met de steeds duidelijker wordende beperkingen in die eerste twee jaren. Het volgende citaat laat zien dat alleen al de ‘dreiging’ van een WGA-uikering de neiging tot deviantie kan voorkomen.
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
Ik kwam weer thuis en als je thuis zit en je hebt een uitkering, dan voel je je ook ziek en dan ben je het ook, je glijdt omlaag. Ik voelde gewoon dat ik wegglee, en in één keer werd ik wakker van: ho wacht even. Het is bijna zover, dat die uitkering gewoon stopt. Dat heeft mij enorm gestimuleerd om te gaan werken. Als die uitkering misschien een jaar eerder was gestopt, dan was ik een jaar eerder aan het werk geweest. Eerst maar eens aan het werk en dan kun je na die tijd ook nog zien hoe het mentaal gaat en om die knop om te zetten. Maar hele dagen thuis heeft mij niet veel goed gedaan. (vrouw, met baan, 40 jaar, middelbare opleiding)
4.5. actief werken aan herstel Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben zich niet zo gemakkelijk bij hun gezondheidsbeperkingen neergelegd. In de vorige paragaaf komt naar voren hoe zij zich verzet hebben tegen de vaststelling dat zij echt niet meer volledig kunnen functioneren, en dat uiteindelijk moeten aanvaarden. Ondertussen hebben zij een heel parcours in de gezondheidszorg afgelegd, en zijn daar nog steeds mee bezig. Alle sectoren van de medische wereld komen langs in de interviews. Van fysiotherapie tot hartchirurgie, en van neurologie en psychotherapie tot alternatieve geneeswijzen. Soms met resultaat, vaker ook niet. Regelmatig moeten de artsen constateren dat de patiënten ‘uitbehandeld’ zijn, en moeten patiënten zich erbij neerleggen dat ze vanaf dat moment geen vooruitgang meer kunnen boeken. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kunnen veel baat hebben bij de medische of therapeutische adviezen om zich neer te leggen bij de huidige beperkingen en vooral te leren hoe ze optimaal kunnen omgaan met hun beperkingen. Anderzijds kan niet iedereen dat gemakkelijk accepteren. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers gaan daar op verschillende manieren mee om. Men mijdt de medische zorg omdat ‘het toch niet helpt’, of men schrijft het niet – volledig – genezen toe aan de falende medische zorg. Externaliseren is een manier om met ‘de schuldvraag’ om te gaan; niet het eigen lichaam laat het afweten maar medici zouden beter hun best moeten doen. Laat ik het zo zeggen. Ik kan van mijn ziekenfonds uit, tot mijn dood, therapie gaan volgen. Dat wordt betaald, maar ik doe het niet meer. Ik ben nu gestopt, de laatste keer dat ik zo last kreeg van het been, heb ik ook de laatste behandelingen gehad in het ziekenhuis. En nou moet ik eigenlijk al weer terug. Maar ze hebben me de laatste keer heel erg pijn gedaan. Niet alleen mij, maar ook die mevrouw voor me en die mevrouw na me. We hebben een andere dokter gekregen en we hebben allemaal een verdoving moeten vragen. Dat hebben we nooit eerder gehad, maar dat heeft zo vreselijk zeer gedaan. Dus ik heb op dit moment zoiets van, nou als het enigszins gaat dan wacht ik nog eventjes. Ja, en plus er is geen dwang nou meer. Ik had voorheen dat ik naar mijn werk moest, dus ik wou van die pijn af, anders kon ik helemaal niet naar mijn werk. Nu is die dwang er niet. Dus ik heb zoiets van nou, het gaat nog wel enigszins, dus laat maar lekker lopen nog. (vrouw, zonder baan, 50 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
53
4. Gezondheid
Toen mijn arts van het revalidatiecentrum daar naartoe ging ben ik eigenlijk met die arts meegegaan hier naartoe. Alleen wat gebeurt er, die arts is daar nog een week of acht tot tien en gebleven en toen was hij weg. Toen ging hij weer ergens anders naartoe, kreeg hij een ander aanbod? En toen verviel voor mij daar de revalidatie, een fysiotherapie. En dat was op een gegeven moment, ja dan zit je het gewoon op de verkeerde plaats. Toen had ik eigenlijk terug moeten gaan naar het revalidatiecentrum, maar dat is niet gebeurd. Maar ja, wie of wat daar verantwoordelijk voor is, ja niemand. Ik had zelf ook kunnen aangeven dit werkt niet. Dat heb ik op een gegeven moment wel aangegeven aan die fysiotherapie, van ja, nu is het gewoon op voor mij. Toen brak ik een ruggenwervel en kon ik pas drie maanden later beginnen, daar baalde ik eigenlijk wel verschrikkelijk van. (man baan bij oude werkgever, 42 jaar, hoger opgeleid)
54
Iedere 3 of 6 maanden heb ik daar een nieuwe zitten. Ik heb de afgelopen 4 jaar al 13 longartsen gehad, geloof ik, allemaal van die arts-assistenten. Als ik op de papieren kijk zie ik een naam; die kerel heb ik van zijn levensdagen nog nooit gezien. Dat is sowieso een drama, want als je in het ziekenhuis komt, na drie maanden of na een half jaar is er iedere keer weer een nieuwe arts-assistent en die stelt iedere keer natuurlijk het geijkte rijtje vragen. Dus ik kan al van te voren vertellen. Ja, het gaat goed. Nee, ik heb nog steeds veriva en ventolin. En na 5 minuten sta ik weer buiten. En dan heb ik exact hetzelfde verteld als 6 maanden ervoor. En die zegt dan, nou ik zie u graag terug over 6 maanden. (vrouw, zonder baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Het leren omgaan met de beperkingen is een belangrijke stap in het verkennen van wat nog mogelijk is, in of buiten de betaalde arbeid. Hoewel het de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers direct confronteert met hun belemmeringen, is het ook een uitdaging. Men kan het heft weer in eigen handen nemen, de grenzen opzoeken en op basis van de adviezen een nieuw ritme in het dagelijks leven zoeken. Er is ook sprake van nieuwe activiteiten waardoor men alternatieven kan ontwikkelen die het wegvallen van vertrouwde bezigheden compenseert. En soms is er ook sprake van vooruitgang, hoewel dat met heel kleine stapjes bereikt wordt. Goede medische of therapeutische adviezen kunnen daarbij van grote waarde zijn, zo blijkt. Ik moest eerst het fietsen weer opnieuw leren, omdat ik geen autorijd vanwege die medicijnen. Ik ging voorheen ook al op de fiets naar mijn werk, maar het fietsen kon ik niet met die rug, dus dat moest ik eigenlijk weer opnieuw leren en dat ging echt met minuutjes per dag. In het begin had ik zoiets van ach vijf minuten, ik kan wel langer doorgaan, maar dat ging niet. Die ergotherapeute zei je moet een wekker nemen. Dus ik had op mijn mobiel de tijd ingeschakeld en zo ging ik fietsen. Dus moest ik vijf minuten, dan stelde ik hem in op 2,5 minuut want dan moest ik ook weer terug. Het was een week lang vijf minuutjes, nou dat ging wel, toen was het 7 minuutjes, 10 minuutjes en zo heb ik dat opgebouwd. Om op mijn werk te komen, ben ik zo 20-25 minuten verder. De eerste keer heb ik daar alleen koffie gedronken. Even bijgekomen en toen weer terug. Daarna 3 uur op bed gelegen want dat was gewoon het resultaat en zo heb ik dat langzaam opgebouwd. Op een gegeven moment eerst anderhalf uur gewerkt, nu werk ik dan officieel 3,5 uur per dag, 4 dagen dus 14 uur in de week en dan midden in de week, ’s woensdags ben ik vrij. (vrouw, met baan, 48 jaar, middelbaar opgeleid)
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
Het lichaam geeft gewoon aan ‘het wil niet meer’. En als je dan dingen doet en het lichaam zegt nee, dan heb je daar de gevolgen van. Dus op een gegeven moment als je twee keer de kop gestoten hebt, dan denk je een derde keer, maar niet weer. Het lukt niet meer, het is genoeg geweest, je moet even een stapje terug en op een gegeven moment leer je wel als ik dit doe, zijn dat de consequenties. Heb ik dat er voor over, dan moet je het doen, heb ik dat er niet voor over, dan moet je dat dus niet doen. En als je vaak genoeg je kop stoot, dan leer je dat wel. Het kwam in principe puur uit mezelf, omdat je lichaam op een gegeven moment aangeeft van het wil niet meer en ik kan iedere keer het gevecht wel aan gaan, maar je verliest toch. Wat ik wel merk is dat de tijd dat ik gerevalideerd heb, dat heeft wel bijgedragen aan het bewust worden van wat je lichaam aangeeft dat je daar dan naar moet handelen. Daar werd ik wel elke keer specifiek op getraind van ‘je lichaam geeft dit aan, handel er dan ook naar’. En daar heb je op zich de basis wel meegekregen en als je dat dan zelf gaat toepassen dan is het in het begin van ‘ik weet het wel beter, het komt allemaal wel goed’. Maar als je dan een aantal keer je kop hebt gestoten dan denk je ‘o ja, ze hebben toch wel gelijk, laat ik er toch maar naar luisteren’. En dan leer je dat op een gegeven moment ook wel. (man, met baan, 46 jaar, hoger opgeleid)
4.6. conclusie 55
Het is onmogelijk in dit hoofdstuk recht te doen aan alle varianten van gezondheidsbeperkingen die ertoe leiden dat werknemers niet langer volledig kunnen deelnemen aan de betaalde arbeid. De variatie in lichamelijke, psychische en psychosomatische klachten is enorm, mensen hebben die klachten in de loop der jaren opgebouwd, en sluipend maar slopend zijn die aan de oppervlakte gekomen. De gezondheidsproblemen hebben zich al twee jaar gemanifesteerd voordat men naar het UWV verwezen wordt. Bij het UWV komt men in een traject terecht waar in een volgend hoofdstuk op wordt ingegaan. Maar ondertussen, en parallel daaraan, ondergaat men twee andere processen; een medisch en/of psychotherapeutisch proces en een persoonlijk proces. In het medische of therapeutische proces vindt de diagnose en de behandeling plaats, wordt de aard van de beperkingen vastgesteld, onafhankelijk van de relatie met betaalde arbeid. Daar wordt behandeld, geopereerd, fysiek en psychisch getraind. Er treden verbeteringen op maar niet zelden wordt geconstateerd dat de patiënt ‘uitbehandeld’ is, en dat men moet leren omgaan met de beperkingen. De waardering van de medische en psychische zorg door de patiënten varieert, zowel grote tevredenheid over de behandeling als grote ontevredenheid komen voor. Soms blijkt een kleine aanwijzing van een medisch specialist, een coach of een huisarts voldoende te zijn om de patiënt op het juiste spoor te zetten; ‘naar mijn lichaam luisteren, ‘met een wekker erbij steeds verder fietsen’ of ‘wel presteren maar niet meer leveren’ kan al voldoende zijn. Een gebrek aan aandacht, onverschilligheid, teveel wisselende specialisten, en het gevoel met een kluitje in het riet gestuurd te worden leiden ertoe dat patiënten een poging tot herstel opgeven, gefrustreerd afhaken en het vertrouwen in zichzelf verliezen.
Beter met werk OKTOBer 2012
4. Gezondheid
56
Daarnaast moet de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer een persoonlijk proces van acceptatie van de waarschijnlijk levenslange beperking doormaken en vervolgens leren omgaan met die beperking. Uit de interviews komt naar voren dat dit allesbehalve gemakkelijk gaat, veeleer maakt men alle stadia van een rouwproces door. Ontkenning, protest en verzet komen eerst waarna onderhandeld gaat worden en, als het goed gaat, volgen berusting en tenslotte acceptatie. Zowel bij de bouwvakker, de bankwerker, de kraanmachinist als bij communicatiemedewerker en de directeur van een groot bedrijf zien we dat het zelfbeeld een enorme deuk oploopt. De erkenning dat men nooit meer zal presteren zoals men altijd heeft gedaan verloopt moeizaam. De ziekte tast het zelfbeeld en het zelfvertrouwen aan op een manier die deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet voor mogelijk hadden gehouden. ‘Vijf jaar terug was ik nog een echte bouwvakker, een ruige bonk’ en ‘dat is heel moeilijk voor iemand die gewoon continue echt héél veel heeft gedaan en ook echt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan de gang is geweest, ja om gewoon stappen terug te doen’, zijn uitspraken die dat illustreren. Dat de theoretisch veronderstelde neiging tot deviantie nauwelijks voorkomt is mogelijk het gevolg van de twee jaar die de werknemers al gebruik hebben gemaakt van de Wet Poortwachter. Zieke werknemers kunnen die periode hebben gebruikt om met rust en tijdelijke onderbreking van het werk volledig te herstellen, maar aangezien dat in die twee jaar niet tot een goed resultaat heeft geleid zal er tijdens die periode een omslag hebben plaatsgevonden: de beperking is geaccepteerd en de uitkomst is, op een enkele uitzondering na, niet dat men zich in de ziekterol ‘nestelt’. Degenen die nu (nog) niet werken gaan ‘naar vermogen’ om met hun beperkingen, er wordt financiële druk ervaren om weer een baan te vinden, en allerlei middelen worden aangewend om weer actief te zijn, bij voorkeur in een betaalde baan, maar als dat echt niet lukt in vrijwilligerswerk.
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv 5.1. inleiding Het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), tegenwoordig UWV Werkbedrijf genaamd, is de belangrijkste overheidsinstelling waar (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers mee in aanraking komen. Het UWV is in 2002 als gevolg van het centraliseringsbeleid ontstaan uit een samenvoeging van diverse uitvoeringsinstanties voor de sociale zekerheid (zie hoofdstuk 1). In die hoedanigheid voert het instituut alle werknemersverzekeringen uit, beoordeelt het of werknemers recht hebben op een uitkering, hoeveel die uitkering bedraagt en voor hoe lang die wordt toegekend. Bovendien keert het de uitkering uit. UWV Werkbedrijf is de instantie die voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers na twee jaar ziekte bepaalt in welke mate deze werknemers geschikt zijn om betaald werk te verrichten. Het percentage arbeidsongeschiktheid wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen loon dat men verdiende voordat men ziek werd, en het loon dat men nog kan verdienen met de nu beperkte mogelijkheden.3 Daarmee bepaalt het UWV voor een belangrijk deel het kader van de dubbele positie van deze werknemers, namelijk hoeveel uren per week men op welk inkomensniveau zou moeten kunnen werken. Dit oordeel is de belangrijkste indicatie voor de cliënten van de mogelijkheden die ze nog hebben op de arbeidsmarkt. Sinds 1 januari 2009 is het UWV Werkbedrijf ook belast met re-integratie van werknemers met een uitkering, een activiteit die voordien werd uitgevoerd door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Veel van de geïnterviewde cliënten hebben voor hun re-integratie activiteiten vooral met het CWI te maken (gehad), enkelen ook met het UWV. Beide instituten maken daarbij gebruik van commerciële re-integratie bedrijven die het feitelijke werk, de training, coaching en begeleiding voor hun rekening nemen (zie hoofdstuk 6).4 Wat betekent dit machtige instituut voor de werknemer die zich er na twee jaar ziek te zijn geweest meldt voor een uitkering? Met welke ambtenaren krijgt men te maken, hoe wordt men bejegend, hoe verlopen de beoordelingen en de begeleiding in de periode daarna? Ervaren cliënten steun van het UWV bij het opmaken van de balans tussen werken en ziek zijn, en hoe ervaart men de druk die van de gedeeltelijke arbeidsplicht uitgaat? Andere belangrijke vragen betreffen het inkomen. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn voor hun inkomen en daarmee voor hun dagelijkse levensbehoeften, het betalen van hun huur of de aflossing van hun hypotheek afhankelijk van de administratie van het UWV. Wat betekent de financiële druk om werk te zoeken voor het percentage dat men arbeidsgeschikt is verklaard? Hoe transparant zijn de berekeningen van het UWV voor de cliënt, en kunnen zij ergens terecht met hun vragen, of klachten? Tenslotte
3 Het kan betekenen dat mensen met dezelfde beperkingen, maar met een ander salaris op een ander percentage arbeidsongeschiktheid uitkomen. 4 Zie voor onderzoek naar het functioneren van re-integratiebedrijven ook het RVO project ‘Fit or unifit: Naar expliciete Re-Integratie theorieën (www.verbeteronderzoek.nl).
Beter met werk OKTOBer 2012
57
5. de institutionele omgeving: het uwv
is een belangrijke vraag, of en hoe het UWV bijdraagt aan de capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers; ervaren zij in hun contacten met het UWV, de beoordeling van hun arbeidsbeperkingen en de financiële afwikkeling een bijdrage aan hun handelingsbekwaamheid en het vermogen om in vrijheid en met rede een keuze te maken voor hun arbeidsparticipatie?
58
De resultaten van het survey onder bijna 800 gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (hoofdstuk 3) laten zien dat de perceptie van de behandeling en de beoordeling door het UWV door de diverse categorieën cliënten elkaar niet veel ontloopt; mannen en vrouwen, jongere en oudere werknemers, hoger en lager opgeleiden, en mensen van Nederlandse of andere afkomst ervaren die behandeling hetzelfde. Van discriminatie is bij het UWV geen sprake. Het enige verschil dat we aantroffen is dat mensen die van mening zijn dat hun voormalige werk de oorzaak is van hun ziekte en ook mensen die een slechtere gezondheid ervaren het vaker oneens zijn met het oordeel van het UWV over de mate van hun arbeidsongeschiktheid en potentiële verdiencapaciteit (zie hoofdstuk 3). Verder is een opvallend resultaat van het survey dat de mate van arbeidsongeschiktheid op zichzelf niet bepalend is voor het hebben van een betaalde baan. Degenen die op dit moment niet werken hebben gemiddeld een even hoog arbeidsongeschiktheidspercentage als degenen die wel werken. De beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt op verschillende manieren ervaren. Aan de ene kant is het een bescherming voor degene die door ziekte of gezondheidsklachten niet meer (volledig) in staat is om te werken. Door de beoordeling kan er sprake zijn van erkenning van de gezondheidsbeperkingen. Aan de andere kant brengt het mensen in een lastige positie, want het vinden van werk dat past bij hun beperkingen blijkt lastig (zie ook de hoofdstukken 6 en 8). De centrale vraag in dit hoofdstuk is: hoe gaat het UWV, als representant van de institutionele omgeving, om met de dubbele positie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, op welke manier bevordert het UWV de capabilities van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of vormt ze om welke reden dan ook, een belemmering daarvoor, en wat betekent dit voor de re-integratie naar betaald werk?
5.2. transparantie en informatie Kennis is een belangrijke voorwaarde voor het ervaren van vrijheid om te kiezen volgens Sen (1993, 1999). Mensen die geïnformeerd zijn kunnen beter gefundeerde beslissingen nemen, en zijn beter in staat afwegingen te maken en opties te verkennen. Dat valt als het gaat om de sociale zekerheid niet altijd mee, en binnen het sociale zekerheidsbeleid is de WGA wetgeving één van de meest ondoorzichtige stelsels. Dat gebrek aan transparantie zorgt voor onzekerheid bij cliënten maar kan ook uitmonden in een laconieke houding. Het stelsel is zo ondoorzichtig dat niet alleen cliënten en hun werkgevers, maar ook medewerkers van het UWV zelf de draad kwijtraken. Vooral cliënten hebben er geen idee van hoe het stelsel werkt, begrijpen beslissingen niet en kunnen de berekeningen niet volgen, laat staan daarop anticiperen.
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
In grote lijnen komt het erop neer dat de verzekeringsarts van het UWV op basis van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS-systeem) en de daarbij horende Functionele Mogelijkheden Lijst (die nota bene 7000 functies bevat) vaststelt welke de werkmogelijkheden van de werknemer nog zijn, waarna de arbeidsdeskundige van het UWV er de voor de werknemer nog mogelijke functies bij zoekt. Het loon van deze functies wordt vervolgens vergeleken met het loon dat de werknemer eerder verdiende. De uitkomst van die vergelijking bepaalt het arbeidsongeschiktheidspercentage. De wet bepaalt dat de arbeidskundige schatting primair onderzoekt in welke functies men nog kan werken opdat de mate van arbeidsongeschiktheid zo laag mogelijk is. Alleen als het loonverlies 80% of meer is, zal de werknemer als volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd (TK 300034, nr.3: 28). Bovendien zijn er verschillende soorten WGA-uitkeringen. In eerste instantie hebben mensen recht op een loongerelateerde uitkering. Deze duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden (afhankelijk van het arbeidsverleden). Na afloop van de loongerelateerde uitkering heeft men recht op hetzij de loonaanvullingsuitkering hetzij een vervolguitkering. Als een gedeeltelijk arbeidsongeschikte weknemer minimaal de helft van zijn of haar verdiencapaciteit verdient met betaalde arbeid, heeft hij of zij recht op de loonaanvullingsuitkering. De loonaanvullingsuitkering is aanzienlijk hoger dan de vervolguitkering die gebaseerd is op het minimumloon. Het idee erachter is dat ‘werken loont’. De andere kant van de medaille is dat als iemand geen betaald werk kan vinden hij of zij slechts in aanmerking komt voor de vervolguitkering. De werknemer die door ziekte of gezondheidsklachten veel beperkingen heeft in het dagelijks leven, heeft zijn of haar inkomen al zien dalen. Als deze werknemer er vervolgens ondanks veel moeite geen passend werk kan vinden, valt hij of zij terug naar een minimuminkomen. Dat wordt ervaren als een dubbele straf. Vanwege het ingewikkelde stelsel weet niet iedere gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers precies welk soort uitkering hij of zij heeft. Dat het gaat om een WIA uitkering is wel bekend, maar niet iedereen weet hoe het stelsel van de verschillende soorten uitkeringen in elkaar steekt. En niet iedereen is er van op de hoogte dat er binnen de WGA ook verschillende stappen zijn: loongerelateerd en daarna loonaanvullend of een vervolguitkering. In de interviews is de volgende vraag gesteld: ‘Weet u wat voor een soort uitkering u op dit moment ontvangt? Is dat een loongerelateerde, een loonaanvullende of een vervolguitkering?’ Opvallend is dat velen er geen idee van hebben welke subtype van uitkering ze nu ontvangen, terwijl dit wel van belang is voor hun huidige en toekomstige inkomen. Bovendien zijn zowel hoger als lager opgeleide werknemers niet goed op de hoogte van het type uitkering dat men ontvangt, en is de aanwezige kennis daarover ook niet afhankelijk van of men op dit moment een baan heeft of niet. Ik zou schatten, als dit een meerkeuzevraag zou zijn, loonaanvullend, maar ik heb geen idee. (man, met baan, 49 jaar, hoog opgeleid)
Beter met werk OKTOBer 2012
59
5. de institutionele omgeving: het uwv
Geen idee hoe dat heet. Kan ik dat op die papieren zien? Ik kan wel even kijken, want ik heb het gewoon allemaal in een map. Ik vind dat ze altijd heel veel papier gebruiken. Als ik een salarisstrook opstuur dan krijg ik dit altijd terug ter bevestiging [laat 3 brieven zien]. Er staat alleen dat het een WGA-uitkering is. 3 jaar lang een loongerelateerde uitkering. Dat staat hier. Dan zal het daarna loonaanvulling zijn, want ik werk meer dan 50%, o nee, dan zal het een vervolguitkering zijn, want ik werk minder dan 50%. (vrouw, met baan, 47 jaar, middelbare opleiding) Een loongerelateerde uitkering is dat geloof ik. Ik krijg dus aanvulling van de WIA. Nee, want ik krijg maar 70% van de WIA. Hoe het heet weet ik niet. (man, met baan, 58 jaar, lagere opleiding) Volgens mij heb ik nog steeds die loongerelateerde WIA uitkering. Of is die inmiddels al afgelopen en heeft het weer een ander naampje? Want ik heb dus wel een schrijven gehad dat er iets gewijzigd is. Ik denk dat dat vorig jaar beëindigd is en dat het inmiddels al een ander naampje heeft. (vrouw, zonder baan, 50 jaar, middelbare opleiding)
60
Een WIA uitkering noemen ze dat of een WG… Ik zou het echt niet weten. Dat is al zo lang geleden. Pinnen en opnemen, voor de rest niet. (man, zonder baan, 57 jaar, lagere opleiding) Ik heb een WIA-uitkering, WGA? In ieder geval geen WW-deel meer. Ik krijg nu iets van 30% van het minimumloon. Ik moet eerlijk zeggen, dat wist ik allemaal precies, maar mijn hoofd zit wat vol met andere dingen. (vrouw, zonder baan, 34 jaar, hogere opleiding) Ik denk een vervolguitkering, want dat was waarom ik nu moest komen. Ik weet alleen dat wat ik net gekregen heb, omdat ik nu 35 procent krijg van het minimumloon. Nou ja, dat zeg ik al, geld is voor mij eigenlijk niet zo belangrijk. Maar hoeveel, en of ze daar 10 of 20 euro van afhalen, ja dat zal mij een worst wezen. Ik bedoel ik werkte toen 24 uur en er gaat al behoorlijk wat vanaf. Want je krijgt op een gegeven moment 70 procent. Dus ja, maar ja, dat maakt me eigenlijk allemaal niet zoveel uit. (vrouw, zonder baan, 50 jaar, middelbare opleiding)
5.3. ervaringen met het beoordelingsproces In het survey is gevraagd in hoeverre mensen het eens zijn met het oordeel van het UWV over de beoordeling van hun arbeidsongeschiktheidspercentage (tabel 5.1). De meerderheid (71%) van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers met een WGA-uitkering stemt in met die beoordeling. Dat betekent wel dat een substantiële groep cliënten, een derde van de populatie het oneens is met de beoordeling, vooral degenen die op dit moment geen baan hebben en verwachten dat ze niet of nauwelijks in staat zullen zijn hun verdiencapaciteit zullen realiseren.
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
tabel 5.1 Oordeel over de uitkomst van de beoordeling door het UWV (verzekeringsarts en arbeidsdeskundige) in percentages Eens met oordeel
Klachten verkeerd
Mogelijkheden werken verkeerd
Alles verkeerd
Niet-werkend + negatief perspectief (n = 152)
45
15
22
18
Niet-werkend + ambivalent perspectief (n = 102)
73
9
11
8
Werkend + negatief perspectief (n = 253)
75
6
12
8
Werkend + ambivalent perspectief (n = 137)
80
7
10
4
Werkend + positief perspectief (n = 114)
85
3
11
2
Totaal (n = 758)
71
8
13
8
61
Bijna de helft (45%) van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zonder werk en met negatieve verwachtingen over hun arbeidsperspectief is het oneens met de beoordeling. Vooral zij vinden dat hun mogelijkheden om nog een baan te vinden verkeerd, dat wil zeggen te hoog, zijn geschat. Hoewel de gezondheidsklachten van deze werknemers overeenkomen met die van degenen die wel werken en ook met die van degenen die hun kansen hoger schatten, schatten zij hun mogelijkheden om nog een betaalde baan te vinden en daarmee hun verdiencapaciteit te realiseren wel lager in dan het UWV dat doet. Wat zijn de redenen daarvoor en wat is de rol van de institutionele omgeving daarbij? De wettelijke richtlijnen voor de keuring bij het UWV (nu UWV Werkbedrijf) betekenen in de praktijk dat op allerlei niveaus interpretatieverschillen kunnen ontstaan tussen de medewerkers van het UWV onderling en tussen hen en de betrokken werknemers. Allereerst in de beoordeling door de verzekeringsarts, aan de hand van de functionele mogelijkhedenlijst van het CBBS-systeem. Vervolgens in de beoordeling van de arbeidsdeskundige die vaststelt welke drie beroepen men in theorie nog kan uitvoeren en welk salaris in theorie nog verdiend kan worden met de vastgestelde beperkingen, en wat de restverdiencapaciteit zal zijn. Deze beoordelingen zijn zowel procedureel als inhoudelijk behoorlijk gecompliceerd omdat het feitelijk om drie beoordelingen gaat: 1) die van de gezondheid van de cliënt waar de verzekeringsarts, de bedrijfsarts en de eigen artsen van de cliënt (huisarts, medisch specialist, fysio- of psychotherapeut) van mening over kunnen verschillen, 2) die van de arbeidsdeskundige die niet medische maar politieke
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
62
richtlijnen heeft die tenminste omstreden zijn en waarover niet altijd overeenstemming bestaat met de verzekeringsarts, en 3) het bepalen van de verhouding tussen het laatstverdiende loon in het beroep dat men heeft uitgeoefend en het loon dat men zou kunnen verdienen met de drie in theorie mogelijke beroepen die door de arbeidskundige zijn vastgesteld. Waarbij vervolgens de complicatie optreedt dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor het verwerven van een baan in zo’n type beroep op straffe van het verlies van de loonaanvullende uitkering. Het is dan ook niet verwonderlijk dat van de ongeveer 45.000 WGA-cliënten van het UWV ongeveer driekwart voorlopig is vrijgesteld van de arbeidsplicht. Het gaat hier om z’n 34.000 cliënten waarvan waarschijnlijk het merendeel nu een loongerelateerde uitkering ontvangt. Hun sollicitatieplicht komt pas aan de orde als het einde van de loongerelateerde uitkering in zicht is. De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het UWV maken daarbij gebruik van hun positie als ‘street level bureaucrats’ (Lispky, 1980) en gebruiken hun discretionaire ruimte om hun cliënten te beschermen als zij vermoeden dat deze (nog) niet kunnen voldoen aan de arbeidsverplichting. Dan blijft de vraag hoe degenen die zij wel in staat achten om hun verdiencapaciteit te realiseren daarmee omgaan en hoe zij reageren op de verklaring dat zij in staat geacht worden tenminste gedeeltelijk arbeid te verrichten.
5.4. positieve ervaringen met de beoordeling en met de bejegening Ondanks die gecompliceerde procedure is toch tweederde van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers het eens met de beoordeling van het UWV en daarnaast ook positief over hoe het beoordelingsproces is verlopen; vooral degenen die nu voor een deel van hun tijd betaald werken (soms bij de werkgever waar ze al werkzaam waren) of actief op zoek zijn naar betaald werk. In de positieve ervaringen klinkt door dat men zich serieus genomen voelt door het UWV. De werknemers met positieve ervaringen benadrukken dat zij zich goed hebben voorbereid op de gesprekken bij het UWV. Ze hebben bijvoorbeeld tijdens de twee jaar waarin ze al ziek waren maar nog in dienst van hun werkgever, hun papierwerk goed bijgehouden. Ze hebben ook regelmatig overleg gehad met de bedrijfsarts waardoor er sprake is van dossiervorming en ze hebben informatie verzameld over rechten en plichten. Door die voorbereiding zijn ze in staat geweest in gesprek te gaan met de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, en gezamenlijk te overleggen over hun beperkingen, kansen en mogelijkheden. Ze gaan ervan uit dat deze voorbereiding, de dossiervorming en het open gesprek ertoe heeft bijgedragen dat de beoordeling in overeenstemming is met de door henzelf ervaren gezondheidssituatie en arbeidsmogelijkheden. Die viel mij driehonderd procent mee. Doordat mijn papieren netjes in orde waren en alles netjes op tijd opgestuurd was met alle bijlagen heb je eigenlijk weinig gezeur. De gesprekken, zowel bij
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
de keuringsarts als later bij arbeidsdeskundige, waren gewoon reëel vond ik. Ja, het zijn niet de leukste dingen. Dat ik opening van zaken moest geven, dat is niet leuk, maar wel logisch. Je moet wel bewijzen dat je ziek bent en dat is niet leuk. Je bewijst liever het stuk dat je niet ziek bent: ‘dit kan ik werken’. Ik ben er maar één keer geweest, en dat was genoeg. Toen is de arbeidsdeskundige ook nog naar mijn werkgever geweest en is daar ook alles doorgesproken. Want ze zei dat ze toch wou zien hoe het dan gaat, wat er mogelijk is en hoe we dat afspreken. (vrouw, met baan, 46 jaar, hoger opgeleid) Ik heb ook wat dat betreft hele goede ervaringen met het UWV. Ik heb ook hele goede contacten gehad met de arbeidsdeskundige. Ik had niet het gevoel dat ik niet serieus werd genomen. Nou had ik ook alles op papier gezet. Ik heb een verslag gemaakt van de hele re-integratie en ik heb het UWV steeds op de hoogte gehouden van wat ik aan het doen was en waarom en hoeveel uren ik waarin stopte en wat voor opleiding ik deed. (vrouw, zonder baan, 51 jaar, hoger opgeleid) Ja wel goed, het was een sympathieke man. Ik vroeg aan hem: Hoe zijn de vooruitzichten? Vind ik gemakkelijk een baan? Want daar heeft u ervaring mee. ‘Dat zal toch heel moeilijk worden’, zo zei hij het. Hij zei: ‘Niet onmogelijk, maar het zal toch heel moeilijk worden om een baan te vinden.’ (man, zonder baan, 57 jaar, lagere opleiding) Dat is allemaal goed gegaan. Ik heb die keuring van die arts gehad en dat was allemaal duidelijk. Die arts had zelf zoiets van: ik weet niet of dat wel gaat lukken met jou aan het werk. Ik zei: ‘Nou ik wil gewoon werken, klaar.’ (vrouw, met baan, 47 jaar, middelbare opleiding) Positief eigenlijk, ik ben heel goed behandeld. Toch heel veel begrip gehad. Het was natuurlijk een hele steun dat ik het zwart op wit had staan, dus daar kon de arts ook niet om heen. Ik vond het terecht van hem om informatie op te vragen om erachter te komen of het goed is om mij te bevestigen in wat ik niet kan of dat ik een zetje moet hebben om wel aan het werk te gaan. Het dilemma van de arts was dus als ik afgekeurd zou worden of ik dan niet teveel het gevoel krijg van: ik kan niks en het wordt ook nooit meer wat. Of dat het toch belangrijk is om me toch iets onder druk te zetten om weer aan het werk te gaan, omdat een werksituatie toch beter is dan thuiszitten. En daar zat hij een beetje mee. Het advies vanuit de gezondheidszorg van mijn therapeute, psychiater was van: niet aan het werk, in dit geval zou dat echt averechts werken. Op basis daarvan heeft hij besloten om mij die uitkering weer te geven. Nou dat heeft hij in mijn geval goed beoordeeld, vind ik. (man, zonder baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Werknemers die zelf het gevoel hebben dat er nog verbeteringen van hun gezondheidssituatie te verwachten zijn, hechten er groot belang aan om niet helemaal afgekeurd te worden. Het wordt als positief ervaren als de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige niet alleen naar de lichamelijke of geestelijke beperkingen kijken maar de hele situatie van de cliënt in ogenschouw nemen, zoals de arbeidsdeskundige in de volgende voorbeelden.
Beter met werk OKTOBer 2012
63
5. de institutionele omgeving: het uwv
De keuringsarts van het UWV wou mij volledig afkeuren en dat wou ik niet. Dus ik had er alle belang bij dat het percentage [ongeschiktheid] naar beneden ging, zodat ik toch nog voor een deel aan het werk zou kunnen. Maar als het aan de verzekeringsarts had gelegen, had die gezegd: ‘Nee hoor, dit is einde verhaal en je blijft maar lekker thuis.’ Toen heb ik zelf een herkeuring aangevraagd en toen ben ik voor 76,23% afgekeurd, dus voor het resterende mag ik nog een paar uur aan het werk. De arts had daar wel zijn bedenkingen bij. Hij zei: Ik weet niet of dit wel verstandig is. Toen ben ik op arbeidstherapeutische basis wat gaan doen. Toen de tweede hartsstilstand er achteraan kwam, dacht ik van: oeps, nou kan ik het wel schudden. Maar dat viel gelukkig mee. En dat is misschien ook mijn geluk geweest, dat ik weer dezelfde persoon had die de voorgeschiedenis kende en die wist dat ik toch zelf wel wat wou gaan doen. (man, met baan, 46 jaar, hogere opleiding)
eens met oordeel, negatief over proces
64
Zowel bij de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die op dit moment niet werken als bij degenen die wel werken komt het voor dat men het (uiteindelijk) wel eens is met de beoordeling door het UWV maar problemen heeft gehad met het beoordelingsproces. Zo vinden cliënten van het UWV bijvoorbeeld dat men onheus is bejegend, op een negatieve manier is benaderd of niet serieus genomen is. Het gaat hier om de wijze van communiceren tussen de professionals van het UWV en de cliënt. Volgens deze cliënten hanteren de artsen en arbeidsdeskundigen niet altijd de juiste toon, is men te uitgesproken in zijn oordeel of worden er te weinig vragen aan de cliënt gesteld voordat een beoordeling wordt gemaakt. Het komt ook voor dat de medewerkers van het UWV zich onvoldoende hebben voorbereid op de cliënt, rapporten of adviezen van de andere behandelend artsen niet (goed) hebben gelezen of deze te snel terzijde hebben geschoven. Tenslotte wekt onenigheid tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige weinig vertrouwen in de professionele deskundigheid waar men van afhankelijk is, en is dat daarom voor cliënten een nare ervaring. Wij kwamen daar binnen en die man was al gelijk bijna op het agressieve af. Die had die maandrapportjes van de arbodienst gelezen, maar daar staat niet in detail in wat iemand heeft. Maar die man zei: ‘Mevrouw, u moet naar de psychiater, u heeft een….’ Een of andere ernstige psychiatrische aandoening. Hij zei gewoon: ‘Dat heeft u.’ De tranen liepen me over de wangen. Ik zei: ‘Ik ben onder behandeling bij een psychologe, een natuurgeneeskundig therapeut, ik kom iedere maand bij de arbo-arts, hoe kunt u dat nou in één keer zeggen en al die mensen hebben dat na anderhalf jaar niet gezien?’ Nou, ik zakte door de grond van angst. Werkelijk waar. Ik dacht: ‘Ik zal toch niet nóg weer iets hebben?’ Ik zei: ‘Meneer, ik denk dat u het rapport van de arbo-arts moet afwachten.’ En mijn man ging er ook tegenin. Toen bood hij zijn excuses aan, maar goed, het kwaad was natuurlijk geschied. Ik was zó overstuur. Toen kreeg ik tot mijn grote schrik na een maand of twee een oproep van dezelfde dokter. Wij er naar toe, ik was zó bang. En toen werden we ontvangen, ik dacht eerst: hè, is dit dezelfde dokter? Hij was totaal anders. Hij bood ons
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
zelfs koffie aan en zei: ‘Mevrouw, u bent inderdaad heel ernstig ziek geweest.’ Hij had dus op basis van die rapportjes mij beoordeeld en al in de categorie ‘aansteller’ gezet en daarom behandelde hij ons ook zo vijandig en agressief. Maar ik vind dat zo’n blunder, dat een arts zonder een gedegen medisch rapport over anderhalf, bijna twee jaar, zomaar dingen kan zeggen. Toen had hij het rapport van de arbo-arts met alle details van mijn beide ziektes en het rapport van de psychologe. Toen zag hij dus dat het wel echt was. Dat was een hele nare ervaring. Toen moest ik daarna bij de arts van de WIA, dat was vanwege mijn tweede baan. En daar had ik wel een heel prettig gesprek. En die had ook wel zijn papieren doorgelezen. Die ik heb na afloop ook gevraagd: ‘Wat denkt u dat het gaat worden?’ Want die spanning van: krijg ik nou een uitkering of niet, dat leverde zoveel stress op. Ik kon niet meer slapen, ik was daarvan hélémaal weer opnieuw overspannen. Toen moest ik nog wachten op de arbeidsdeskundige, en die zei dat ik die uitkering kreeg. (vrouw, zonder baan, 52 jaar, hogere opleiding) Toen ik in eerste instantie kwam voor de eerste keuring, toen had de arts zoiets van: ‘Nou, je kan je handen nog gebruiken dus je kan aan het werk.’ Nou vind ik dat wel een beetje te grof, om dat zo te kunnen stellen. Niet naar het individu kijken, maar gewoon van: ‘oké, iemand kan zijn handen gebruiken, dus je kunt aan het werk, punt.’ Toen ben ik bij de arbeidsdeskundige gekomen en die vond: als ik de klachten van mevrouw zo bekijk, vind ik dat mevrouw helemaal niet meer kan werken. Die wilde mij dus meteen voor meer dan tachtig procent afkeuren. Toen heb ik gezegd: ‘Ik wil eerst proberen of ik kan werken, voordat ik mij volledig laat afkeuren.’ Ik had niet van: jongens prima, geef mij maar een volledige uitkering, ik ga lekker thuiszitten en zie maar. Ik had wel de instelling van: ik wil het in ieder geval wel proberen en dan kan ik altijd nog zeggen van ik heb het die anderhalf, twee jaar uitgeprobeerd, maar het lukt me echt niet. Dus toen heeft de arbeidsdeskundige beperkingen opgelegd van niet meer dan vier uur per dag, maximaal twintig uur per week. Geen statisch werk, niet te hoog tillen. Niet te zwaar tillen en beperkingen in het rekken en in het strekken. Dus dat is allemaal op schrift wat er niet mag. (vrouw, zonder baan, 37 jaar, middelbare opleiding) Jullie zeggen wel dat ik dat allemaal kan, maar samen met mijn fysiotherapeut kom ik tot andere conclusies. Nou daar hebben ze verders niks mee gedaan, ze hebben het wel ergens ingevoegd, maar het is niet meegenomen. En dan denk ik van: hoe kan je nou bepalen of iemand zoveel kilo kan tillen? Want ik kon bijvoorbeeld wel op een kinderdagverblijf werken, vonden ze, maar ik kan niet tillen. Stel je voor dat ik een baby in mijn handen heb en die laat ik dan laat vallen of zo? (vrouw, zonder baan, 55 jaar, hogere opleiding) Daar waren we wel erg snel klaar. Binnen een half uur was dat geregeld. Die man leest een lijstje van de computer op van: kun je dit? Kun je traplopen? En hoe vaak? En hoe snel? Kun je tillen, kun je buigen, kun je staan, en hoelang kun je staan? Dat is gewoon zo’n standaard lijst en dat wordt dan bij elkaar opgeteld en daar komt dat uitrollen; 77,81 procent! En die suggereren een nauwkeurigheid waarvan ik bij mezelf denk van, dat bestaat niet. Rond het dan maar af, toch? Je bent nooit in dat soort situatie geweest, dus je hebt geen idee wat je te verwachten hebt. Voor die mensen bij het UWV is dat dagelijks werk. Ik kan me ook wel voorstellen dat je
Beter met werk OKTOBer 2012
65
5. de institutionele omgeving: het uwv
niet steeds aan iedereen kan uitleggen wat er nou precies gaat gebeuren. Maar ik vond in dit geval wel dat hij erg snel klaar was. En dan sta je op de gang en dan denk je, en nu? 77 procent afgekeurd, wat betekent dat dan? En wat gaan we dan nu doen? Ik heb nooit een arbeidsdeskundige gezien. Dat was via de telefoon, werd dat geregeld, van: u werkt nu? Ja, het gaat wel. Nou oké dan laten we het zo. (man, met baan, 57 jaar, hogere opleiding)
66
Toen kwam er ineens een beschikking van het UWV: ik was afgekeurd na maanden. Ik heb dossiers je wilt het niet weten, en nog steeds dat ene papiertje niet, waarop stond hoeveel uur ik dan moet werken en hoe groot mijn afkeuringspercentage moest zijn. Dat wisten ze blijkbaar niet! Toen heb ik zelf een gesprek aangevraagd met het UWV van: ‘hoe zit het nou? Wat moet ik nou doen? Ben ik nou afgekeurd of niet? Moet ik in de WW om weer ander werk te zoeken of niet?’ Die consulente bij de WW zei; ‘als ik jouw verhaal hoor...’, want ik zat daar huilend elke keer, ze zegt: ‘ga alsjeblieft naar huis, van mij krijg je vrijstelling, je hoeft echt niet te solliciteren.’ Want het zat me werkelijk tot hier. Als je heel je leven hebt gewerkt, je wordt ontslagen, je wordt eigenlijk aan je lot overgelaten, je krijgt van niemand geld, je wordt echt van het kastje naar de muur gestuurd en mijn advocaat zei: ‘het is net een boek van Kafka’. Dat je net als die man wordt gearresteerd, zonder dat iemand weet waarom. Nou eigenlijk is mij dat overkomen, het was een administratief gedoe en ondertussen ben ik daar de dupe van geworden. Dus nou, dat was een hele opluchting, dat ik niet meer hoefde te solliciteren, want ik was écht waar, nog niet hersteld van mijn re-integratie. (vrouw, werkt als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding)
oneens met beoordeling De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die het niet eens zijn met de beoordeling door het UWV vinden zelf dat ze minder of meer kunnen werken dan het UWV voor mogelijk houdt. Niet werkenden met negatieve arbeidsverwachtingen zijn het vaker oneens met hun beoordeling door het UWV, toch komt dit ook voor bij de andere groepen, het minst bij degenen die nu een baan hebben. Dat de cliënten niet instemmen met de UWV beoordeling kan verschillende oorzaken hebben. Hoewel nagenoeg iedereen het eens is met de uitgangspunten van de wet, dat men moet werken naar vermogen, stemt niet iedereen in met de manier waarop het UWV de verdiencapaciteit berekent aan de hand van drie theoretische beroepen die men kan uitoefenen met zijn of haar beperkingen. Men begrijpt vaak niet dat het om ‘theoretische beroepen’ gaat die niet bedoeld zijn als functies om naar te solliciteren. Aan de hand van die beroepen wordt de verdiencapaciteit bepaald en daarmee de hoogte van de uitkering. Ook kan het voorkomen, vanwege het uitgangspunt dat er primair naar gestreefd wordt functies te vinden waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene zo laag mogelijk is, dat mensen wordt afgekeurd voor hun huidige functie maar 100% worden goedgekeurd voor een andere functie. Dat leidt er soms toe dat de medewerker van het UWV vaststelt dat cliënten nog functies kunnen uitoefenen die nauwelijks beschikbaar zijn of hoogopgeleide mensen voor hun huidige werk grotendeels afkeurt maar hen tegelijkertijd grotendeels goedkeurt voor (veel) lager geschoold werk.
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
Een andere oorzaak van een negatieve perceptie van de beoordeling komt voort uit der ervaring van cliënten dat ze geluk of pech kunnen hebben met de UWV medewerker die hun casus behandelt. Deze schaduwkant van de discretionaire bevoegdheid van de UWV professionals kan de ervaring van willekeur oproepen bij cliënten en leidt tot een (onnodig?) gevoel van afhankelijkheid; krijg ik te maken met iemand die meedenkt en een reële inschatting maakt of met iemand die zich strak aan de regels houdt? Ook de ingewikkeldheid van de berekening is een bron van ontevredenheid. Als cliënten de beoordeling onvoldoende transparant vinden ontstaat wantrouwen. Dat kan leiden tot gelatenheid of juist tot het zelf op zoek gaan naar mogelijkheden om te werken zodat men minder afhankelijk wordt van de begeleiding door het UWV. Maar ook ontstaat daardoor een gevoel van ‘oneerlijkheid’, zowel bij de hoger opgeleide die geacht wordt zijn verdiencapaciteit te realiseren in een weinig scholing eisende en dus lager betaalde baan, als bij de lager opgeleide die vermoeden dat werknemers met een hoger inkomen eerder afgekeurd worden als ze hun huidige salaris niet meer kunnen verdienen. Tenslotte wordt er bezwaar gemaakt tegen de berekening van de verdiencapaciteit op basis van het laatstverdiende inkomen. Mensen met een hoger inkomen zijn sneller voor een groter percentage arbeidsgeschikt, omdat ze ondanks hun ziekte of beperking hun restverdiencapaciteit gemakkelijker met een lager salaris kunnen verdienen. Werknemers met lagere inkomens kunnen theoretisch niet veel minder gaan verdienen, waardoor het percentage arbeidsongeschiktheid of afkeuring hoger uitpakt. Dus iemand met dezelfde aandoening kan afhankelijk van het vorige salaris wel of niet meer dan 35% arbeidsgeschikt zijn. Ik weet vanaf het begin heel goed wat ik zou moeten doen en hoe ik weer actief kan worden en dat heb ik heel duidelijk aangegeven. En ook waar mijn behoefte ligt en wat ik zou willen en wat jullie voor mij kunnen doen. Nou daar is dus helemaal niks mee gedaan. Ik bedoel, dit wil ik graag, mag dit en zo kunnen jullie me helpen en dan red ik me wel. Mijn behoefte was in het begin gewoon minder uren werken, 16-20 uur, maar dan wel in mijn eigen werk. Dat is gewoon leuk om te doen en daardoor ben ik niet in een burnout geraakt. En het enige wat je dan als reactie krijgt is: ‘Je kunt wel 40 uur werken, maar dan ga je maar als buschauffeur of als fabrieksarbeider werken.’ Dat slaat natuurlijk helemaal nergens op, sorry dat is gewoon de grootste lariekoek. Ik denk van duidelijker kon ik gewoon niet zijn en er wordt helemaal niet naar mij gekeken. Ik ben er niet meer in tegen beroep in gegaan. Nee, want het is al verwarrend genoeg hè, als je eigenlijk voor 40 uur wordt goedgekeurd. Ik heb daar verder ook niks meer mee gedaan ik dacht: oké dan. Je hebt gewoon sollicitatieplicht, en daar ga je dan mee aan de slag. (vrouw, werkt als zelfstandige, 41 jaar, hogere opleiding) Ik heb het licht denigrerend ervaren. Ik bedoel als op een gegeven moment iemand tegen jou zegt, je zou bijvoorbeeld wel visinpakker kunnen zijn, dan denk ik: wat is dat nou voor referentiekader, waar slaat dit op? Maar goed, toentertijd had ik al helemaal zoiets van maak je niet druk. Er komen zoveel signalen binnen en je gooit er het filter overheen. Uit zelfbescherming. Kijk, ik ben erg blij dat ik zelf actief op zoek ben gegaan. Mijn toenmalige werkgever kwam met lullige voor-
Beter met werk OKTOBer 2012
67
5. de institutionele omgeving: het uwv
stellen. Dus ik heb op een gegeven moment echt gewoon zelf gevraagd van mag ik alsjeblieft zelf werk gaan zoeken binnen mijn eigen netwerk. Dat was in drie weken geregeld. En daar zat ik op een veel betere plek met veel positievere feedback. Ik heb werk, ik ben op mijn eigen niveau bezig, zo goed mogelijk en zo veel mogelijk uren en dat is beter voor een mens, dan dat je in die molen zit en je maar laat leiden, want zowel de werkgever als uitkeringsinstantie, daar word je niet vrolijk en zeker niet beter van. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding) Ik moet je zeggen dat het een heel uitgebreid technisch verhaal was. Ik was dan zoveel procent afgekeurd en voor zoveel procent kon ik dan dat baantje doen en aan dat baantje zat een vergoeding. Nou ik zal je zeggen dat op dat moment hoe dat allemaal tot stand kwam en de berekeningen, daar begreep ik niks van. Wat ik je nu vertel, dat is wat me bijgebleven is, maar het was me allemaal een …., ik wilde gewoon beter worden, in zoverre, ik wilde gaan werken. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding)
68
Ik zat net in die grens van de WAO/WIA. Dat kon je goed merken, dat ook het UWV daar nog niet zo goed mee overweg kon. Ik had een managementfunctie, maar volgens de arts kon ik nog rustig weerstandjes in printjes douwen aan de lopende band. Ja, dat is geen vergelijking natuurlijk..Dus je restverdiencapaciteit is in ieder geval ‘jij kan nog weerstandjes drukken’. Dat werkt dus anders dan WAO. Bij WAO word je zoveel procent afgekeurd. Ten opzichte van mijn vorige salaris, kan ik dus nog het minimumloon verdienen. En dan zeggen ze, zo’n monteur kan nog 1700 euro verdienen, dus je gaat er 60-70% op achteruit in je salaris. Dus je bent nog goedgekeurd voor 30%-40%. In mijn geval was dat 42% ofzo. Maar dat houdt dus voor mij in dat de restverdiencapaciteit altijd nog zoveel is dat ik 40 uur zo’n baan kan doen volgens hen. Ze kijken niet naar uren, dat interesseert ze niet. 40 uur werken gewoon als portier aan de gang, weerstandjes monteren ofzo. Zie je het voor je? Het maakt hen niet uit. Kijk en dat bedoel ik nou, ze denken niet mee. Gelukkig zeggen ze in dit bedrijf: ‘Met jouw kennis en kunde hebben we genoeg aan 10 uur kennis.’ Het bedrijf denkt dus wel mee, maar UWV dus niet. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) Arbeidsdeskundigen zijn gewoon de grootste onzin die er bestaat, want ze kijken niet hoe ziek je bent, ze kijken hoeveel je verdiend hebt en hoeveel je nog kan verdienen en je ziekte zoeken ze niet uit. Nou, dat heeft niks met elkaar te maken. Dus een bankdirecteur is eerder ziek dan ik, want die verdient een vermogen, dus als die de helft minder verdient, dan is hij voor 100 procent afgekeurd. Zo werkt het daar, dat is toch belachelijk? (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Toen had ik echt een verschrikkelijke arts. Want ik was er ontzettend trots op dat ik ging zwemmen en ik deed dan fysio en zo. En dan zei die man: wat ga je doen als je thuis bent? Ik zeg: oh, dan ga ik op de bank liggen en dan ga ik een boek lezen, of zo. ‘Oh, nou als je kan lezen kan je werken ook’, zei die arts toen. En ook: ‘Ga je zwemmen? Nou als je baantjes kan zwemmen, kan je werken ook.’ En dan na ongeveer een week of drie, vier ging ik naar de arbeidsdeskundige. En die kan zo’n gesprek met zo’n man natuurlijk niet helemaal teniet doen. Dus hij had gezegd: Ik keur je nu af voor een jaar en dan hoop ik dat je over een jaar een andere arts hebt. Want dat
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
schreef hij ook in zijn rapport: dat ik niks meer wilde zeggen. Maar ik was gewoon helemaal met stomheid geslagen. Ik was ontzettend trots op wat ik nog kon. Ik was alleen gegaan, dat heb ik daarna ook niet meer gedaan, want je moet iemand erbij hebben die voor jou opkomt. Je kan hier waarschijnlijk bezwaar tegen aantekenen, nou, daar wil ik nog geeneens over nadenken. Laat ik het zo zeggen, dat vind ik allemaal verspilde moeite. Want hoe drukker ik me maak, hoe minder ik kan, dat is juist het punt. (vrouw, zonder baan, 50 jaar, lagere opleiding)
erkenning van de (on)mogelijkheden Een aantal bevindingen uit het survey komt overeen met wat we logischerwijs zouden kunnen verwachten. Zo wekt het weinig verbazing dat de gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers die meer steun ervaren hebben bij hun re-integratieproces ook hogere inkomens realiseren. Maar omdat dit ook de werknemers zijn die hoger zijn opgeleid, ouder zijn, meer werkervaring hebben en bovendien meer uren werkten voordat ze ziek werden, is het onduidelijk of dat succes is toe te schrijven aan de re-integratieactiviteiten. Een tweede conclusie uit het survey komt ook overeen met de verwachtingen; degenen die meer financiële druk ervaren om hun verdiencapaciteit te realiseren zijn meer optimistisch over hun toekomstige verdiencapaciteit. Deze werknemers hebben waarschijnlijk weinig andere financiële bronnen om op terug te vallen, zoals een tweede inkomen in het gezin, of ze hebben een levensstandaard waarvoor hun inkomen noodzakelijk is. Zij zullen waarschijnlijk meer de noodzaak voelen om hun verdiencapaciteit te realiseren en houden daarom goede moed. In de vorige paragraaf hebben we beschreven hoe het UWV steun kan bieden aan de reintegratie van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers door het maken van goede beoordelingen. Voorwaarden daarvoor zijn een goede voorbereiding van de casuïstiek, het raadplegen van andere behandelende artsen van de cliënt, het in ogenschouw nemen van de hele situatie van de cliënt en een juiste bejegening door met hem of haar in gesprek gaan. Ook transparantie van regels en procedures is belangrijk, evenals afstemming tussen de verschillende professionals waar de cliënt mee te maken heeft, in het bijzonder de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Als de cliënt zich begrepen voelt en de regels begrijpt is er veel gewonnen. Welke andere mechanismen zijn belangrijk voor ervaren steun bij de re-integratie en waarom zijn die soms afwezig? In het theoretisch kader (zie hoofdstuk 1) hebben we het begrip capabilities gebruikt om te wijzen op het belang van de ervaren handelingsbekwaamheid van de cliënt voor het optimaal gebruikmaken van de, in dit geval beperkte, hulpbronnen. Om capabilities te stimuleren is erkenning van de beperkingen én de mogelijkheden van de cliënt cruciaal. De erkenning door het UWV helpt bij de acceptatie van de beperkingen maar biedt ook uitzicht op wat nog wel mogelijk is. Zelfs als het betekent dat men niet direct weer aan het werk kan, biedt erkenning van de beperkingen de optie van vrijheid om te kiezen; er is immers een instantie die bevestigt dat tijd voor herstel nodig is of, en dat is voor de re-integratie minstens zo belangrijk, die vaststelt dat men nog voor een deel arbeidsgeschikt is.
Beter met werk OKTOBer 2012
69
5. de institutionele omgeving: het uwv
Ik zit toch niet voor niets in die uitkering, ik mankeer toch echt wel wat. Ik mag ziek zijn, want er is nogal wat gebeurd. Dat herkennen bij jezelf is de eerste stap richting genezen. Dat vind ik het belangrijkste. Een stuk rust, je schaamte ervoor verliezen. Ik bedoel, je zit toch de hele dag thuis, dat is vervelend. (man, zonder baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Ik heb het wel gevoeld als een erkenning, het is namelijk een heel vreemd ziektebeeld wat bijna niet bekend is en dat geeft wel een situatie dat je steeds moet uitleggen wat er met je aan de hand is. Dus het heeft mij wel een gevoel gegeven dat er inderdaad wat met me aan de hand is. (vrouw, zonder baan, 51 jaar, hogere opleiding)
70
Het geeft wel rust. Dat mijn restcapaciteit duidelijk is en dat ik niet meer zoveel uren hoef te werken. Stukje erkenning. Boven die 63 procent zal het waarschijnlijk niet meer uitkomen, of er moet echt iets geks gebeuren. Dat was ook eigenlijk waar ik al die tijd naar op zoek was, gewoon duidelijkheid. Dan mag er wel eens een keer een vraagteken ergens links of rechts bijstaan, is allemaal geen probleem. Maar het bleef maar steeds onduidelijk, heel die periode. En nou is het gewoon afgesloten. Ik weet nou waar ik aan toe ben. Als ik ergens vijftien uur een baantje heb, ik verdien rond een tientje, elf euro per uur, dat is voor mij genoeg, heb ik mijn oude inkomen. Meer hoef ik dan niet te weten. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding) Ik ben er wel positief over, dat ik steeds meer arbeidsgeschikt word. Ik moet natuurlijk op een gegeven moment weer toe naar zelf geld verdienen. Want voor het vrijwilligerswerk krijg ik niks. Ik heb de uitkering, dat is mijn inkomen. Ik voel me wat dat betreft heel gelukkig dat ik die uitkering heb gekregen, dat is al héél erg fijn. Ik heb het voor 33 maanden gekregen, de totale duur van de loongerelateerde uitkering. Ik heb nu 35-80, maar als ik net onder die 35 procent bevonden zou worden, dan kom ik in de WW blijkbaar. Misschien hoef ik later ook helemaal niet meer veertig uur te werken. Ik werkte eigenlijk 32 uur gemiddeld, voor ik ziek werd. Ik ben nu zo arbeidsgeschikt dat ik vrijwilligerswerk kan doen. Dat zal natuurlijk dan als het goed is veranderen naar betaald werk. (vrouw, zonder baan, 52 jaar, hogere opleiding) Hoewel erkenning van de beperkingen en mogelijkheden dus een belangrijke factor is in het bevorderen van de capabilities van de gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers, is die erkenning niet altijd gemakkelijk te accepteren. Het betekent immers ook dat men zich moet neerleggen bij het feit dat men nog maar over beperkte hulpbronnen beschikt en dat door de gezondheidsbeperking ook de keuzevrijheid beperkt is. In ruil daarvoor wordt financiële compensatie geboden door het sociale zekerheidsstelsel. Maar hoewel die financiële compensatie een recht is en kan helpen bij het omgaan met de gezondheidsbeperkingen en vooral de financiële gevolgen ervan verlicht, kan ook dit moeilijk te accepteren zijn.
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
In het begin was dat heel moeilijk, want dan is het toch van ‘ik krijg een uitkering, ik kan het niet zelf’. Maar daar heb ik me wel overheen gezet. Dat is wat wij in Nederland hebben, we betalen daar premies voor, het is een verzekering. Dat ik het heb gekregen was toch een erkenning dat ik heel erg ziek ben geweest. En ja, ik ben héél erg blij dat ik dat geld heb. Ook al heeft mijn man dan nog een goed inkomen, als een heel salaris wegvalt, dan betekent dat heel veel. Ik heb wat dat betreft geen zorgen gehad in de tijd dat ik ziek was. Dat was héél erg fijn. Dat geeft heel veel rust. En ik heb dat op een gegeven moment gewoon geaccepteerd. Het is heel erg dat ik er gebruik van moet maken, omdat ik zo ziek ben geweest, ik had het ook liever niet gehad. Maar ik vind het fijn dat het er is. (vrouw, zonder baan, 52 jaar, hogere opleiding) Ik heb er heel lang moeite gehad, zelfs toen ik de eerste dag de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering kreeg. Ik vond dat het geld niet van mij was. Ik had er heel veel moeite mee om dat te accepteren, want ik had er niks voor gedaan voor mijn gevoel. Ik vond ook dat ik er mijn eten en drinken voor mocht kopen, maar leuke dingen mocht ik er niet voor doen. Zo ervoer ik dat. Omdat het niet van mij was eigenlijk. Het heeft heel lang heeft geduurd om dat te accepteren. Ook omdat ik niet zo ben opgevoed, ik moest mezelf aanleren dat ik daar wel recht op had. (vrouw, zonder baan, 56 jaar, hogere opleiding)
geen (h)erkenning Het belang van erkend te worden in de gezondheidsbeperkingen kan cliënten dus helpen om met de resterende capaciteit, die tegelijkertijd wordt erkend, aan de slag te gaan. Een gezaghebbende instantie die bevestigt wat nog mogelijk is kan een bron van motivatie zijn voor het verrichten van inspanningen om dat deel van de arbeidscapaciteit dan ook te realiseren. Die vaststelling betekent echter ook dat de motivatie om zelf inspanningen te verrichten daalt als men zich niet erkend voelt in zijn beperkingen. De werknemers die een gebrek aan erkenning ervaren reageren daar op verschillende manieren op. Onzekerheid over hoe om te gaan met de gestelde verwachtingen is één reactie, men voelt zich zwak en beperkt maar als er geen duidelijke diagnose gesteld kan worden dan weet men ook niet welke mogelijkheden men heeft en hoe die te benutten. Uitstel van activiteiten en het zich nestelen in de ziekterol (deviantie) is een tweede manier om met het gebrek aan erkenning om te gaan. Maar ook kan het leiden tot wantrouwen in het systeem zelf en de ervaring van willekeur. Als dat het geval is, ondermijnt het gebrek aan erkenning de motivatie van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Het had immers net zo goed wel gunstig voor hen kunnen uitpakken. Kijk als er geen herkenning is van mijn situatie dan kan er ook geen erkenning zijn. Dat is het dilemma waar ik mee zit. Ik weet zelf ook niet wat mij mankeert. Ik weet alleen dat ik hondsmoe ben, dat ik heel slecht slaap en dat ik niet kan werken. En als ik me een klein beetje inspan, dat ik dan gelijk klachten krijg. Nu heb ik zelfs nog klachten, nu ik me een uur heb ingespannen.
Beter met werk OKTOBer 2012
71
5. de institutionele omgeving: het uwv
Ik heb wat vage klachten, zoals ze dat dan zeggen, niet zichtbaar. Ik heb geen longkanker of geen kapotte nieren. Ja, mijn hart is dan niet helemaal goed, maar daar kan je toch nog wel wat aan doen. Je kunt altijd nog wel functies doen. Dat vermoeidheidsverhaal is al helemaal moeilijk. Het probleem dat ik ook met het hart, als ik in het ziekenhuis kom dan tikt ie weer, dus ze kunnen het niet monitoren. Het is ook moeilijk om erkenning te krijgen voor het probleem, zeker bij het UWV. (man, zonder baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Ik snap dat je nu niet meer zo snel zo’n stempel krijgt, omdat mensen die mogelijkheden hebben dat moeten benutten. Dat vind ik ook wel een goeie uitgangspositie, maar in mijn geval en de stressniveaus die ik gehad heb, was ik op een gegeven moment overspannen, kreeg ik pillen van de huisarts, omdat ik hier stond te janken toen er verkeerde schroefjes in de muur werden geboord. Als je op dat moment het stempel krijgt 44%, dan denk je dat klopt voor geen meter. Op dat moment was ik helemaal niet in staat om te werken. Toen zou ik echt zeggen 100% ziek, nu zou ik eerder zeggen 70%. Nu ben ik langzamerhand wel weer wat beter. Ik ben nu ingesteld op die insuline, ik kan ook in de tuin werken, dus ik kan ook andere dingen doen, dus ik zie echt nog wel mogelijkheden. (man, zonder baan, 35 jaar, hogere opleiding)
72
We weten inmiddels allemaal wel hoe een instantie werkt, die werkt volgens regels en een computerprogrammaatje. Ik word ingevoerd met mijn beperkingen in die computer en die gaat die goede man vertellen wat ik kan doen. Ik geloof dat er bij mij 18 of 19 functies die ik nog zou kunnen uitgerold kwamen. En het UWV zoekt er vijf uit en die worden op papier gezet en dan zeggen ze ga daar maar op solliciteren. Zo werkt het dus. Alles met het programmaatje. Erkenning is er tegenwoordig niet meer. Je wordt afgekeurd op basis van wat je verdiend hebt. Dus erkenning voor gezondheid, dat bestaat niet meer. Dat is geen goede zaak. (man, zonder baan, 46 jaar, lagere opleiding) Ik weet ook dat het door een soort gegoochel met cijfers tot stand is gekomen, dus, als ik dan zie in dat keuringsrapport dat ik vooral geen contact met klanten moest hebben en dat soort dingen, dan vind ik het niet echt een erkenning voor de klachten die ik nu heb. Ik zie het meer als een geluk bij een ongeluk dat ik dat eruit heb weten te halen. Maar niet als een erkenning. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoge opleiding) Vooral na de tijd gemerkt dat het UWV uit beeld ging. Dat ik meer kan genieten van de dingen. Want dat kon ik ook niet omdat ik voelde als steeds op mijn nek zitten. ‘Hoe komt het dan? En als ik dan geen uitkering meer krijg? En hoe moet ik dat dan regelen?’ Allerhande rare gedachten spoken door je hoofd. Die spanningen werden eigenlijk alleen maar hoger. En het geeft ook allerhande gevoelens van boosheid, opstandigheid. Gewoon niet reëel vinden dat je 35 jaar gewerkt hebt en dat je dan straks misschien geen uitkering meer krijgt. Nou dat is niet niks. En waar krijg je nog werk op deze leeftijd? Het is ook niet een reëel beeld vind ik zelf. Want ik heb het best wel geprobeerd, ook bij mijn oude werkgever. Maar die wilde mij niet meer terug. Niet met een benoeming, wel als vrijwilliger. (vrouw, zonder baan, 56 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
5.5. de zekerheid van de uitkering Biedt de uitkering steun bij het realiseren van de resterende verdiencapaciteit? In principe is dat de gedachte achter de WGA-uitkering. Werknemers zijn gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard en kunnen nog maar in beperkte mate werken. Zowel de werknemer zelf als de werkgever kan daar rekening mee houden, en het inkomen van de werknemer is beschermd tegen het verlies aan arbeidscapaciteit. Of de uitkering die bescherming ook biedt hangt van een aantal actoren en factoren af. Zo kan de uitkering allereerst de werknemer tegen zichzelf beschermen, door de erkenning van de restverdiencapaciteit en het bijbehorende inkomen weet de werknemers dat hij of zij niet meer volledig kan werken op het voormalige niveau. Na de acceptatie van de beperking kan er daardoor opluchting ontstaan en mentale ruimte om dan ook voor de resterende tijd aan de slag te gaan. Daarnaast kan de erkenning en de uitkering ervoor zorgen dat de werkgever rekening houdt met de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer. Door het formeel en informeel aanpassen van werktijden, door geen extra eisen meer te stellen of door positieve signalen af te geven waardoor de werknemer zich begrepen voelt. Dat is dan tevens ook de keerzijde van de uitkering. Werknemers die werk zoeken, een tijdelijk contract hebben, of een werkgever hebben die minder bereid is rekening te houden met de verminderde arbeidscapaciteit, ervaren minder steun van de uitkering. Zij zijn op zoek naar een werkgever die bereid is een gedeeltelijk arbeidsongeschikte aan te nemen, moeten afwachten of hun contract wordt verlengd of komen in onaangename onderhandelingen met hun werkgever terecht (zie ook hoofdstuk 8). Dat voelde als heel veilig. Ik kon me verschuilen achter iemand die daar echt voor geleerd had. Iemand zei tegen anderen, hoor eens, dit stukje kan ze en voor dit stukje ga ik haar beschermen. En dat voelde heel fijn. Echt zo… pfffff…. ik kan ademhalen. Ik ben niet een mens dat om hulp vraagt, dat is wel een van mijn valkuilen. Ik vroeg er ook niet om, ik kreeg het. Dat was helend, heel fijn. (vrouw, zonder baan, 44 jaar, lagere opleiding) Ik heb ook weleens een tijdje in de WW gelopen en dat vond ik heel vervelend. Ik vind dit nu wel anders, nog steeds een revalidatieperiode. Ik heb hier ook wel recht op om nu echt helemaal bij te komen. Want ik was zo ziek. Weet je op een gegeven moment ik ging met een mes kerfjes maken. Dat ik dacht: wat doe ik nou? Dat vroeg ik ook en de psychiater zei van: ‘dat doe je, omdat je zo bent verstoken van je gevoel, en daarom snijden mensen zichzelf. En gelukkig is het niet chronisch, dat houdt ook op bij jou.’ Dat geloof je toch gewoon niet? Dat iemand dat zou doen? (man, zonder baan, 52 jaar, lagere opleiding) Voordat ik gekeurd moest worden toen had ik al het idee dat vijf dagen me echt nooit meer gaat lukken. Dus eigenlijk een bevestiging van oké, gezien je restverdiencapaciteit hoef ik nooit meer vijf dagen te werken. Die inschatting, die ik toentertijd gemaakt heb, die komt nu redelijk uit, want ik werk nu 24 uur en dat is net een fijn aantal uren om het goed vol te houden zeg maar. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
73
5. de institutionele omgeving: het uwv
Ik ben voor dat stuk afgekeurd, dus je kunt me niet verplichten om dan te werken. En omgekeerd is het voor de collega’s ook heel duidelijk. Ik ben afgekeurd, dus is het logisch dat je niet werkt. Op school is het inderdaad wel een heel stuk duidelijker. En ook naar boven toe naar het management is het duidelijk. Je praat heel concreet over het stuk dat je niet werkt. En als je gedeeltelijk niet werkt, kunnen zij niet voor mij de dagen indelen als het ware. Want je kunt met deeltijdwerk zeggen dat ik twee en een halve dag werk, zet mij op vijf ochtenden. Dat zit dus inderdaad in die erkenning, je bent ziek, dus klaar. En inderdaad, die erkenning van de afkeuring zorgde ervoor dat ik tegen mezelf zei ‘accepteer het nu maar, je werkt ’s middags niet, klaar. Het is niet voor niets zo.’ (vrouw, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) Als ik het kan vertalen in minder dagen werken, wel. En als ik het moet vertalen in vijf dagen in de week werken waar dan ook, dan niet. Dat ervaar ik wel als druk. En dat probeer ik dan wel los te laten. Maar volgens mij is het gewoon voor mij, zonder dat er allerlei dingen spelen al teveel, vijf dagen in de week. Maar goed, dan moet ik misschien de keuze maken om dan drie dagen in de week te werken. Dan komt dat voor eigen rekening. Nou, dan is dat maar zo. Ja, wie dan leeft wie dan zorgt, toch? Je moet in eerste instantie goed voor jezelf zorgen en dan gaat de rest meestal ook wel goed. (vrouw, zonder baan, 55 jaar, hogere opleiding) 74
Bescherming wordt pas geboden wanneer je een contract voor langere termijn hebt. Maar als wordt gezegd van na eind augustus weten we niet meer of je nog hier kunt werken, dan heb ik daar nog geen rust van. Die termijn is dan te kort, ik wil me geen zorgen over moeten maken over bij welke werkgever zou ik dan over een paar maanden werken. En daar ben je toch nu continu mee bezig. Daar kom je niet vanaf op het moment dat er elke keer die grens blijft staan. Als ze mij zouden zeggen van je blijft hier werken tot 2020, dan krijg je een heel ander beeld. Want ik heb na 2011 geen WGA-loongerelateerde uitkering meer. Dan ga ik terug naar de bijstand, als ik dan geen werk heb. Je wilt niet weten hoeveel druk dat geeft! (man, met baan, 53 jaar, middelbare opleiding) Ik moet te hard werken om mijn verdiencapaciteit te verdienen om een hoog genoeg inkomen te hebben om rond te komen. Dan maak je een grote terugval in inkomen hoor. Het is nooit leuk natuurlijk, maar als er nog een andere inkomstenbron is dan is dat natuurlijk wel heel prettig, dat neemt wel veel zorgen weg hoor. En dat heb ik nu gelukkig wel, het is gewoon een verademing dat er een flink bedrag op mijn rekening komt vanuit werk, dat is gewoon heerlijk. Dus daarom houd ik het vol, dat is mijn enige drijfveer om dat nu zo te doen. (vrouw, werkt als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding) Het is nou zo dat ik al een tijdje 32 uur werk en als het UWV naar aanleiding daarvan gaat zeggen: je kunt 32 uur werken, dan schijnt er ook één of andere regel te zijn dat als je dan een jaar een uitkering hebt, dat ze dan weer die uitkering in kunnen trekken. Elke euro uitkering die ik krijg is meegenomen, maar het kan morgen afgelopen zijn ook door die herkeuring die er eigenlijk al tweeënhalf jaar had moeten wezen. Sommige mensen voelen ze zich alweer een stuk beter als ze bijvoorbeeld een paar uur gaan slapen. En dat heb ik niet zo. Ik merk wel dat hoe
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
meer de week vordert, want ik werk dan van maandag tot en met donderdag, hoe harder dat ik eraan moet gaan trekken. Dus blijkbaar win ik dan op die vrije dagen dan toch wel iets aan kracht erbij. Maar als ik ’s middags naar huis ga, dan is het voor mijn gevoel heel snel ochtend dat ik weer aan de slag moet. Ik rust niet uit zoals normale mensen op een gegeven moment uitgerust kunnen zijn. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoge opleiding) De WGA gaat over verdiencapaciteit en niet over het aantal uren dat iemand kan werken. Toch kan een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige een urenbeperking geven waarmee de werknemer bij de werkgever terecht kan om goede afspraken te maken over wanneer en hoelang men achter elkaar zal werken. Soms willen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers graag zo’n urenbeperking maar vindt de verzekeringsarts of de arbeidsdeskundige dit niet nodig. Werknemers vragen een urenbeperking ook aan met het oog op de toekomst. Als op dit moment de situatie goed geregeld is, en de verdiencapaciteit met 20 uur werken gerealiseerd kan worden, is dat geen levenslange garantie. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers veranderen van baan of krijgen een andere leidinggevende. Een door het UWV vastgestelde urenbeperking kan een werknemer dan helpen bij de onderhandelingen over werktijden en zelfs voorkomen dat men in een andere baan meer uren moet werken om de verdiencapaciteit te realiseren. 75
Dat krijgt niet iedereen, die urenbeperking is bepaald door de keuringsarts en de arbeidsdeskundige. Daar kwam uit dat wil ik mijn energie goed kunnen verdelen overdag, dan heb ik de avond nodig, zoals de arts dat heel netjes noemt voor ‘recuperatie’. Zo staat het ook in het verslag. Ook kan ik niet drie dagen achter elkaar werken. Ik heb gewoon beperkte energie door het ziektebeeld. Alleen, dat is wel heel mooi als dat op papier staat, maar de werkgever heeft daar geen boodschap aan eigenlijk. Die 20 uur en die urenbeperking is ook een signaal naar het UWV van: ‘u mag deze mevrouw niet verplichten om 23 of 24 uur werk aan te nemen, want dit is een soort bescherming’. (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding) Ik heb nog geprobeerd en daar heb ik zelf tot aan de Hoge Raad voor gevochten om een urenbeperking te krijgen, want die wordt bij mij dus niet gesteld. En daar was ik het echt hartgrondig mee oneens. Volgens het UWV zou ik gewoon veertig uur kunnen werken en als je dan ook nog ziet, ja de beroepen die daar uitkomen die fysiek nog een stuk zwaarder zijn dan hetgeen wat ik nu doe. Dat vond ik gewoon ronduit belachelijk. Maar helaas heb ik dat verloren. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoog opgeleid) Mijn cardioloog zegt: ‘ik vind dat jij er recht op hebt dat wettelijk bepaald wordt dat jij maar maximaal 20 uur per week mag werken. Gezien jouw historie en je hartcapaciteit etc., dan vind ik het nog verbazingwekkend dat je 20 uur werkt’. Hoe moet ik nu als het weer mis gaat, hoe kan ik dan ergens op terugvallen? Ik red 8 uur per dag niet. Ik wil ook mijn werkgever daarmee niet belasten en ik belast mijzelf omdat ik verplicht ben 20 uur te werken, eigenlijk 40 uur in de week te werken. Want als die goeie man (de directeur) volgende week failliet gaat en ik sta op straat, wat dan? En ik moet een nieuwe werkgever zoeken en die is niet zo coulant, dan moet ik voor 40
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
uur aan de slag, want ik heb wel de verplichting dat ik minimaal 50% van mijn verdiencapaciteit verdien. Ik ben nu verplicht om bij deze werkgever te blijven, want anders was ik in de buurt werk gaan zoeken. Ik moet nu elke dag een uur reizen. Nou dan is het toch niks fijner als je dan ook gesteund wordt door zo’n organisatie als het UWV, in plaats van dat je in een hokje geplaatst wordt ‘jij kunt nog 40 uur werken’. Nee, dat kan ik niet. Ik wil gewoon wettelijk het recht hebben, net als andere mensen. Het UWV kijkt heel zwart wit en ik heb het nu niet nodig, maar ik kan het over een jaar wel nodig hebben. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding)
financiële druk en onzekerheid over de uitkering
76
Uit het survey komt naar voren dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die sterk financieel gemotiveerd zijn om te werken en in het verleden tevreden waren met hun werk, meer dan anderen willen werken. Bovendien zijn jongeren en degenen die veel uren werkten voordat ze ziek werden sterker financieel gemotiveerd om te werken dan anderen. De financiële motivatie om te werken varieert dus nogal. Alhoewel alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers er in inkomen op achteruit gaan, komt dat bij sommigen veel harder aan dan bij anderen. Onder welke omstandigheden ervaren deze werknemers vooral financiële druk om aan het werk te blijven, waarom ervaren anderen die druk minder? De financiële druk wordt vooral ervaren door gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die dreigen in een vervolguitkering of in de bijstand te komen aan het eind van de periode waarin ze een loongerelateerde uitkering ontvangen. Maar dat geldt alleen voor degenen die er nog vertrouwen in hebben dat ze ook weer werk zullen vinden. Degenen die daar geen vertrouwen (meer) in hebben ervaren die druk veel minder omdat ze ervan uitgaan dat de inkomensdaling onvermijdelijk is en door hen niet meer via betaald werk te voorkomen is. Deze werknemers hebben het gevoel dat ze hebben gedaan wat ze konden om werk te vinden of hun werk te behouden. Nu zijn ze vooral fatalistisch over het inkomensverlies en anticiperen ze op de financiële achteruitgang. De duur van de loongerelateerde uitkering is afhankelijk van het werkverleden. Daarvoor gelden dezelfde rechten en plichten als in de Werkloosheidswet (WW). Men kan niet naast de WGA ook een WW uitkering hebben. De WW is onderdeel van de loongerelateerde uitkering van de WGA. Een lange loongerelateerde uitkering kan ‘tijdelijke’ rust geven, en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers ervaren de loongerelateerde uitkering soms ook als bedoeld voor een herstelperiode waar ze recht op hebben. De druk om betaald werk te vinden is dan iets minder groot omdat de loongerelateerde uitkering 70% van het laatstverdiende loon bedraagt. Dat betekent niet dat deze werknemers geen sollicitatieplicht hebben, die is er wel degelijk. Sommigen weten het wel, maar maken zich er niet druk om. Het aflopen van de loongerelateerde uitkering is daarom een belangrijk moment, want als iemand op dat moment niet de helft van zijn verdiencapaciteit realiseert, heeft men alleen recht op een vervolguitkering. De hoogte van die uitkering hangt af van het percentage arbeidsongeschiktheid en is gerelateerd aan het minimumloon. Dat betekent dat mensen die na het aflopen van de loongerelateerde
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
uitkering geen betaald werk hebben of minder dan helft van hun verdiencapaciteit verdienen, een veel grotere inkomensachteruitgang onder ogen moeten zien dan tijdens de periode van de loongerelateerde uitkering. Hoewel het verdienen van de helft van de verdiencapaciteit bij het aflopen van de loongerelateerde uitkering bedoeld is al stimulans om betaald werk te vinden wordt dit niet altijd zo ervaren. Het moment van afloop van de loongerelateerde uitkering is daarom voor veel mensen een belangrijk moment en wordt vooral door degenen die geen betaald werk hebben, niet als steun of stimulans maar als druk ervaren. tabel 5.2 Relatie arbeidsongeschiktheid en hoogte van de uitkering Arbeidsongeschiktheidspercentage
Uitkering
35 tot 45%
28% van het minimumloon
45 tot 55%
35% van het minimumloon
55 tot 65%
42% van het minimumloon
65 tot 80%
50,75% van het minimumloon
Bron: UWV website
Iemand die heel graag wil werken en actief op zoek is naar ander werk, maar keer op keer belemmerd wordt en geen betaald werk kan vinden, kan deze regel als ‘straf’ ervaren. Ook arbeidsongeschikte werknemers die juist wel tijdens de loongerelateerde uitkering de verdiencapaciteit verdienen, ervaren het als oneerlijk dat dit geen recht geeft op continuering van die loongerelateerde uitkering als zij werkloos worden. Een loongerelateerde uitkering nog steeds. Ik ben er binnenkort uit, dan zit ik in de bijstand. Ik kan het nu nog een beetje opvangen, omdat ik flink gespaard had en een eigen huis heb en een extra hypotheek voor de overwaarde heb genomen om in leven te blijven. Maar ik ben mijn huis aan het opeten. Terwijl ik een WAO-verzekering had bij mijn werkgever. Ik was overal voor verzekerd en heb nergens recht op. Helemaal niks. Dat is gewoon een trieste zaak, maar zo gaat het. Mijn vrouw kan ook niet werken, die is ook ziek. Die heeft reuma en een zware huidziekte en astmatisch, dus dat gaat ook niet goed. Je kunt niet meer zeggen: de mouwen opstropen en ga er maar aan, dat lukt gewoon niet. Van het UWV heb ik een status dat ik zoveel verdienvermogen heb, maar het moet wel kunnen. (man, zonder baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Want die [grens] is rigoureus, zit je er onder dan kun je naar de bijstand, letterlijk. Maar dat krijg ik dan niet, omdat mijn vrouw werkt. Dan vervalt alles. Het hele verleden wat je hebt opgebouwd raak je dan kwijt. Nou dat vind ik heel erg cru. En als je dan, in mijn geval, het niet helemaal eens bent met de arts zijn beoordeling, de UWV-arts en je moet dan presteren, dan kan dat heel zwaar vallen ja. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
77
5. de institutionele omgeving: het uwv
Je weet dat die WIA-uitkering ook niet oneindig is en naar het eind toe kwam er zeker wel weer het gevoel van een druk. Ondanks dat ik het met die herkeuring helemaal eens was, had ik toen wel het gevoel van ja verrek, nou begint de tijd toch te dringen. En in het begin had ik zoiets van nou ja na dat ontslag had ik nog vijftien maanden de tijd om wat te vinden en in het begin voelde dat als een prettige vrije situatie waarin ik dus ook af en toe het me kon veroorloven om banen af te slaan, omdat ze te ver waren of net niet helemaal goed. (man, werkt als zelfstandige, 40 jaar, hoge opleiding) Heb ik november geen werk dan word ik eigenlijk gestraft en kom ik terecht op bijna niks. Dus je moet eigenlijk dingen gaan doen die niet verstandig zijn om dat inkomen een klein beetje te garanderen, daar komt het eigenlijk op neer. Ik heb van alles gedaan om aan het werk te komen en toch word je gestraft en gekort terwijl je geen invloed hebt op de arbeidsmarkt. Ik snap wel dat ze dat van mij verwachten, maar op een gegeven moment begint zo’n zwaard van Damocles boven je te hangen omdat die periode afloopt. (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding)
78
Het was een enorme terugval, dat je minder gaat verdienen, het was wel een behoorlijk bedrag en dat was wel even schrikken. We hebben alle twee niet een superhoog inkomen en dan mis je dat wel natuurlijk. Je vraagt ook niet om zo’n lijf zeg. Als je altijd gewerkt hebt en nooit geprofiteerd, profiteren is een groot woord, dan heb je daardoor wel een beetje onrechtvaardig gevoel. (vrouw, met baan, 47 jaar, middelbare opleiding) Daarnaast heb ik een baantje gezocht om aan mijn restverdiencapaciteit te voldoen. Nou dat is heel moeilijk, want ik het liefst heb ik dan een baan van 16 uur of 20 uur als secretaresse, nou daar is bijna niet aan te komen. Ik heb óntzettend veel gesolliciteerd, maar allemaal 28 uur, 32 en eigenlijk allemaal 40 uur. Dus ik heb vorig jaar een bijbaantje gehad in de telemarketing, wat ik vreselijk vond. Maar goed dan haalde ik wel mijn restverdiencapaciteit, maar dat stond mij op een gegeven moment zo tegen, ik denk ik stop ermee. En ik kijk wel of ik aan een andere baan kom en dan ga ik, dan val ik maar weer terug op mijn basisinkomen van 600 zoveel euro, want ik krijg het allemaal niet meer gedaan. (vrouw, werkt als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding)
de sollicitatieplicht Gedeeltelijk arbeidsongeschikten met een WGA-uitkering hebben een sollicitatieplicht, behalve als ze de verdiencapaciteit al verdienen. Het UWV kan sancties opleggen als er niet aan de sollicitatieverplichting wordt voldaan bij het niet realiseren van de verdiencapaciteit, tenzij er vrijstelling wordt gegeven. Dat geldt voor mensen die op de eerste dag van je WGA-uitkering 64 jaar of ouder zijn, een opleiding of cursus volgen of werken op basis van een proefplaatsing. Daarnaast heeft iedereen maximaal vier weken per jaar vrijstelling voor vakantie. Het is ook mogelijk om een tijdelijke ontheffing aan te vragen bij een crisissituatie in de privésfeer, vanwege het geven van mantelzorg of het doen van
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
vrijwilligerswerk.5 Hoe ervaren de gedeeltelijk arbeidsongeschikten deze sollicitatieplicht? Is hier sprake van een plicht die stimuleert tot het zoeken naar werk, heeft men deze plicht nodig als stok achter de deur of legt de sollicitatieplicht een druk op die mogelijk verlammend werkt? Ook hier blijkt weer dat lang niet alle gedeeltelijk arbeidsongeschikten op de hoogte zijn van de regels. Als men denkt geen sollicitatieplicht te hebben weet men niet waarom dat het geval is, of men geeft er een reden voor die strijdig is met de regels van het UWV, zoals de cliënten in de volgende twee citaten. Als je boven 35% bent afgekeurd, dan hoef je niet meer te solliciteren, dus dat is het enige voordeel wat ik er mee heb. (man, geen baan, 57 jaar, lagere opleiding) Ik ken iemand die heeft ook een gedeeltelijke uitkering van het UWV en gedeeltelijke WW uitkering. Maar die moet om de zoveel tijd op gesprek komen en ook bij het integratiebureau. Hij heeft dat dus allemaal wel, maar ik hoor echt helemaal nooit iets van ze. Het kan toch niet zo zijn dat ik de enige ben die ze niet aan het werk schoppen?’ (vrouw, met baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Anderzijds wordt de sollicitatieplicht ontkend omdat men de periode van de loongerelateerde uitkering wil gebruiken om te herstellen en niet de energie kan opbrengen om zich te oriënteren op en te solliciteren naar een baan. In dat geval is er sprake van deviantie, mogelijk gemaakt door de regeling zelf. Er kan ook sprake zijn van een thuissituatie die veel aandacht nodig heeft en prioriteit krijgt boven het zoeken naar werk. Dat gebeurt bijvoorbeeld als er in het gezin kinderen zijn die extra zorg nodig hebben. Het UWV kan daaraan tegemoet komen door een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht te bieden. Of men dat toegekend krijgt is een kwestie van beoordeling door de arbeidsdeskundige. Krijgt men zo’n ontheffing niet dan ontwijken de gedeeltelijk arbeidsongeschikten de sollicitatieplicht soms door het versturen van ‘onzinsollicitaties’ op banen waar men zeer waarschijnlijk niet voor wordt aangenomen. Daarmee toont men dan aan het UWV dat men bereid is te solliciteren. Tenslotte kan de sollicitatieplicht behoorlijk confronterend zijn voor diegenen die vanwege de gezondheidsbeperking en de ingeschatte verdiencapaciteit nu moeten solliciteren op functies die ver beneden hun opleidingsniveau liggen. Ontwijken door uitstellen is een manier om die confrontatie uit de weg te gaan.
5 UWV-website: ( http://www.lva-nederland.nl/Internet/Page/47312_de-wia-uitkeringen.aspx) Als u ontheffing wilt aanvragen wegens vrijwilligerswerk moet u wel voldoen aan de volgende punten: • U heeft minstens 1 jaar een WGA-uitkering. • U besteedt ten minste 20 uur per week aan vrijwilligerswerk. • Het vrijwilligerswerk duurt langer dan 3 maanden. • U ontvangt geen loon voor dit werk. • Uw vrijwilligerswerk heeft een positieve invloed op uw re-integratie.
Beter met werk OKTOBer 2012
79
5. de institutionele omgeving: het uwv
Aan de ene kant vond ik het echt iets wat ik moest doen. Ik wilde wel werken en ik zou ook wel laten merken dat ik wel wilde werken. Aan de andere kant was het naast het ziek zijn een hele zware belasting. Om je ergens helemaal opnieuw in te steken, daar had ik vaak de energie niet voor. Ik heb dat ook wel ter sprake gebracht bij het UWV maar daar hadden ze ook geen oren naar. Dat vind ik een onderschat probleem eigenlijk. Ik vond dat zelf heel zwaar. En niet omdat ik niet wilde, maar dat je geen rust kreeg en dat je dacht: ‘Waar kom ik nog een keer terecht? Hoe moet ik het dan regelen allemaal? En zou ik uitkomen met mijn energie? En als ik dan weer een keer in de ziektewet raak?’ Al die zorgen eromheen. Want één ding wilde ik: ik wilde niet meer ziek worden. Dat zou betekenen dat ik nog een keer weer moest afhaken. Dat wou ik niet weer. (vrouw, geen baan, 57 jaar, hogere opleiding)
80
Die sollicitatieplicht was echt een hele zware druk, ook omdat ik in mijn IRO-traject nog helemaal niet zo ver was om te kijken welke kant ik op moest gaan, maar ik moest wel solliciteren. Dat maakt het heel zwaar, omdat ik het nut er niet van in zag, want op een gegeven moment ga je solliciteren op functies waarvan je denkt dat wordt hem dan toch niet, nou dan doe ik dat maar en tegelijkertijd kost het mij veel energie en het kost een ander die zo’n brief ontvangt ook energie en het verdwijnt toch meteen de prullenbak in. Het lijkt mij veel zinvoller als je ook echt gaat solliciteren op functies waarvan je denkt dat past bij mij, maar zover was ik nog helemaal niet. Toen heb ik overleg gehad met een arbeidsdeskundige van het UWV en die zei: ‘je hebt tot augustus een WW-deel en ik kan je nu wel een sollicitatieplichtontheffing geven en dan moet je maar in augustus verder kijken hoe het gaat, dan hebben we weer een volgend gesprek.’ (vrouw, geen baan, 34 jaar, hogere opleiding) Ik had een heel goed betaalde functie en heel zelfstandig werk en dan zou ik moeten solliciteren. Wat ik nog zou kunnen waren inpakwerkzaamheden en ja, dat is iets, daar ga ik me ook niet happy bij voelen. (vrouw, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Aan de ene kant moet je dus verplicht solliciteren, de wet schrijft dat gewoon voor, maar aan de andere kant mag je ook niet iets doen wat je genezing in de weg staat. Nou als iets mijn genezing in de weg stond was het wel die sollicitatieplicht, dus daar probeerde ik zoveel mogelijk onderuit te komen. Daar heb ik het dus met die begeleidster van het re-integratiebureau over gehad en uitgelegd hoe ik dat ervaar. Zij is daar dus achteraan geweest bij het UWV om die druk daar weg te halen, dat was een hele opluchting. En op dit moment solliciteer ik gewoon ook absoluut niet. Ik hoop dat ze erop vertrouwen dat tegen de tijd dat ik zover ben dat ik dat wel kan, dat ik het dan ook daadwerkelijk ga doen. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) De sollicitatieplicht is bij mij altijd een beetje vaag geweest. Vanuit het UWV werd de eerste periode gezegd: u hebt geen sollicitatieplicht, u doet genoeg. Toen ging het van het UWV naar het werkbedrijf en kreeg ik contact met een andere werkcoach. Die zei tegen mij: ‘Eigenlijk heb je wel een sollicitatieverplichting, maar ik zie ook wel dat jij voldoende doet’. Ik heb nog nooit brieven hoeven overleggen of wat dan ook. Ik heb een werkcoach waar ik gewoon goed contact mee heb en die ook weet dat ik er heel veel aan doe. (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
Ik denk dat ik alles bij elkaar zestig brieven de deur uit heb gestuurd. Ik had ook niet een echte sollicitatieplicht vanwege mijn drie hernia’s. Dat zeiden ze wel bij het UWV: ‘Kijk maar wat je tegenkomt en solliciteer daar maar op, maar we gaan dat niet controleren.’ Dus ik heb nooit van het UWV opdracht gekregen van overleg eens eventjes hoeveel je al gesolliciteerd hebt de afgelopen weken. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding)
5.6. de institutionele omgeving; een haperende machine Uit de ervaringen van cliënten met het UWV komt steeds en op verschillende manieren naar voren dat de institutionele omgeving van de sociale zekerheid zoals die in het stelsel is uitgewerkt, niet transparant is. Het stelsel is ingewikkeld, de regelingen lijken eenduidig maar zijn dat niet, de medewerkers van het UWV blijken er soms zelf ook moeite mee te hebben en zijn onderling verdeeld over de beoordelingen, zelfs als het om een en dezelfde cliënt gaat. De administratie is niet altijd op orde, de cliënten verkeren lang in onzekerheid over hun situatie en moeten te vaak zelf achter hun dossier aan. Meer concreet zijn twee aspecten van de WGA zeer problematisch voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Ten eerste is dat de ondoorzichtigheid van de vaststelling van de verdiencapaciteit die gerelateerd is aan een combinatie van het laatstverdiende loon en de drie nog theoretisch uitoefenbare beroepen. Ten tweede is dat de eigen verantwoordelijkheid voor het realiseren van die verdiencapaciteit. Als deze werknemers er niet in slagen de helft daarvan te realiseren drijven ze onvermijdelijk af naar de bijstand waarmee alles wat ze in de loop van hun arbeidsjaren hebben opgebouwd teniet wordt gedaan. Dat het vinden van een passende baan niet altijd binnen het bereik ligt van de werknemer wordt daarbij uit het oog verloren. In deze slotparagraaf kunnen we er niet om heen stil te staan bij het functioneren van de institutionele omgeving. De interviews met de cliënten geven daar aanleiding toe. Zoveel geïnterviewden wijzen zo concreet op het haperen van de machine dat we hen geen recht zouden doen als we die problemen zouden negeren. Zo wees een van hen op het Kafkaëske karakter van het UWV; niemand weet uiteindelijk wie voor welke beslissing verantwoordelijk is. Al dan niet bewust gewild leidt de bureaucratie van het UWV ertoe dat degenen die ervan afhankelijk zijn verdwalen in dit voor hun dagelijks leven allesbepalende instituut.
wga en ww Werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, hebben in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering. Bij de loongerelateerde uitkering geldt dat de WW-rechten daarin zijn opgenomen. Zij kunnen dus nooit en een WGA-uitkering ontvangen en een WW-uitkering. In de voorlichting over de uitkeringen staat letterlijk: ‘Als u bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geen werk heeft kunt u géén beroep doen op (aanvullende) WW. De WGA begint immers met een loongerelateerde uitkering als u aan de crite-
Beter met werk OKTOBer 2012
81
5. de institutionele omgeving: het uwv
ria voldoet. Dat zijn dezelfde rechten als de WW. De WW is daarmee ingebakken in de WGA. Hebt u de loongerelateerde uitkering doorlopen of voldoet u niet aan de criteria, dan kunt u alleen in aanmerking komen voor de vervolguitkering of de loonaanvullingsuitkering.’6 Na beëindiging van het recht op de WGA-uitkering kan de betrokkene eventueel een WW-uitkering ontvangen op basis van een periode van werken tijdens het ontvangen van de WGA-uitkering (Kronenburg, 2009). Toch hebben verschillende mensen hiermee te maken gehad, en opnieuw slagen noch hoger noch lager opgeleide werknemers erin goed inzicht in de op hen van toepassing zijnde regelingen te krijgen. Als er fouten gemaakt zijn door het UWV is het voor allen moeilijk deze hersteld te krijgen: Ik heb een WIA-uitkering, ik heb een WW-uitkering gehad tot twee weken terug, maar nu heb ik een ziektewetuitkering. Als je in de WW drie maanden ziek bent kom je in de ziektewet. En ik heb nog een bovenwettelijke uitkering van het ABP. Ik snap er nooit ene mallemoer van, soms krijg ik gewoon teveel en op een gegeven moment moet ik weer dingen terugbetalen, ik snap er allemaal helemaal niets van, maar het zal uiteindelijk wel duidelijk worden. (vrouw, geen baan, 55 jaar, hogere opleiding)
82
Mijn uitkering liep niet goed, ik heb een heel pakket brieven en e-mails. Ik kreeg telkens te weinig inkomen. Ik heb een jaar brieven geschreven van ‘mijn uitkering is niet goed en willen jullie dat aanpassen’. Eén keer heb ik een telefoontje gekregen van: uw contactpersoon bij het UWV weet niet waar u over praat en daar moet u maar naar toe gaan, ja letterlijk, en die moet het maar even regelen. Ik zeg wat moet ik hier nu mee! Nou heel vervelend allemaal. En ik moest dus achteraf een stukje WW-uitkering aanvragen. Nou dat heeft een jaar geduurd voordat ik dat heb gedaan dus heel laat, heel slecht. Maar die contactpersoon bij het UWV zei ook van: dat hoeft helemaal niet, je hebt een WGA uitkering en je bent deels afgekeurd. Je hoeft helemaal geen WW uitkering aan te vragen. Dus heel complex werd het op een gegeven moment en daar lopen die rechtszaken nu ook over. (vrouw, werkt als zelfstandige, 41 jaar, hogere opleiding) Ze hebben de WGA-uitkering vorig jaar gestort naast de WW-uitkering. Daar heb ik 13 keer over gebeld dat dit volgens mij niet kon. Ik had zoiets van dat hoort in één te zijn, maar ik kreeg het daarnaast. En het is me zo op het hart gedrukt, het klopt echt allemaal. En uiteindelijk kon ik het terugbetalen. Het is niet mijn geld, dus het moet terug, dat snap ik wel. En of ik het direct op tafel wilde leggen. ‘Maar jullie hebben een fout gemaakt, dit is gewoon echt niet mijn schuld. Kijk maar in jullie schermen, jullie zouden zoveel mogelijk noteren en daar heb ik ook een brief over gekregen.’ Het is 90 euro per maand, dat is echt een hoop. Uit een klein budget is dat echt een big hap. Uiteindelijk kreeg ik dan wel een brief, dat het buiten mijn schuld om was, maar dat ik wel terug moet betalen en dat het in termijnen mocht. Ik heb aangegeven dat ik het termijnbedrag erg hoog vond, maar dan moest ik zoveel papieren in gaan vullen, dat ik dacht, ik ga wel op de blaren zitten, ik vind het wel best. Het is zo’n gedoe geweest, dus ik had zoiets van laat maar gaan. (vrouw, geen baan, 44 jaar, lagere opleiding) 6 (bron: http://www.lva-nederland.nl/Internet/Page/47312_de-wia-uitkeringen.aspx)
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
De mevrouw van de Arag die heeft dus alle formulieren van me gekregen die zegt van ze zijn helemaal zot, u had nooit een WW mogen krijgen. Omdat er nog zwart op wit staat: ‘u bent tussen de 80 en 100 procent afgekeurd.’ Die heeft dus nu voor elkaar dat ik weer een normale loongerelateerde uitkering krijg. Ik moet dus nu die WW stoppen. Want ik krijg nog 500 euro iedere maand WW. Alleen hebben ze dus continu te weinig betaald. Dus niks meer terugbetalen. De loongerelateerde uitkering is redelijk voor elkaar nu, het is nog niet wat ik normaal zou verdienen maar goed ik kan daarmee leven. En nu, ik krijg nog iedere maand die WW en die moet stoppen volgens de Arag, maar hoe? Ik was net een formulier aan het downloaden dan ga ik het daarmee proberen maar ik wil het wel dus zwart op wit zien. Als ik het via de mail doe of via de telefoon dan heb ik geen bewijs. (man, geen baan, 53 jaar, lagere opleiding) Ik moest een WW uitkering aanvragen, die zou dan afgewezen worden, dat wisten ze al van tevoren en op het moment dat ik die afwijzing van die WW binnenhad, dan kon ik een aanvullende WIA-uitkering aanvragen. Maar als je al weet dat ie al afgewezen gaat worden, waarom moet ik dan dat traject nog in? Ik had het idee van dit is één grote organisatie, maar dan had ik weer iemand aan de telefoon, dan kom je weer via dat centrale nummer binnen en werd verteld: ‘Nee, u hoeft geen WW-uitkering aan te vragen, want u heeft de WIA.’ En de volgende keer zat ik uit te leggen van: ‘Ja, nee, ik wil dit en dit weten, want ik wil een WW-uitkering, of ik heb de WIA…’. ‘Ja, maar dan moet u eerst een WW-uitkering aan vragen.’ ‘Nee, eergisteren had ik iemand aan de telefoon en die zei me dat het niet moest.’ ‘Ja, nee, maar dat moet wel.’ (man, werkt als zelfstandige, 40 jaar, hoge opleiding)
verdwalen in de bureaucratie De onduidelijkheid en verwarring over de relatie tussen de WGA en de WW uitkering zoals die hierboven is beschreven is slechts een illustratie van een reeks van onduidelijkheden, vormen van miscommunicatie met of ergernissen over het functioneren van het UWV. Wat cliënten vooral dwars zit is dat zij enorm afhankelijk zijn van de beslissingen van het UWV, terwijl ze de indruk hebben dat het UWV een te logge bureaucratie is om goed met hun belangen om te gaan. Dat uit zich soms in onhandig of niet professioneel gedrag van medewerkers van het UWV die men ontmoet bij de beoordelingen, hoewel de klachten daarover relatief gering zijn. Veel vaker wordt de ergernis veroorzaakt door de anonieme krachten achter het papierwerk, doordat afdelingen langs elkaar heen werken en door de lange tijd die het vergt om beslissingen te nemen, of die kenbaar te maken. Ook het gebrek aan transparantie van de beslissingen en de financiële compensatie leidt tot negatieve emoties bij cliënten, van woede tot zeer zenuwachtig worden als de post van het UWV binnenkomt. In zekere zin is het wel duidelijk, maar nu heb ik pasgeleden een brief gekregen, nu moet ik tweehonderd en zoveel terugbetalen. Dat is dan de omrekening van WIA naar gewoon loon of van gewoon loon naar WIA. Dat gaan ze nu terugvorderen, na twee jaar. Ik weet het niet hoor, het duurt allemaal zo lang voordat het echt goed loopt. De hele uitbetaling, ze moesten dan
Beter met werk OKTOBer 2012
83
5. de institutionele omgeving: het uwv
weer dat weten, dan weer zus, dan weer zo. Mijn vrouw doet dat allemaal. Maar constant krijgt ze brieven van of ik dit even uitzoek en of je dat even bekijkt, dan moet je weer zus en zo opsturen. Je moet je constant in bochten wringen om dingen weer bij elkaar te krijgen om naar het UWV te sturen. Het lijkt wel of ze naast elkaar werken daar, de een stuurt een brief en dan bel je op, ‘oh ja, dat is een andere afdeling’. (man, met baan, 58 jaar, lagere opleiding)
84
Mijn baas betaalde mijn salaris en het UWV kende mij een uitkering toe, maar ik zei die hoef ik niet want ik heb salaris van mijn baas dus wat moet ik met die uitkering. Nou dat snapten ze niet. Het is wel handig dat die is toegekend, want er zou een moment komen dat mijn baas zegt en nu ga ik het aanpassen en dan heb ik het wel nodig. Alleen de eerste uitkering was voor een bepaalde tijd toegekend en liep af. Dan moet beoordeeld worden op grond van de nieuwe WIA of jij je restcapaciteit benut. Als je die niet benut dan kom je in een vervolguitkering en die is 70% van het minimumloon. Ze hadden bij het UWV maar besloten om mij een vervolguitkering toe te kennen. Ik zeg: ‘waarom?’ ‘Ja u werkt niet’. Ik zeg: ‘pardon, vanaf het begin hebben jullie mijn nog nooit een cent uitbetaald, omdat mijn werkgever gewoon mijn salaris doorbetaald. En dan willen jullie nu beweren dat ik niet werk en dat ik daarom een vervolguitkering krijg. Ik zeg: ‘hoe gek ben je dan?’ ‘Ja, ja, ja, maar uw geval hebben we nog nooit meegemaakt’. Dus ik heb een bezwaarschrift ingediend tegen het feit dat ze mij een vervolguitkering hadden toegekend en daar heb ik maanden later uitsluitsel over gekregen. Gelukkig betaalde mijn baas gewoon mijn salaris door maar vanaf toen heeft hij wel alles aangepast naar de nieuwe situatie. Uiteindelijk hebben ze ook wel ingezien dat er dingen niet bij ze klopten. Dus dat ze de loongerelateerde uitkering moesten toekennen. En vanuit mijn werk wist ik precies wat ik moest doen, maar ik kan me voorstellen dat iemand die daar niet zoveel ervaring in heeft dat die helemaal gek was geworden. Iedereen is even begripvol bij het UWV, maar niemand deed wat. (man, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) Gisteren hebben we het er nog over gehad, hoe gaan we hier mee om. Want ik ben weer ziek geworden, ik ben gedeeltelijk afgekeurd, ik heb gedeeltelijk WGA en gedeeltelijk ziektewet, dat stukje WGA loopt gewoon door of je nou ziek bent of niet en dat stukje ziektewet heb ik nu, maar geldt dan de wet poortwachter weer? Dat weet zelfs het UWV niet eens. Er is alleen maar wantrouwen bij het UWV. Het enige wat ze doen is het geld opmaken aan dit soort zaken, het is echt ongelofelijk. En het heeft al wat geld gekost. Maar ik blijf scherp, ik ben geen type om thuis te zitten, ik ben niet rijk. Want mijn ziekte heeft me inmiddels zoveel geld gekost, dat interesseert me niks. Het gaat me niet om de centen, ik wil meedraaien, kan ik 10 uur werken, ga ik 10 uur werken. Kan ik er 20, wil ik 20 werken. Kan ik 30, dan doe ik er 30. Geef me godverdikkie die vrijheid, steun me daarin, dat is het enige wat ik vraag van het UWV. En dat snappen ze niet. Dat is niet normaal, die vent is gek. Wat mij betreft al die mensen ontslaan en fatsoenlijke, normale mensen inzetten. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) Mijn loongerelateerde uitkering eindigde vorig jaar en ik was al bezig om te weten waar ik aan toe was daarna, maar niemand binnen het UWV kon mij antwoord geven op hoe ik dat moest verrekenen. Bijna een jaar of zoiets was ik bezig om iemand te spreken te krijgen over wat moet
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
ik nou doen. Door bezwaar te maken begonnen pas de dingen te rollen. Maar toen kwam ik bij de afdeling beroep en bezwaar en die keken eerst of ik voldoe aan alle dingen om bezwaar in behandeling te nemen. Die kwam tot de conclusie dat dat niet zo was. Toen was ik te oud en ik moest herkeurd worden. Degene die mijn dossier behandelde die had wel goede bedoelingen, die had mij gelijk opgebeld toen hij mijn bezwaarschrift ontvangen had en geïnformeerd van wat precies mijn situatie is. De mensen nemen je wel serieus, alleen ze zijn niet in staat om je afdoende te helpen. Dat ligt niet aan de mensen individueel, maar aan de organisatie. En door die herkeuring ben ik weer in contact gekomen met mijn arbeidsdeskundige en toen heb ik die vraag kunnen stellen wat moet ik doen precies en hoe moet ik omgaan met de inkomsten die ik heb. Toen was het geregeld. Maar toen ging dus de bezwaarprocedure gewoon door. En kwam er uit die herkeuring iets waar ik het niet mee eens was en moest ik daardoor weer in bezwaar gaan. Ik was tevreden met de keuring, zoals die was, en die nieuwe keuring achtte mij tot meer in staat zeg maar dan ik aangegeven had, dus moest ik daar weer tegen in bezwaar gaan. Toen heb ik gezegd tegen die afdeling beroep en bezwaar, ik trek het bezwaar in, daardoor bleef het gewoon bij de oude situatie. Ik heb dus herhaaldelijk gemerkt dat de afdeling beroep en bezwaar een beslissing genomen had die overruled werd door de arbeidsdeskundige en andersom weer, dus dat ze langs elkaar heen werken. (man, werkt als zelfstandige, 39 jaar, hogere opleiding) 85
Ik moet mijn loonstrook opsturen en dan gaat het loon wat ik verdien af van het maximum WIA-dagloon dat je hebt, het verschil daartussen daar krijg ik 70 procent over. Maar qua duidelijkheid daarover, dat vind ik heel slecht. Ik heb een paar keer vragen gesteld, toen kwam er dus uit dat ik veel te weinig uitkering had gekregen over dat jaar daarvoor. Toen zegt hij: heb je dat zelf dan niet in de gaten gehad? Ik zeg nee, want hoe reken je het uit? Zegt hij, ik weet het niet. Dus die arbeidsdeskundige kon mij niet vertellen hoe ik uit moest rekenen wat ik eigenlijk zou moeten krijgen. Maar hij zag wel van hier klopt iets niet, dus dat had hij wel gezien. Zegt hij, dat moet je toch aan mijn collega’s overlaten. Een één keer had iemand een foutje gemaakt, dat kan gebeuren. Maar probeer er zelf ook maar op internet iets van te vinden van hoe wordt je loon berekend. Het lijkt net of het heel geheim is. Zet er gewoon op van: dit staat op jouw loonstrookje, op die plaats staat je loon. Geef een duidelijk voorbeeld dan snappen de mensen het ook een keer. (man, met baan, 42 jaar, hogere opleiding) Ik heb dat gesprek aangevraagd met een meneer van het UWV en die heeft in mijn dossier zitten zoeken en die kwam er ook niet uit. ‘Nou’, zegt ie: ‘om eerlijk te zijn, die arbeidsdeskundige waar jij mee te maken hebt gehad die maakt fout op fout’, zo heeft hij het gezegd. ‘En… ja, het ligt gewoon bij hem. Hij doet zijn rapportages niet volledig, dus… ga er maar vanuit, je bent zoveel afgekeurd en…’ Mijn restverdiencapaciteit zou moeten worden bepaald, maar dat kwam pas twee jaar na dato. Toen kwam er een beschikking: ‘u bent zover afgekeurd, uw restverdiencapaciteit is zoveel.’ Toen bleek mijn restverdiencapaciteit niet te kloppen. Gelukkig heeft mijn advocaat dat helemaal voor mij uitgerekend en geregeld, dus daar moest weer bezwaar tegen worden gemaakt. Ook dat duurde weer en dat duurde weer en op een gegeven moment heb ik tegen de advocaat gezegd: ‘ik kan er gewoon niet meer tegen. Kunt u geen rechts-
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
zaak aanspannen.’ ‘Nou,’ zegt ze, ‘ik ben het ook helemaal zat. Want wat er met u allemaal gebeurt, het UWV kan fouten maken, en er gaat van alles wat mis, maar er gaat ook vaak van alles goed, maar bij u zegt ze is het een opeenstapeling… het sleept zich maar voort.’ En toen ze heeft gedreigd met een rechtszaak kon het ineens wel en had ik mijn papiertje, zoveel restverdiencapaciteit. Het heeft drie jaar geduurd. Dat is toch niet te geloven. En toen moest ik ondertussen ook nog zevenduizend terugbetalen aan het UWV, wegens onterecht verkregen… uitkering. Dus daar hebben we ook weer een bezwaar tegen ingediend. Dat was helemaal niet zo, want het UWV had weer een fout, wéér een fout gemaakt. En nou is het voorlopig afgelopen. Ik heb er een hard hoofd in, in heel dat UWV. En of ze weer niet iets verkeerd berekenen dat ik volgend jaar weer een aanslag krijg van: betaalt u maar zoveel. Maar goed dat laat ik ook maar los. Ik stuur de loonstroken in en ik kijk wel. Ik heb helemaal geen vertrouwen in het UWV. (vrouw, werkt als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding)
86
Tot geestelijke rust kom je nooit, zolang als dat je bij het UWV loopt. Dat is hard gezegd, maar zo werkt het wel. Want als er brief van het UWV op de mat valt, dan gaat het hartje alweer kloppen. Van wat zullen ze nu weer te zeiken hebben. Ze sturen een brief, je krijgt nog twee maanden de loongerelateerde uitkering. En we zullen eens in die twee maanden gaan bekijken hoe ver we u kunnen terugzetten. Daar komt het op neer. Zo staat het er gewoon, alleen dan in nette woorden omschreven. We gaan eventjes bij de dokter opvragen en ik zeg al er is na twee maanden nog niks bij de dokter opgevraagd. Ik ben bij de dokter geweest en heb het gevraagd, maar er is niks opgevraagd. Wij gaan u in die twee maanden uw medisch verleden even uitspitten of dat er nog iets is veranderd. Nou er is zat veranderd. Ik slik medicijnen waardoor ik geen auto meer mag rijden. Ik slik medicijnen waar ik de hele dag suf van moet zijn. Kijken ze verder nergens naar. Ik zit dus nu weer op die brief te wachten, de volgende hartklopping als ie op de mat valt. Van wat voor een uitkering ga ik nou weer krijgen. Van hé, hoeveel hebben ze me nog weer gekort. Als er een brief op de mat valt van het UWV dan gaat het hartje torenhoog slaan. Dat kan ook de drift van mij zijn natuurlijk. Maar de meeste mensen die ik spreek, op de sportschool praat ik ook met mensen die afgekeurd zijn, die ermee bezig zijn, en die praten er allemaal hetzelfde. Die zeggen allemaal het UWV is een instelling van lik-me-vestje. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Het is niet voor niets dat ik uiteindelijk gewoon met de voeten op de grond heb gestampt en heb gezegd: ‘laat me nou alsjeblieft zelf iets zoeken, want ik kan best wel wat.’ Ik bedoel als ik een brief van het UWV krijg, dan denk ik: waar gaat dit over? Dan lag ik al helemaal plat, dan ging ik eerst op de bank liggen. Het was op een gegeven moment zo, als ik brieven van het UWV kreeg en ik zag ze door de brievenbus rollen, dan ging ik al eerst even op de bank liggen om tot rust te komen. Het UWV is zo’n… bureaucratische toestand met zulke… brieven waar je helemaal niks aan hebt. En dat is enorm vermoeiend. Als je daar de energie niet voor hebt. Ik bedoel van een witte envelop met een blauw randje, kon ik gewoon drie dagen van slag van zijn. Ja, wat ik wil is beter worden! Ja, wat ik wil is… werken! (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
5. de institutionele omgeving: het uwv
5.7. conclusie In dit hoofdstuk is beschreven wat het UWV voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kan betekenen en hoe deze werknemers het UWV ervaren. We zijn aan de hand van de bevindingen van het survey onder zo’n 800 gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers dieper ingegaan op processen die maken dat de werknemers al dan niet tevreden zijn over de uitkomst van de beoordeling en het beoordelingsproces. Daarbij was een centrale vraag: ‘Hoe gaat het UWV, als representant van de institutionele omgeving, om met de dubbele positie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, op welke manier bevordert het UWV de capabilities van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of vormt ze om welke reden dan ook, een belemmering daarvoor, en wat betekent dit voor de re-integratie naar betaald werk?’ Uit de statistische analyse van het survey onder bijna 800 gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (hoofdstuk 3) kwam al naar voren dat het UWV niet discrimineert; mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, hoger en lager opgeleiden en mensen die in Nederland of daarbuiten geboren zijn verschillen niet van elkaar in de perceptie van de behandeling en de beoordeling door het UWV. Wel zijn mensen die van mening zijn dat hun voormalige werk de oorzaak is van hun ziekte en ook mensen die een slechtere gezondheid ervaren het vaker oneens zijn met het oordeel van het UWV over de mate van hun arbeidsongeschiktheid en potentiële verdiencapaciteit. Ook in de interviews zien we geen systematische verschillen tussen typen cliënten in de beoordeling van het beoordelingsproces en de behandeling door het UWV. De interviews met betrokkenen laten bovendien zien dat het antwoord op de vraag van dit hoofdstuk niet eenduidig is. In theorie is een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van capabilities dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers in staat gesteld moeten worden om voldoende kennis van en informatie te verwerven over het proces dat bepalend is voor het in redelijkheid maken van een vrije keuze (Sen, 1993; 1999). Mensen die geïnformeerd zijn kunnen beter gefundeerde beslissingen nemen, en zijn beter in staat afwegingen te maken en opties te verkennen. Daarvoor is een transparant systeem van voorzieningen noodzakelijk. We hebben in dit hoofdstuk gezien dat daarvan geen sprake is. Zowel hoger als lager opgeleide werknemers, en zowel mannen als vrouwen hebben veel moeite de diverse regelingen te begrijpen die op hen van toepassing zijn. De systematiek van de WGA-uitkeringen is één van de meest ondoorzichtige van het sociale zekerheidsstelsel. Het is een ondoorzichtig stelsel waarin kennis over de eigen rechten en plichten moeilijk te achterhalen is en informatie over de eigen (on)mogelijkheden een deskundigheid vereist die van degenen die ervan afhankelijk zijn niet verwacht kan worden. Met het oog op het bevorderen van de capabilities van de betrokken werknemers moet dan ook van het UWV als organisatie verwacht kunnen worden dat zij in staat is cliënten goed uit te leggen wat hun positie is, wat er van hen verwacht wordt, wat hun rechten en
Beter met werk OKTOBer 2012
87
5. de institutionele omgeving: het uwv
88
plichten zijn, en welke inkomensconsequenties daaraan verbonden zijn. Als de systematiek te complex is, zijn de professionals en hun organisatie de aangewezen ‘intermediairen’ in de relatie tussen het systeem en de individuele betrokkenen, die daarvan voor hun werk en hun inkomen afhankelijk zijn. Over het algemeen lijkt het UWV en haar medewerkers daar wel in te slagen. Toch zijn vele verbeteringen mogelijk en nodig. Uit de interviews komt naar voren dat de procedures te lang duren waardoor mensen geen cruciale beslissingen kunnen nemen omdat ze niet weten waar ze aan toe zijn, of beslissingen nemen die hen achteraf op sancties komen te staan. Ook is er sprake van achteraf verkeerde beslissingen waardoor men soms van een toch al beperkt inkomen terugbetalingen moet opbrengen. Miscommunicatie tussen afdelingen en zelfs tussen medewerkers die één en dezelfde cliënt begeleiden leidt tot verwarring bij de betrokken werknemers over wat er van hen verwacht wordt en niet alle UWV-medewerkers beschikken zelf over voldoende professionele kennis om de cliënt goed te informeren. De frustraties die daar het gevolg van zijn mogen niet onderschat worden; het gaat hier om werknemers die al veel problemen hebben door hun lichamelijke of psychische beperkingen en zijn aangewezen op de begeleiding door het UWV. Als daarin fouten worden gemaakt verlammen in plaats van versterken die de redelijke mogelijkheden van de cliënt om onderbouwde keuzes te maken over hun arbeidstoekomst. Tenslotte is de bejegening van de cliënten door de medewerkers van het UWV een belangrijke voorwaarde voor het versterken van de capabilities van de cliënten. Een zakelijke maar betrokken houding, het kennen van de casuïstiek en begrip voor de (on)mogelijkheden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer zijn niet altijd aanwezig. Wat opvalt in de interviews is dat cliënten die in hoge mate in staat zijn de regie te voeren over hun eigen dossier meer kans hebben om een realistische uitkomst te realiseren dan degenen die daartoe minder in staat zijn. Dat betreft zowel werknemers die zichzelf een hogere als werknemers die zichzelf een lagere verdiencapaciteit toedichten. Niet weinigen verzetten zich tegen de conclusie dat ze niet meer dan een door het UWV vastgesteld percentage kunnen werken, anderen, met name hoger opgeleiden begrijpen niet dat vastgesteld kan worden dat ze niet nog parttime in hun huidige functie kunnen werken maar wel fulltime een uitvoerende productiefunctie kunnen uitoefenen. Wat betrokken werknemers vooral dwars zit is dat zij enorm afhankelijk zijn van de beslissingen van het UWV, terwijl ze de indruk hebben dat het UWV een te logge bureaucratie is om goed met hun belangen om te gaan. De anonieme krachten achter het papierwerk, afdelingen die langs elkaar heen werken en de lange tijd die het vergt om beslissingen te nemen, of die kenbaar te maken, bezorgen het UWV een Kafkaëske karakter voor een deel van degenen die er voor hun werk en inkomen van afhankelijk zijn.
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven 6.1. inleiding Re-integratie is breed begrip en heeft betrekking op allerlei activiteiten die ondernomen worden om werknemers te ondersteunen bij het vinden van passend werk. In Nederland zijn honderden re-integratiebedrijven actief, meestal op commerciële basis. Er zijn enkele heel grote bedrijven in de markt zoals Alexander Calder, Agens en Serin, veel middelgrote bedrijven, en daarnaast zijn er heel veel zogenaamde ‘eenpitters’ die meestal kantoor aan huis houden. De meeste van deze bedrijven bedienen alle mogelijke groepen werkzoekenden maar er zijn ook enkele heel gespecialiseerde bedrijven die zich richten op specifieke categorieën werkzoekenden, bijvoorbeeld ex-gedetineerden of autisten, blinden en doven. Het is voor werkzoekenden die een re-integratietraject nodig hebben lastig om het juiste bedrijf te kiezen, en soms is kiezen ook niet mogelijk. Zo werkt Albert Heijn voor de re-integratie van de Wajongers uitsluitend samen met USG Restart en zal dus elke Wajonger die een plaats in een vestiging van dit grootwinkelbedrijf wil verwerven overal in het land via USG Restart worden bemiddeld. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn er verschillende routes die naar een re-integratiebedrijf leiden. Als men nog bij de ‘eigen’ werkgever werkt maar er, vanwege de ziekte of beperking, geen mogelijkheden zijn voor re-integratie in het eigen bedrijf, wordt er in die periode soms een re-integratie bedrijf ingeschakeld in opdracht van de werkgever. De werkgever is ook opdrachtgever als hij ‘eigenrisicodrager’ is en het dienstverband is afgelopen. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikten die in dit onderzoek aan het woord zijn, is vooral het UWV de opdrachtgever. In dat geval heeft een werknemer soms de optie om gebruik te maken van een individuele re-integratieovereenkomst (IRO). Dat houdt in dat men zelf een re-integratiebedrijf kiest en samen met dat bedrijf een plan opstelt om weer aan het werk te gaan. Het UWV moet dit plan goedkeuren. Het UWV betaalt de kosten van het re-integratiebedrijf en de werkzoekende heeft de keuze uit re-integratiebedrijven waar het UWV een overeenkomst mee heeft gesloten voor het uitvoeren van IRO’s. Uit de resultaten van het survey komt naar voren dat jongeren en degenen bij wie werk de oorzaak is van de gezondheidsproblemen vaker in scholing en re-integratieactiviteiten participeren dan anderen. Ook ervaren mensen die zich over het algemeen gezond voelen meer professionele ondersteuning en re-integratieondersteuning. Hoger opgeleiden ervaren meer steun die gericht is op re-integratie dan lager opgeleiden. Als iemand adequate steun ontvangt gedurende het re-integratietraject schat men de kansen op werk hoger in. Bovendien hebben de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die niet werken en op dit moment ook nog niet actief op zoek zijn naar ander werk overwegend positieve ervaringen met een re-integratiebedrijf. We hebben de gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de survey gevraagd of zij de laatste twee jaar een re-integratietraject hebben gevolgd. Een kleine meerderheid heeft die
Beter met werk OKTOBer 2012
89
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
vraag positief beantwoord maar het is niet helemaal duidelijk of dat ook betekent dat men dit traject heeft gevolgd bij een re-integratiebedrijf. Het is ook mogelijk dat men de begeleiding door het UWV heeft ervaren als een re-integratietraject. Daarnaast was op basis van het survey niet duidelijk of deze werknemers dit traject volgden tijdens de periode waarin ze nog in dienst waren bij hun werkgever, of in de periode daarna waarin ze al cliënt bij het UWV waren. Op basis van de interviews krijgen we daar meer inzicht in. Dit hoofdstuk richt zich op de ervaringen van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers met een WGA uitkering en een directe arbeidsplicht met re-integratiebureaus.7 Opdrachtgevers zijn de werkgever of het UWV, en sommige geïnterviewden hebben ervaring met een IRO. Hoe bieden re-integratiebureaus ondersteuning en hoe wordt dat ervaren door de respondenten? Welke verwachtingen hebben de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers van de re-integratietrajecten en worden die verwachtingen waargemaakt? Tenslotte is de vraag: welke re-integratie activiteiten zijn adequaat en welke zijn belemmerend voor duurzame re-integratie?
6.2. keuzen, verwachtingen en resultaten 90
Niet alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers krijgen te maken met een re-integratiebedrijf. De gedeeltelijk arbeidsongeschikten die ondanks hun ziekte of beperking kunnen blijven werken bij hun werkgever hebben geen ervaring met een re-integratiebedrijf. Degenen die een IRO hebben en zelf een re-integratiebureau hebben gekozen zijn tevreden over de mogelijkheid om een bureau te kunnen kiezen. De meeste ervaringen hebben deze cliënten van het UWV met een re-integratietraject waarbij het UWV de opdrachtgever is. Het re-integratiebedrijf is dan door het UWV uitgekozen en ingeschakeld. Degenen die zelf hun re-integratiebedrijf hebben kunnen kiezen ervaren dat als prettig omdat het hen het gevoel geeft het heft zelf weer enigszins in de hand te hebben. Ontevredenheid en achterdocht worden geuit door degenen die het gevoel hebben dat hen een specifiek re-integratietraject is opgedrongen. Ik was twee jaar thuis, toen werd mij pas het re-integratietraject aangeboden. Krijg ik een voorstel en gelijk een brief. En gelijk kreeg ik al een bevestiging dan en dan moet u verschijnen bij (naam re-integratiebedrijf). Zetten ze doodleuk in die brief van ze hadden mij ‘n keuze voorgelegd, maar ik had geen voorkeur aangegeven. Wat keuze? Er is mij helemaal niks voorgesteld. Gewoon dat ik moet verschijnen op dat adres en zo laat moet je er zijn. Er zijn zoveel re-integratiebureaus waar het UWV mee werkt en je kunt bijvoorbeeld een voorkeur hebben dat je iemand kent die bij een bepaald re-integratiebureau heeft gezeten en daar goed mee gevaren is, en dan kun je daar zelf dan een keuze in maken, of je kunt zelf een PGB aanvragen.
7
In het project ‘Fit or Unfit’ van het Re-Integratie VerbeterOnderzoek wordt onderzocht welke mechanismen in de re-integratie effectief zijn aan de hand van dossieranalyse van cliënten en analyse van de instrumenten die door de re-integratiebedrijven worden ingezet.
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
Een eigen budget en dat je zelf gaat shoppen. Daar is allemaal niet over gesproken, over dat soort zaken. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding) Ik ben ziek uit dienst getreden. Dus ik had eerst heel even nog te maken met de arbodienst en toen al gauw met het UWV. Het UWV is een prachtige instantie, je krijgt je geld, even plat gezegd, maar voor de verdere rest word je niet ondersteund. Er wordt een keer gezegd ik stuur je naar een re-integratiebureau toe. Dus ja dat heb ik dan gedaan maar ach dat is dan weer een vriendje van iemand bij het UWV die dan pas zo’n zaak is begonnen, ja daar kwam ik later achter. Je gaat er wel trouw elke week heen maar om nou te zeggen re-integreren, helpen met het solliciteren of het zoeken naar een baan, dat gebeurt ook niet dus dat was eigenlijk een hele vervelende periode. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding) Een vriendin van mij heeft ooit eens zo’n re-integratietraject gedaan vanuit de gemeente. Wat ik daarvan gehoord heb, had ik zoiets van, laat mij het zelf maar organiseren. Als je dan een re-integratiebureau zoekt dat bij je past, dan heb je daar meer aan. Dus ik heb toen met drie, vier verschillende re-integratiebureaus gesprekken gevoerd en uiteindelijk voor deze gekozen. Ik denk dat het heel belangrijk is als mensen hun eigen keus daarin maken, maar dat het ook duidelijk is dat je zo’n keus kunt maken. Want het UWV zegt niet gelijk dat je ook een IRO kunt kiezen. Die proberen eerst hun eigen re-integratieconsulent te slijten. Misschien is het ook niet voor iedereen geschikt. Ik bedoel als je meer bent van ‘vertel me maar wat ik moet doen en ik doe het wel’, dan moet je ook niet zelf naar een re-integratiebureau gaan zoeken. Het heeft mij wel heel erg geholpen, dat ik die keuze had. (vrouw, zonder baan, 55 jaar, hogere opleiding) Ik heb nu een re-integratiebureau mogen inschakelen van het UWV, daar heb ik zelf wel heel erg achter aan moeten zitten, maar uiteindelijk heb ik daar wel toestemming voor gekregen. Het UWV betaalt dit bureau, mits zij ervoor zorgen dat ik aan het werk ga. We hebben samen een rapport opgesteld. Je moet allemaal vragen invullen samen met het re-integratiebureau om aan te vragen dat ik ze inhuur via het UWV. En zij heeft er toen een etiket aangeplakt van ‘ZMI’ of zoiets, ‘zeer moeilijk inzetbaar’. Door zo’n titel aan mij te geven, krijgt zij net twee maanden meer tijd, want als ze het niet voor elkaar krijgt binnen het bepaalde tijdsbestek dat ze krijgt van het UWV, krijgen zij geen cent, of een heel klein deel. Zij had zoiets van daar moet jij maar niet van schrikken. Het staat er wel op, bedankt. Ik ben heel moeilijk inzetbaar. Ik moest er geen oordeel aan verbinden. (vrouw, zonder baan, 44 jaar, lagere opleiding) Gedeeltelijk arbeidsongeschikten hebben hoge verwachtingen van het re-integratiebedrijf, en die worden lang niet altijd waargemaakt. Als de gedeeltelijk arbeidsongeschikten een re-integratietraject aangaan verwachten ze min of meer dat het bedrijf snel passend werk voor hen vindt. Dat deze bedrijven de werknemers vooral voorbereiden op het zelf vinden van een baan, strookt niet met deze verwachtingen. Bovendien kan tijdens het re-integratietraject blijken dat de betreffende werknemer er nog niet aan toe is om te solliciteren. Dat ook dat inzicht een verworvenheid is van de re-integratie activiteit wordt niet altijd erkend door de cliënt.
Beter met werk OKTOBer 2012
91
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
Ik heb via mijn werkgever re-integratie gehad bij een bureau. Daar heb ik ook zelf werk aangedragen. Maar toen kwam ik dus bij het revalidatiecentrum te lopen en toen zei zij ook dat het totaal geen zin had. Voor mijn gevoel heeft zij die 3300 euro in haar zak gestoken, er is niks voor gebeurd. De volgende re-integratie was op eigen verzoek; van mij naar de verzekering. Van jongens, laten we het nog een keer proberen, want je weet ook niet waar je het zoeken moet. Voor mij komt het einde van de uitkering in zicht, ik kan zelf niks vinden. Toen is er een jongedame bij me geweest en die heeft het één en ander opgeschreven, zoals sollicitatietraining. Ik heb wat ondersteuning bij sollicitaties, en sollicitatieleer gehad over hoe ik een brief op moest stellen. Hoe ik dus eigenlijk moet zoeken op het internet naar werk, in de kranten enzo, maar dat is ook eigenlijk het enige. En de rest moest ik zelf doen, je moet het zelf aandragen. Maar dat was het hele re-integratiegebeuren. Daar zijn wel vijf sollicitaties de deur uitgegaan en toen kwamen ze zelf ook erop uit dat het medische gebeuren bij mij nog niet klaar is, dus je hebt eigenlijk nog niets aan re-integratie. Want ik had uitval in mijn arm en dan weer in mijn nek. Ze zegt: wat moet ik voor je zoeken? Dus toen was dat ook afgeketst. Dat was heel mijn re-integratie. (man, zonder baan, 46 jaar, lagere opleiding)
92
Die mensen snappen je niet ook. Dat zijn jongelui en die weten bij god niet waar ze het over hebben. Die weten ook niet hoe ze jou moeten begeleiden als je iets mankeert. Daar gaan zij ook niet over. Je wordt daar gewoon heen gestuurd, ze vangen een paar duizend euro per maand voor je en dat is het. (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Ik kreeg bij mijn vorige werkgever de mogelijkheid om een re-integratietraject te lopen via een bureau. Dat is puur uit coulance, want dat hoefden ze niet. Maar dat traject is niet afgemaakt, omdat dat re-integratiebedrijf er ook niet mee overweg kon, omdat zij dus ook met die gezondheidssituatie zaten. Ja, een re-integratiebedrijf, tenminste zo heb ik ze leren kennen, die kunnen wel mensen re-integreren, maar daar heb je meer aan als je een been breekt zeg maar, dat geneest en dan is het weer klaar. Maar als je een ziektebeeld hebt dat of heel langzaam doorsleept of wat niet helemaal 100 procent geneest, dan hebben ook re-integratiebedrijven het daar niet gemakkelijk mee. Want ja, hoe moet je dat aanpakken? Daar ben ik ook niet mee verder gegaan. (man, met baan, 53 jaar, middelbare opleiding) Gedeeltelijk arbeidsongeschikten verwachten van re-integratiebedrijven specifieke hulp bij het vinden van hun weg terug naar de arbeidsmarkt. Die hulp zou afgestemd moeten zijn op voor hen karakteristieke problemen; de fysieke of psychische gezondheidsbeperkingen. Dat kunnen re-integratiebedrijven nauwelijks waarmaken, behalve als ze zeer gespecialiseerd zijn. Het gebeurt dan ook regelmatig dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten bij een bedrijf terechtkomen waar de expertise ontbreekt om hen goed te begeleiden. Ook maken gedeeltelijk arbeidsongeschikten het mee dat ze in een niet passend traject terechtkomen. Zo is het een teleurstelling als men blijkt deel te nemen aan een groepstraject waarbinnen men als arbeidsongeschikte een uitzondering vormt. Een andere ervaring is dat men wel allerlei testen krijgt voorgelegd maar geen realistische route terug naar werk krijgt aangeboden. Zulke ervaringen zijn vervelend omdat er niet vaak een
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
tweede kans is; opleidingen en re-integratietrajecten zijn kostbaar en zowel werkgevers als UWV zijn selectief in het aanbieden van deze trajecten. Ik had gedacht dat een re-integratiebureau ervaring zou hebben met mensen die uit een langdurig ziekteproces komen en dat het bureau zelf een bedrijf kende waar mensen weer kunnen werken, ongeacht wat voor werk, waar je kunt opstarten, naar een dagritme gaan, weer met collega’s koffie drinken, tot vijf uur blijven, taken doen etc. En dan kijken wat kan iemand praktisch wel of niet. En dat is helemaal niet aan de hand. Ik heb twee, drie gesprekken gehad, ik kreeg een mail met dertig links van Monsterboard en banen. Soms zegt ze: ‘Ga maar eens kijken of je hier werk kan vinden.’ Ik zeg: ‘Ik weet dat jullie van het UWV 6000 euro krijgen voor mij, is dit wat je doet?’ Nou, toen werd ze boos. Ik zeg: ‘Want dit kan ik zelf ook wel hoor, waar is nou die extra ondersteuning? Want wat ik nu krijg dat is hetzelfde als iemand die in de WW zit, die ook gaat solliciteren. Ik zie het verschil niet.’ ‘Ja, maar wij kunnen erover praten’. Dat begrijp ik tot op heden niet hoor. Ik miste in het re-integratietraject letterlijk hulp. Want ze zei: Je bent net zo bemiddelbaar als iemand in de WW.’ Ik zei: Wat doe ik dan bij een re-integratiebureau? Ik begrijp er gewoon geen moer van. Toen zei ze ook: ‘Dit is wat een re-integratiebureau kan doen. Er is niet meer.’ Maar ik zeg: ‘Dan vind ik het goed verdiend. Toen kwam ik bij een ander re-integratiebureau terecht en daar had ik een heel goed gesprek mee. En die zei: ‘Wat zou je nog willen.’ Wat ik zou willen? Het is meer van: ik vind dat ik iedere baan moet aannemen die ik kan krijgen.’ ‘Nee,’ zegt hij: Dat is niet waar, want dan flikker je weer om. Je moet nu alleen nog maar gaan voor wat je leuk vindt. Wat is je passie?’ ‘Ja, dat is koken en beeldbewerking, fotografie.’ Nou, zegt hij: ‘De horeca zie ik je niet meer doen, dat gaat niet lukken. We gaan inzetten op de beeldbewerking.’ Dus we zijn allemaal bedrijven afgegaan, cursussen en zo. Dus ik zou leren fotoshoppen en ik zou een grafische basisopleiding krijgen. Ik zeg: ‘Maar ik heb die prijzen gezien en…’ Hij zegt: ‘Maak je over geld maar niet druk, dat ga ik wel allemaal regelen.’ Nou, puntje bij paaltje bleek dat mijn werkgever dat natuurlijk helemaal never nooit ging doen. Die zei van: ‘Wat kost het, dit zesduizend en dit vijfduizend? Vergeet het maar, dat gebeurt niet.’ Dus ik zeg tegen die begeleider: ‘Wie is hier nou genaaid, jij of ik, of alle twee.’ (man, zonder baan, 52 jaar, lagere opleiding) Ik heb ook een re-integratietraject gevolgd bij een re-integratiebureau via mijn werkgever. Toen heb ik ook loopbaanbegeleiding gehad met een sollicitatietraining erin. Dan gaan ze kijken van: hoe slim is iemand? Daar ben ik totaal een keer of vijftien geweest. De eerste keer was twee volledige dagen. Bij mij was het gewoon altijd HBO, HBO plus. Dan kom je bij loopbaanbegeleiding, daar wordt een hoop geld aan uitgegeven. Nou dan gaan ze kijken wat er dan bij mij zou passen, nee wat zou je willen. En dan komen er allemaal van die rare vraagstellingen, van die oefeningetjes met valkuilen. En dan kom je op een bepaalde beroepsgroep uit. En dan gaan ze kijken: welke diploma’s heb je op zak? Ja, dat sluit niet aan. Je kan wel hbo-denkniveau hebben, maar daar heeft de werkgever geen boodschap aan, die wil gewoon dat hbobriefje zien. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
93
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
Jammer genoeg heb ik drie mensen gehad in een periode van anderhalf jaar. De één vertrok en de volgende werd benoemd. Toen kwam het re-integratiebedrijf in een faillissement en stopte. Toen kreeg ik een meneer, die mij ook had begeleid in de periode dat ik nog aan het re-integreren was bij mijn oude werk. Dus wij kenden elkaar. Dat vond ik wel prettig, want je moet je hele verhaal steeds vertellen. Daar word je op het laatst gewoon helemaal ziek van. (vrouw, nu volledig arbeidsongeschikt, 56 jaar, hogere opleiding) Ik heb drie begeleiders gehad in die korte tijd. Die ik had, dat was echt een goede, maar die is ziek geworden. Toen heb ik twee dames gehad, nou dat was totaal niks. En als je ziet wat ze ervoor krijgen, een financiële vergoeding, dan vind ik het ver beneden peil. Daar waren ze zelf ook niet tevreden over bij het re-integratiebureau, want die hebben nu alles opnieuw opgepakt, omdat die begeleiding helemaal nul komma nul was. Nu heeft de rayonmanager het zelf opgepakt en nou komt het wel van de grond, want het is voor hen ook geen reclame dat ik niet tevreden ben. Nou is het opnieuw opgestart, dat loopt vrij redelijk. Ik ben wel iets meer bezig, maar dat is eerst stagelopen. Dan moet je op je 52ste stage gaan lopen. Misschien als ik het zelf gedaan had, was ik net zover gekomen. Echt honderd procent tevreden ben je er nooit over, want dat is pas als je een baan hebt, daar zijn zij voor. (man, zonder baan, 52 jaar, lagere opleiding) 94
6.3. vooral zelf doen Om gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers goed te kunnen begeleiden naar werk is het van belang dat re-integratiebedrijven een goed netwerk hebben. Vooral connecties met werkgevers die bereid zijn werknemers met gezondheidsklachten in dienst te nemen zijn belangrijk. Van die werkgevers moet men ook weten of ze vacatures hebben, welk type werknemers er wel en niet terecht kunnen en of de begeleiding in het bedrijf in orde is. De gedeeltelijk arbeidsongeschikten die een re-integratietraject hebben gevolgd maken zelden mee dat de re-integratiebedrijven dit kunnen bieden. Men heeft wel ondersteuning gehad bij het schrijven van een sollicitatiebrief, tips om de CV aan te passen, en verschillende soorten testen om erachter te komen wat men wil en kan. Maar de belangrijkste stap, het vinden van een geschikte baan, is moeilijk. Daarbij is het ook niet bevorderlijk als men steeds met wisselende coaches te maken heeft. Het verhaal moet dan steeds opnieuw verteld worden, ervaringen uit het verleden worden opnieuw geïnterpreteerd en bovendien is niet elke begeleider even bekwaam om de arbeidsongeschikte werknemer goed op weg te helpen. Het bleek een vrij klein re-integratiebureautje te zijn dat absoluut geen netwerk heeft. Ergens was die man zijn uiterste best aan het doen, maar wat hij deed was eigenlijk in principe met mij mee solliciteren. Dus we zochten samen vacatures die iets voor mij zou kunnen zijn. En daar hielp hij mij dan mee en eventueel schreef hij een briefje, of ik schreef eerst zelf een sollicitatiebrief en – omdat hij zelf onderwijzer was geweest – corrigeerde hij die dan. Dat kon mijn vrouw ook. Ik kan geen enkel punt aanhalen dat die man niet aardig zou zijn, alleen heeft hij
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
heel beperkte middelen. Ze hebben geen netwerk. En dat heeft een tijdje doorgesukkeld. Toen ben ik zelf het heft in handen gaan nemen. Dit baantje had ik twee jaar geleden ook kunnen hebben. Kijk, nu is het geboren uit nood, het is niet mijn keuze nummer één, absoluut niet. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding) Mijn werkgever die ik nu heb zegt: ‘Mensen zoals jij, die willen we graag!’ Waarom is het reintegratiebureau er dan nog niet geweest? Die moeten mensen op een plek zetten. Dat was vroeger met dat arbeidsbureau wel, die gingen allerlei bedrijven langs en die gingen praten, dat heb ik toen ook meegemaakt. (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Na die keuring heeft het UWV mij bij een re-integratiebureau aangemeld en daar loop ik nog steeds, één keer in de week. Dat project duurt twee jaar geloof ik. Maar ik ga er één dag in de week twee uurtjes naartoe. Ik heb alleen sollicitatietrainingen gehad. En voor de rest hebben we af en toe een gesprek, maar ik heb er geen hoge pet van op. Het is verplicht. En als je wat gevonden hebt dan willen ze je daarbij helpen, maar je moet eerst wat zien te vinden. Je moet eerst binnen zien te komen bij een bedrijf. Zij zorgen niet dat je ergens binnenkomt. Zij hebben wel wat ingangen in een andere gemeente, maar daar val ik dan niet in, want ik woon niet in die gemeente. (man, zonder baan, 57 jaar, lagere opleiding) 95
Het is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet altijd duidelijk wat ze aan het re-integratiebureau hebben (gehad). Het gaat dan om ongrijpbare of onbenoembare veranderingen in de houding van de cliënt ten opzichte van de beperkingen of ten aanzien van werk. Daarvoor is het juiste begrip op het juiste moment nodig of een duwtje in de rug om activiteiten te ondernemen die men toch al van plan was maar steeds uitstelde. Dat soort steun komt niet overeen met de hoge verwachtingen die men vooraf heeft en cliënten storen zich er aan als ze zich realiseren wat de kosten van deze re-integratieactiviteiten zijn. Hoewel het juist deze activiteiten zijn die een cliënt kunnen helpen zelf weer het initiatief te nemen, schrijven gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die een baan vinden dit zelden toe aan de re-integratiebegeleiding. Een ander commentaar is dat men soms de indruk heeft dat de re-integratieactiviteiten teveel gericht zijn op de uitkomst; het realiseren van tenminste de helft van de verdiencapaciteit. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die dit commentaar verwoorden pleiten voor meer aandacht voor het proces van re-integreren en voor wat er in hun specifieke geval nodig is om zover te komen of duurzaam aan het werk te blijven. Er is niemand die zich met mij bemoeid heeft, helemaal niemand, het is echt belachelijk. Dus ik heb zelf dat gesprek aangevraagd met die arbeidsdeskundige, van: ‘Ja, en nu? Ik ga niet de hele tijd thuiszitten!’ Die heeft door mijn dossier gebladerd, die snapte het ook allemaal niet. Toen ik zei: ‘Ik zit erover te denken om mijn eigen zaak te beginnen, hoe kan ik dat doen?’ Toen heeft hij mij dan wel drie of vier re-integratiebureaus gegeven en daar toestemming voor gegeven. Ik heb zelf contact gezocht met het re-integratiebureau. En ja, daar heb ik wel iets aan gehad, maar… ik liep al jaren daarvoor rond van: ik wil toch mijn oude vak oppakken, maar dan
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
op een andere manier, met een andere invulling. Dus ik was er al veel langer mee bezig met een eigen zaak, hoe moet je dat doen enz. Die man heeft mij bevestigd in wat ik al wist. En dat heeft het iets wat versneld, denk ik. (vrouw, werkzaam als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding) Ik heb het UWV ook diverse malen verweten dat ze gewoon helemaal niks doen om mensen goed te begeleiden en te kijken of ze die kunnen herplaatsen. Dat schuiven ze gewoon af. Dan huren ze zo’n re-integratiebureau in. En daar leggen ze de verantwoording neer. Terwijl de verantwoording vind ik nog steeds bij het UWV ligt, want dat is de opdrachtgever. Ze vragen wel kopietjes van contracten en een kopietje van jouw eerste loonstrook. Ik heb dat ook ervaren, een heel aardige man: ‘Mag ik een kopietje van jouw contract, mag ik een kopietje van jouw loonstrook?’ Dat moet hij ook weer aan zijn baas overdragen: ‘Kijk, ik heb weer een persoon aan het werk gezet.’ Nee, dat heb ik zelf gedaan. En zij schrijven er wel weer eentje bij op de lijst. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding)
96
Het gaat er hun om dat als jij succesvol wordt afgerond, ze meer geld krijgen dan als het nergens op uit loopt. Dat je kan voorzien in 50% van je verdiencapaciteit. Dus daar hebben ze zich op gericht en er wordt ook verder niet gekeken van, is die verdiencapaciteit van lange duur. Ik ben ook geschrokken van hoeveel re-integratiebedrijven er bestaan. En hoeveel mensen daar werken in die branche. Dus dat heeft een beetje een bijsmaak voor mij. Het beleid vanuit de overheid is er voor om mensen aan het werk houden en aan het werk krijgen. Je kan dat geld beter aan de mensen geven die niet werken, dan ben je goedkoper uit. Op deze manier schiet het zijn doel voorbij. Die bedrijven in die branche zijn veel te commercieel bezig om echt antropologisch bezig te zijn. (man, werkzaam als zelfstandige, 39 jaar, hogere opleiding)
6.4. tijd voor herbezinning In het survey komt naar voren dat degenen die niet werken en op het moment van het interviews ook nog niet actief op zoek zijn naar (ander) werk het meest positief zijn over de re-integratiebedrijven en -trajecten. Ze ervaren de re-integratie als positief omdat ze de ruimte krijgen om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt, eventueel in een heel andere sector dan ze gewend waren. Ook krijgen ze tijd om zich op verbetering van hun gezondheid te richten of om via gesprekken en testen stil te staan bij wie ze zijn, en wat ze willen en kunnen. De ruimte en tijd om uit te zoeken wat men wil en welk werk passend is, is motiverend maar leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. De re-integratiebegeleiding wordt als positief ervaren als de cliënten het gevoel hebben dat er naar hun persoonlijke situatie wordt gekeken, dat er wordt gedacht vanuit wat goed is voor henzelf waarbij niet onmiddellijk het realiseren van de verdiencapaciteit ten koste van alles centraal staat. Naar analogie van Sen: een re-integratietraject wordt als positief ervaren als de cliënten het gevoel hebben dat hun capabilities erdoor worden vergroot.
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
Het zijn momenteel nog vooral psychologische testen en beroepskeuzetesten om te kijken wat ik later wil worden als ik groot ben. Dat wordt begeleiding met eventueel wat vrijwilligerswerk, stages. Omdat er vanuit moet worden gegaan dat de klachten nooit helemaal zullen verdwijnen, is het is er op gericht van: wat is dan nog wel verantwoord om te doen. Niet dat er echt een pad is uitgestippeld van over zoveel maanden moet je dat gedaan hebben, dat zou ook geen zin hebben. Er wordt van week tot week bekeken hoe de situatie is en wat ik nu kan gaan doen. Maar voorlopig is het eigenlijk alleen om te kijken wat je leuk vindt, wat je aan zou kunnen. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Toen ik bij het tweede re-integratiebureau terecht kwam, ging het al iets beter. Die hadden ook in-house cursussen, zoals sollicitatietraining, sollicitatiebrieven schrijven enzovoorts. Daar heb ik aan meegedaan. Dat is wel handig, zoals vooraf bellen en vragen of die vacature nog wel openstaat. Dat heeft in ieder geval met het vinden van het werk wat ik nu heb geholpen. Want had ik alleen een brief geschreven en in de wachtkamer gaan zitten en dan was ik het nooit geworden. Nu had ik gebeld, oké ze hadden al iemand anders op het oog, maar toch gevraagd van: joh mag ik toch mijn CV toesturen enzovoorts. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding) Dat outplacementbureau waar ik dan nu mee bezig ben, dat is heel zwaar, heel vermoeiend. Heel intensief, maar wel heel goed. Er wordt echt tegen het licht gehouden van: wat is je arbeidsverleden, wat is je voorgeschiedenis. In zijn algemeenheid: wat is je opleiding, wat kunnen we daar nu mee? Hoe kunnen we jou weer in een goeie werkkring krijgen? Wat is werk wat bij je past en wat zijn de valkuilen? Dus ik denk dat ik met dat bureau wel weer naar een goede functie kan komen. (vrouw, zonder baan, 37 jaar, middelbare opleiding) Op een gegeven moment ook werd ik er ook wel een beetje moe van, van alle vragenlijsten. Maar goed, dat heeft wel heel erg geholpen in een stukje zelfkennis, zelfinzicht en de manier waarop je met negatieve ervaringen omgaat. Kijk, je kunt de werkgever de schuld geven dat die aan het reorganiseren was, maar je kunt ook kijken van: dat soort dingen kom je overal tegen. Dus het beste is om je daar gewoon tegen te wapenen en te kijken: hoe ga je er zelf mee om. Ga je er een hoop energie aan verspillen of is het iets wat je op een gegeven moment beter kunt handelen. (man, werkzaam als freelancer, 40 jaar, hoge opleiding) Ik heb er eerst een intakegesprek gehad. Daarna heb ik een persoon toegewezen gekregen, die kwam bij mij thuis en die was ook vooral gericht op mijn persoonlijke situatie en hoe ik dingen ervoer. Aan de hand daarvan probeerde zij een beetje in te schatten van wat is wel en niet mogelijk. Zij heeft mij ook in een paar hele slecht momenten meegemaakt, dat ze echt zei van: om voor jou nou werk te zoeken, dat kun je gewoon niet aan en dat heeft ze ook goed ingeschat. Zij was iemand die niet zoiets had van: mijn werk is om mensen weer aan het werk te krijgen. Ze had zoiets van: ik kijk wel naar de persoon in kwestie en die wil ik niet harder laten lopen dan wat mogelijk is. (vrouw, zonder baan, 39 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
97
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
Ik heb ook mazzel met mijn coach, die is heel duidelijk van: joh je moet doen wat voor jou goed voelt en leidt dat uiteindelijk niet tot werken, dan is het goed voor jou en of ik er dan beter van wordt of niet, ach daar gaat het niet om. Dus dat is wel heel prettig hoor. Terwijl hij natuurlijk een deel van het geld pas krijgt als ik aan het werk ben. Ik heb me daar ook wel erg bezwaard bij gevoeld. In het begin dacht ik over mezelf: daar heb je zo’n muts die dan contact opneemt en operaties moet, dan pas weer begint en dan weer een poos stopt. En ik snap wel dat ik daar niets aan kan doen. Maar ik kan me wel voorstellen dat je als eigenaar van zo’n bureau denkt van: dit levert niet zoveel op met deze mevrouw. Maar daar heeft hij me echt honderd keer in gerust gesteld dat ik me daar geen zorgen over hoef te maken. Dat voelt wel goed. (vrouw, geen baan, 34 jaar, hogere opleiding)
98
Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die moeten overstappen naar een andere sector of een andere functie en degenen wier klachten gerelateerd zijn aan hun werk, hebben er behoefte aan om uit te zoeken wat ze willen en kunnen. Vaak moeten ze zich, na jaren in dezelfde sector van de arbeidsmarkt gewerkt te hebben, opeens oriënteren op onbekend terrein. Degenen die al wel weten wat ze willen en voor welke functies ze in aanmerking komen hebben andere vragen en behoeften; zij hebben vooral begeleiding nodig bij het vinden van die ene baan. Daarom is elk re-integratietraject anders; maatwerk is belangrijk. De positieve ervaringen van gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn dan ook gebaseerd op zulk maatwerk. Deze cliënten zijn tevreden over hun re-integratiebedrijf omdat er sprake is van een persoonlijke aanpak, omdat er rekening wordt gehouden met hun bijzondere thuis- en werksituatie, de aard van de gezondheidsbeperkingen. Tevredenheid ontstaat ook als er geen druk wordt uitgeoefend en de begeleiding met kennis van zaken ter hand wordt genomen. Tenslotte zijn cliënten tevreden als de re-integratiemedewerker een klankbord biedt, niet (alleen) ter bevestiging van de problemen maar juist als iemand die luistert, waardoor men wordt gedwongen na te denken over de eigen verantwoordelijkheid en de belemmeringen daarvoor. Het is heel belangrijk dat als je gaat re-integreren dat je een re-integratiebureau hebt dat bij je past. Waarom paste deze bij mij: ik zat natuurlijk tot zo ver in de stress met mijn echtgenoot, met mezelf, met mijn dochter, met alles wat er in het werk gebeurd was en wat niet goed was gegaan, ook omdat ik geen energie meer had voor zelfreflectie. De meeste re-integratiebureaus zijn vooral bezig met zo snel mogelijk aan het werk. En bij hun was het zo goed mogelijk aan het werk. Dus eerst zorgen dat je zelf weer goed in balans komt. En op het moment dat je dan goed in balans komt, dan komt dat werk ook wel. En zo heeft het ook gewerkt uiteindelijk. En ik denk dat als ik bij zo’n ander re-integratiebureau was gegaan dat ik heel snel weer uitgevallen was. Nu ben ik ook uitgevallen, nu door het ongeluk, maar niet dat ik helemaal overspannen of doorgedraaid ben. (vrouw, zonder baan, 55 jaar, hogere opleiding) Ik ben terechtkomen bij een re-integratiebedrijf waar ik word begeleid door een vrouw die zelf ook een burnout heeft gehad enkele jaren geleden. Ik ben inmiddels zover dat ik eerlijk over
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
mijn toestand kan praten, in alle details, zodat zij wat dat betreft ook een heel goed beeld heeft van wat mijn klachten zijn en hoe ik in elkaar zit. En daar word ik eigenlijk heel goed in begeleid en er wordt echt vanuit mijn situatie bekeken wat het beste is voor mij. Ondanks dat zij geld van het UWV krijgen, wordt er niet echt gekeken naar wat is het beste voor het UWV of hoe kunnen we het UWV zoveel mogelijk geld besparen. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Ik had het geluk dat ik bij dit re-integratiebureau kwam en dat die mensen toch bovengemiddeld presteerden. Voor dat re-integratiebedrijf is gekozen omdat dat beter aansloot bij mijn vakgebied. Ik kende die mensen goed. En ik had het volle vertrouwen dat die mensen mij wel weer aan een passende baan zouden kunnen helpen. Dus ik heb zelf gevraagd aan het UWV, ik wil graag met dat re-integratiebureau wat doen. Die hebben mij heel goed begeleid. Ik heb er één periode gezeten van 18 maanden en nog een periode van ruim een jaar. Maar omdat mijn arbeidhandicapstatus iedere keer ter discussie stond en mijn ziekte er iedere keer ter discussie stond heb ik geen werk kunnen vinden. Maar zij hebben wel mij geholpen. Ik had in ieder geval een klankbord. (man, zonder baan, 55 jaar, lagere opleiding) Het hielp natuurlijk dat ik concrete sollicitatiegesprekken voerde. Dan heb je ook concrete situaties die je kunt terugkoppelen en toetsen. Hoe zou je dat in de volgende keer doen en hoe zou je dat voorkomen? Dus wat dat betreft ook als sparringpartner, als deskundige, als klankbord. Deels was het ook dat je gedwongen wordt om je verhaal of om je ervaringen tegenover zo’n persoon te verwoorden. De meerwaarde zit geeneens in wat hij terugzegt, maar meer dat je het voor jezelf goed op een rijtje aan het zetten bent en aan het formuleren. Wat dat betreft heb ik hele positieve ervaringen met het re-integratiebureau. (man, werkzaam als freelancer, 40 jaar, hoge opleiding)
6.5. begeleiding op de werkplek Re-integratiebegeleiding hoeft niet te stoppen als de geschikte baan gevonden is. Juist gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kunnen er baat bij hebben als de re-integratiecoach hen bijstaat in de eerste periode van de nieuwe baan. Voor duurzame integratie is het immers van belang dat zowel de sociale als fysieke omgeving goed wordt afgestemd op de werknemer, of dat de werkgever zich schikt in de aangepaste werktijden. Ook kan de re-integratiecoach een rol spelen bij het ondersteunen van de werknemer, vooral als deze door eerdere negatieve werkervaringen ziek is geworden, kans op een nieuwe burnout heeft of opnieuw moet leren omgaan met werkdiscipline en werkrelaties. Een geslaagde begeleiding bij het werk stemt cliënten erg tevreden, hoewel het cynisme om de hoek ligt. Ik heb tijdens het werken ook jobcoaching gehad. Gewoon ondersteunend bij wat ik meemaakte en hoe ik dat op kon lossen. Daar kreeg ik ook tips voor mijn werk, bijvoorbeeld om tussen-
Beter met werk OKTOBer 2012
99
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
door even een rustmoment te creëren. Dus die jobcoach heeft wel geholpen. Dat was een verlenging van de IRO. Op het moment dat ik mijn baan had, was mijn IRO afgelopen en dan begint het eigenlijk pas echt natuurlijk. En ze hadden wel een paar uur nazorg, maar het leek de coach verstandig dat ik nog meer hulp kreeg. Ook voor haarzelf natuurlijk, brood op de plank, ik ben niet helemaal achterlijk. Ik heb wel hulp gekregen, al had ik liever iets meer gericht gehad op het werk in de klas. Maar dat was niet gemakkelijk te organiseren, want de school had daar geen potje voor en zij was natuurlijk niet opgeleid om iemand in de klas te begeleiden. Daar had ik wel wat begeleiding in willen hebben. Maar ja, dat was gewoon niet te organiseren. (vrouw, geen baan, 55 jaar, hogere opleiding) En een deel van het traject is ook dat er begeleiding zit in de nieuwe functie. Dus ik ben vanochtend ook nog een keertje met hem wezen praten om te kijken hoe ik er nu in stond. En of ik nog tegen dingen aanliep. Hij heeft natuurlijk een vrij compleet beeld van hoe ik in elkaar zit en of zich daar nog ontwikkelingsbehoeften zich voordoen. Ook voor jezelf om even weer dingen op een rij te zetten. Het stopt niet bij het weer aan het werk zijn, maar de re-integratie loopt ook nog een stukje door in de nieuwe functie. Dat vond ik heel positief. (man, werkzaam als freelancer, 40 jaar, hoge opleiding) 100
6.6. conclusie De re-integratiebedrijven vormen naast het UWV de belangrijkste institutionele omgeving voor mensen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze bedrijven beogen deze werknemers op weg te helpen naar de arbeidsmarkt, werken in opdracht van de werkgever, het UWV of worden door de cliënt zelf uitgezocht als hij of zij gebruik kan maken van een persoonlijk budget. De re-integratiebedrijven zijn over het algemeen commerciële ondernemingen die variëren in grootte en potentieel twee conflicterende doelstellingen hebben; het maken van winst en het zo goed mogelijk begeleiden van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers naar de arbeidsmarkt. De ervaringen van deze werknemers met de re-integratiebedrijven zijn niet onverdeeld positief. Dat is voor een deel terug te voeren op te hoge verwachtingen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Zij verwachten dat het re-integratiebedrijf hen daadwerkelijk aan een aangepaste baan kan helpen en dat is zelden het geval. De meeste re-integratiebedrijven kunnen niet veel meer betekenen dan dat zij deze werknemers helpen zelf hun baan te zoeken. Daarvoor maken ze gebruik van diverse methodes, zoals hulp bij het schrijven van sollicitatiebrieven, sollicitatietrainingen, beroepskeuzetesten en het gebruik van vacature websites. Directe bemiddeling van het re-integratiebedrijf naar geschikte banen komt zelden voor. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers realiseren zich dat de kosten voor het inschakelen van re-integratiebedrijven hoog zijn en hoewel ze soms erkennen dat ze baat hebben gehad van de trainingen en sollicitatiestrategieën, vinden ze de inspanningen van het re-integratiebedrijf niet opwegen tegen die kosten. Dat is zeker het geval als ze geen maatwerk hebben genoten, als ze steeds aan
Beter met werk OKTOBer 2012
6. de institutionele omgeving: re-integratiebedrijven
nieuwe medewerkers hun verhaal hebben moeten vertellen en als ze ervaren dat hun begeleider(s) geen idee hebben van de mogelijkheden voor een gepaste baan in hun regio. Opvallend is dat vooral degenen die nu nog geen gepaste baan hebben gevonden erg tevreden zijn over het re-integratiebedrijf. Door de analyse van de interviews begrijpen we nu hoe en waarom dat het geval is. Deze werknemers met een lange afstand tot de arbeidsmarkt hebben re-integratiebedrijven getroffen waarvan de medewerkers hen een ‘op de plaats rust’ houding bieden. Dat wil zeggen dat ze niet de bedrijfseconomische voordelen van een snelle plaatsing voorrang geven maar de situatie van de cliënt als uitgangspunt nemen en vanuit de mogelijkheden van de cliënt begeleiding bieden. Die aanpak leidt niet zo vaak tot onmiddellijke re-integratie maar wel tot erkenning van de soms noodzakelijke voorwaarden voor herstel. Tijd voor reflectie, voor heroverweging en heroriëntatie kan een cliënt helpen om zelf een nieuw spoor te ontdekken. En als het op die basis lukt om een weg terug naar de arbeidsmarkt te vinden dan kunnen re-integratiebedrijven ook nog van betekenis zijn bij de nazorg; het begeleiden van de duurzaamheid van die arbeidsparticipatie door een vinger aan de pols te houden. 101
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving 7.1. inleiding Hebben mensen uit de directe omgeving van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers invloed op de re-integratie op de arbeidsmarkt van hun naasten? Doet het ertoe of partners, volwassen kinderen, andere familieleden of goede vrienden praktisch en/of moreel ondersteunen bij de terugkeer naar de arbeidsmarkt? Of zijn zij juist degenen die dat onderwerp niet moeten aanroeren en in plaats daarvan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer rust moeten gunnen, ontspanning moeten bieden en afleiding moeten bezorgen? Een opvallend resultaat van het survey is dat de sociale omgeving nauwelijks invloed heeft op de kansen op werk. De houding van nabije anderen doet er blijkbaar weinig toe als het gaat om re-integratie naar werk maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat die nabije anderen helemaal zonder betekenis zijn. Want de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die meer steun ontvangen van hun sociale omgeving zijn ook degenen die zich redelijk gezond voelen en die hebben geaccepteerd dat ze aanhoudende gezondheidsklachten hebben. En op hun beurt ontvangen degenen die meer tevreden zijn met hun eerdere baan en die voorheen meer uren per week werkten meer steun uit hun sociale omgeving. Bovendien hebben de nabije anderen uit de omgeving veel invloed op het welbevinden van de arbeidsongeschikte werknemer. In de interviews zien we waarom en hoe dat het geval is. Een ander resultaat van het survey is dat mensen met veel steun uit hun sociale omgeving pessimistischer zijn over de kans dat ze ooit hun verdiencapaciteit zullen realiseren (zie tabel 3.1) Waarom krijgen mensen veel of juist weinig steun van hun nabije anderen, en waarom bevordert veel sociale steun niet een blijvende re-integratie? De interviews geven een duidelijker inzicht in de rol van sociale omgeving in het re-integratieproces. Daarin komt duidelijk naar voren dat sociale steun en begrip voor de situatie nogal ongelijk verdeeld zijn; sommige gedeeltelijk arbeidsongeschikten worden omringd door steun en begrip, terwijl anderen nauwelijks sociale contacten hebben en vooral op zichzelf zijn aangewezen. Dit hoofdstuk maakt ook inzichtelijk waarom de mate van sociale steun geen directe invloed heeft op de re-integratie; intensieve sociale steun kan immers ook betekenen dat de omgeving van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer hem of haar beschermt tegen een te snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt, of naar een niet passende baan.
7.2. problemen in meervoud Een ongeluk komt zelden alleen. Terwijl de gezondheidssituatie van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hun volle aandacht nodig heeft, kunnen bijkomende zorgen over de relatie, de kinderen of andere familieleden hen nog meer ontregelen. Als dat het geval is, is er al snel sprake van een ‘multi-problem’ gezin. Voor sommige gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers stapelen de problemen zich op. Ze hebben naast fy-
Beter met werk OKTOBer 2012
103
7. de sociale omgeving
tabel 7.1 Overzicht van thuissituatie respondenten ten tijde van interview (n = 43) Thuiswonende kind(eren)
Uitwonende kind(eren)
Geen kinderen
Alleenstaand (geen partner)
-
4
2
Alleenwonend (wel partner)
2
-
3
Samenwonend met partner
17
7
8
Totaal
19
11
13
sieke of geestelijke beperkingen, zorgen over hun eigen gezondheid en het behoud van of terugkeer naar hun werk ook bekommernis om hun partner of kinderen en, niet in het minst, de praktische organisatie van zorg voor zieke gezinsleden. Ook een echtscheiding, het ontbreken van een partner, kinderen of belangrijke andere sociale contacten kan ertoe leiden dat deze werknemers zich niet in staat voelen zich te concentreren op hun re-integratie. 104
Niet zelden is er niet alleen gebrek aan steun maar moet de gedeeltelijk arbeidsongeschikte juist zelf steun bieden aan gezinsleden die van hem of haar afhankelijk zijn, en dit lijkt ten koste te gaan van zijn of haar huidige of toekomstige arbeidsparticipatie. Hier is niet alleen sprake van een dubbele positie als zieke en werknemer, maar van een (potentieel) dubbele belasting op beide fronten van het werk en het gezinsleven. Vanwege de gezondheidsproblemen kunnen deze werknemers op hun werk niet volledig functioneren, en vanwege de problemen thuis komt ook de laatste reserve in het gedrang. De draaglast gaat de draagkracht ver te boven. Vorig jaar rond deze tijd had ik min of meer besloten het hele UWV gebeuren achter me te laten, want mijn zoon zat toen midden in een onderzoekstraject; die was slechthorend en had wat aparte gedragingen en het ging op school ook niet zo goed. En mijn andere zoontje is een kind wat heel veel aandacht opeist. Hij was gediagnosticeerd met ADHD en PDDNOS. Daar hadden wij echt de nodige problemen mee op school en ook thuis, met veel hulp van het autismeteam vanuit het RIAGG en extra bijles voor zwemles en fysiotherapie en allerlei onderzoeken, ik trok het helemaal niet meer. Ik dacht echt van als ik nu ook nog moet werken, hoe moet ik dat gaan doen, want je hebt allemaal afspraken met specialisten. Op een gegeven moment zat ik gewoon om de dag bij een arts of een of andere peut en toen had ik zoiets van: ik ga dit gewoon niet trekken, als ik ook nog moet werken. Ik had sollicitatieplicht, dat gaat helemaal niet. Toen zei die arbeidsdeskundige: ‘dan onthef ik je van sollicitatieplicht en moet je maar in augustus verder kijken hoe het gaat, dan hebben we weer een volgend gesprek.’ En hoe wrang het nu ook is, mijn zoontje is er niet meer en ik ben nu niet meer al die tijd kwijt aan dat soort dingen. Vrij vlot na het overlijden zei het UWV: neem even je tijd en we stellen het uit, ook de IRO is geen probleem,
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
dat verlengen we gewoon, als je echt een time-out neemt dan verplaatsen we de einddatum. Nou dat was wel heel prettig. (vrouw, geen baan, 34 jaar, hogere opleiding) Als ik het allemaal weer zo op een rijtje zet, er is zóvéél gebeurd de afgelopen jaren. Mijn zus is overleden, mijn moeder is ook overleden, allemaal in die tijd. Dan wordt het zo ontzéttend veel. Je basis wordt onder je vandaan gehaald door geen werk en die onzekerheid over geld en mijn zus ziek, overleden aan kanker, mijn moeder overleden aan kanker, en dan blijven er heel weinig leuke dingen over. Als je alleen bent, dan moet je dat allemaal maar alleen doen, dus het is gewoon moeilijk. Ik merk nou dat nu ik bij jou zit te huilen dat het me toch weer aangrijpt en dat gevecht met het UWV, zo zou het toch niet moeten? Je hebt al zoveel aan je hoofd en dan nog eens in zo’n administratieve ellende terechtkomen waarin het lijkt alsof het niemand wat interesseert wat er met je gebeurt en je bent maar een nummer. Ja, dat is heel moeilijk. (vrouw, werkt als zelfstandige 44 jaar, hogere opleiding) Ik ben getrouwd en ik heb vier kinderen. Ik heb twee kinderen van mijn vorige huwelijk en twee kinderen van dit huwelijk. Een zoon is daarvan thuis, die is gehandicapt, autistisch. Daar zijn we mee bezig van begeleid wonen of op zichzelf gaan wonen met begeleiding. Ja, het is extra zorg, maar mijn vrouw werkt er ook bij en die doet de meeste dingen, het invullen van WIA of PGB of wat dan ook, dus daar hoef ik niks mee. Dus gewoon lichamelijk hem bijstaan met het een of het ander. Hij is 32 jaar en verstandig genoeg zeggen ze dan, maar door dat autisme is het toch wel een handicap. Hij kan nu rustig alleen blijven, dus je gaat nu weer langzaam dingen oppakken. In het laatste jaar van mijn hartinfarct en daarvoor 7 jaar, hebben we mijn schoonmoeder verzorgd. Dus de vriendenkring, de kennissenkring die was al op een laag pitje. Want we gingen daar toch zes, zeven dagen per week naartoe samen. En daarna, na het hartinfarct heb ik het een tijdje niet gedaan, want dat kon ik niet. Mijn schoonmoeder is overleden vorig jaar. Daardoor is het ook een stuk rustiger geworden. (man, met baan, 58 jaar, lagere opleiding) Mijn dochter waar continu problemen mee zijn en waar je heel veel aandacht moet besteden. Ik heb eens uitgerekend dat ik twaalf uur in de week met haar bezig ben. Met alles regelen en doen. Dat is toch absurd eigenlijk. En daarnaast heeft mijn man ADHD. Pfieuw. Hij is net bijna drie jaar overspannen thuis geweest dus dat werkt natuurlijk ook niet geweldig door op je hè. Dat is een enorme belasting. Ik zie mijn zorg voor mijn dochter op dit moment als vrijwilligerswerk. Daar ga ik één keer in de week in ieder geval twee uurtjes op bezoek. Ik heb wel geprobeerd om bij slachtofferhulp te komen, maar omdat ik sollicitatieplicht heb, wilden die me niet hebben, omdat ze dan ook een opleiding geven en als je dan weer een baan vindt dan zeg je toedeloe en dan hebben zij voor niks geïnvesteerd. (vrouw, geen baan, 55 jaar, hogere opleiding) Ik woon samen en heb twee kinderen, maar die wonen bij mijn ex-man omdat dat een vrij complexe situatie is. Die [kinderen] hebben allebei een vorm van autisme en eentje heeft ook nog ADHD en ik kan er door wat er met mij aan de hand is niet meer voor zorgen. Om de week zijn ze hier een weekend en ook één keer in de twee weken een dinsdagmiddag. Mijn relatie loopt niet echt lekker. We wonen samen in één huis en daar is alles mee gezegd. Het stoort me ook de laatste
Beter met werk OKTOBer 2012
105
7. de sociale omgeving
tijd steeds meer, maar het is niet zo gemakkelijk als je niets hebt om te zeggen: ‘ik stop ermee en ik ga iets anders opbouwen’. En ik heb ook twee kinderen waar ik aan moet denken en die hebben ontzettend veel meegemaakt, die wil ik niet nog meer pijn bezorgen. Het is soms heel moeilijk om schuldgevoelens weg te drukken. (vrouw, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Mijn vrouw kan ook niet werken, die is ook ziek. Zij heeft het wel geprobeerd om wat schoon te maken, maar dat gaat niet want zij heeft reuma en ze heeft ook een bepaalde huidziekte waar ze hele zware medicijnen voor krijgt. Ze is gewoon niet goed en zij kan het ook niet opvangen. Er was niks aan de hand geweest als die vorige werkgever mij maar anders had behandeld, dan hadden we de tering naar de nering gezet. Maar we kunnen nu geen kant op. (man, geen baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Mijn man is heel erg ziek geweest kort geleden. Door de zware medicijnen kan ik niet autorijden dus ben ik van hem afhankelijk van vervoer. Als hij er dan tussen uit valt, dan houdt het op. Het betekende extra zorg en dat je in huis meer dingen doet. Ik heb heel vaak als ik thuiskom en ’s middags mijn rust neem dat ik ’s avonds ook niet goed meer kan staan of zitten en daardoor ’s avonds ook niet het eten kan koken. En dat doet hij dan. Dat zijn wel dingen die je lichamelijk treffen. (vrouw, met baan, 47 jaar, middelbare opleiding) 106
7.3. gevolgen voor het gezin Behalve dat het gericht en actief bezig zijn met de re-integratie belemmerd kan worden door problemen in de relatie of door de zorg voor kinderen met gezondheidsproblemen, ziekte van en mantelzorg voor familieleden, moeten omgekeerd de gevolgen van de arbeidsongeschiktheid voor het gezinsleven niet worden onderschat. De met de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid samenhangende problemen kunnen talrijk zijn. Zo kunnen werknemers moeite hebben met het emotioneel verwerken van hun gezondheidsproblemen, en het dientengevolge moeten verminderen van de werktijd of het zelfs heroriënteren op ander werk, en verkeert men vaak lange tijd in onzekerheid over de toekomstige arbeidsmogelijkheden. Dat wordt nog versterkt als de definitieve beoordeling door het UWV lang op zich laat wachten en de re-integratie een langdurig proces is geworden. Onzekerheid over de toekomstige arbeidsparticipatie betekent immers onmiddellijk onzekerheid over de financiële toekomst van het gezin, niet alleen als de arbeidsongeschiktheid de hoofdkostwinner treft. Alleen al de gezondheidsklachten zelf kunnen van zodanig aard zijn dat het de sfeer en de relaties in het gezin negatief beïnvloedt; depressiviteit, continue pijn, slapeloosheid door pijn of zich moeizaam kunnen bewegen zijn niet bepaald sfeerverhogende effecten van lichamelijke of fysieke klachten. Dat wil zeggen dat arbeidsongeschiktheid niet alleen een kwestie is die de arbeidsparticipatie raakt, voor gezinnen die ermee te maken krijgen kan de belasting (te) groot worden. Dan is niet altijd duidelijk wat oorzaak en gevolg is; hebben de gezondheidsproblemen de gezinsverhoudingen vertroebeld en leidt dat ertoe dat men op het werk problemen heeft
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
gekregen, of hebben de gezondheidsproblemen en de zorgen over de arbeidstoekomst hun weerslag gehad op het gezinsleven? Ik heb heel lang volgehouden dat ik gewoon fulltime wilde werken. Ik heb dat heel lang geprobeerd. Altijd pijn, altijd moe en heel chagrijnig, dat was echt geen doen. Want toen dacht ik mijn werk gaat voor, ik wil mijn bedrijf overeind houden, maar als ik 40 uur werk kan ik daarnaast helemaal niks meer. Dan is de balans zoek. Dat doet je huwelijk ook geen goed. Vlak voor de scheiding kon ik echt niet meer zo veel werken. Ik had zoveel pijn, last van mijn gewrichten, dus toen ben ik al gaan minderen. Dat ik zoveel energie ben blijven zetten op dat werk, werk, werk, en alles verder gelaten heb heeft mijn huwelijk geen goed gedaan. (vrouw, met baan, 40 jaar, hoge opleiding) De hele situatie heeft impact ook op je gezin, op je kinderen en je vrouw. En je zit financieel aan de grond. Ik leef van mijn overwaarde. Het is triest, maar het is niet anders. Ondanks dat moet je toch nog proberen door te gaan, voor je kinderen en voor mijn vrouw. Ik ben kostwinner en 32 jaar getrouwd, ik heb twee kinderen die nog op school zitten voor een deel en mijn vrouw werkt niet, dus ik ben alleenverdiener. De kinderen zijn net volwassen en wonen allebei nog thuis, die eten nog mee. Ze kosten wel veel geld als ze nog in die leeftijd zitten. Het hele gezin lijdt eronder. Zeker op de manier waarop het bedrijf mij nou ook financieel benadeelt. Ze balen als een stekker, de hele familie. (man, geen baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Ik was een heel moeilijke man om mee te leven. De praktijk is: je wilt werken. Dus het deel van de dag dat je goed bent, zit je op je werk. En het deel van de dag dat je geen knip voor de neus waard bent, zit je bij je gezin. Mijn collega’s denken dat ik alles kan. Natuurlijk heeft mijn gezin mij gesteund, maar mijn gezin heeft een moeilijke tijd met mij gehad. ‘Nee, ik ga niet mee naar verjaardagspartijen.’ ‘Nee, ik ben jaren niet op feesten geweest.’ ‘Nee, ik vind familiebezoek niet gezellig.’ ‘Nee, ik ga niet mee als partner van.’ ‘Nee, ik heb vandaag gewerkt, dus ik ga niet mee naar de schoolvergadering.’ Dat heeft een hele zware wissel op het gezin getrokken. En nog. Ik bedoel, een kind zit televisie te kijken de andere zit te rammelen op de computer met MSN en de derde zit te bellen. Dan verdwijn ik naar de garage. Dan trek ik wel weer een fietswiel uit elkaar. Want als ik blijf zitten, dan moet ik vragen of ze iets minder kunnen rammelen, of de televisie iets zachter mag, of ze niet zo luid tegen hun vriendje willen praten…Zij doen ‘gewoon’. En ik kan het niet hebben, dat is gewoon niet te verdragen. Als ik moe ben, dan word ik in de meeste gevallen verkeerd begrepen, heb ik niet het sociale vermogen om het rustig en netjes te brengen. Nou zijn opgroeiende tieners ook niet de meest makkelijke klanten. Het belangrijkste wat ze kúnnen doen is, is begrip tonen en mij ontzien als ik er doorheen zit. Dat kan niet altijd. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding) Ik probeer een zo goed mogelijke vader te wezen, maar zeker in die tijd van depressies schort het daar nogal eens aan en dat probeer ik weer een beetje goed te maken. Al lukt dat ook niet altijd. Dan reageer ik heftig op situaties waarop minder heftig gereageerd hoeft te worden. Er zijn geen schone kleren, omdat ze van alles op hun kamer laten liggen en ik geen zin heb om
Beter met werk OKTOBer 2012
107
7. de sociale omgeving
hun kamer op te gaan ruimen. Daar kan ik heel heftig op reageren. En zeurderig. Om maar te pushen dat zij dat wel gaan doen. En over mijn gedrag ben ik zelf niet altijd even tevreden. Dus echt met een grote bek en schreeuwend soms, vooral naar de jongste. En die heeft het er daar nogal eens moeilijk mee. Die heeft daar weleens onder te lijden. Ik probeer het zo goed mogelijk uit te leggen waarom ik dat doe, dat is borderline. En als het dan weer over is, ook weer goed te maken. Ik voel me er wel verantwoordelijk voor. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding)
108
Het is wel is moeilijk gegaan met de kinderen. Die hebben er in het verleden wel moeite mee gehad. In het verleden zagen zij mij heel weinig, ik was altijd weg. Wie is die kerel die het vlees op zondag snijdt, ken je dat spotje? Nou, dat gebeurde hier ook wel een beetje. En als je dan thuis in een keer met zaken ging bemoeien: ‘Waar bemoei je je mee, dat regel ik met ma toch?’ Later zie je dat dan pas. Dan kom je thuis, en je komt ook nog ziek thuis, dat heeft wat confrontaties opgeleverd, want dan ga je met dingen bemoeien waar je je niet mee moet bemoeien, want dat hebben ze zelf met ma altijd geregeld. En dan kom jij er in een keer tussendoor walsen en ook nog chagrijnig omdat je ziek bent en niet kunt wat je wilt. Maar gelukkig was mijn vrouw zo slim om de jongens in te fluisteren van: joh, neem pa met een korrel zout, want die heeft ook zat te verstouwen en steun hem daarin. Nou daar hebben we samen wel gesprekken over gevoerd ja. Dat is goed gegaan hoor, dat gaat nog steeds heel goed, gelukkig wel. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) In het begin was dat natuurlijk wel moeilijk hè, want dan zit ik ineens heel de dag thuis. De kinderen zaten dan op het voorgezet onderwijs, dus die zijn ook niet hele dagen naar school dus die zitten dan ook wel eens heel de dag thuis en dan kom je elkaar wel eens tegen. In het begin wou dat wel eens een beetje botsen. Het is natuurlijk een vreemde situatie als je vader ineens heel de dag thuis zit, dan heeft hij ook nog eens pijn in zijn rug, dus dan is die ook al een beetje chagrijnig. In het begin is dat best moeilijk, maar van lieverlee, als ik minder last heb van mijn rug en je gaat weer aan het werk of je kan wat meer, dan gaat het allemaal wat soepeler. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding) Hij is vorig jaar ook een maand thuis geweest, het was echt hem teveel, want zijn werk moest hij doen, de zorg om mij, hier alles in huis verder aan de gang houden. Toen kreeg hij op zijn werk een verandering, in plaats van naar het Midden Oosten waar hij altijd werkte moest hij naar Amerika. Nou dat was teveel, weet je een groot nieuw project om in te werken, en toen was hij ook gewoon op. Dus het heeft op hem ook héél veel invloed gehad. Toen heeft hij ook met werk en met de arbo-arts en de huisarts besloten nog maar eens twee weken thuis te blijven en toen is ie weer langzaam begonnen. En het gaat met hem nu ook beter. Ik heb veel minder steun nodig, ik kan zelf ook meer dingen doen. (vrouw, geen baan, 52 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
7.4. steun van de meest nabije anderen Steun van de sociale omgeving heeft niet direct een positieve invloed op de re-integratie maar wel op het welbevinden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Als de partner en de kinderen niet zelf steun nodig hebben en de kinderen al volwassen zijn, kunnen ze veel betekenen voor deze werknemers die met hun gezondheid, hun werk en veelal ook met zichzelf in de knoop zitten. Door aanwezig te zijn, begrip op te brengen en emotionele steun te verlenen maar ook als gesprekspartner, zijn de partner en de volwassen kinderen heel belangrijk voor deze werknemers. Daarbij kunnen zij de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer ook stimuleren om activiteiten te ondernemen en niet bij de pakken neer te zitten. Als dat gebeurt wordt dat door de betrokkenen blijkbaar niet als steun bij de re-integratie beschouwd. Uit de interviews komt echter naar voren dat het belang van die steun mogelijk groter is dan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zelf vermoeden. Waarschijnlijk is dat te wijten aan het feit dat de steun indirect is, gericht op herstel in plaats van op re-integratie en vooral bestaat uit erkenning van de problemen waar de betrokkene mee moet leren omgaan. Hij weet altijd precies hoe het met mij is. Wij zijn zo naar elkaar toegegroeid, dat gaat eigenlijk wel vanzelf. Ja, ik weet niet hoe ik het moet zeggen. We bespreken het ook wel, en hij stimuleert me ook om dingen te doen. Zo van ‘hé zou je vandaag niet zus of zo gaan doen?’ Dat doet ie altijd wel op een leuke manier, en als het kan denk ik: ‘ja dat kan ik wel doen’, of ik denk: ‘nee, dat kan ik echt nog niet.’ Nou dan kom ik thuis, bijvoorbeeld in de tijd dat ik voor het eerst weer eens een overhemd ging strijken, dan zei ik: ‘ik heb vandaag een overhemd gestreken.’ Dan zei ie: ‘het moet niet gekker worden hoor!’ Weet je, hij deed het altijd wel heel leuk, dat ik toch voelde van: oh hij weet wat een inspanning het voor mij is, dat ene overhemd en dan verder kon ik niks doen dan die dag. Hij weet hoe moeilijk het is en hij vindt het fijn dat ik dat wel alweer kan. Hij ging daar gewoon heel fijn mee om naar mij toe. (vrouw, geen baan, 52 jaar, hogere opleiding) Ik ben achttien jaar getrouwd, wij worden samen oud, dat weet ik eigenlijk wel zeker. Alleen maar goede steun eigenlijk. Niet dramatisch doen: van ach wat ben je toch zielig of zo, maar gewoon accepteren dat die situatie zo is. Weten hoe ik in elkaar zit en daar gaat zij heel goed mee om. Ik ervaar ook niet dat mijn vrouw thuiskomt van: ‘Goh je zou dit doen of dat doen en het is niet gebeurd’. Zij is daar gelukkig ook heel gemakkelijk in. Ik zat er eerder nog wel mee in mijn maag van dan ben jij veertig uur aan het werk en dan doe ik niks. In plaats daarvan is ze alleen maar blij als ik een keer iets echt uitzonderlijks gedaan heb, dus dat er iets opgeruimd is of uitgezocht of zo…dat je daar een compliment voor krijgt: ‘Goh dat is fijn dat je dat gedaan hebt’, een beetje op zo’n manier. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Het zijn vaak van die hele banale dingen van ‘ga je de vuilnis buiten zetten, kun je wel even doen’, weet je wel. Als ik dat wil dan doe ik dat, als ik dat niet wil doe ik het niet. Dan is het niet van ‘had je de vuilnis niet buiten kunnen zetten?’. Er zit geen dwang achter, van ‘je moet dit of
Beter met werk OKTOBer 2012
109
7. de sociale omgeving
je moet dat’. Als er verjaardagsvisite is en ik ben moe, dan blijf ik thuis. Mijn vrouw had er het moeilijkst mee, want die moest al die klappen opvangen. Het is onvoorstelbaar hoe die daar mee omgegaan is en hoe die het allemaal heeft opgevangen, want echt als die er niet was geweest dan, weet ik niet hoe het was gegaan. Ze doet gewoon alles en er komt geen wanklank bij, ze kent me door en door en ziet wel als het niet gaat. Een vreemde zou het misschien niet aan mij merken, maar zij ziet dat. Net een automatisme, je hoeft niks uit te leggen. En dat is natuurlijk heel prettig. Als je elke keer alles moet beredeneren kost dat ontzettend veel energie en op een of andere manier voelt ze dat gewoon goed aan en dat is ontzettend prettig. (man, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) De relatie met mijn vrouw is echt heel goed, die is eigenlijk nooit anders geweest dan goed, dat is mijn steun en toeverlaat ook in dit hele proces. Als ik die niet had gehad dan, dan was het misschien wel anders afgelopen. Het voordeel is dat zij, zij heeft al jaren een baan in de apotheek, dus ze weet wel iets van de medische geschiedenis af. Die weet gewoon, die heeft alles met mij ervaren, ook alles met mij gedeeld, dat hebben we altijd gedaan, al die jaren. Die heeft het soms wel zwaarder gehad, hier tussen de oren, dan ik zelf. Dat besef je dan niet, maar later pas. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) 110
Mijn partner die is heel positief. Van gewoon doorzetten. Gewoon doorgaan dan komt het allemaal wel weer goed. Dat is ook kop in het zand steken trouwens maar wel positief. Er gewoon zijn voor je, dat is heel belangrijk. (vrouw, werkt als zelfstandige, 41 jaar, hogere opleiding) Tuurlijk, daar wordt ook genoeg over gepraat. Het thuisfront is het voornaamste dat er is. In ‘t thuisfront wordt zoveel gepraat als wij nodig achten. Ook over mijn ziekte en over wat daar rond omheen speelt. Alles wordt er besproken. Wij zijn gewoon twee handen op één buik. Als ik iets wil bespreken, dan wordt er over gesproken. Als zij iets wil bespreken, dan wordt daar ook over gesproken. Er wordt nergens omheen gedraaid. De waarheid wordt gewoon gezegd. En dat is wat ons ook sterk maakt. We weten van elkaar hoe we erover denken. Mijn vrouw heeft ook echt een remmende werking op mijn doen en laten. Ik ben een bouwvakker, altijd geweest. Ik ben heel erg veranderd, ik was voorheen ook de wildebras. De laatste vijf jaar heb ik toch wel ingezien dat een rustiger leven toch wel beter is. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Behalve de partner kunnen ook de volwassen kinderen van betekenis zijn voor hun gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouder. Soms lijkt het alsof de kinderen alleen praktische steun verlenen maar de betekenis van die praktische steun reikt veel verder. Het bevestigt de relatie, betekent dat de kinderen hun zieke ouder erkennen in zijn of haar problemen en in de gaten houden wat de ouder nodig heeft. Deze zorgverantwoordelijkheid kan allerlei vormen aannemen; van de kinderen die in de buurt wonen en er direct zijn als de ouder hen nodig heeft tot het kind dat weer gedeeltelijk thuis komt wonen. Ook de ouder(s) af en toe een uitstapje bezorgen is een vorm van zorg die, hoewel met bezwaard gemoed, graag wordt aanvaard.
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
Toen ik de eerste twee jaar ziek was, kwam mijn zoon één keer in de twee weken thuis. Want mijn man die had het ook erg druk, die moest werken, thuis alles draaiende houden en voor mij zorgen. Mijn zoon kon het zo plannen met zijn studie, dat hij thuiskwam als mijn man op zondag wegging, en dan bleef hij tot dinsdag of woensdag, dan was de halve week al voorbij. Dan ging hij weer terug en dan kwam op zaterdag mijn man thuis en dan kon ik het volhouden. Dus ze hebben er allemaal heel veel aan gedaan. Mijn zoon deed altijd het strijkgoed en hij kookte dan ook een keer in het weekend. Mijn dochter was net naar het buitenland verhuisd maar die kreeg op een gegeven moment werk, en dan was ze zo nu en dan van maandag tot vrijdag hier voor haar werk en dan logeerde ze thuis. Dat is ook fijn, dat zij haar werk zo heeft gepland in de week dat mijn man weg was. (vrouw, geen baan, 52 jaar, hogere opleiding) We hebben vier kinderen, allemaal volwassen. Er woont er nog eentje thuis. Die werkt ook in de bouw. Soms nemen ze je weleens mee een dagje uit of zo, maar dat is ook niet altijd even leuk. Dan is het dan omgedraaid, nou zeggen de kinderen, kom we gaan eens een dagje weg en dan gaan we naar de dierentuin en wat eten, maar dan voel je je soms toch wel lullig. Zulke dingen. En dat motiveert je toch weer wel om werk te zoeken. De kinderen hebben gewoon hun eigen leven hé, die zijn gewend om met hun zieke moeder om te gaan, of er nou vader bij hangt of niet, dat maakt dan niet meer uit. Dinsdagmiddag komt mijn dochter altijd, die komt de grote poetsbeurt doen. (man, geen baan, 52 jaar, lagere opleiding)
7.5. praktische steun van de partner Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kunnen niet alleen niet (meer) werken. Ook veel dagelijkse activiteiten die voor gezonde mensen normaal zijn en noodzakelijk om zich in het dagelijks leven te bewegen zijn niet meer mogelijk of bijzonder moeilijk. Over wat nog wel en wat niet meer gaat moeten afspraken worden gemaakt, en als de werknemer een partner heeft is hij of zij de eerste persoon die in aanmerking komt om taken over te nemen of te herverdelen. Daarnaast kunnen de meest nabije anderen, in het bijzonder de partner, de betrokken werknemer bijstaan in het omgaan met de beperkingen, zowel als het gaat om het bewaken van de grenzen van wat mogelijk is, als in het stimuleren van activiteiten die mogelijk gezondheidsbevorderend zijn. Zij rijdt bijna altijd in de auto, ik rijd bijna nooit, omdat ze weet dat daar wat risico’s aanzitten. En zolang dat probleem niet opgelost is, heb ik echt een probleem. Niet alleen in de werksfeer maar ook gewoon in mijn dagelijkse dingen. Ik kan niet meer op de ladder gaan staan om de goot schoon te maken. Of ik moet de jongens vragen om het even te doen. (man, geen baan, 52 jaar, middelbare opleiding) Mijn man die neemt ook wel het één en ander voor zijn rekening in huis, bijvoorbeeld natte spijkerbroeken ophangen, dat blijft lastig voor mij. Dus doet hij dat. Maar in principe houd ik de was bij. En hetzelfde met de tuin. Ik kan best een plantje erin zetten, maar echt behoorlijk
Beter met werk OKTOBer 2012
111
7. de sociale omgeving
spitten in de tuin, dat kan ik niet. Dus dat zijn dingen die hij voor zijn rekening neemt. (vrouw, geen baan, 37 jaar, middelbare opleiding) Mijn man springt veel meer bij in het huishouden. Die begon laatst al te mopperen. Die had zelf per 1 maart weer een baan en dan hier nog een heleboel te doen. Meedenken met de opgaven van het outplacementbureau. Wat je moet doen is het voorbereiden voor het volgend gesprek bijvoorbeeld. En kijken van: nou wat kun je wel. Daarover meedenken van wat zou wel kunnen, wat zou niet kunnen. (vrouw, met baan, 55 jaar, hogere opleiding) Zij werkt ook 16 uur, ik werk 16 uur, dat hebben we een beetje op elkaar afgestemd. Zij brengt mij naar het werk en als zij klaar is haalt ze mij weer op. En dan gaan we naar huis, dus op zich is dat goed geregeld. Wij rijden gemiddeld 170 km per dag. (man, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) Er wordt wel eens flauw gezegd van, als er één van beide ziek is dat je alle twee ziek bent, maar ergens is dat ook zo. Zij heeft, omdat ik beperkt ben in dingen te doen, meer dingen te doen dan voor die tijd. (man, met baan, 57 jaar, hogere opleiding) 112
Mijn man geeft dan weer eens een duw van ‘kom op, verder kijken en geniet nou eens van wat je hebt’. Die is heel positief. Meestal doen we het zo met elkaar. Het klinkt raar misschien, maar dat heb je toch nodig om de boel op een rij te zetten en weer verder te gaan. En dan is mijn man er die zegt: ‘Stop, ho, halt, denk even na’. Dan ben ik eigenwijs en wil ik van alles kunnen. Maar ik heb wel geleerd dat de prijs die je daarvoor betaalt te hoog is. (vrouw, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) Mijn vrouw die heeft daar toezicht op gehouden dat ik wel mijn rust nam.. Ik ben wel iemand die, en misschien is dat ook wel waarom ik leukemie heb gekregen, als ik moe was ging ik gewoon door. Als je dingen forceert dan kun je dingen krijgen, mijn zwakke punt is die leukemie. Zij is wel van kijk uit en doe niet te veel en ga op tijd naar bed of rust nog wat meer. Zij heeft dus ook wel druk ondervonden, want zij stond overal alleen voor, terwijl we eerst met z’n tweeën wat meer deden. Dat is de steun die ik heb gehad. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding) Het heeft toch een aantal jaren geduurd voordat we daar gezamenlijk een balans in konden vinden. Op het moment dat je hoort dat je ziek bent, ben je eerst aan het ontdekken wat er aan de hand is, wat er wel en niet kan. Daarvoor had ik wel veel klachten, maar ik dacht het gaat telkens over, dus het zal wel niks zijn. ‘Komt wel een keer, ik heb nu geen tijd’. Op een gegeven moment wordt dat dus een feit. Daar moest mijn man natuurlijk ook aan wennen. Het gaat allemaal niet meer zoals we gewend zijn, dat we zo door kunnen draven. Ook al zei ik: ‘ach, gaat nog wel’, als hij dan wist dat het niet meer ging, zette hij de rem erop. Maar dat moet hij wel ontdekken. De kinderen hadden daar in het begin nog veel meer moeite mee. Nu regelt onze dochter dat we niet hoeven te helpen met verhuizen. Dat had ze vier jaar terug niet gedaan.(vrouw, met baan, 46 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
Die geeft heel vaak aan van ‘pas op, je gaat te ver’. En dan is het vaak fysieke belasting, dan wil ik dingen doen. Ik noem maar wat de sneeuw was weg en op een gegeven moment die stoep daar, dat was een hele modderpoel. Dus wat heb ik gedaan op een zaterdag, ik ben die hele stoep gaan afspuiten. Het kan wel, maar dan moet ik het in drie keer doen. ‘Nee, ik doe het in een keer’. Terwijl ik ’s avonds ook nog een uitje had… toen was ik al uitgeteld. Ik moet gewoon accepteren en leren om het niet in een keer te doen, vandaag een stukje, morgen een stukje en overmorgen een stukje. Ik ben nu in dat leerproces. Dat zijn dingen waar mijn vrouw mij aan helpt herinneren. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) Ze is betrokken en dat maakt ook een hele hoop dingen duidelijk en een hele hoop dingen prettig. Ook als ik bij een werkgever in de kennissenkring een gesprek had, dan was ze er ook bij. Twee horen meer dan één, zo zeggen wij dat tegen elkaar. Ook naar de instanties toe, ik ga bijna nooit alleen, ze is bijna overal bij. Dus ik betrek haar ook in mijn gezondheidsklachten. En tot nog toe wordt het nog steeds geaccepteerd. Zij is mijn geheugensteuntje. Het is een heel korte momentopname en je krijgt zoveel informatie naar je hoofd toe geslingerd door zo’n arts, zeker bij het UWV of arbo, dat soort zaken. Dat onthoud je niet. Medische termen, noem maar op. Dan komen we thuis en dan praten we erover. Ik vang op wat ik op wíl vangen, zo noemt mijn vrouw het dan en dat zijn vaak de goede dingen. En de kwade dingen neemt zij mee naar huis. Dan zegt ze: ‘Ja, maar dat en dat is ook gezegd, dat je dat niet mag’. Dat noem ik dan niet. Want dan zou ik het misschien nog kunnen doen. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Mijn vrouw die wil wel dat ik aan het werk ging natuurlijk. En anders zocht ze wel werk hier thuis voor me. Ik stond elke morgen op tijd op om haar ontbijt te maken. Die joeg me wel op en dat is wel goed. Dat ze zei: ‘Je moet weer eens aan de gang gaan’. Ja, die heeft ook wel er achteraan gezeten. (man met baan, 56 jaar, lagere opleiding)
de rol van familieleden Naast de meest nabije anderen kunnen ook familieleden van betekenis zijn bij het opvangen van de gevolgen van de ziekte of beperkingen voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Hoewel uit het survey naar voren komt dat over de hele linie steun van de sociale omgeving geen invloed heeft op de re-integratie naar de arbeidsmarkt, zien we dat in incidentele gevallen familieleden toch stimulerend kunnen zijn. Soms omdat ze de keuze om weer aan het werk te gaan moreel ondersteunen, soms door praktische steun te verlenen bij het zorgen voor de kinderen. Daarbij zijn niet alle familieleden even belangrijk; wie welke steun biedt hangt veelal af van de kwaliteit van de relaties voorafgaand aan de gezondheidsproblemen, maar ook van de aard van de ziekte. Mijn ouders vangen mij wel op, die zien ook dat ik langzaamaan steeds gefrustreerder raak. Die ondersteunden wel dat idee van die omscholing en dat ik bij die psycholoog kwam en die testen gedaan had. Die vinden het moeilijk om mij bij te sturen eigenlijk. Die ervaren het, maar die hebben al vanaf mijn vijftiende weinig invloed op mij.’s Avonds kan ik bij hen avondeten nut-
Beter met werk OKTOBer 2012
113
7. de sociale omgeving
tigen, bijvoorbeeld, of dat ze me stimuleren. Die zijn het er helemaal mee eens, want die hebben het al die keren meegemaakt dat ik mijn baantje kwijtraakte, dat ik weer een keer op staande voet ben ontslagen omdat ik een werkgever voor zijn hersens had gepoft. Die zien ook wel dat dit de oplossing is. Dat ik gewoon alsnog dat diploma moet halen. Iemand met toch wel capaciteiten en ik heb enigszins ook nog wel ambitie, dat iemand zo in zijn sop wordt gaargekookt, dat is gewoon waardeloos. Elke keer als ik dat bericht heb, of juist geen bericht van het UWV, dan lopen die emoties weer hoog op bij mij. Dan kan ik in ieder geval daar terecht om eventjes mijn gal te spugen, dan word ik ook weer een beetje rustig. Maar die mensen zien mij ook liever gelukkig zijn en werken. (man, geen baan, 35 jaar, hogere opleiding)
114
Het contact met mijn ouders loopt prima. Die staan ook altijd klaar als er wat gedaan moet worden. Dat is over en weer. Die hebben in precies dezelfde situatie gezeten. Mijn vader was 39 toen hij thuis kwam. Die kon gewoon niet werken. En dat bleek een onoverkomelijk probleem bij zijn werkgever, dus die is uiteindelijk ontslagen. Dat is met heel veel ruzie gepaard gegaan. Dus die herkende deze situatie waar ik in zit heel erg goed. Moeder heeft zo vaak gezegd: ‘Het is gewoon een herhaling van wat er met je vader is gebeurd.’ Gewoon precies hetzelfde patroon. Alleen heb ik gelukkig betere bijstand van de vakbond dan mijn vader toentertijd. Toen ze mij meteen voor honderd procent wilden afkeuren had ik zoiets van: ‘nee, nee, nee. Mijn vader is op zijn 39ste thuisgekomen, dan zal ik op mijn 36ste thuis komen te zitten. Nee, echt niet. Ik wil gewoon aan het werk blijven.’ (vrouw, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Mijn moeder kwam ook veel, ik heb hulp gehad, mantelzorg. Mijn moeder ondersteunde mij in heel veel dingen, want het ging allemaal door en je moet toch de boel een beetje netjes houden. Ze steunen me nou ik aan het werk ben. En mijn moeder die biedt hulp als ik werk dat de oppas geregeld is, dat ze komt. Mijn zoontje moet nadat hij al die jaren thuis is geweest niet naar een kinderdagverblijf. In dat opzicht worden wij gesteund. Absoluut, dat hij nu dat hij ouder is, dat zijn situatie gewoon hetzelfde blijft. Dat stimuleert om toch weer gewoon te gaan werken. (vrouw met baan, 40 jaar, middelbare opleiding) Niet iedereen heeft familieleden, de familieleden kunnen ver weg wonen of er is geen contact meer met hen. Als men in de periode voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid weinig contact onderhield met de familieleden, bijvoorbeeld omdat men het te druk had met het werk of het eigen gezin, is de kans groot dat familieleden weinig steun bieden nu men dat nodig heeft. Ook zijn niet alle familieleden even begripvol. Vooral psychische problemen kunnen een belemmering vormen voor het onderhouden van de contacten met de familieleden. Die belemmering kan van beide zijden komen. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers kunnen zelf geen behoefte hebben aan contact met de familieleden omdat men zich niet goed voelt. Maar het gebeurt ook dat de familieleden het ziek zijn niet begrijpen of accepteren en degenen mijden die niet aan de normen voldoen. Ook al heeft druk vanuit de familie geen invloed op de re-integratie, dan wil dat niet zeggen dat die druk volledig afwezig is.
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
Familie daar heb ik weinig contact mee. Dat heeft meer te maken met een aantal keuzes die ik in mijn leven heb gemaakt, waar de familie anders tegenaan kijkt. Op het moment dat je niet over dingen kunt praten die jou bezighouden, omdat dat niet in hun belevingswereld past, dan houdt het op een gegeven moment op. Dat besef je op een gegeven moment ook wel, dat sommigen een heel sociaal vangnet hebben in de familie, wat ik op dat moment niet had. (man, werkt als zelfstandige, 40 jaar, hoge opleiding) Ik heb nog één broer en die is getrouwd, maar die hebben vanaf het begin eigenlijk geen begrip gehad voor de situatie. Daar heb ik eerst heel veel verdriet om gehad, dat het mij zo tegen viel, dat zij zich niet meer met mij bemoeiden. Terwijl ik toen de kinderen klein waren heel veel bij hun kwam, oppassen en met hen dingen doen. Dat ze, nu de situatie andersom was, helemaal geen gehoor gaven. Daar heb ik twee jaar geleden gewoon een streep onder gezet. Mijn broer komt hier nu alleen nog, zijn vrouw niet en de kinderen ook niet. Ik vind het nog steeds heel jammer. Mijn schoonzusje die kan helemaal niet omgaan met mensen die geestelijk iets hebben. Dus die heeft zoiets van: nou het is gewoon een kwestie van gewoon doorwerken, niet piepen, dat soort ideeën heeft zij erover. Toen ik bij de cva-groep kwam hoorde je gelukkig, het is een schrale troost, meer mensen die daardoor familie verloren zijn op het moment dat ze ziek worden. (vrouw, geen baan, 56 jaar, hogere opleiding) 115
Van de scheiding daar stond iedereen van te kijken en dat begrijp ik ook wel. En depressie dat snappen ze al helemaal niet. Dus ik heb ook weinig contact met de familie. Ik vind, ik vond altijd een dag of een avond alleen thuis zijn heerlijk, maar dat kwam ook omdat je drukke werkzaamheden had. Maar ik had altijd wel toch graag mensen om me heen, ook wel familiedingen organiseren en ja dat is ook niet meer. Dat is niet leuk. (vrouw, met baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Mijn directe familie, met name mijn ouders, die hebben op één of andere manier nooit echt geaccepteerd dat ik ziek ben door iets waarvan doktoren niet weten waar het vandaan komt. En dat heb ik op een gegeven moment ook maar zo gelaten, omdat van het steeds weer het gevecht aangaan ging ik me alleen slechter voelen. Met name mijn moeder had en heeft zelfs nog de neiging om dan heel gauw te komen met: ‘Ja maar je moet ook niet dit en ‘ je moet ook niet dat!’ En dat is op een gegeven moment ook heel erg irritant. Dus ik had het gevoel dat ik me telkens moest verdedigen. En dat wil je op een gegeven moment ook niet. Dus dan zeg je maar niks meer. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoge opleiding) Dat was nogal moeilijk, zeker vanuit mijn familie, die toch wel heel erg graag wilden dat ik toch wel weer aan het werk kwam. En dan word je met de beste bedoelingen onbewust toch wel een beetje gepusht, zo van: ‘Is dit niet wat voor je?’ Alsjeblieft, daar ben ik nog helemaal aan toe. In die zin was dat voor mij niet zo heel prettig. Maar dan was het nog weleens moeilijk om ze duidelijk te maken dat mij proberen aan het werk te helpen toch in mijn geval niet zo handig was. Dat dat eerder negatief uit zou werken… In het begin, toen ik er net aan begon en heel blij was dat ik ook weer aan het werk was, voor mezelf, toen waren zij natuurlijk ook heel blij. Dan
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
voel je jezelf daar ook goed over, en ben je blij dat je hen ook weer een beetje tevreden kunt stellen. Des te moeilijker was het weer om te melden dat je weer afgeknapt was. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) De enige druk is dan wel bijvoorbeeld mijn eigen schoonmoeder die dan zegt: ‘heb je nou al werk?’ Dat doet ze nu ook niet meer. Maar dat deed ze wel. ‘En heb je nog gesolliciteerd?’ ‘En heb je nou al een baan?’ Weet je wel. Maar dat is vaak ingegeven door angst, dat ze denken van: ‘oh god straks komen ze financieel in de problemen’.. Dat heb ik dan ook wel meteen door dat dat erachter zit. Zeg ik vaak zo van…: ‘ja, nou het komt wel weer’, weet je, zo. Ik probeer ze maar een beetje gerust te stellen. Ze weten wel dat ik werken gewoon leuk vind. Ik kom altijd met enthousiaste verhalen met dingen die gebeurd zijn. (vrouw, geen baan, 55 jaar, hogere opleiding) Je ziet het heel duidelijk aan familie. Ik heb een broer en twee zussen en die mijden je gewoon. Ja, die zitten niet te wachten op je problemen. Die kennen mijn problemen en vinden het allemaal heel vervelend. Maar die komen niet meer op visite, wat vroeger was dat is niet meer. (man, geen baan, 55 jaar, middelbare opleiding) 116
de rol van vrienden en kennissen Het eigen gezin, de familieleden en de vriendenkring vormen de belangrijkste nabije anderen, maar ze zijn niet bij voorbaat in deze volgorde van betekenis. Vriend(inn)en kunnen een substituut vormen voor afwezige of niet betrokken familieleden, ze kunnen samen met familieleden een extra stevige cirkel vormen rondom de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer. Net als het eigen gezin en de familieleden dragen ook vrienden, vriendinnen en kennissen niet bij aan de re-integratie. Toch staan we stil bij hun betekenis voor de arbeidsongeschikte werknemer omdat de gezondheidsproblemen kunnen leiden tot verminderde sociale contacten en omdat ook deze groep van nabije anderen, als ze aanwezig zijn, kunnen bijdragen aan het welzijn. Soms gaat het om oude vertrouwde vrienden die men absoluut niet wil verliezen omdat ze een houvast vormen, soms ook gaat het juist om nieuwe contacten, opgedaan als lotgenoten met herkenbare problemen waar men informatie mee uitwisselt en gevoelens mee deelt die men elders niet kwijt kan. Menig gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer heeft vriend(inn)en verloren tijdens het ziekteproces, zij hebben weinig tot geen nabije anderen meer om op terug te vallen. Ook hier is weer niet duidelijk wat oorzaak en gevolg is; de ziekte, vooral als die een psychische component heeft, is soms aanleiding voor vrienden – net zoals voor familieleden – om contact te mijden. Anderzijds verkeren de werknemers zelf niet in de optimale conditie om vriendschappen te onderhouden; men kan onbewust en ongewild belangrijke anderen afstoten en in isolement terechtkomen.
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
Die heb ik geen. Niet leuk. Van de andere kant een hechte vriendschap geeft mij ook weer het gevoel van verplichting en dat is iets waar ik dus niet goed tegen kan. Ik kan me wel verplaatsen in anderen, maar meestal is het verplaatsen in mijn gedachtewereld voor anderen heel moeilijk. (vrouw, geen baan 39 jaar, middelbare opleiding) Heb ik ook zelf wel veroorzaakt in de zin dat ik dacht: ik ben nu zo gek, ik ben nu zo niks waard, dus wat zal een vriend of vriendin nog aan me hebben. Dus ik heb me teruggetrokken met als gevolg dat ze me ook niet kwamen opzoeken. Dus het beeld is voor mij ook duidelijk, dat waren dan ook geen vrienden. (vrouw, geen baan, 44 jaar, lagere opleiding) Vrienden heb ik niet… Ja dat klinkt heel raar, maar ik heb kennissen, maar echt vrienden, vriendinnen, nee. (vrouw, geen baan, 37 jaar, middelbare opleiding) Dat geldt ook voor vrienden. Ik had een vriend waar ik veel mee fietste en skiede in Zwitserland en ja sinds we dat niet meer kunnen doen ja…. Hij weet dat ik bezig ben met een procedure van mijn werkgever en dat zijn geen leuke dingen. Als je dat één keer vertelt aan zo’n man, is dat interessant voor hem. Maar ja, het is zo beladen dat hij er iedere keer op terug kwam van, hoe is het nou? Ben je al verder of zus of zo? Nou, ik moest altijd ontwijkend antwoorden en zeggen, ja ik ben nog niet zo veel verder en mijn gezondheid gaat achteruit en de rest is ook nog niet rond. En dan zie je gewoon dat ie ja, toch de boot een beetje afhoudt, zeg maar. (man geen baan, 55 jaar, middelbare opleiding) Dat ik mijn verhaal kwijt kon, dat was eigenlijk het belangrijkste. Niet echt om werk te zoeken. Maar gewoon de gesprekken die ik kwijt moest. Die ene vriendin is hier zelfs midden in de nacht een keer gekomen omdat ik helemaal overstuur was van het UWV. Dat ik het toen niet meer zag zitten. Toen heb ik die vriendin midden in de nacht gebeld van: ‘ik red het niet meer, ik weet het niet meer.’ Dat heb ik nog nooit gedaan, iemand midden in de nacht bellen. (vrouw, geen baan, 56 jaar, hogere opleiding) Je praat er met de vrienden over natuurlijk. We hebben een vast vriendenkringetje die we al meer dan 40 jaar kennen. De vrienden zeiden: ‘Je bent helemaal gek dat je weer aan het werk gaat.’ Ja, jongens ik kan er niet mee stoppen. Ik wil geen klein kringetje krijgen. Ik wil die kring die ik heb op de maximale grootte die er is. Dan heb ik het over mijn sociale omgeving. Ik weet hier een aantal die ook bij de WIA zitten of afgekeurd zijn. En dat kringetje wordt voor dat soort mensen zo klein, daar pas ik voor. Dat is voor mij een streven. Dat pakt wel eens uit in mijn nadeel. Als ik dat hardop zeg bij de WW of bij het UWV, dan krijg je dat even hard weer terug op je bord: ‘Jij kan werken!’ Dus wat ik in het begin al zei: je wordt gestraft als je zegt van ik wil blijven werken. (man, geen baan, 53 jaar, lagere opleiding) Wij hebben heel weinig vrienden meer over. Dat is eigenlijk minimaal nu. Je hebt zelf de energie niet. Doordat mijn man hartproblemen kreeg, is het van twee kanten geworden, wat eerst alleen van mijn kant was. Daarvoor werkten we ook ontzettend veel en heel lange dagen.
Beter met werk OKTOBer 2012
117
7. de sociale omgeving
Daardoor hadden we al niet zo’n grote vriendengroep. Een combinatie van wij zijn scherp op ons eigen gezin gericht, we hebben een vrij grote familie. Ons werk is altijd belangrijk geweest en omdat we hiervoor ook gezamenlijk werkten was het ook al een klein wereldje met dezelfde mensen. Verder komt het uit je sport enzo, maar dat is minimaal. Mijn man zat bij een vereniging en daar had hij hele goede contacten, maar daar is hij mee gestopt omdat hij dat niet meer trok. En dan wordt dat allemaal minder. Wat je niet geeft kun je niet ontvangen, dat is gewoon zo. (vrouw, met baan, 46 jaar, hogere opleiding) Eén vriendin die zelf ook veel met depressieve klachten te maken heeft gehad en daar hele goede adviezen over kon geven.. En precies weten hoe je je voelde, een lotgenote. Daar heb ik veel steun aan gehad. Die kon dat ook heel gemakkelijk aan andere vrienden uitleggen. Dus daar heeft eigenlijk helemaal nooit iemand moeilijk over gedaan. Dat is heel prettig, dat ze normaal tegen je blijven doen en je niet anders gaan bekijken en dat ze begrip hebben voor de situatie. Mijn vrienden die weten het allemaal wel zo’n beetje. Ja, je hebt er niet altijd over. Het is ook niet leuk als je een vriend hebt die alleen maar zit te klagen over wat hij wel en niet kan. Er wordt wel gevraagd van: ‘Hoe is het nou?’ en ‘Waar ben je mee bezig?’, maar niet zo heel uitgebreid meer. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) 118
Kijk, ik ben natuurlijk minder flexibel, dus er zal minder snel gezegd worden van kom we gaan eens even de stad in of dit of we gaan naar het theater. En als ik met vriendinnen uit eten ga dan is het vaak een lunchafspraak of we gaan vroeg in de avond en dan plan ik mijn dag zo dat ik dat ’s avonds wel vol houdt. Daar wordt wel rekening mee gehouden. Ze plannen de afspraak om mij heen. Dat is ook wel uniek dat er zo goed rekening gehouden wordt met je. (vrouw, met baan, 47 jaar, middelbare opleiding) Mijn vrienden, mijn netwerk zijn natuurlijk ook werkende mensen, het zijn hoger opgeleide mensen over het algemeen, dus ja het is wel een beetje normaal zeg maar om te werken. Mijn vriendinnen weten dat als ze een uitje organiseren naar Brussel dat ze dan moeten regelen dat er een rolstoel mee kan. Maar dat wordt gewoon geïntegreerd in het geheel. (vrouw, met baan, 40 jaar, hoge opleiding) Zo heb ik van de zomer geroepen dat ik de dakkapel ga schilderen. Ik ben de hele dag thuis en dan doe ik iedere dag een uurtje. En dan regelt een kennis een schilder. En die spreekt het met mijn vrouw af, dan en dan komt hij. Dus ook de kennissen werken daarin mee. Die weten dan ook van de eigenwijsheid en dan wordt er met mijn vrouw contact gelegd dat die en die schilder komt in de avonduren en die heb ik geboekt. Dus op de veilige manier en die schildert dan de dakkapel af. En dan kom ik thuis en dan zegt de vrouw: ‘Dan en dan komt de schilder’. ‘Dat zou ik zelf doen!’ ‘Ja, maar ik wil niet dat je het zelf doet, de schilder is al besproken’. Dat zijn dus de manieren waarop ze je remmen. Gewoon doen, want anders doe ik het toch zelf. Daar lach ik dan om. Maar dat duurt vaak wel een paar uur hoor, voordat ik zover ben. Van ergens hebben zij wel gelijk, want dan lig ik weer een week plat, of twee weken, naar gelang ik dan het herstel nodig heb. De ene keer is dat wat langer dan de andere keer. Dan proberen zij op die
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
manier mij in de roulatie te houden. Want als ik een week plat lig, kan ik een week niet bij hen zijn. Dus dan mist de kennissenkring me. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Heel positief eigenlijk. Maar ik merk ook wel dat mensen toch ook veelal druk zijn met zichzelf. En ik heb mensen hier over de vloer gezien die bij me kwamen. Maar ook heel veel mensen niet. Dat ik denk van: ‘oh, ik heb niks van je gehoord. Ik ben drie keer geopereerd, oh, dat valt me tegen. Heb je geen tijd gevonden?’ Ik merk dat ik meer mijn keus maak. Van wie zijn je vrienden, wie zijn echt je vrienden? Dat heb ik wel ondervonden. Dat is meestal zo als je iets doorstaat, dat je dan weet wie zijn je vrienden en wie niet. Misschien dat ik zelf ook wel zo ben geweest, dat weet ik niet hoor, ik ben natuurlijk heel erg met jezelf bezig. En daar was weinig ruimte over voor hoe het met een ander gaat. Dat heb ik wel ervaren. Ik heb er gewoon heel veel mee geleerd. (vrouw met baan, 40 jaar, middelbare opleiding) Ik heb best veel vrienden, maar de vrienden die graag met een glas wijn of een flesje bier of… een bulk muziek in een drukke tent met mij staan te kletsen, die heb ik niet meer. En de vrienden die met mij een stukje willen fietsen, wandelen, hardlopen, zwemmen, schaatsen, in de vrije lucht, in de rust, daar heb ik er meer van gekregen. Dus dat hele vriendenpalet heeft zich verschoven. Ik bedoel, zo met iemand zitten te praten, dat is zeg maar na een dag werken best moeilijk. Maar als je gewoon lekker langs het strand een beetje tegen de schelpen aan zit te schoppen en je…, en je loopt ondertussen een beetje te kletsen… dat is wel te doen. Maar niet iedereen wil over het strand lopen. Jammer, dan ben je mijn vriendje niet meer. Of je bent mijn vriendje nog wel, maar dan verwatert het vanzelf. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding)
7.6. de sociale omgeving en de re-integratie Dat uit de resultaten van het survey blijkt dat het voor de kans op re-integratie in betaald werk niet veel uitmaakt of men steun vanuit de sociale omgeving ontvangt of niet, hebben we in dit hoofdstuk al diverse malen opgemerkt. Toch besluiten we dit hoofdstuk met een overzicht van activiteiten die de sociale omgeving van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers onderneemt om hun partner, ouder, familielid, vriend(in) of zelfs buur te activeren. Dat overzicht spreekt de resultaten van het survey-onderzoek niet tegen. Dat er geen significante relatie tussen steun uit de sociale omgeving en re-integratie bestaat wil immers alleen zeggen dat er evenveel mensen met als zonder sociale steun weer aan het werk komen. Daarom, en ook omdat de vorige hoofdstukken laten zien dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers vooral zelf een nieuwe baan moeten zien te vinden, is het van belang te overzien wat nabije anderen wel aanbieden en ondernemen om iemand weer op de weg terug naar de arbeidsmarkt te helpen. Hoe concreet zijn die goede raadgevingen, krijgen mensen goede tips uit hun sociale omgeving, worden die op prijs gesteld, en waarom lukt het soms om via-via weer een passende baan te vinden?
Beter met werk OKTOBer 2012
119
7. de sociale omgeving
Mijn familie heeft zoiets van als je werk wil is er werk zat. Ik hoor niet echt ideeën van: ‘je zou dit of dat kunnen doen’, of ‘daar is goed werk in te vinden’. Wat ik veel hoor is: ‘je bent het meest geschikt om veel afwisseling in je werk te hebben en niet tussen vier muren te gaan zitten.’ Dat weet ik zelf ook, maar dat hoor ik ook van hun en ook vanuit de re-integratie: ‘laat je niet opsluiten.’ (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Die functie bij dat theater, die had ik niet zelf gezien maar die had een vriendin van me gezien en toen zei ze: ‘dat is misschien iets voor jou’ en dan vraagt ze uiteraard ook wel vaker van: ‘heb je er al iets van gehoord?’ ‘Heb je al een brief geschreven?’ Maar voor de rest doe ik dat soort dingen toch vooral zelf, ik bedoel als je de hele dag aan het solliciteren bent, dan is dat natuurlijk een ander verhaal, maar dat is in mijn geval niet zo. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoge opleiding)
120
Mijn zoon die werkt in de zorg, dus die weet voor mij heel goed weggetjes te vinden en hij heeft een grote vriendenkring, die komen hier ook wel over de vloer. Die zeggen, je zou kunnen kijken voor dit of dat en dat moet je niet doen, want dat past niet bij jou, dat weer wel. Dus die sturen, zonder dat ze het echt in de gaten hebben de goede kant op en dat is hartstikke fijn. Ze hebben een groot netwerk en kennen ook heel veel mensen in verschillende richtingen. Mijn dochter komt ook vaak met een leuke vacature, dat is gewoon heel fijn. (vrouw, geen baan, 44 jaar, lagere opleiding) Ja, ze helpen wel mee in de kranten kijken en dat doet de familie ook wel. Als ze dan horen dat er wat is dan trekken ze wel aan de bel. Of ik kijk samen de krant of er een advertentie in staat. Of ze sturen het op of via de mail. Een kennis van ons die had een taxibedrijf en daar heb ik ook naar gebeld. Dat was allemaal al bezet. (man, geen baan, 52 jaar, lagere opleiding) Vrienden met advertenties doorspelen. Oud-collega’s die vacatures doorgeven. Mijn partner altijd wel stimulerend, als die iets in de krant ziet of op internet, dan komt hij meteen. Meer niet eigenlijk. Maar genoeg. (vrouw, geen baan, 55 jaar, hogere opleiding) Zeker weten ja! Mijn vrouw en mijn zwager. Mijn zwager zocht dan even werk voor me, die was er wel mee bezig. Die zei, nou dat kan je proberen of dat. Want ik was er zelf helemaal uit. En dan gingen we naar een arbeidsbureau maar dat was helemaal niks. (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Ja iedereen als ze iets hoorden. In het bedrijf waar ze werkten, of vrienden of kennissen: ‘Daar is misschien wel een baantje vrij of misschien is het wel iets voor jou.’ Over het algemeen was het toch werk eigenlijk waar toch mijn beperkingen lagen. Hoe korter dat je aan die deadline komt van die drie jaar, hoe minder dat je gaat kijken naar je beperkingen. Op een gegeven moment ga je gewoon solliciteren op veertig-urige banen waar iemand zonder beperkingen voor in dienst genomen wordt… (man met baan, 54 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
7. de sociale omgeving
Mijn man, mijn familie, zelfs mijn broer die heeft me geholpen met solliciteren. Want het was zelfs ook nog zo dat het re-integratiebureau op vakantie was. Op vakantie! Nou, het UWV ook zei van: ‘op vakantie? Er moet altijd iemand aanwezig zijn.’ Dat was dus niet. Mijn broer heeft mij geholpen. Dat was allemaal in de zomerperiode. Dus daar heb ik heel veel steun van gehad. Echt van de familie en de omgeving door praten, hier in de omgeving met mensen praten en eerlijk zeggen dat je op zoek bent naar werk. En zo ben ik op straat iemand tegengekomen die belde mij op een gegeven moment op van: ‘nou, die en die gesproken, ik had gelijk aan jou gedacht.’ Ik denk: ‘nou hartstikke bedankt’ en zodoende ben ik aan het werk gekomen. (vrouw, met baan, 40 jaar, middelbare opleiding)
7.7. conclusie Mensen uit de sociale omgeving van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, partners, kinderen, ouders en vrienden zijn op verschillende manieren van betekenis. We hebben gezien dat deze werknemers ook nog zorgverleners kunnen zijn als zij afhankelijke kinderen, een partner of een ouder hebben. In dat geval zijn ze dubbel belast en verschuift de aandacht en prioriteit helemaal van werk naar het gezin. De draaglast is dan zo groot dat re-integratie, soms tijdelijk, naar de achtergrond verschuift. Daarnaast zijn familieleden, kinderen, ouders en vrienden van grote betekenis voor de arbeidsongeschikte werknemer als zij hem of haar erkenning geven, begrijpen wat de problemen zijn en daar mee om kunnen gaan. Bevestiging van problemen en morele steun helpen de betrokken werknemer om met de problemen om te gaan. Afwezigheid van die erkenning leidt tot frustratie of gelatenheid, vooral als het gebeurt door familieleden of vrienden die ooit belangrijk waren. Het mijden van contact of het ontkennen of veroordelen van de gezondheidsproblemen wordt ervaren als het afwijzen van de persoon zelf. Ook hebben we gezien dat praktische steun van vooral de partner maar ook van de kinderen regelmatig nodig is. Men heeft vervoer nodig, hulp bij de administratie, hulp in de huishouding en soms ook begeleiding bij het bezoek van artsen en het UWV als de arbeidsongeschikte werknemer niet in staat is om zelf goed te begrijpen wat de betekenis is van wat er wordt gezegd. Daarmee is de arbeidsongeschiktheid niet alleen een probleem van de werknemer zelf maar tevens van zijn of haar gezin. Als er gezinsleden zijn, ondergaan ook zij onvermijdelijk de gevolgen van de gezondheidsproblemen. Dat geldt des temeer als de arbeidsongeschikte werknemer psychische problemen heeft of psychosomatische klachten ontwikkelt door de arbeidsongeschiktheid. Snel geïrriteerd zijn, zich afreageren op gezinsleden, geen kindergeluiden kunnen verdragen, zich terugtrekken of zich vervelen door dag in dag uit thuis te zijn, heeft geen positieve invloed op de sfeer in het gezin en op de gezinsleden. De arbeidsongeschikte werknemers die hier aan het woord zijn onderkennen dat, hebben er schuldgevoelens over en proberen actief hun gedrag te wijzigen. Maar sommigen zijn daar niet in geslaagd, en hebben hun gezin verloren.
Beter met werk OKTOBer 2012
121
7. de sociale omgeving
Tenslotte; hoe de nabije anderen in de sociale omgeving van arbeidsongeschikte werknemers zich ook gedragen, praktisch of moreel ondersteunend, afwijzend en mijdend of concreet meezoekend naar een gepaste baan, er bestaat geen duidelijk rechtlijnig verband met hun arbeidsparticipatie: dat betekent dat grosso modo de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die profiteert van de vele sociale steun bij hun re-integratie in de arbeidsmarkt niet groter is dan diegenen die weinig steun ontvangen en er desondanks in slagen te werken; ook de groep met weinig sociale steun verschilt in omvang niet van de groep met veel sociale steun. Dat wil geenszins zeggen dat sociale steun betekenisloos is; het welbevinden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt er sterk positief door beïnvloed.
122
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving 8.1. inleiding In de werkomgeving van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer zijn er verschillende fasen en actoren te onderscheiden. Alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben te maken met de werkgever waar ze in dienst waren ten tijde van de eerste twee ziektejaren. In die twee jaar zijn de werkgever en werknemer samen verantwoordelijk voor de re-integratie, dit is wettelijk geregeld in de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) (zie hoofdstuk 1). In grote bedrijven en organisaties zijn sinds de invoering van die wet protocollen ontwikkeld voor het begeleiden van de zieke werknemer. Bedrijfsartsen, leidinggevenden en de werknemer worden geacht in onderlinge samenwerking en volgens vaste afspraken te komen tot een voor alle partijen bevredigende of tenminste acceptabele oplossing. Dat kan zijn in de vorm van begeleiding naar volledig herstel via een langzame maar zekere hernieuwde opbouw van de arbeidstijd. Het kan ook de vorm aannemen van aanpassing van de functie, werktijden, werkomstandigheden of werkrelaties. Als dat niet (volledig) haalbaar blijkt te zijn volgt na twee jaar de gang naar het UWV. De ervaringen van de nu gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers in die eerste twee jaar variëren sterk. Men heeft van doen gehad met werkgevers die er alles aan doen om iemand voor het bedrijf te behouden en die zoeken naar een (aangepaste) functie maar ook met werkgevers die iemand zo snel mogelijk kwijt willen. In dit hoofdstuk worden deze verschillende scenario’s besproken en wordt duidelijk wat steun van de werkomgeving inhoudt, hoe belangrijk de eerste twee jaar bij de oude werkgever zijn, en op welke wijze men er soms in slaagt op een aangepaste manier bij de voormalige werkgever in dienst te blijven. Daarnaast wordt inzichtelijk of en op welke manier gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers erin slagen een nieuwe baan te vinden, en wat het voor hen betekent om dat met de geconstateerde beperkingen te moeten doen.
8.2. twee jaar in de ziektewet Uit het survey-onderzoek blijkt dat van degenen die nu werk hebben een aanzienlijke meerderheid (80%) is blijven werken tijdens de eerste twee ziektejaren, van degenen die nu geen werk hebben is dat een minderheid (43%). Ook hebben gedeeltelijk arbeidsongeschikten die meer tevreden zijn met hun eerdere baan meer steun ervaren van hun werkomgeving toen ze ziek werden en ook bij hun re-integratie. Aangezien werkgevers en zieke werknemers de eerste twee ziektejaren samen verantwoordelijk zijn voor de reintegratie hebben deze werknemers al re-integratie-ervaringen gehad bij hun werkgever. In de interviews is uitgebreid doorgevraagd naar deze eerste twee jaren die belangrijk zijn voor het verdere verloop van hun re-integratie na de toekenning van de WGA-uitkering. Daarin komt allereerst naar voren dat werkgevers niet altijd op de hoogte zijn van de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsongeschiktheid, de WVP en de WIA.
Beter met werk OKTOBer 2012
123
8. de werkomgeving
Dat betekent dat deze zieke werknemers zelf de informatie over wat er van beide partijen wordt verwacht moeten uitzoeken en aanreiken. De gevolgen daarvan kunnen ernstig zijn want als de werknemer of de werkgever zich niet voldoende inspant voor de re-integratie kan er een sanctie komen vanuit het UWV.8 Verschillende werknemers hebben meegemaakt dat hun werkgever een sanctie kreeg omdat die zich niet voldoende had ingezet, bijvoorbeeld omdat er geen re-integratieplan is opgesteld of er geen verslagen zijn van de inspanningen. Het kan betekenen dat de werkgever iemand een halfjaar of een jaar langer in dienst moet houden en loon moet doorbetalen. Ook komt het voor dat de werkgever verplicht wordt om een re-integratietraject te bekostigen. Duidelijk is wel dat een dergelijke sanctie geen positieve invloed heeft op de relatie tussen werkgever en werknemer. In een enkel geval was er wel sprake van een positieve wending bij de werkgever na bemoeienis met het UWV, waardoor de werknemer bij het bedrijf kon blijven werken.
124
Zij (de werkgever) weten gewoon niet hoe dat moet. Ze hebben nog nooit met iemand in de WIA te maken gehad, ook nooit met iemand die zo lang ziek was. Je moet na één jaar ziekte een formulier invullen dat gaat over: hoe zie je de re-integratie, wat doe je, wat stel je voor plan op? Dat is nooit gebeurd. Er is nooit over nagedacht, dat is uit onkunde, zij wisten het niet. Toen heeft het UWV naar mijn werkgever een brief gestuurd: ‘we moeten binnen twee weken die formulieren hebben en anders kunt u veroordeeld worden tot een jaar lang doorbetalen van het salaris.’ Nou toen had ik écht een binnenpretje, ik dacht nou, ze hebben mij zoveel stress bezorgd en mij zo laten zitten. Het UWV heeft ze onder druk gezet, toen hebben zij snel de papieren in orde moeten maken, maar toen ging het op alle fronten verder niet meer lekker. Ik heb het laatste halfjaar aan mijn werkgever hele nare herinneringen.’ (vrouw, zonder baan, 52 jaar, hogere opleiding) Vanuit de leidinggevende was er weinig begrip ten aanzien van de klachten die ik had. Je werd een beetje aan je lot overgelaten, zie maar hoe je het voor elkaar krijgt. Ze hebben aanvankelijk ook geprobeerd om via outplacement van me af te komen. Dat is behoorlijk frustrerend. Ik werkte daar 28 jaar, dat is best een hele lange tijd om bij één en dezelfde firma te werken. En als ze je dan zó behandelen, dat is niet prettig. Maar toen zijn ze op de vingers getikt door het UWV en moesten ze wat meer moeite doen om een aangepaste functie te vinden, want die konden ze aanvankelijk niet vinden. Na aandringen van het UWV zijn ze toen overstag gegaan. Sinds die tijd is het ook wel wat beter geworden. Er is nu een ook nieuwe leidinggevende. (man, werkzaam bij oude werkgever, 57 jaar, hogere opleiding) De gedeeltelijk arbeidsongeschikten die nu geen baan hebben zijn in meerderheid negatief over de re-integratie bij hun voormalige werkgever. Waardoor is deze re-integratie niet goed verlopen? Van degenen die nu nog werken werkt bijna de helft nog bij de werk8 Zie voor een analyse van de complicaties van het re-integratierecht het verslag van het RVO project Verbeteronderzoek re-integratierecht (Westerbeek, Sol en Knegt, 2011) .
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
gever bij wie ze in dienst waren toen ze ziek werden; zij hebben mogelijkheden gekregen om te blijven werken, soms in een andere functie. Waardoor zijn deze re-integratie-ervaringen positief verlopen? Als gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers slechte ervaringen hebben met hun voormalige werkgever, kan dat verschillende oorzaken hebben; de werkgever heeft geen ervaring met werknemers met gezondheidsproblemen, kent de procedures niet en de werknemer moet als het ware de werkgever begeleiden in het proces. Maar het komt ook voor dat de werkgever formeel aan de eisen voldoet en de werknemer een toekomstperspectief voorspiegelt dat niet waargemaakt wordt. Ook kan een werkgever of leidinggevende problemen hebben met een werknemer met gezondheidsproblemen en zo snel mogelijk van deze werknemers af willen. Dan ontbreekt de intentie om iemand gepast werk aan te bieden. Zowel voor de werkgever als voor de werknemer geldt dat zij zich moeten houden aan voorschriften in het kader van de WVP. Het maakt een groot verschil of deze voorschriften formeel worden gehanteerd ‘omdat het moet’ om een sanctie van het UWV te voorkomen of dat de intentie van de wet gevolgd wordt en beide partijen zich inzetten om tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen. Mijn werkgever had zijn plan al getrokken. Daarom hebben ze me ook bewust in de ziektewet gehouden, zodat die twee jaar gewoon doorliepen. En als ik weer volledig zou gaan werken, dan was die periode onderbroken geweest. Daar had hij geen trek in. Dus op het moment dat ik goed functioneerde, kreeg ik te horen van: ‘ja blijf maar een maandje thuis, want het gaat niet goed.’ Dat ik zoiets had van: wat gaat niet goed? Iedereen was tevreden en ik functioneerde niet goed. Daar heb ik echt flink van gebaald, dat je zo afgedankt wordt. En in het begin van: ‘we doen er alles aan om jou te houden en we willen jou niet kwijt, zo’n werknemer daar zouden we er tien van willen.’ Nou, dat heb ik gezien op het eind van de rit. Dus dat deed wel echt zeer hoor en zeker omdat het gewoon supermooi werk was. Mijn oude werkgever had er ook geen trek in om mij iets anders te laten doen. Ik had bijvoorbeeld kunnen tekenen of van iets controlewerk. Allemaal mogelijkheden, die ik zelf heb aangedragen, alleen hij had er geen trek in. (man, met baan, 54 jaar, middelbare opleiding) Tijdens de eerste twee jaar van de ziektewet houdt re-integreren in het eigen bedrijf in dat het aantal te werken uren per week langzaam wordt uitgebreid, in overleg met de arbo-arts. Als dit niet mogelijk is in de eigen functie, wordt gezocht naar een andere functie of andere werkzaamheden in de organisatie. Dat kan betekenen dat de werknemer naar een andere afdeling gaat. Voor werknemers is het demotiverend als ze allerlei klusjes moeten doen die zijn bedacht om hem of haar aan het werk te houden en die niet ervaren worden als een nuttige bijdrage aan de organisatie. Negatieve ervaringen bestaan vaak uit een moeizame en verslechterde relatie met de leidinggevende of werkgever. Als er in de ziekteperiode een nieuwe leidinggevende komt, kan het vastgestelde re-integratieproces veranderen. Met de eerste leidinggevende is een plan uitgestippeld. De nieuwe leidinggevende trekt zijn of haar eigen plan en is niet op de hoogte van eerdere afspraken en doet daar ook niet altijd moeite voor. Zo komt de consistentie van de re-integra-
Beter met werk OKTOBer 2012
125
8. de werkomgeving
tie in het geding. De verhouding met de leidinggevende speelt een cruciale rol, waarbij de werknemer er altijd alert op moet zijn dat de goede intenties van zijn werkgever om passend werk te vinden niet altijd gemeend zijn, ook niet na een lang dienstverband. De ervaring dat de werkgever onbetrouwbaar blijkt te zijn is een frustrerende ervaring. Vooral als deze werknemers zich in allerlei bochten wringen en grenzen over gaan om toch te voldoen aan de vraag van de werkgever, bijvoorbeeld omdat ze schuldgevoelens hebben ten opzichte van hun werkgever vanwege hun ziekte. Dit komt het re-integratieproces niet ten goede en het kan ertoe leiden dat mensen opnieuw uitvallen. Naast de gezondheidsproblemen en de stress vanwege de re-integratie is het voor werknemers die zich lange tijd voor een bedrijf of organisatie hebben ingezet en altijd prima hebben gefunctioneerd een extra teleurstelling als het proces negatief verloopt en ze ervaren dat hun werkgever van ze af wil.
126
We kregen vorig jaar een nieuwe leidinggevende en die had er totaal geen begrip voor. Die vond het allemaal maar onzin en die had zoiets zo van: ‘dan zit ik met haar opgescheept.’ Die had absoluut geen begrip voor de situatie en liet dat ook merken, zo van: ‘nou ja, ik tolereer je.’ Het was meer een gedoogbeleid. Er is een hele discussie ontstaan over wat ik volgens haar kon doen en wat ik volgens mij en volgens het UWV kon doen. En zij heeft toen van het UWV te horen gekregen ‘zonder raadpleging van een bedrijfsarts kun je niet zeggen dat die medewerker niet geschikt is voor haar eigen functie’. Dus toen moest ik van het UWV en de bedrijfsarts teruggeplaatst worden in mijn oude functie. En dat zinde haar helemaal niet en dat liet ze ook merken.’ (vrouw, geen baan, 37 jaar, middelbare opleiding) ‘We doen er alles aan om je binnen het bedrijf weer aan het werk te krijgen, we snappen jouw situatie, maar je mag niet over je handicap praten.’ Dat vond ik heel vreemd. Ik kon altijd wel goed met die mensen opschieten en had ook wel een leuke functie. Dus ik dacht, dat komt wel goed. Maar het was stil en het bleef stil. En op een gegeven moment ligt er een ontslagbrief in de bus. Toen heb ik de gegevens opgevraagd met een advocaat van het FNV. En die heeft dat nagekeken en daar stond dus in dat ik volledig hersteld gemeld was, dat ik niet ziek was. Dus toen stond ik raar te kijken, hoe kan dat?! Van te voren had ik het allemaal anders ingeschat. Ik had niet verwacht dat die werkgever het zó zou spelen. Achteraf denk ik, wat ben ik toen naïef geweest, ik had gelijk aan de bel moeten trekken. Ik heb toen ook wel gezegd, ik ben ziek, je weet dat ik niet alles kan, dan moet je wel gaan zoeken naar een functie die ik aankan, want je weet wat mijn beperkingen zijn. ‘Nee, daar hoefde ik mij geen zorgen om te maken, dat ging allemaal wel goed.’ Maar, ondertussen was het gewoon een manier om mij te manipuleren. Mijn collega’s hadden alle respect voor mij, die haalden gewoon werk bij mij weg. En die zeiden van: doe dat nou niet, want je valt weer in je oude valkuil. Want het ging ook heel vaak niet goed. Ik ging ook vaak ‘s middags eerder naar huis en ’s morgens begon ik later, want dan ging het gewoon niet. En als ik ’s avonds thuis kwam, na het eten was ik kapot, helemaal kapot. Je hebt geen leven meer. Maar goed, je wilt dan toch nog en dat is mijn grote fout geweest. Om toch nog weer die werkgever te ontlasten en je toch weer verantwoordelijk te voelen. (man, geen baan, 55 jaar, middelbare opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
De positieve ervaringen met de werkgever bij wie men werkte toen men ziek werd, die vooral voorkomen bij degenen die nog steeds een baan hebben, hebben met elkaar gemeen dat de werkgever zich open opstelt naar de werknemer en dat er een sfeer is waarin er samen gekeken kan worden naar de mogelijkheden die er wel zijn. Opnieuw is erkenning een belangrijk element in dat proces maar ook wederzijds vertrouwen en begrip voor de situatie. De werkgever of leidinggevende neemt de gezondheidsklachten serieus, luistert naar de werknemer en vraagt naar de belastbaarheid. Die belastbaarheid is niet altijd meteen duidelijk, daar komen mensen met vallen en opstaan achter (zie ook hoofdstuk 4). Het wordt als positief ervaren als de werkgever erkent dat het herstel tijd vraagt, geen lineair proces is en er meer is dan alleen oog voor de productiviteit van de werknemer. In een latere fase gaat het over het meedenken over de mogelijkheden die er zijn binnen het bedrijf gegeven de beperkingen van de werknemer. Ook van de kant van de werknemer kan daaraan worden bijgedragen. Hoewel we hierboven hebben gezien dat dit niet altijd goed uitpakt, kan een actieve inzet en regelmatig contact onderhouden belangrijk zijn. Daarbij speelt ook een rol of de werknemer inziet dat hij of zij niet meer op het oude niveau kan functioneren en genoegen moet nemen met minder verantwoordelijkheden of lichtere taken. ‘Ik ben de kleinste niet en als je dan moet zeggen dat je bepaalde angsten hebt, dan verwacht je daar ook niet al te veel begrip voor, dus dat houd je dan maar verborgen. En ondanks dat, hadden ze toch zoiets van ‘we weten niet precies wat er aan de hand is, maar we geloven je wel.’ (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) De eerste maanden krijg je briefjes en kaartjes van je collega’s, dat is wel leuk, dat wordt heel langzaam minder en op een gegeven moment gaat het uit het oog, uit het hart, heel snel gaat dat. Maar dan ga je ze zelf opzoeken, omdat je dat weer kan, dus je stapt in de auto, of je gaat lopend, of je gaat met de fiets, want toen moest ik nog veel fietsen. Dan ga je naar je werk toe en dan ga je daar even koffie drinken en dan kom je weer langzaam in die sfeer. Dan zie je je collega’s weer en dan wordt je weer bijgepraat, dat was wel fijn. Minimaal één of twee keer in de maand ging ik toch eventjes daar langs.’ (man, werkzaam bij oude werkgever, 58 jaar, lagere opleiding) Toen ben ik met de werkgever om de tafel gaan zitten en heb ik gezegd ‘moet je eens luisteren, dit en dit heb ik in gedachten, hoe kijken jullie daar tegen aan?’ ‘Als je denkt dat je dat kan, dan moet je dat gaan doen.’ Dus toen ben ik op arbeidstherapeutische basis begonnen met een uurtje per dag. Ik denk dat mijn instelling wel heeft bijgedragen aan het feit dat mijn werkgever nu ook redelijk coulant is. Ik had op een gegeven moment ook kunnen zeggen, van nee hoor, dit is mijn werk en dit is mijn taakomschrijving en als je met wat anders komt ga je maar naar een ander, dat hoef ik niet te doen. Zo heb ik mij nooit opgesteld, ik vond het altijd leuk om dingen extra te doen of ook andere dingen erbij te doen. En daar pluk je dus nu de vruchten van. (man, met baan, 46 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
127
8. de werkomgeving
Ik had een fantastische baas, echt geweldig. En die heeft ook gezegd van: ‘nou, ik laat het helemaal aan jou over. Zullen we afspreken dat zolang jij je niet goed voelt, je thuisblijft.’ Hij zei: ‘kijk wat je aankunt en luister naar je eigen lichaam en als je denkt van ik kom niet uit mijn bed, het lukt niet, dan bel je gewoon “ik kom vandaag niet”. En denk je het gaat wel, dan kom je en dan kijk je hoeveel uren.’ Want hij wist hoe ik in elkaar zat en kon mij die vrije hand gegeven, omdat hij wist dat ik er niet onzorgvuldig mee om zou springen. Dat hij mij daarin vertrouwde en dat hij mij die ruimte gaf, dat vond ik echt geweldig. Dan zei hij: ‘daar hoef je niet over in te zitten, dan doe ik het wel.’ Hij heeft heel veel van mijn taken overgenomen. En dat was ook wel weer leuk, want dan kwam ik weer en dan zei hij: ‘jeetje! Nou zie ik hoeveel je doet.’ (vrouw, met baan, 44 jaar, hogere opleiding) Ik heb alle ruimte gekregen, ik mocht het eigenlijk gewoon zelf invullen. Ik heb langzaamaan mijn project wat ik voorheen deed weer opgepakt en als taak gemaakt om dat weer helemaal op orde te krijgen. En dat is wel prettig, dat je een eigen stukje werk weer helemaal eigen kunt maken. Langzaamaan kreeg ik er dan ook de lopende zaken bij. Dat project was ook iets wat je wel op tijd moet doen, maar je had wel de ruimte om de oude dingen goed op orde te maken.’ (vrouw, werkend bij oude werkgever, 47 jaar, middelbare opleiding) 128
De vrije hand krijgen, vertrouwd worden, naar eigen inzicht het werk weer oppakken, een duidelijk omschreven project zonder tijdsdruk mogen doen of het stapsgewijs opbouwen van uren, zijn verschillende manieren om bij het werk betrokken te blijven en de wederzijdse goede intenties vorm te geven. Deze werknemers laten duidelijk blijken dat ze nuttig werk voor het bedrijf kunnen en willen doen, en hun werkgevers zien dat in. Soms moet er wat langere tijd in overleg gezocht worden naar de juiste aanpak. Niet alle werkgevers hebben ervaring met gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zelf is het ook een nieuw ervaring waarvan de spelregels mogelijk bekend zijn maar de invulling daarvan onbekend terrein is. De arbo-arts denkt het bijvoorbeeld goed te doen door een strak schema op te zetten met stapsgewijze opbouw van uren, maar in de praktijk verloopt het herstel soms moeizamer en niet altijd lineair. Het is dan zaak dat de werknemer duidelijk zijn of haar grenzen aangeeft en daar ook de ruimte voor krijgt. Van de kant van de werkgever moet daarbij aangegeven worden wat de speelruimte is.
de werkgever is ‘eigen risico’ drager Als de werkgever eigenrisicodrager is, dan heeft hij naast de verplichtingen in het kader van de WVP ook met andere regels te maken en blijft hij 10 jaar verantwoordelijk voor de uitkering en de re-integratie (zie hoofdstuk 1)9 Als de werknemer twee jaar ziek is, mag hij in bepaalde situaties ontslagen worden, maar de uitkering komt wel maximaal tien jaar voor rekening van de eigenrisicodrager. Ook na het ontslag blijft de werkgever ver9
Dit geldt voor de WGA-uitkering en niet voor de IVA-uitkering. Zie voor de juridische complicaties daarvan Westerbeek, Sol en Knegt (2011).
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
antwoordelijk voor de re-integratie (UWV – uitvoeringshandleiding eigenrisicodrager WGA 2008). Dat betekent dat de werkgever en de werknemer na ontslag met elkaar te maken blijven hebben en dat de voormalige werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie en niet het UWV. Het UWV is wel de instantie die de verdiencapaciteit bepaalt en de mate van arbeidsongeschiktheid, maar de verantwoordelijkheid van de re-integratie ligt bij de oude werkgever. Uit de interviews blijkt dat niet iedereen op de hoogte is van het feit dat hun werkgever eigenrisicodrager is en (ex-) werknemers komen daar pas achter als ze bij het UWV zijn voor hun uitkering en re-integratieproces. Voor (ex-)werknemers is dat een lastige constructie. Ze moeten de re-integratie zien te regelen met hun oude werkgever die zich lang niet altijd bewust is van zijn verantwoordelijkheid in deze, of weinig instrumenten heeft om de ex-werknemer naar een nieuwe baan te begeleiden. De ex-werkgever heeft er om financiële redenen groot belang bij dat zijn ex-werknemer zo snel mogelijk aan het werk komt. Omdat succes niet verzekerd is, zijn de meeste werkgevers niet snel bereid om veel te investeren in de re-integratie. Zeker niet als het om additionele cursussen of opleidingen gaat. Mijn werkgever heeft waarschijnlijk nooit goed begrepen wat het eigenrisicodrager inhield. Die dacht: ‘Ik ben daarvoor verzekerd, dus dan wordt het betaald.’ Maar zo werkt het dus niet. Dus ook hij heeft er brokken van dat hij zichzelf zo verzekerd heeft. Toen ik in het begin bij het UWV kwam toen zei de arbeidsdeskundige: ‘Ik heb wel werk voor je’. Op het moment dat de arbeidsdeskundige er achter kwam dat mijn baas zichzelf verzekerd had (eigenrisicodrager was), toen hebben ze me de rug toegekeerd. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Het is een beetje een vreemde situatie, want op het moment dat de werkgever jou ontslagen heeft, zijn ze nog wel verantwoordelijk voor dat jij weer opnieuw aan het werk komt. Terwijl ze eigenlijk zoiets gezegd hebben van: ‘Nou meneer, we hebben u niet meer nodig’. (man, geen baan, 40 jaar, hoge opleiding) We willen nu ook gaan kijken of het EVC10 haalbaar is voor mij, omdat ik via de vakbond veel cursussen, arbeidsrecht en zulk soort dingen, gedaan heb. Maar dat moet de ex-werkgever betalen, dat lukt niet zo gauw. Daar zijn we al twee maanden mee bezig, of ze daar een beslissing over willen nemen. Het is iedere keer maar uitstellen, uitstellen, vertragen, ja gewoon dwarszitten. Maar als ze het EVC niet betalen, dan loopt mijn stageplek ook stil, want dan hoef ik daar ook niet te blijven, want dat hangt allemaal aan elkaar vast. Ik denk dat ze niet betalen, maar ik laat het er niet bij zitten, want ze zijn verplicht om mee te betalen. Ze hebben dat risico genomen om eigenrisicodrager te zijn, dan moeten ze de gevolgen er ook van nemen. Ze betalen mij nou bijna vijf jaar en voor de rest niks, ja de re-integratiebureaus, maar verder, een cursus of wat dan ook, dat hebben ze allemaal tegengehouden.’ (man, geen baan, 52 jaar, lagere opleiding)
9
EVC staat voor Erkenning Verworven Competenties.
Beter met werk OKTOBer 2012
129
8. de werkomgeving
8.3. na afloop van de ziektewet Na de eerste twee ziektejaren vindt de keuring plaats door het UWV (zie hoofdstuk 1en 4). Na de beoordeling zijn de ‘kaders’ duidelijk en is vastgesteld door het UWV wat de mogelijkheden zijn voor de werknemer. Er zijn dan verschillende scenario’s mogelijk: blijven werken bij de oude werkgever of ontslag. Niet altijd hebben de gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaarde werknemers het meest maximaal mogelijke herstel al bereikt en lang niet iedereen heeft zijn of haar beperkingen al volledig geaccepteerd. Als ze niet bij hun ‘eigen werkgever’ een aangepaste functie in tijd of taak hebben kunnen vinden, of nog geen nieuwe werkgever hebben gevonden, start er na het ontslag een nieuwe fase. Dan moeten ze op zoek gaan naar ander werk, vaak onder begeleiding van een re-integratiebedrijf. Tabel 8.1 laat zien dat een grote minderheid van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers nog bij de werkgever werkt waar ze ook in dienst waren toen ze ziek werden, minder dan een vijfde van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers slaagt erin een nieuwe werkgever te vinden, een derde heeft nog helemaal geen werk gevonden en slechts 3% is als zelfstandige aan de slag gegaan.
130
De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die nog in dienst zijn bij hun ‘eigen’ werkgever zijn over het algemeen positief over de re-integratie in de eerste twee ziektejaren. Ze hebben de mogelijkheid gekregen om te blijven werken en zijn daar blij mee, ze zijn zich er ook van bewust hoe moeilijk het moet zijn om op zoek te gaan naar een nieuwe werkgever en willen meestal bij hun werkgever blijven werken tot aan hun pensioen. Als werknemers bij de ‘eigen’ werkgever zijn blijven werken kan dat zijn in een ander soort functie, bijvoorbeeld een adviserende of coördinerende functie. Die overstap is niet altijd gemakkelijk, de werknemer moet ermee leren omgaan dat hij of zij minder kan dan voorheen. Een ander optie is dat men dezelfde functie blijft uitvoeren, maar dan wel met minder taken, minder verantwoordelijkheden en een aangepaste arbeidsduur. Het gaat om minder uren, later beginnen, of juist vroeg beginnen en op tijd naar huis. Soms zijn er andere aanpassingen nodig, zoals een aangepaste werkplek of mogelijkheden om thuis te werken. tabel 8.1 Werksituatie na ontslag: survey en interviews Enquête 2009 (N = 772)
Interviews (aantallen) Niet actief op zoek naar werk
Actief op zoek naar (ander) werk
Totaal
Werkzaam bij oude werkgever
45%
9
1
10
Niet-werkend
34%
12
9
21
Werkzaam bij nieuwe werkgever
18%
6
2
8
Werkzaam als zelfstandige/ freelancer Totaal
3%
4
0
4
100%
30
13
43
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Nou, dat op zoek naar ander werk dat kun je wel vergeten, dat gaat niet lukken. Ander werk ergens anders, nee, ik denk niet dat de arbeidsmarkt zit te wachten op mij, ik bedoel als mensen die boven de 40 zijn al problemen hebben om aan een baan te komen, laat staan als je 58 bent.’ (man, werkzaam bij oude werkgever, 57 jaar, hogere opleiding) Ik heb het geluk dat ik werk bij een werkgever die wil meewerken. Dat sluit dan ook wel een beetje aan bij de vraag ‘ga je ergens anders aan het werk?’ Dat zal niet snel gebeuren, zij hadden al veel eerder kunnen zeggen van doei en de mazzel, dat hebben ze niet gedaan. Dus de kans van dat ik zeg ik ga weg is ook klein. (man, werkzaam bij oude werkgever, 46 jaar, hogere opleiding) Het is ongelofelijk, ik heb zelfs een auto van de zaak nog voor de deur staan. Ik ben al drie of vier jaar ziek en hij staat er nog steeds. En ik rijd de kilometers bijna alleen maar privé. Maar dat is ook een teken hoe de werkgever tegen mij kijkt, want ze dragen mij nog steeds op handen, ik heb heel veel voor het bedrijf betekend. Men heeft nog steeds vertrouwen in mij, men is ook terdege bewust dat ik niet meer de oude zal worden, dat ik maar 10-20 uurtjes in de week iets zal kunnen doen. En in een iets andere rol dan ik altijd gehad heb. (man, werkend bij oude werkgever, 45 jaar, middelbare opleiding) 131
In principe is mijn functie ook hetzelfde, maar het is iets meer uitgekleed. Ik kan natuurlijk niet alles meer doen. (vrouw, werkzaam bij oude werkgever, 47 jaar, middelbare opleiding) Ik had 250 klanten in Nederland. Die heb ik af moeten bouwen tot de 5 grootste, die mocht ik houden. Ik moest het overdoen aan een collega van mij, dus ik heb heel veel van mijn taken over moeten dragen. Dat is ook heel moeilijk. Een hoop dingen die je altijd hebt gedaan moet je af gaan staan. Maar dat heb ik geaccepteerd. Ik heb nu eigenlijk meer een soort adviserende rol om de mensen die daar nu zitten te ondersteunen. (man, werkzaam bij oude werkgever, 42 jaar, hogere opleiding) In eerste instantie zijn er bij mij zes lesuren vanaf gegaan. Toen bleek dat het nog niet lekker ging, zijn er in het nieuwe schooljaar nog drie vanaf gegaan, dus negen in totaal. De arbo-arts wilde eigenlijk dat ik nog verder terugging, maar dat wilde ik niet, dan wordt het zo minimaal. Het werd eigenlijk heel gemakkelijk geaccepteerd. Ik ben voor het gedeelte dat ik geen les meer gaf uiteindelijk ontslagen, dat gedeelte is overgegaan naar de uitkering. Wat de school wel doet, is zorgen dat ik een vast lokaal heb en een goed rooster. Ik word niet op de middaguren ingepland, ook niet voor speciale activiteiten. Een ouderavond en dat soort dingen, dat moet gewoon, dat is simpel, anders kan je dit werk niet doen. Maar verder gaat de school ervan uit dat ik ’s middags niet beschikbaar ben. Dat blijven ze doen en daar wordt verder ook niet over gediscussieerd, ook door collega’s niet. (vrouw, werkzaam bij oude werkgever 49 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Het blijven werken bij de ‘eigen’ werkgever lijkt een optimale oplossing voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Toch heeft ook die optie enkele schaduwzijden die vooral veroorzaakt worden door de ingewikkelde juridische constructies van het re-integratierecht waarvoor we al diverse keren verwezen hebben naar het overzicht dat Westerbeek, Sol en Knegt (2011) daarvan geven. Die gecompliceerde juridische constructies veroorzaken onzekerheid over de toekomst. Wat is de positie van de werknemer als deze van functie wil veranderen? En moet de werknemer accepteren dat hij of zij van een vast contract naar een tijdelijk contract overgaat? Zulke dilemma’s spelen vooral jongere werknemer parten omdat zij nog een lange arbeidstoekomst hebben en niet verwachten dat zij voor de rest van hun werkzame leven bij de huidige werkgever in dienst (kunnen) blijven. Naast de onzekerheid van een tijdelijk contract en de energie die een nieuwe stap kost, kan een overstap naar een andere sector bovendien consequenties hebben voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering die afhankelijk is van de sectorgebonden CAO.
132
In het verleden had ik echt de drang, ik wil hier nooit weg. Maar we hebben wel afgesproken onderling, we laten elkaar wat losser. Dat schept wat meer rust en als ik in de toekomst wat anders kan doen, wat beter voor mij is en wellicht ook voor het bedrijf, dan doen we dat in goed overleg. Maar dan wil ik wel een basis hebben om op een andere manier verder te gaan, want ik zit wel met een hele hoop verzekeringen. Ik heb een WIA-aanvullingsverzekering. Als ik stop met mijn werk of mijn baan kwijtraak, dan ben ik al die verzekeringen kwijt. Dan krijg je geen aanvulling meer. Dat is wettelijk gezien heel krom geregeld. Sterker nog, het is niet geregeld. Het is een hele grote stap, want als ik nu wat anders ga doen, dan moet ik maar zien of een andere verzekering mij nog accepteert. Dan moet je opnieuw een verzekering afsluiten, een particuliere verzekering, maar die krijg ik niet voor elkaar, met zulke premies. Want wie wil mij nu hebben? Ja, dan sluiten ze me uit voor de kwaal die ik nu heb, het risico dat jij komt te overlijden is zo groot en dat klopt ook. Ik zeg dat ik 100 word, maar statistisch gezien word ik niet oud. (man, met baan, 45 jaar, middelbare opleiding) Ik vind het verhaal zoals mijn werkgever het met mij aanpakt een verhaal wat van de daken geschreeuwd moet worden. Hij krijgt daar gewoon een enorme berg loyaliteit voor terug. Vroeger ging ik heel veel naar beurzen en nu ga ik wat minder, maar ik moet er af en toe wel heen. Dan ga ik met een collega; ik ga zelf met een rolstoel en mijn werkgever faciliteert dat er iemand is om mijn rolstoel te duwen. Wat dat betreft heb ik heel veel geluk. Maar ik doe dit werk nu 11 jaar, ik ben 41, dus ik moet nog 26 jaar werken. Ik hoop wel dat ik een keer kan wisselen en dan moeten werkgevers wel een beetje het gevoel hebben dat ze iemand met een handicap durven aannemen, zonder al te veel risico. Op dit moment zijn de regelingen gecompliceerd. Als je ziek wordt, dan moet een werkgever 2 jaar doorbetalen, dus ik moet het tegendeel gaan bewijzen. Nu zit mijn werkgever in een reorganisatie en mijn baas gaat daarin sneuvelen, er komt dus een andere directeur. Als hij denkt: ‘ik moet die tent helemaal opschudden, wat is dat met die muts en die rolstoel en die rollator en wat een gedoe allemaal en het kost allemaal weer extra geld’, dan sta ik dus als eerste op de nominatie om eruit geschopt te worden. (vrouw, werkzaam bij oude werkgever, 40 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Met de werkgever of de leidinggevende moet de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer tot een overeenkomst zien te komen; mag men bij het bedrijf blijven werken, kan de functie of kunnen de werktijden aangepast worden en welke afspraken kunnen wederzijds gemaakt worden? De contacten met collega’s zijn van een ander niveau, dan gaat het om de directe werkomgeving en om de steun of het gebrek eraan dat de beleving van het niet meer volledig kunnen functioneren beïnvloedt. Collega’s zijn niet altijd vrienden maar kunnen dat wel onverwachts blijken te zijn, die erkenning is weldadig en motiveert tot re-integratie. Net zo goed kunnen werknemers ervaren dat ‘uit het oog, uit het hart’ betekent. Als dat zo is, wordt dat ervaren als ontkenning van de betekenis die men tijdens het werk heeft gehad en werkt dat demotiverend voor re-integratie. Niet alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben collega’s gehad, vooral leidinggevenden blijken een eenzame positie te hebben bekleed. En natuurlijk fluctueert ook het bedrijf als men een tijd afwezig is geweest of moet men kennis gaan maken met nieuwe collega’s doordat men een nieuwe functie is gaan bekleden vanwege de beperkingen. Ik vond het ook lastig met mijn werk, want sommige dingen deed ik niet omdat een arts mij geadviseerd had om dat niet te doen. En dan kwam het toch op mijn collega’s neer en die hadden minder begrip. (man, geen baan, 57 jaar, lagere opleiding) 133
Het ligt er aan, we hebben nog weleens verloop op mijn werk van de groepsleiding. En die moet je het dan weer uit gaan leggen waarom ik een halve dag werk. ‘Van oh, werk jij maar een halve dag? Waarom?’, nou en dat moet je dan uit gaan leggen. Dan hebben ze er wel begrip voor. (man, met baan, 58 jaar, lagere opleiding) Ja, nou mijn collega’s ondersteunen mij ook heel goed. Want er is er altijd wel een bereid om te rijden. Ik heb een aangepaste auto, maar ik rijd maximaal een half uur, meer lukt niet, dus als ik ergens echt naartoe moet en ik kan er niet komen is er altijd wel iemand die mee gaat of die de rolstoel wil duwen. Het is een klein kantoor, dat maakt het ook gemakkelijker. Die branche is klein en iedereen ziet mij of in mijn rolstoel of in mijn loopfietsje of met mijn rollator, dus iedereen weet dat ook en houdt er rekening mee. Dat is wel gemakkelijk. (vrouw, met baan, 40 jaar, hoge opleiding)
8.4. (op zoek naar) een nieuwe werkgever De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die niet kunnen blijven werken bij hun voormalige werkgever moeten op zoek naar een nieuwe baan. Daar solliciteren ze na een vaak lange periode van ziek zijn, met hun beperkte vermogen om te werken, de indicatie van de mate van hun arbeidsgeschiktheid en in de wetenschap dat ze ten minste de helft van hun verdiencapaciteit moeten realiseren. Ze gaan dus op zoek naar een deeltijdbaan of een functie beneden hun niveau. Niet alleen zijzelf maar ook hun toekomstige werkgevers realiseren zich dat de gezondheidsrisico’s groter zijn dan die van de gemiddelde
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
134
werknemer. Een derde van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten uit het survey heeft (nog) geen nieuwe baan gevonden. Een aantal gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers voelt zich daartoe nog niet in staat of heeft het zoeken na een reeks negatieve ervaringen en frustraties (voorlopig) opgegeven. Deze werknemers hebben wel geprobeerd werk te vinden maar als de gezondheidsproblemen moeilijk te hanteren zijn, machteloosheid overheerst door ervaringen die het zelfvertrouwen ondermijnen, of als privéproblemen gaan overheersen geeft men het zoeken op. Een ander motief om niet actief op zoek te gaan naar ander werk hangt samen met verzet tegen de beslissingen die genomen zijn door de voormalige werkgever, tegen het ontslag of tegen de beoordeling door het UWV. Deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn soms zo verwikkeld in (juridische) strijd dat men daar al de tijd en energie die men heeft aan wijdt. Van heroriëntatie op een andere baan komt het dan niet. Ten slotte kunnen ook heel praktische problemen zoals reistijden en vervoer van en naar het werk de kans op succes verlagen. Anderen blijven zich actief oriënteren en grijpen elke kans op een nieuwe baan aan. Welke ervaringen doen deze werknemers op in dat proces en hoe gaan zij om met bijna onvermijdelijke teleurstellingen, die hen steeds weer confronteren met hun beperkingen? Ondanks deze beperkingen is het één op de vijf gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die deelnamen aan het survey toch gelukt een nieuwe baan te vinden. Hoe zijn zij erin geslaagd weer aan het werk te komen, is dat puur geluk zoals sommigen vermoeden of spelen andere factoren een rol? En hoe verloopt de re-integratie in een nieuwe baan bij een nieuwe werkgever van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer? Wordt er rekening gehouden met de gezondheidsproblemen en vindt er afstemming plaats over werktijden en eventuele aanpassingen op de werkplek? De geïnterviewde werknemers met een nieuwe baan hebben die baan meestal zelf gevonden of met behulp van hun netwerk: via familie, vrienden en kennissen, een oude werkgever en door het doen van vrijwilligerswerk. Volgens hen hebben het UWV en de re-integratiebedrijven geen rol van betekenis gespeeld in het vinden van een baan. Het komt voor dat mensen hier boos over zijn en vinden dat ze veel eerder aan het werk hadden gekund (zie ook hoofdstuk 5). De arbeidsdeskundige zei ook dat ik niet veel hoop moest koesteren dat ik nog een baan kon vinden. Gezien mijn medische dossier en mijn leeftijd. Ik heb, geloof ik, 320 brieven verstuurd vanaf 2007 tot en met nu. En ik heb zes uitnodigingen gehad, zes gesprekken. Ik heb toch het idee dat als ze horen dat je in de WIA zit, dat je voor zoveel procent afgekeurd bent en je leeftijd, dat bij elkaar, dat ze dan toch zeggen van nou, jammer. Er was één bedrijf, die zei het echt recht voor zijn raap: ‘we willen gezonde mensen in dienst, we denken niet dat u het werk aan kan’. Ik zei: ‘nou ik denk het wel’. Toen zeiden ze, we willen alleen gezonde mensen in dienst, want u vormt toch een risico. Dan ben je toch uitgepraat. (man, geen baan, 57 jaar, lagere opleiding) Ze hebben zoveel keus, als je nagaat dat dik 80 mensen op één functie solliciteren van 24 uur. En ze kunnen kiezen uit mensen die gewoon precies de opleiding, capaciteiten en de ervaring
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
hebben die ze vragen. En dan kom je daar aan met een andere achtergrond en je wilt het wel heel graag, je kunt ook wel uitleggen waarom, maar je krijgt niet eens de gelegenheid om het in een gesprek aan te geven. Ik heb al heel veel netwerkgesprekken gehad om maar bij bedrijven binnen te komen en dan niet solliciteren op de vacatures, nee, eerst mezelf presenteren. Het heeft wel hele leuke gesprekken opgeleverd. Iedereen is heel erg bereid om jou te ontvangen, om je aan te horen, om met je in gesprek te gaan, maar het levert niks op. Eigenlijk alleen maar een gevoel van ‘goh ik ben goed bezig’, maar onder de streep levert het tot nu toe heel weinig op. Ik heb alleen nu wel een hele leuke stageplek die op die manier tot stand is gekomen, waar ik wel heel veel energie in kwijt kan en wat heel leuk werk is. Ik kan nu nog een autootje rijden, die moet bij het aflopen van de loongerelateerde uitkering waarschijnlijk de deur uit. Ik ben slecht mobiel, dat betekent dat mijn kansen op de arbeidsmarkt veel kleiner worden, want ik kan daar dan gewoon niet komen. Ik heb wel een aangepaste fiets, maar als ik 5 kilometer heb gefietst, dan heb ik het wel gehad. (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding) Als je al iets vindt ben je echt niet de enige. Ik had dus laatst een vacature, ik heb de directeur gebeld hoe het zat; 63 brieven, op één baan. En dan zoeken ze iemand uit de eigen branche; dat was ik niet. Het is echt dun gezaaid. (vrouw, geen baan, 44 jaar, lagere opleiding) Op een gegeven moment houdt die WIA ook op en dat is een beetje een zwaard van Damocles. Destijds had ik zelf aangegeven van ‘ik kan weer wat gaan doen, ik ben er weer bovenop, ik voel me prima op dit moment’. Toen kreeg ik te horen: ‘u heeft die vervolguitkering gehad en u geeft aan dat u zich weer zoveel beter voelt, dus vanaf april krijgt u geen uitkering meer, u heeft ook geen recht op WW en uw vrouw werkt’. Dus we zullen ook wel geen bijstand krijgen. Dat was wel een behoorlijke klap in mijn gezicht. En dat was echt heel veel druk. Ik moet zo snel mogelijk wat gaan doen. Terwijl op dat moment het advies vanuit de therapie was om eerst vrijwilligerswerk te doen om weer een beetje in het werkproces te komen. Dat kon dus niet en ik moest in één keer aan het werk. Nu ik weer afgeknapt ben is de situatie wel zo dat die geleidelijkheid zwart op wit staat en ik weer hopelijk de kans krijg om eerst met een paar uurtjes vrijwilligerswerk en stages te doen om op die manier weer rustig aan in het arbeidsproces te komen. (man, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Ik krijg mijn WIA nog tot 2012, heb ik begrepen. Natuurlijk ik blijf solliciteren, maar heel eerlijk, heb ik het idee, dat ik 2012 misschien niet eens red, qua gezondheid. Dus ik laat het maar op zijn beloop. Ik doe mijn plicht, ik schrijf mijn korte sollicitatiebriefje zoals ze het willen hebben en dat stuur ik op en dan wacht ik af wat het wordt en voor de rest… het hoeft voor mij niet meer zo. (vrouw, geen baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Toentertijd was ik al twee jaar thuis, ik had al een mega gat in mijn CV, nou die heb je niet voor niks. Dus je bent al een poosje uit het arbeidsproces en dan ben je op zoek naar een parttime baan voor hooguit een uurtje of twintig in de week en als je dan vertelt dat je arbeidsgehandicapt bent ja, dat schrikt de meeste werkgevers af hè, dan hoeft het al niet meer. Dus dat is toch echt waar je tegenaan loopt. Iedereen zei wel van: joh ik zal wel even voor je rondkijken en in-
Beter met werk OKTOBer 2012
135
8. de werkomgeving
formeren, maar in de praktijk is het heel erg moeilijk, want zodra een werkgever hoort: oei, hij is afgekeurd voor 73%, nou dan ben je niet meer interessant. Terwijl je juist heel erg interessant bent voor een werkgever, alleen dat weten de werkgevers zelf niet. Ze hoeven bepaalde premies niet af te dragen. Ze krijgen korting. De eerste vijf jaar dat ik ziek ben, betaalt het UWV mijn ziektedagen. Het maakt niet uit wat, al is het maar voor een verkoudheid, ze geven het op en van het UWV krijgen ze al die dagen vergoed, dus ze lopen weinig financieel risico. En meestal zijn de mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn of arbeidsgehandicapt, vaak toch best gemotiveerde mensen die willen werken. Ik ben dit dik anderhalf jaar geleden tegen gekomen op werk.nl. Stom toevallig ben ik er tegenaan gelopen. In eerste instantie hadden ze iemand anders en daarvan hadden ze gezegd: als dat ons wat lijkt dan nemen we hem aan. Ik zei: ‘Mag ik dan toch al vast mijn CV toesturen voor het geval dat?’ Dat was ook geen probleem, dus dat had ik gedaan en toen werd ik de volgende dag al teruggebeld. Die kandidaat die gekomen was die hadden ze aangenomen, maar die had na een dag al gezegd, dat zie ik niet zitten. Dus toen kon ik halsoverkop komen en ik vind het perfect werk. Het is een baantje dat helemaal op mijn lijf geschreven is vandaar dat ik me op dit moment heel erg goed voel. In ieder geval geen pijn in mijn rug. (man, werkt bij nieuwe werkgever, 54 jaar, lagere opleiding)
136
Je gaat eerst nog uit van het beeld van wat je voor die tijd kon of wat je denkt te kunnen, dat is helemaal niet meer zo. Dus je moet zelf ook eerst nog ontdekken wat je nu eigenlijk nog wel kan. Je moet eigenlijk terugschakelen naar een andere, een lichtere, eenvoudigere, minder belastende functie. Je solliciteert op functies waar je voorheen niet aan dacht om op te solliciteren. Ik kan me best voorstellen dat andere mensen daar problemen mee hebben hoor, want in het begin is het gewoon een factor geluk die je moet hebben wil je een juiste vacature vinden en dat je ook nog wordt gekozen. Het is meer een lot wat je treft. Ik ben wat dat betreft meer iemand die dat zelf aanpakt en oplost. Omdat ik zelf het idee heb: of het nou mijn broer is of mijn vrouw of wie dan ook, die kunnen mij daar niet mee helpen. Zelfs professionals die kunnen dat niet, want ik heb een re-integratiebureau gehad, die konden het niet, de re-integratiespecialist van het UWV, die bakte er niks van, en die zijn er in gespecialiseerd. Dus je moet het toch zelf doen. Als je het zelf niet doet dan komt er niks van terecht. (man, werkt bij nieuwe werkgever, 53 jaar, middelbare opleiding) Ik ben erg blij dat ik gewoon zelf actief op zoek ben gegaan. Mijn toenmalige werkgever die kwam met lullige voorstellen. Dus ik heb op een gegeven moment zelf gevraagd van: mag ik alsjeblieft gewoon zelf werk gaan zoeken binnen mijn eigen netwerk. Dat was in drie weken geregeld. Je belt gewoon een paar vriendjes op en zegt: heb je nog wat? Je belt er drie op en de één zegt: ‘nee’, de ander zegt: ‘nog niet’ en de derde zegt: ‘ja, kom maar langs’. En daar zit ik op een veel betere plek met veel positievere feedback. Dat heeft wel de weg opengemaakt voor mijn oude werkgever om mij te kunnen ontslaan, daar snap ik nog steeds niks van, maar goed, dat maakt ook niet uit. Ik bedoel, ik heb werk en ik ben op mijn eigen niveau bezig en zo goed mogelijk en zo veel mogelijk uren. Dat is beter voor een mens dan dat je gewoon in die molen zit en je maar laat leiden, want van zowel werkgever als uitkeringsinstantie, daar word je niet vrolijk en zeker niet beter van. (man, werkt nieuwe werkgever, 49 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Op een gegeven moment ga je gewoon solliciteren op veertig-urige banen waar iemand zonder beperkingen voor in dienst genomen wordt. Wat ik nu doe is niet mijn eerste keus. Het is pure noodzaak, want er zit geen vervolguitkering in voor mij. Want mijn vrouw heeft nog een inkomen, dus het werd in één keer teruggezet naar iets van vierhonderd euro per maand. Het is niet mijn ding, maar ik ben nog met een aantal andere zaken bezig. Dit is eigenlijk puur noodzaak. Dit kon ik heel gemakkelijk krijgen. In een tijdsbestek van een paar weken had ik al een chauffeursopleiding gedaan en was ik al aan het rijden. Ze zitten altijd verlegen om chauffeurs in dit soort vervoer. (man, werkt bij nieuwe werkgever, 54 jaar, middelbare opleiding) Na de operaties belde mijn oude werkgever op, van zou je bij ons niet een dag in de week willen werken. Ze wisten van mijn situatie. Ze zeggen: nou we zoeken nog iemand voor een dag in de week, dat is misschien wel wat voor jou. Kun je mooi weer opstarten. En dat heb ik zo gedaan. En ik wist in mijn achterhoofd wel van: ik heb nog een half jaar een uitkering en wat nu? Toen ben ik via het UWV bij het re-integratiebureau gekomen. En daar ging het helemaal goed: het leek een nieuwe kans, we gaan even helemaal uitzoeken wat ik kan en ze gaan me helpen om een leuke baan te vinden. En die knop ging in één keer bij mij om. Ik had echt ineens zoiets van: het is nou afgelopen met al dat gemiemel, ik moet aan het werk. Er moet geld in het laatje komen. Dat was mijn doel. Ik wil aan het werk. In één keer kon ik heel goed voor mezelf opkomen: ik moet werk doen dat bij me past, dat niet fysiek is en twintig uur in de week en klaar. Het was net of ik het al langer in mijn hoofd had zitten, alsof het al heel lang bij me zat, maar dat ik me liet leiden. In één keer kon ik sollicitatiebrieven schrijven. Ik ging ervoor zitten, ik heb wat aanwijzingen gekregen, nou ik had het ook zelf kunnen vinden op internet, er zijn genoeg handreikingen om een sollicitatiebrief te maken, daar heb ik hen eigenlijk helemaal niet nodig. En ik had na twee weken werk. Hartstikke leuke baan, telefoniste-receptioniste bij een bedrijf hier in de buurt. Het was tijdelijk, omdat het een vervanging was voor zwangerschapsverlof, maar ik was aan het werk. En het was behoorlijk pittig. Ik moest ingewerkt worden. Ik heb de knop omgezet en ik ben ervoor gegaan. Het ging hartstikke goed. Ik was trots op mezelf, dat ik in die tijd, waarin er alleen maar werklozen erbij kwamen dat ik van een periode van een halfjaar thuis zijn zo op de arbeidsmarkt was en binnen een paar weken aan het werk. En ik had een contract voor een halfjaar dat nu weer verlengd gaat worden. (vrouw, werkt bij nieuwe werkgever, 40 jaar, middelbare opleiding)
8.5. de dubbele positie in het werk Een centrale vraag in dit onderzoek is: ‘hoe gaan gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers om met hun dubbele positie als zieke en werknemer?’ Eerder in dit hoofdstuk hebben we gezien hoe werknemers en werkgevers die elkaar kennen door jarenlange ervaring met elkaar daarmee omgaan. Als men de werkrelatie in stand wil houden, kan in onderling overleg veel gerealiseerd worden. Heel concreet komt die vraag ook aan de orde als het gaat om het vinden van en het uitoefenen van een nieuwe baan bij een nieuwe werkgever. Daarbij is allereerst aan de orde of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte
Beter met werk OKTOBer 2012
137
8. de werkomgeving
werknemers die solliciteren vrijuit toelichten wat de gezondheidsproblemen zijn. Het zal niet verbazen dat zij worstelen met deze vraag en dat er verschillen zijn in hoe zij hiermee omgaan. Bovendien blijkt dat deze werknemers hier ook verschillende adviezen over krijgen van het UWV en van hun re-integratiecoaches. Zelden zal men in de sollicitatiebrief openlijk schrijven over de gezondheidsbeperkingen, men heeft het idee dan geen enkele kans te maken. Vervolgens is de vraag, wanneer wel? Het wel of niet inzicht geven in de gezondheidsbeperkingen aan de nieuwe werkgever is voor degenen die op zoek zijn naar ander werk een van de lastigste punten waar men mee worstelt. Degenen die een nieuwe baan hebben gevonden, hebben meestal open kaart gespeeld over hun gezondheidsklachten. Dat kan zelfs een voorwaarde zijn om goed te kunnen functioneren. Immers, vroeg of laat zullen de beperkingen en de daarvoor benodigde aanpassingen toch aan de orde moeten komen. Om werkgevers aan te moedigen om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er verschillende regelingen ontworpen die werkgevers tegemoet komen en hun risico verkleinen. Eén daarvan is de mogelijkheid voor een proefplaatsing, waarbij iemand drie maanden komt werken en gedurende die tijd wordt betaald door het UWV. In die situatie moet de werknemer wel inzage geven in zijn of haar gezondheidsbeperkingen. 138
In mijn sollicitatiebrief staat niet dat ik arbeidsongeschikt bent. Dat zegt het re-integratiebureau ook, zorg eerst dat je binnenkomt dan kun je het altijd nog zeggen. Ze vragen altijd waarom je bij je vorige werkgever weg bent gegaan. Ze mogen niet naar je gezondheid vragen of naar je medische dossier, maar indirect moet je het toch vertellen. Als ze vragen waarom ik weg ben gegaan kan ik niet zeggen ‘ik had geen zin meer’. Dus dan moet je toch vertellen waarvoor je weggegaan bent, want als je gaat liegen komt het op den duur toch naar boven.’ (man, geen baan, 57 jaar, lagere opleiding) Ik wil in de brief liever niet zetten dat ik een arbeidshandicap heb, maar ik word afgewezen op het niet passen van de arbeidsachtergrond. Waarom wil zo’n mens in vredesnaam dit gaan doen, want het past helemaal niet. Dus eigenlijk moet je het wel noemen. Wat is nou wijs? (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding) Open sollicitaties heb ik ook gedaan. En dan zet je er in dat je toe bent aan verandering. Dan denken ze bij hun eigen ook: ‘vijftig jaar, die gaat niet zomaar veranderen, er zal wel wat mis mee zijn’. Ze zijn natuurlijk ook niet gek. Dus dan krijg je er geen reactie op of je bent al afgewezen, dan hoef je de tweede ronde al niet meer te komen. (man, geen baan, 52 jaar, lagere opleiding) Ik heb altijd bij het UWV gezegd: ‘ik vind alles goed, maar liegen over mijn kwaal, dat zal ik nooit doen’. Terwijl ze bij het UWV zeggen, dat heb ik zwart op wit thuis, dat ik bij een sollicitatie niet mag vertellen wat ik heb. Je mag mij vertellen waar dat op slaat. Ik vind dat een werkgever het recht heeft om te weten wat hij krijgt. Ik heb last van mijn rug. Als ik het volhoud, houd ik het vol. En als ik het niet volhoud, ga ik naar huis. En ik wil het dolgraag volhouden,
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
dus die inzet die is er. Maar ik zeg het liever op tijd, dan dat ik op het moment dat die jongens al bezig zijn met de papieren te ondertekenen nog moet komen met: ‘jongens er is een probleem, ik wil een proefplaatsing, want ik heb een rugprobleem’. Dan zegt die werkgever ook: ‘die heeft me drie gesprekken voor de gek gehouden’. Dat wil ik niet. En het UWV heeft ook gezegd, als daar het werk op afketst, dan ben je zelf fout. Dan ben ik maar fout. Ik wil eerlijk en open blijven naar een werkgever. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Ik weet als ik stuk loop dan zal ik hulp moeten zoeken, dat begrijp ik als geen ander. Maar waarom zou ik dat aangeven? Op de werkvloer heeft men er geen last van gehad, totdat ze het wisten en daar hebben ze gebruik van gemaakt, dat is mijn ervaring. Dat gaat me nooit meer gebeuren. Echt niet. (vrouw, geen baan, 44 jaar, lagere opleiding) Ik zeg het niet tegen werkgevers. Ik wil dat op eigen kracht, ik wil niet dat zij mij aannemen met het idee van ‘dan hebben we iemand drie maanden gratis’. Ze moeten mij nemen om wie ik ben. Datgene wat ik ze kan leveren, dat lever ik ze. Daarvoor solliciteer ik. Ik vind ook dat ze dat niet hoeven te weten. Na een tijdje heb ik het wel aan de directeur verteld, maar niet als binnenkomer. Ik wil niet als zielig gezien worden of als iemand die geholpen moet worden, ik wil gewoon op eigen kracht werk vinden. En dat is tot nu toe ook wel redelijk gelukt, maar ik moet nu nog de juiste plek zien te vinden waar ik langer kan blijven, dat zou mij echt goed doen. (vrouw, met baan, 55 jaar, hogere opleiding) Misschien ben ik tot nu toe te kritisch geweest. Ik heb tot nu toe steeds gezocht naar banen die passen bij mijn opleidingsmogelijkheden. Misschien moet ik maar iets pakken van ‘het betaalt, punt’. Maar ik weet van mezelf dat ik wel iets moet hebben waar ik mijn ei in kwijt moet kan en waar ik een stuk intelligentie in kwijt kan, waar ik mijn hoofd lekker bij kan gebruiken, waar ik mijn tanden in kan zetten, anders werkt het niet voor mij. Dat is ook een dilemma waar je in zit. Doe je het alleen voor het geld of ga je het ook doen omdat je daar een goed gevoel bij kan krijgen? (vrouw, geen baan, 51 jaar, hogere opleiding) Ik heb het gelijk gezegd vanaf het begin. Ik moet daar werken en ik wil dat iedereen weet wie ik ben en waarom alles zo is. Dus dat heb ik gewoon allemaal zo gezegd. En het is ook veel makkelijker, dan weet iedereen waar ze aan toe zijn. Dat interesseert volgens mij ook echt niemand. Ik kan het vreselijk goed met iedereen vinden. (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Ik heb gewoon gezegd: ‘dit en dit is het verhaal’. En dat wil ik proberen en dat heb ik al gedaan en daar wil ik naartoe. Dit kan ik wel, dit kan ik niet. Hier heb ik hulp bij nodig en daar heb ik liever dat iemand anders het doet. Daar staat of valt alles mee. Je moet het met je baas eens zijn over wat je kan en wat je niet kan, maar dat geldt voor iedereen natuurlijk. Dat ligt bij mij even scherper. Is het iets wat je kunt behappen, waar heb je hulp bij nodig, wat kan je zelf, wat doe je liever samen met iemand anders en wat besteed je liever uit aan iemand anders. Als jij daar goede contacten over hebt, dan wordt het een goed stukje werk. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
139
8. de werkomgeving
Dat was helemaal geen punt. Eigenlijk zochten ze ook zo iemand. Ze hadden toen nog geen werk voor volledige 40 uur. Toentertijd was het een uurtje of 18 of 20, maar dat kwam wel mooi uit, want ik zou dan ook voor drie keer zes uur gaan werken. Ondanks de recessie hebben we het steeds drukker gekregen, dus sinds een goed halfjaar werk ik vier keer zes uur. (man, met baan, 54 jaar, lagere opleiding) Daar moet ik het re-integratiebedrijf wel een compliment om geven, dat ze zeiden: ‘Je wilt toch niet als een WAO-er in een bedrijf aan het werk, dat je al in een hokje bent gezet.’ Mijn huidige werkgever die weet helemaal niet dat ik in de WIA heb gezeten, ik ben van mijn eigen kracht uitgegaan, en dat ervaar ik als heel positief. Gewoon mijn eigen kracht en niet omdat iemand mij misschien zielig vindt. (vrouw, met baan, 40 jaar, middelbare opleiding)
aanpassingen van werktijd, functie of werkplek
140
Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die nu werken, doen dat in meerderheid niet (meer) fulltime. De omvang van de werkweek varieert tussen de 9 en 32 uur per week, en dat komt meestal overeen met het gewenste aantal werkuren of, beter gezegd, het aantal werkuren dat men maximaal kan realiseren. Soms levert de omvang van de werkweek een dilemma op, bijvoorbeeld als een werknemer vanwege de gezondheidsbeperkingen bij voorkeur minder uren per week zou willen werken maar dat niet mogelijk is vanwege de consequenties daarvan voor de uitkering. Naast de omvang van de werkweek varieert ook de aard van de aanstelling; van het werken op oproepbasis met een wisselende arbeidsduur tot een vaste aanstelling voor een bepaald aantal uren per week. Degenen die een overstap hebben gemaakt naar een andere branche, sector of functie doen dat omdat ze in hun oude branche of functie niet meer aan de slag kunnen, omdat de werkdruk bijvoorbeeld te hoog is of dat er geen aanbod is van geschikte functies, bijvoorbeeld omdat er geen deeltijdfuncties zijn. De nieuwe functies zijn minder intensief. Hoewel het nieuwe werk qua intensiteit beter past bij de beperkingen die men heeft moet men tegelijkertijd, in vergelijking met de vroegere baan, het ambitieniveau bijstellen. Een overstap naar een andere branche kan energie kosten; men moet nieuwe vaardigheden leren, wennen aan nieuwe collega’s en werkverhoudingen. Leeftijd heeft hier mogelijk invloed op, als men ouder is kost het meer energie om nieuwe taken te leren. De vraag is in hoeverre er rekening wordt gehouden met de gezondheidsbeperkingen van deze werknemers. Worden noodzakelijke aanpassingen gedaan en voldoet de functie aan de voorwaarden waaronder deze werknemers kunnen werken? Uit de meeste interviews blijkt dat de grootste aanpassing bestaat uit het zich eigen maken van een andere functie met minder uren. Bovendien is flexibiliteit van zowel de werknemer als zijn of haar nieuwe collega’s en leidinggevende belangrijk. Soms is het nodig dat men het op bepaalde momenten rustiger aan doet of dat er gedurende dag voldoende momenten zijn om op adem te komen.
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Ik heb weleens overwogen om terug te gaan naar 24 uur. Ik heb destijds met die hele UWV keuringsprocedure en het bezwaar en het beroep, bijstand gehad van iemand van de rechtsbijstandverzekering. En ik heb haar weleens gevraagd van: hoe gaat dat nou als ik zou zeggen ‘ik ga 24 uur werken’, is het dan zo dat ik voor die resterende acht uur per definitie geen uitkering meer krijg? Toen gaf zij aan dat de kans dan heel groot was dat ze me zouden oproepen voor een herkeuring en de kans dan heel groot was dat ik dan zelfs volledig zou worden goedgekeurd. Ze gaf dus eigenlijk aan: dan ben je dus verder van huis, dan wat je eigenlijk zou willen. En om die reden heb ik dat eigenlijk een beetje opgeschort, maar eigenlijk vind ik die 32 uur gewoon teveel. (vrouw, met baan, 35 jaar, hoge opleiding) Ik zit nu in een hele andere branche. Ik zit nou in de beveiliging. Ik ben aanwezig, ik doe mijn werk wel, maar het is hier zo ontzettend rustig werken in vergelijking met wat ik deed. Ik had hiervoor een heel drukke baan. Ik maakte sowieso al 12 uur per dag minimaal, maar meestal 18 uur. En dan ben je wel 6 weken op en 6 weken af, maar elke dag was ik zo waanzinnig hard bezig. En hier, de helft van de tijd kan je gewoon zitten en slap ouwehoeren met iedereen. Nou, daar hadden wij geen tijd voor hoor. Je doet van alles. Alleen het gaat allemaal rustig aan. Ik heb het nou redelijk voor elkaar. Het is moeilijk, want als je zo maar even op je 57ste moet gaan leren. Ik heb eerst 3 maanden nodig gehad om te leren. Er is een hele hoop wat je moet leren op computergebied. Ik moet deze maand mijn laatste examen doen, dat moet ik wel halen, anders heb ik geen werk meer. Maar ik zou nu nog niet op volle kracht kunnen. Ik denk wel dat ik er op een gegeven moment helemaal in kom. Maar dat willen ze niet, dat is nou juist weer het tegenstrijdige. Die bedrijven hebben het liefst dat je je uitkering houdt, dat is gemakkelijk voor ze. Want dan hebben ze je maar voor een deel in dienst. Hebben ze je nodig, dan bellen ze je van: kun je? Bijna geen één beveiligingsbedrijf geeft vaste banen. Meestal 0-uren, want dan kunnen ze je gemakkelijk oproepen, dat is goedkoop. Dus ze zeggen van: houd je uitkering maar en zoveel krijg je dan van ons. (man, met baan, 56 jaar, lagere opleiding) Het werk is rustiger, beter planbaar en onafhankelijker van andere mensen. Niet steeds: vergaderingen, functioneringsgesprekken, beoordelingsgesprekken, mensen die moeilijkheden hebben thuis, in hun werk, met hun vrouw, met drank, weet ik veel. En nu heb ik gewoon projecten en mijn kennis en collega’s die bij mij komen voor vragen, ondersteuning, informatie en hulp. Ik zat eerst boven, die kamer was onrustig. Dus toen de gelegenheid zich voordeed om hier te zitten, heb ik mij als vrijwilliger gemeld om wat rustiger te kunnen zitten. In die zin probeer ik wel de rust te zoeken, zo weinig mogelijk drukte, zo weinig mogelijk spanning. Ik zou graag meer willen werken Maar dit werk op mijn niveau, met inzicht en concentratie… ik probeer het af en toe wel eens, als de gelegenheid zich aandient, om een paar uurtjes meer te maken en dan blijkt toch steeds dat je dan aardig aan het eind van het elastiek zit. Dan gaat het de ene dag goed om een uur langer te werken of een zware vergadering te doen of een drukke bijeenkomst bij te wonen. En dan denk ik: ‘yes!’ En dan de volgende dag dan zit ik hier en dan: bonk, ja, in ene keer oh, oh, rustig aan. Dan krijg ik toch de terugslag. (man, met baan, 49 jaar, hoge opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
141
8. de werkomgeving
Je moet uitleggen wat de mogelijkheden zijn ten gevolge van de WIA, dat moet je allemaal uitleggen. Ik heb haar toen meegenomen naar het UWV, daar is het nog een keer uitgelegd. En volgens mij snappen ze het nog niet, want ik vraag telkens: laten we op tijd het nieuwe traject ingaan voor het volgende seizoen, dus maak op tijd het nieuwe contract klaar. De vorige keer was dat al niet gelukt en nu heb ik het weer gevraagd of ze op tijd er mee beginnen, maar dat moet je telkens weer uitleggen. Ze snappen het niet hoor, echt niet. Degene die het betreft die snapt het niet, maar de maatschappij eromheen al helemaal niet. (man, met baan, 53 jaar, middelbare opleiding)
142
Ik hoef weinig te sjouwen. Ze beschouwen het als een ‘arbeidsgehandicapten baantje’. Als ik moe ben of ik heb de volgende dag van: ‘nou pff, ik heb morgen even geen zin’ en ik kom overmorgen dan is dat ook geen punt. Want zij zitten niet echt aan deadlines vast van: op die dag moet dat gebeuren. Dus we zijn allebei happy, zowel de werkgever als ik. Die werkgever zei van: ‘ik zoek eigenlijk een arbeidsgehandicapte die dus niet veertig uur in de week hoeft te werken, maar die een beetje flexibel inzetbaar is. Hebben we op dinsdag geen werk dan kom je lekker woensdag en hebben we woensdag ook geen werk dan kom je donderdag.’ Het kwam mij wel mooi uit. Nu is het allemaal wel wat regelmatiger geworden, omdat het allemaal drukker is geworden. Maar in het begin vond ik dat nog niet eens zo vreselijk erg, want ik moest weer helemaal in het arbeidsproces komen, want ik was er toch bijna drie jaar uit. Ondanks dat je heel graag wilt werken, is het toch moeilijk om in het ritme te komen. Het kost me wel heel veel moeite, zeker in het begin. Want bij elke beweging die je maakt moet je nadenken, dus dat vreet energie. Altijd als ik klaar was met werken, was ik bekaf. Maar dat moet je dan gewoon rustig opbouwen. En als je werkgever daar geen problemen mee heeft dan gaat dat goed. Zodra een werkgever zegt van: ‘je moet morgen werken’, en het gaat niet van harte omdat het lichaam niet wil, dan gaat het ook niet. Ze kunnen je zo net zo gemakkelijk morgen weer de zak geven of ik vertil me en ik loop weer krom of heb weer last van mijn rug dus... nee het is niet echt dat ik het beschouw als een financiële zekerheid. Maar ik ben er wel blij mee hoor dat wel! (man met baan, 54 jaar, lagere opleiding) Dit chauffeuren dat past niet bij me, maar dat kan ik nog twintig jaar doen. Alleen, als ik de mogelijkheid heb om iets anders te gaan doen, dan switch ik. Wat ik lichamelijk aankan, maar ook waar mijn achtergrond of mijn opleiding ligt. Ik bedoel ze moeten mij niet in een kantoor zetten, daar hoor ik niet thuis. Er zullen altijd een aantal zaken zijn die iets meer aandacht verdienen dan bij iemand die gewoon gezond is en op iedere willekeurige baan kan solliciteren voor veertig uur. En daar zal een werkgever rekening mee moeten houden. Bijvoorbeeld minder lang kunnen staan of lopen of tillen of dat mijn concentratie wat vlugger verzwakt. Dat is ook de reden dat ik die WSW-indicatie ben gaan aanvragen. Dan ben je er ook zeker van dat er rekening mee gehouden wordt. Kijk een werkgever kan het wel beloven, maar het kan goed zijn na twee maanden dat ik zo’n werkgever er weer aan moet herinneren van: ‘luister, we hebben dat en dat afgesproken’. Want ik weet dat als je ziek bent dan houden ze een week rekening met jou, maar de tweede week sta je weer gewoon ingepland hoor. Ten minste dat weet ik uit ervaring. En als je erin trapt, dan vindt de werkgever het prima. Je krijgt wel een etiketje erbij,
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
dat je WSW-geïndiceerd bent, maar dat maakt mij niet uit. Een etiketje kan ook zijn voordelen hebben. Dat ze rekening met mij moeten houden. Als ik ergens vijftien uur een baantje heb, ik verdien een tientje, elf euro per uur, dat is voor mij genoeg, dan heb ik mijn oude inkomen. En ik ga ook niet meer zoeken naar banen voor 20 of 24 uur of meer. Of het moet werk zijn wat ik fysiek aankan. Want als ik iets doe, wil ik het graag goed doen. (man, werkt bij nieuwe werkgever, 54 jaar, middelbare opleiding)
8.6. starten als zelfstandige Er zijn maar heel weinig gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die als zelfstandig ondernemer aan het werk gaan na afloop van de ziektewet periode; het gaat om slechts 3% van degenen die het survey hebben ingevuld. Hoewel de voordelen van het starten van een eigen bedrijf groot lijken – men kan zelf bepalen op welke tijdstippen en hoeveel uur per dag of week men werkt, men hoeft niet aan een werkgever uit te leggen welke beperkingen men heeft en om aangepaste werktijden te vragen, en het UWV ondersteunt het als zelfstandige werken –, toch kiezen weinig gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers voor deze optie. Immers de nadelen ervan zijn ook niet gering. Men moet veel initiatief tonen, een netwerk van klanten opbouwen, opdrachten vaak op korte termijn afhandelen en afspraken nakomen en dat is niet gemakkelijk als er ernstige gezondheidsproblemen zijn. Bovendien zijn de financiële risico’s op termijn moeilijk in te calculeren. Verzekeringen voor pensioen en een eventuele verslechtering van de gezondheidssituatie zijn nauwelijks op te brengen, zeker niet als men niet volledig kan werken. Soms echter is het starten van een eigen bedrijf een lang gekoesterde wens en grijpen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die kans nu ze zich toch moeten herbezinnen op hun werkzaam leven. Voor anderen is het een laatste strohalm omdat ze elk uitzicht op een reguliere baan hebben verloren. Ik ben begin 2006 ziek geworden en in 2008 is mijn werkgever failliet gegaan en toen zat ik net 2 maanden bij het UWV. Toen ben ik voor mezelf begonnen en dat is nu nog steeds de situatie. Het is geen noodoplossing. Ik heb niet geprobeerd eerst weer bij een werkgever te werken, omdat ik de mogelijkheid zag om voor mezelf te werken. Dus dat heb ik gewoon geprobeerd. Ik ben er denk ik 10 uur per week ongeveer mee bezig. Als er echt druk achter zit en er ergens een deadline is, dan kan ik wel meer uren werken, maar dat is niet structureel voor mij vol te houden. (man, werkt als zelfstandige, 39 jaar, hogere opleiding) Toen heb ik op een gegeven moment gevraagd of ik begeleiding kon krijgen om te starten met een eigen bedrijf en dat is gelijk goedgekeurd. Die persoon waar ik het heel goed mee kon vinden bij het UWV, gaf mij de tip: ‘moet je eens met die contact zoeken, want die is heel gedreven en die vindt dat gewoon geweldig, startende ondernemers, daar is hij gewoon de aangewezen persoon voor.’ En dat klikte gelijk goed. Ik had mijn ondernemingsplan al klaar, dus op zich was het meer een beetje coachen en een beetje stimuleren en met sommige dingen kon hij mij
Beter met werk OKTOBer 2012
143
8. de werkomgeving
helpen. Vorig jaar is het officieel van start gegaan, ben ik ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Het gaat heel langzaam, maar dat maakt niet uit. Ik doe er ook nog een studie bij. Dus daar ben je wel 20 uur per week nog mee bezig. Dus het kan ook niet snel, maar wel mond tot mond reclame. Over het algemeen helpen ze je van: is het echt wel heel goed, heb je wel goed in je hoofd wat je wilt en wat je kunt, past dit bij je. Ze doen testen en dan kijken ze naar je ondernemersplan. Is het financieel haalbaar en wat zou je uurtarief moeten zijn en doe je marktonderzoek. Dat heb ik vrij grondig gedaan, want daar kan je alleen maar voordeel bij hebben. En vooral die vent was heel positief en dat is gewoon hartstikke goed. In die tijd heeft hij ook heel veel als buffer gediend tussen het UWV en mij. Die periode was een drama met het UWV, want mijn uitkering liep niet goed. En ik moest dus achteraf een stukje WW-uitkering aanvragen. Maar die contactpersoon bij het UWV zei ook van dat hoeft helemaal niet, je hebt een WGA uitkering en je bent deels afgekeurd. Je hoeft helemaal geen WW uitkering aan te vragen. Dus heel complex werd het op een gegeven moment en daar lopen die rechtszaken nu ook over. (vrouw, werkt als zelfstandige, 41 jaar, hogere opleiding)
144
In het begin wel heel actief aan het solliciteren geweest. Ook wel met resultaten. Ook wel dat je dacht van: nou, oké, nu net niet, maar in ieder geval regelmatig uitgenodigd voor gesprekken. Dat je ook positieve gesprekken hebt, dat je merkt van, ik ben niet helemaal hopeloos. Ook wel af en toe een functie afgewezen waarvan ik dacht: ik moet geen functie hebben die me zo zwaar belast dat ik binnen de kortste keren in een burnout of iets soortgelijks zit. En de datum van het aflopen van de uitkering kwam toch ook wel dichterbij. Nu ben ik aan het werk als freelance adviseur bij de gemeente. Een beetje verder weg dan ik in eerste instantie had gedacht. Dus qua reistijd was het in het begin wel heel erg wennen. Maar goed, het contract is in ieder geval tot het eind van het jaar met mogelijk verlenging. (man, werkt als zelfstandige, 40 jaar, hoge opleiding) Toen zei ik van: ‘ik zit erover te denken om mijn eigen zaak te beginnen, hoe kan ik dat doen?’ Nou die van het UWV heeft mij drie of vier re-integratiebureaus gegeven. Dus ik heb contact zelf gezocht met het re-integratiebureau. En daar heb ik wel iets aan gehad, maar ik liep al jaren daarvoor rond: ‘ik wil toch eigenlijk mijn eigen, mijn oude vak als schoonheidsspecialiste oppakken, maar dan op een andere manier, met een andere invulling.’ Die man heeft mij bevestigd in eigenlijk alles wat ik al wist. En heeft het ietwat versneld denk ik. Ik weet dat ik het bij mezelf moet zoeken en niet bij anderen. En dat ik zelf het initiatief moet nemen, dat heb al die tijd al gedaan, want als ik het initiatief niet had genomen, dan had ik misschien al die jaren thuisgezeten met niks, had zomaar gekund hoor. Ik ben al heel lang alleen, ik vaar mijn eigen koers. Sommige mensen hebben wel gezegd van: ‘oh, ga je een eigen bedrijf beginnen, in deze onzekere tijd?’ En: ‘weet waar je aan begint’. En als het niet lukt, dan lukt het niet. Dan heb ik het geprobeerd. Dat is mijn instelling. (vrouw, werkt als zelfstandige, 44 jaar, hogere opleiding)
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
8.7. conclusie Op basis van het survey-onderzoek hebben we een aantal conclusies kunnen trekken over de rol van de werkomgeving bij de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Een van de bevindingen uit het survey-onderzoek is dat steun uit de werkomgeving niet alleen direct een positieve invloed heeft op het vertrouwen dat men een behoorlijke kans heeft op de arbeidsmarkt maar ook op het feitelijk meer uren per week betaald werken en op het realiseren van de geïndiceerde verdiencapaciteit. Daartegenover staat dat degenen die weinig steun ontvingen uit de werkomgeving meer geneigd zijn om vooral onbetaalde activiteiten (‘vrijwilligerswerk en/of mantelzorg’) te verrichten en minder uren per week te werken (zie tabel 3.1). In dit hoofdstuk hebben we op basis van interviews geanalyseerd welke processen en ervaringen ten grondslag liggen aan dat effect van de werkomgeving op de re-integratie. Enkele mechanismen komen naar voren uit het overzicht van de ervaringen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Allereerst kunnen we constateren dat de intentie van de Wet Poortwachter niet altijd begrepen of gedeeld wordt door werkgevers en dat deze de wet zowel formeel als intentioneel kunnen interpreteren en uitvoeren. In het eerste geval houdt men zich strikt aan de regels om sancties van het UWV te voorkomen maar worden weinig pogingen gedaan de werknemer voor het bedrijf te behouden. In het ergste geval wordt de minder arbeidsgeschikte werknemer duidelijk te verstaan gegeven dat men niet langer welkom is of wordt deze zodanig gemanipuleerd dat vertrek of ontslag de enige optie is. In het tweede geval denkt de werkgever werkelijk mee en geeft hij of zij de werknemer het vertrouwen dat nodig is om andere werkzaamheden binnen het bedrijf te zoeken of dezelfde functie in een minder aantal uren, en dus ook met minder taken, te verrichten. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer om actief in overleg te gaan met de werkgever over zijn of haar toekomstige werkzaamheden met inachtneming van de gezondheidsbeperkingen is een aanzienlijke opgave als men ziek is. Werkgevers die dat overleg aangaan met de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zoeken intensief naar een wederzijds bevredigende oplossing. Dat dit regelmatig voorkomt, verklaart dat een aanzienlijke minderheid van deze werknemers nog werkt bij de werkgever waar men al in dienst was toen men ziek werd. De vrije hand krijgen, vertrouwd worden, naar eigen inzicht het werk weer oppakken, een duidelijk omschreven project zonder tijdsdruk mogen doen of het stapsgewijs opbouwen van uren zijn verschillende manieren om bij het werk betrokken te blijven en de wederzijdse goede intenties vorm te geven. Vanuit het perspectief van de werknemers gezien is het van belang zelf voorstellen te doen, contact te houden met de afdeling waar men werkt, collega’s te informeren en zich tenminste niet terug te trekken.
Beter met werk OKTOBer 2012
145
8. de werkomgeving
146
Die strategieën werken niet in alle gevallen, immers de meerderheid van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers werkt niet meer bij de voormalige werkgever, en een aanzienlijk deel van hen heeft nog steeds geen baan. Zij zijn ontslagen omdat hun werkgever geen geschikte aangepaste functie kon of wilde vinden en moeten op zoek naar een nieuwe baan bij een nieuwe werkgever. Daar solliciteren ze na een vaak lange periode van ziek zijn, met hun beperkte vermogen om te werken, de indicatie van de mate van hun arbeidsgeschiktheid en in de wetenschap dat ze tenminste de helft van hun verdiencapaciteit moeten realiseren. Ze gaan dus op zoek naar een deeltijdbaan en niet alleen zijzelf maar ook hun toekomstige werkgevers realiseren zich dat de gezondheidsrisico’s groter zijn dan die van de gemiddelde werknemer. Als de eigen werkgever niet ondersteunend is geweest, hebben deze werknemers weinig vertrouwen in hun arbeidskansen, ze zijn al eens ‘afdankt’ en willen die vernedering niet nog eens meemaken. Of ze voelen zich ondanks de indicatie van het UWV zelf nog niet in staat om een nieuw arbeidscontract aan te gaan; het risico om opnieuw te falen is te groot. Deze werknemers hebben wel geprobeerd werk te vinden maar als de gezondheidsproblemen moeilijk te hanteren zijn, machteloosheid overheerst door ervaringen die het zelfvertrouwen ondermijnen, of als privéproblemen gaan overheersen geeft men het zoeken op. Een ander motief om niet actief op zoek te gaan naar ander werk hangt samen met verzet tegen de beslissingen die genomen zijn door de voormalige werkgever, tegen het ontslag of tegen de beoordeling door het UWV. Deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn soms zo verwikkeld in (juridische) strijd dat men daar al de tijd en energie die men heeft aan wijdt. Van heroriëntatie op een andere baan komt het dan niet. Ten slotte kunnen ook heel praktische problemen zoals reistijden en vervoer van en naar het werk de kans op succes verlagen. De geïnterviewde werknemers met een nieuwe baan hebben die baan meestal zelf gevonden of met behulp van hun netwerk: via familie, vrienden en kennissen, een oude werkgever en door het doen van vrijwilligerswerk. Volgens hen hebben het UWV en de re-integratiebedrijven geen rol van betekenis gespeeld in het vinden van een baan. Het komt voor dat mensen hier boos over zijn en vinden dat ze veel eerder aan het werk hadden gekund. Bij het vinden van een nieuwe baan is aan de orde of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die solliciteren vrijuit toelichten wat de gezondheidsproblemen zijn. We hebben gezien hoe zij worstelen met deze vraag en dat er verschillen zijn in hoe zij hiermee omgaan. Bovendien blijkt dat deze werknemers hier ook verschillende adviezen over krijgen van het UWV en van hun re-integratiecoaches. Zelden zal men in de sollicitatiebrief openlijk schrijven over de gezondheidsbeperkingen, men heeft het idee dan geen enkele kans te maken. Degenen die een nieuwe baan hebben gevonden, hebben meestal wel open kaart gespeeld over hun gezondheidsklachten. Dat kan zelfs een voorwaarde zijn om goed te kunnen functioneren. Immers, vroeg of laat zullen de beperkingen en de daarvoor benodigde aanpassingen toch aan de orde moeten komen.
Beter met werk OKTOBer 2012
8. de werkomgeving
Om werkgevers aan te moedigen om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er verschillende regelingen ontworpen om werkgevers tegemoet te komen. Een daarvan is de mogelijkheden voor een proefplaatsing, waarbij iemand drie maanden komt werken en gedurende die tijd wordt betaald door het UWV. In die situatie moet de werknemer wel inzage geven in zijn of haar gezondheidsbeperkingen. Degenen die een overstap hebben gemaakt naar een andere branche, sector of functie doen dat omdat ze in hun oude branche of functie niet meer aan de slag kunnen, omdat de werkdruk bijvoorbeeld te hoog is of dat er geen aanbod is van geschikte functies, bijvoorbeeld omdat er geen deeltijdfuncties zijn. De nieuwe functies zijn minder intensief. Een overstap naar een andere branche kan energie kosten; men moet nieuwe vaardigheden leren, wennen aan nieuwe collega’s en werkverhoudingen. Leeftijd heeft hier mogelijk invloed op, als men ouder is kost het meer energie om nieuwe taken te leren. Uit de meeste interviews blijkt dat de grootste aanpassing bestaat uit het zich eigen maken van een andere functie met minder uren. Bovendien is flexibiliteit van zowel de werknemer als zijn of haar nieuwe collega’s en leidinggevende belangrijk. Al met al kunnen we concluderen dat de werkomgeving, zowel de voormalige als de huidige, van cruciaal belang is voor de re-integratie. Erkenning van en openheid over de problematiek, de wederzijdse intentie om tot goede afspraken te komen, het onderhouden van contact en bij beide partijen het uitgaan van wat nog wel mogelijk is, zijn belangrijke condities voor het stimuleren van de capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer. Werkgevers die dat inzien kunnen baat hebben bij deze zeer gemotiveerde maar huns ondanks beperkte werknemers.
Beter met werk OKTOBer 2012
147
9. het combineren van werken en ziek zijn 9.1. inleiding In dit hoofdstuk maken we de balans op van de dubbele positie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, trekken we daaruit conclusies en doen we aanbevelingen voor verbetering van de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. We doen dat door ons te richten op de centrale vraag van het overkoepelende programma van het Re-integratie Verbeteronderzoek (RVO), namelijk welke rol de institutionele, de sociale en de werkomgeving kunnen spelen bij het bereiken van een goede balans tussen ziekte en arbeidsparticipatie voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Vanuit iedere omgeving zijn verschillende factoren te onderscheiden die bepalen in hoeverre mensen worden gestimuleerd dan wel belemmerd in het combineren van hun gezondheidsbeperkingen met betaald werk. Het re-integratiebeleid kent uiteindelijk slechts één uitkomstmaat; gedeeltelijk zieke werknemers mogen maar vooral moeten aan het werk om op die manier de helft van hun ‘restverdiencapaciteit’ te realiseren. Bij dat principe plaatsen we enkele kanttekeningen. Dit onderzoek heeft immers laten zien dat er tenminste enkele contextuele en interpretatieve factoren aan het werk zijn die ertoe leiden dat niet alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hun door het UWV gestelde opdracht kunnen realiseren. Bij deze werknemers is het ‘willen werken’ meestal niet het probleem, op een enkele uitzondering na is de wil tot werken meer dan voldoende aanwezig. Problematisch is vooral de verhouding tussen moeten en kunnen. In dit concluderende hoofdstuk ordenen we de ervaringen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers aan de hand van twee extreme groepen; degenen die nu geen baan hebben en, volgens eigen zeggen, ook elk perspectief daarop ontberen (15% van de respondenten van het survey) en degenen die nu werk hebben en verwachten daar nog lange tijd in te kunnen functioneren (20% van de respondenten van het survey). Aan de hand van deze twee extreme groepen zijn we in staat stimulerende en belemmerende factoren voor re-integratie scherp te onderscheiden. We maken daarbij gebruik van zowel de statistische verbanden die we in hoofdstuk 3 hebben gepresenteerd als van de verdieping van de mechanismen en processen die in de hoofdstukken 4 tot en met 8 aan de orde is gekomen.
9.2. geen baan, geen perspectief Een minderheid (34%) van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die mee hebben gedaan aan het survey-onderzoek heeft (nog) geen betaald werk. Van de geïnterviewden zijn dat er 22. Sommigen van hen zijn wel gedeeltelijk aan het werk gebleven in de eerste twee jaar van hun ziekte, en hebben soms ook enige tijd daarna nog gewerkt. Op dit moment hebben ze geen betaalde baan meer maar wel een arbeidsplicht volgend uit de vaststelling door het UWV dat ze voor 35 tot 80 procent arbeidsgeschikt zijn. Van deze werknemers zonder baan verwacht een derde niet dat ze ooit nog aan het werk ko-
Beter met werk OKTOBer 2012
149
9. het combineren van werken en ziek zijn
men, dat is 15% van alle gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Deze werknemers moeten aan het werk om hun WGA-uitkering te behouden, en via het survey-onderzoek hebben we vastgesteld dat ze dat ook willen. Bij hen is vooral het kunnen het probleem. Ondanks de vaststelling van het UWV dat ze in staat zijn om te werken lukt hen dat niet. Wat zijn de redenen dat deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers geen goede balans vindt in de combinatie van ziek zijn en werken en welke rol spelen de drie omgevingen daarbij?
zwaartepunt op ziekterol
150
Uit de statistische analyse (zie tabel 3.2) komt naar voren dat de gezondheidsklachten van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die niet verwachten ooit nog aan het werk te komen ernstiger zijn en naar verwachting alleen maar erger zullen worden dan de gezondheidsklachten van degenen die nu wel werken. Zij hebben minder persistente gezondheidsklachten maar wel meer ernstige aandoeningen dan de andere groepen. Langdurige en steeds terugkerende depressies en hartklachten, longaandoeningen die in toenemende mate de energie aantasten en ernstige rugklachten tengevolge van jarenlang te zwaar werk, en cognitieve en visuele beperkingen ten gevolge van een herseninfarct beperken deze gedeeltelijk arbeidsongeschikten zodanig dat ze zich met moeite in het dagelijks leven staande houden. Soms is het een wonder dat ze überhaupt nog in leven zijn; net op tijd werd geconstateerd dat het lichaam nog maar weinig waard was. Door die ervaring zijn deze mensen zowel onzeker als voorzichtig geworden. Misschien is er niet veel tijd van leven meer. In het zicht van existentiële kwesties als leven en dood is het moeten werken van secundair belang. De dominantie van zorgen om de gezondheid, maar ook een tekort aan energie verhindert hen om te zoeken naar betaald werk of zelfs maar na te denken over een eventuele baan, laat staan dat ze verwachten die baan ooit te vinden. Zo gauw als ik maar 2/ 3 keer moet bukken is het over. Dan loop ik de hele weg gewoon achter m’n ademhaling aan te hijgen en dat blokje dat red ik dan nog op goede dagen zonder rollator. En dat wil ik dan ook proberen zo lang mogelijk vol te houden natuurlijk, want ja voor de rest loopt het langzaam achteruit gewoon. (vrouw, geen baan, 50 jaar, middelbare opleiding) Het zal steeds erger worden, tot er misschien over 5 tot 10 jaar, misschien eerder een rolstoel aan te pas komt, want op een gegeven moment kun je niet meer lopen. Zo ver kan ik niet meer lopen. Als ik vijf keer die trap op ben geweest dan is het voor mij al einde oefening, terwijl je aan mij zo niks kan zien. Dus in principe zeg je, je bent goed gezond, maar dat is echt niet zo. (man, geen baan, 57 jaar, lagere opleiding) Ik ben gisteren net bij de neuroloog geweest dat ze dus de medicijnen niet verhogen nu, omdat ik teveel last heb van bijwerkingen. Maar ook dat het maximum wat de medicatie kan doen nu bereikt is en dat er niet meer aan te doen is eigenlijk. En ja, mocht ik meer TIA’s krijgen, dan zullen
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
ze nog overwegen om misschien nog een operatie te doen. Maar die operatie is niet zo gemakkelijk, omdat de vernauwing op een plek zit waar ze moeilijk bij kunnen komen. Dus dan geeft dat ook weer een echt risico erbij. (vrouw, geen baan, 56 jaar, hogere opleiding) Bij deze werknemers is dus geen sprake van een dubbele positie. Zij zijn vooral ziek en het werknemersschap is secundair. De interviews laten zien de ernst van de problematiek zien. Onder hen zijn mensen die vanwege hun slechte gezondheid niet eens verwachten nog te leven als hun uitkering afloopt. In het theoretisch kader van dit onderzoek hebben we de begrippen deviantie en capabilities gebruikt als zoeklenzen voor enerzijds de neiging van zieke werknemers om zich terug te trekken in de ziekterol en tijd voor herstel te claimen en anderzijds het vertrouwen dat men de capaciteit heeft om aangereikte of eigen hulpbronnen te gebruiken om in redelijkheid een vrije keuze te maken uit de opties die ter beschikking staan. We concluderen voor deze groep werknemers dat de bekommernis om de gezondheid allesbepalend is. Welke invloed hebben de omgevingen gehad voor een eventuele re-integratie naar arbeid van degene bij wie de ziekte het leven domineert en kunnen die omgevingen voor hen toch iets betekenen, voor de re-integratie of anderszins? 151
9.3. invloed van de drie omgevingen Blijkbaar hebben geen van de sociale omgevingen van deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers – de sociale omgeving, de werkomgeving en de institutionele omgeving – hen kunnen stimuleren om weer betaald werk te verrichten noch om hen het perspectief te bieden dat dit in de toekomst wel mogelijk zou zijn. We hebben al geconstateerd dat bij deze werknemers zonder baan de ziekte centraal staat; onzekerheid en voorzichtigheid domineren. Maar is er misschien ook iets misgegaan in de manier waarop de drie omgevingen met deze zieke werknemers zijn omgegaan en welke lessen zijn daaruit te trekken? Deze paragraaf is de meest pessimistische in dit slothoofdstuk. Wat is er misgegaan? Vanuit de werkomgeving. Deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben nu geen baan. Bovendien zijn pogingen tot proefplaatsingen (voor een periode van drie maanden op kosten van het UWV) niet succesvol geweest; potentiële werkgevers zagen er geen brood in en wilden arbeidstijden en omstandigheden niet aanpassen aan de beperkingen van deze cliënten, of overschatten de risico’s die ze lopen als ze een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer een proefplaatsing bieden. Alles wat ze me aanbieden voor een proefplaatsing, pak ik aan. Bij een winkel voor vier uur, natuurlijk doe ik dat. En dan zeg ik: ‘doe gewoon een proefplaatsing. Jongens laat mij maar drie maanden, laat het UWV mijn uitkering maar doorbetalen en over drie maanden praten we er over verder. Zijn jullie het er niet mee eens, dan zijn jullie het er niet mee eens. Maar het
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
kan ook zijn dat ik het niet aan kan. Dan zeg ik dat ook’..Je moet dwingen, anders lukt het ook niet. Bij die school heb ik dat gedaan en bij twee hengelsportzaken. Daar heb ik het echt geprobeerd met dwang. ‘Man, doe het nou gewoon die proefplaatsing, het kost niks. Je kunt er alleen maar geld aan over houden, via de regeling, want zo is die regeling gewoon’. (man, geen baan, 46 jaar, lagere opleiding) Om die reden kunnen we alleen de invloed van de voormalige werkomgeving op het gebrek aan werk en perspectief daarop van deze groep nader bekijken. Deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten onderscheidt zich niet alleen van de andere groepen door hun slechtere gezondheid, maar ook omdat ze vaker dan de andere groepen hun werk als oorzaak van hun ziekte zien, en ze minder steun hebben ervaren vanuit hun werk tijdens het ziekteproces. Hoewel ook hier uitzonderingen de regel bevestigen, kan ook bij deze groep het gebrek aan perspectief niet alleen aan de onwelwillende houding van de werkgever toegeschreven worden, maar ook niet aan een gebrek aan motivatie van de werknemer:
152
Mijn collega’s hadden alle respect voor mij, die haalden gewoon werk bij mij weg. En die zeiden van: doe dat nou niet, want je valt weer in je oude valkuil. Want het ging ook heel vaak niet goed. Ik ging ook vaak ‘s middags eerder naar huis en ’s morgens begon ik sowieso later, want dan ging het gewoon niet. En als ik ’s avonds thuis kwam, na het eten was ik kapot, helemaal kapot. Je hebt geen leven meer. Maar goed, je wilt dan toch nog en dat is mijn grote fout geweest. Om toch nog weer die werkgever te ontlasten en je toch weer verantwoordelijk te voelen. (man, 55 jaar, geen baan, middelbaar opgeleid) Een algemene conclusie is wel dat juist bij deze groep de voormalige werkgever er geen vertrouwen in heeft gehad dat de werknemer ooit nog in de organisatie zouden kunnen functioneren. Vanuit de organisatie werd er geen poging ondernomen om de werknemer tegemoet te komen in zijn of haar beperkingen. Of erger. In de interviews komen ook ernstige nalatigheden van werkgevers naar voren. Mogelijk hebben deze het vertrouwen van de betrokken werknemer zodanig aangetast dat deze daarvan nog niet hersteld is, of van de weeromstuit elke fiducie in een toekomstige baan verloren heeft. In ieder geval zijn die nalatigheden zodanig ernstig geweest dat menig werknemer juridische stappen heeft moeten ondernemen: In ieder geval is het een hele lange strijd geworden met een advocaat die ik in heb moeten schakelen omdat ze salarissen niet betaalden en jaaropgaven niet stuurden. Dus uiteindelijk heeft hij mij ook iets van een boete van 4000 euro moeten betalen omdat hij het vonnis van de rechtbank niet nakwam. (vrouw, geen baan, 39 jaar, middelbare opleiding) Ik heb twee rechtszaken gevoerd tegen mijn eigen werkgever. In eerste instantie wilden ze me ontslaan terwijl ik in de ziektewet zat, op grond van dat ik mijn vakdiploma niet had gehaald, Maar ik was zo goed in mijn werk dat mijn productiemanager mij bevorderd had naar operator 1 leidinggevende, daar moet je eigenlijk ook dat diploma voor hebben, maar omdat ik de
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
functie waar dat diploma voor vereist is voorbij bent gegaan, won ik die rechtszaak met gemak. Dat diploma had ik eigenlijk niet meer nodig, want ik zat al in een hogere functie als waarvoor ik dat diploma moest behalen, dus toen sloegen ze de plank mis. Toen kreeg ik in één keer ontslagvergoeding aangeboden om toch maar mijn contract te beëindigen, dat kon ik niet vanwege mijn gezondheidsomstandigheden. Ik had toen al wel alvleesklierontsteking, ik wist toen niet hoe erg dat was, ik zat tegen ziekenhuisopname aan. (man, geen baan, 35 jaar, hogere opleiding) Bij deze werknemers met een slechtere gezondheidsbeleving dan de anderen heeft hun voormalige werkgever geen positieve rol gespeeld. Het is moeilijk uit te maken of de slechtere gezondheid van deze werknemers, de houding van hun voormalige werkgever of de vergeefse pogingen om een proefplaatsing te krijgen er uiteindelijk toe leidt dat zij geen perspectief meer zien. Wat een vraagstuk blijft is het standpunt van deze werknemers dat zij niet van plan zijn hun toekomstige werkgever voor de gek te houden en dus openlijk bij sollicitaties laten weten wat hun beperkingen zijn. Vanuit het perspectief van een duurzame baan lijkt dat verstandig en vanuit goede sociale verhoudingen een te waarderen stellingname ook al staat deze houding snelle integratie in de weg. Vanuit de sociale omgeving. De groep niet werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten ervaart minder sociale steun dan de andere groepen in het onderzoek, hoewel de verschillen hier klein zijn (zie tabel 3.2). Sociale steun is überhaupt een complexe factor omdat uit het survey (zie tabel 3.1) ook blijkt dat deze wel bijdraagt aan het welbevinden van deze werknemers met een dubbele rol maar niet aan hun arbeidperspectieven. De interviews geven inzicht in hoe dat begrepen kan worden. Belangrijk hierbij is dat de sociale steun heel gevarieerd van aard is. Naast de sociale steun die de betrokken werknemer motiveert om aan het werk te blijven of (opnieuw) werk te zoeken, zijn bij deze categorie werknemers drie andere vormen van sociale steun aan de orde. Allereerst ondersteunt de sociale omgeving – vooral de partner en de kinderen – de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer bij de verwerking van de beperking van de arbeidsmogelijkheden. Dit gebeurt door de werknemer te ontzien in het dagelijks leven, hem of haar rust te gunnen en begrip te tonen. Daarnaast is er de praktische steun van de sociale omgeving die bestaat uit het bieden van transport en hulp bij het omgaan met de UWV procedures (invullen formulieren, aanwezigheid bij afspraken en uitleggen van implicaties van de gesprekken). Zulke steun leidt niet per definitie tot terugkeer naar werk. Integendeel, het kan ook betekenen dat mensen uit de sociale omgeving de betrokkene uit moet leggen dat hij of zij daar (voorlopig) nog niet aan toe is. Die sociale steun blijkt van groot belang te zijn voor het voorkomen van (nog meer) problemen en uiteindelijk dus voor het welbevinden. Tenslotte blijkt dat deze werknemers niet alleen sociale steun ontvangen maar zelf sociale steun moeten geven omdat gezinsleden (partner, kinderen) dat dringend nodig hebben. Degenen die daarmee te maken krijgen komen (voorlopig) niet aan het eigen herstel of terugkeer naar werk toe; zij kampen met een driedubbele rol; ze zijn ziek, werknemer met beperkingen en informele zorgverlener.
Beter met werk OKTOBer 2012
153
9. het combineren van werken en ziek zijn
154
Vanuit de institutionele omgeving. Ondanks hun beperkingen heeft het UWV deze werknemers niet volledig afgekeurd. Deze groep werknemers heeft meer ernstige beperkingen dan de andere groepen maar volgens het UWV zijn ze nog wel in staat om gedeeltelijk te werken. Eén verklaring daarvoor is dat deze werknemers zelf te somber zijn over hun perspectieven, en dat bij deze groep de neiging tot deviantie – het koesteren van de ziekterol – sterker is dan bij de andere groepen. Hoewel uit de interviews blijkt dat dit zeker voor een uitzonderlijk geval opgaat, is een andere verklaring toch meer aannemelijk. Niet willen werken is immers bij nagenoeg geen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer aan de orde. De meest aannemelijke verklaring voor het gebrek aan perspectief van deze groep is dan ook dat het UWV deze werknemers zonder baan en zonder perspectief verkeerd, en in eerste instantie te hoopvol, heeft gecategoriseerd. Alleen in deze groep zijn er meer werknemers van mening dat er bij het UWV iets verkeerd is gegaan dan dat er werknemers zijn die het eens zijn met het oordeel van het UWV. Hoewel het ook voorkomt dat werknemers van mening zijn dat het UWV hun situatie te somber inschat, menen de werknemers uit deze groep vooral dat hun situatie te rooskleurig wordt beoordeeld, en zijn ze daarover de strijd met het UWV aangegaan. De vele inhoudelijke en procedurele problemen bij het UWV die beschreven zijn in hoofdstuk 5 blijken dus vooral de groep te treffen die geen baan heeft en ook het perspectief daarop niet heeft; de meest kwetsbare groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Wat daarbij een rol speelt is de impliciete veronderstelling van het UWV dat de cliënt haar of zijn zaken op orde heeft. Cliënten die minder het heft in eigen hand nemen, zijn per definitie meer kwetsbaar voor een verkeerde diagnose dan degenen die goed voorbereid naar het loket komen.
9.4. wel een baan met perspectief Een heel ander beeld rijst op uit de analyse van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die nu wel een betaalde baan hebben en ook positief zijn over hun arbeidsperspectief. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die nu betaald werk verrichten vormen een meerderheid (66%) van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers uit het survey. Van hen hebben we 21 personen geïnterviewd; negen werknemers zijn nog steeds werkzaam bij de werkgever waar ze ook werkten toen zij ziek werden, acht werknemers hebben een nieuwe werkgever gevonden en vier werken er als zelfstandige. Deze werknemers realiseren niet allemaal hun door het UWV bepaalde verdiencapaciteit, maar dat is ook niet hun belangrijkste streven. Meer gewicht hechten ze eraan dat ze (weer) actief zijn in betaald werk en dat ze dat op zodanige wijze doen dat ze het kunnen blijven volhouden. We zouden het ‘streven naar duurzame inzetbaarheid’ kunnen noemen (Klink e.a., 2010), een streven dat voor deze werknemers prioriteit heeft boven het realiseren van hun vastgestelde verdiencapaciteit. Hier hoeft geen sprake te zijn van een tegenstelling. Als de werknemer zelf ervaart dat het mogelijk is om de geobjectiveerde vaststelling van de verdiencapaciteit te realiseren is dat een positief resultaat, ook in de beleving van de werknemer zelf. Maar als hij of zij zelf ervaart dat dit criterium strijdig is met de subjectieve erva-
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
ring van de gezondheidsbeperkingen, wordt de diagnose van het UWV terzijde geschoven en zoekt men naar de voor de eigen gezondheid meest optimale oplossing. Van de groep die nu een betaalde baan heeft, verwacht maar 15% ook op termijn aan het werk te kunnen blijven. Toch is dit zowel vanuit beleidsperspectief als vanuit hun eigen ervaringen de meest succesvolle groep. Het loont dan ook de moeite na te gaan hoe zij de dubbele positie van werknemer en zieke realiseren. Wat valt er van hun ervaringen te leren?
omgaan met de dubbele positie; kwetsbare capabilities Een eerste vereiste voor het kunnen omgaan met de dubbele positie is dat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hun gezondheidsbeperkingen en de daaruit voortvloeiende ‘incapabilities’ accepteren. We hebben beschreven dat het accepteren van lichamelijke gezondheidsproblemen of van het feit dat men psychisch niet meer goed functioneert voor veel gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers een langdurig proces is waar men veel tijd voor nodig heeft (gehad). Nagenoeg geen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten vindt het ‘wel best zo’. Bijna niemand legt zich in eerste instantie neer bij de consequenties van de gezondheidsproblemen; beperkte arbeidsparticipatie. Dat geldt des te meer voor degenen die nu (nog) een betaalde baan hebben. Wel zijn zij redelijk goed uit dat rouwproces tevoorschijn gekomen. Net als de werknemers die nu (nog) niet betaald werken volgde ook bij hen na de ontkenning de frustratie en daarna de berusting en acceptatie. Maar anders dan degenen die nu (nog) geen baan hebben zijn zij erin geslaagd de acceptatie om te zetten in het realiseren van wat nog wel mogelijk is. Hoe zijn zij daarin geslaagd? We hebben zowel in de survey-resultaten als in de analyse van de interviews gezien dat ‘willen werken’ het probleem niet is. Op een enkele uitzondering na is die wil sterk aanwezig, zowel bij de werkende als de niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Het gaat dus om ‘moeten’ en ‘kunnen’. Misschien wel de belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat deze werknemers erin geslaagd zijn de dubbele positie van zieke en werknemer te realiseren door wat in de literatuur ‘agency’ wordt genoemd (Hobson, 2011); het heft in eigen hand nemen en houden. Agency impliceert hier een veelvoud van activiteiten en omvat zowel het (her)interpreteren van de signalen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het UWV, het vragen om een ‘second opinion’ bij de eigen medisch specialisten, het documenteren van het verloop van het ziekteproces en de afspraken die met de bedrijfsarts zijn gemaakt, maar ook het initiatief nemen in het overleg met de werkgever, het strategisch solliciteren op een nieuwe baan en het aangeven van wat men nodig heeft in de sfeer van aanpassingen van functie, werktijden of takenpakket. Om zodanig te kunnen handelen is een dubbele mentale omslag nodig; deze werknemers moeten allereerst hun ‘incapabilities’ accepteren, vervolgens ontdekken over welke hulpbronnen ze nog wel beschikken en deze uiteindelijk kunnen omzetten in ‘capabilities’ waarmee ze het zelfvertrouwen hervinden om de institutionele omgeving en de werkomgeving tegemoet treden.
Beter met werk OKTOBer 2012
155
9. het combineren van werken en ziek zijn
Het omgaan met de dubbele positie impliceert dat men op tenminste drie fronten assertief kan zijn; op het werk, in de omgang met het UWV en thuis, in de eigen omgeving. De werknemers die nog wel aan het werk zijn, schrijven hun succes in de werkomgeving soms toe aan factoren die buiten henzelf liggen. Vooral is men jubelend over de welwillende werkgever die de problemen erkent, die de werknemer vertrouwt en hem of haar de ruimte geeft om de weg terug naar het werk te vinden, zelfs al kan dat niet meer op volle kracht. Zulke werkgevers maken ten volle waar wat er volgens de Wet Poortwachter van hen wordt verwacht. Blijkbaar maken ze veel meer waar dan de betrokken werknemers hadden verwacht, zoals blijkt uit enthousiaste uitspraken als ‘ik heb een fantastische baas’ of ‘ik heb alle ruimte gekregen, ik mocht het zelf invullen’. Daarnaast heeft assertief en strategisch handelen van de werknemers zelf geleid tot het kunnen blijven werken, zowel bij de eigen werkgever als wanneer men op zoek moet naar een nieuwe baan. Met de eigen werkgever wordt overlegd over een andere, minder belastende functie, men legt zelf een plan op tafel over hoe men nog functioneel voor het bedrijf kan zijn met beperkte werkuren, vraagt om een ander werkrooster of maakt afspraken over thuiswerken of over aanpassing van de werkplek. Flexibiliteit, goed overleg, contact houden met collega’s en leidinggevende, ook al tijdens de twee jaar waarin men in de ziektewet zit, zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. 156
Als men aan het werk blijft bij de ‘eigen werkgever’ of als men een nieuwe baan gevonden heeft is dat altijd een parttime baan die varieert tussen de 9 en 32 uur per week. Meer is niet mogelijk. Bovendien moeten deze werknemers soms genoegen nemen met een oproepcontract met als gevolg inkomensonzekerheid en wisselende arbeidsweken. Als men in andere branche, sector of functie aan het werk gaat, meestal omdat men in de oude branche of functie niet meer aan de slag kan, vraagt dat veel aanpassingen. Allereerst moet men afwegen of men open kaart speelt over de beperkingen; iets wat het UWV volgens sommige werknemers afraadt maar waar zij zelf, om toekomstige problemen te voorkomen veel waarde aan hechten. Het alternatief is te solliciteren naar een baan die gegeven de beperkingen haalbaar is. Als dat laatste het geval is hoeft men niet uit te leggen dat de baan gecombineerd wordt met een WGA-uitkering. De nieuwe functie is in alle gevallen minder intensief en past daarom beter bij wat men nog kan maar het betekent ook dat deze werknemers moeten leren hun ambitieniveau terug te schroeven. Ook de overstap naar een andere branche kan energie kosten; het leren van nieuwe vaardigheden, wennen aan nieuwe collega’s en werkverhoudingen. Flexibiliteit zowel van de werknemer als van zijn of haar nieuwe collega’s en leidinggevende zijn belangrijk. Soms is het nodig dat men het op bepaalde momenten rustiger aan doet of dat er gedurende de dag voldoende momenten zijn om op adem te komen. Dat alles vraagt niet alleen veel van hun reflexieve en communicatieve vaardigheden maar eist ook zijn tol in de sociale omgeving. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die erin slagen de dubbele positie duurzaam vol te houden betalen daarvoor een hoge sociale prijs. Weliswaar zijn zij (weer) actief op de arbeidsmarkt maar thuis verliezen ze aan betekenis. Daar moeten ze bijkomen van de betaalde arbeid, verliezen ze vrienden omdat ze moeten uitrusten en
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
niet kunnen deelnemen aan sociale activiteiten. Daar moet het gezin hen ontzien, kunnen kinderen als ballast ervaren worden en wordt de partner overbelast doordat deze een driedubbele taak krijgt als ‘partner in crime’ die over alle stappen in de arbeidsongeschiktheidsprocedure meedenkt, veel huishoudelijke taken overneemt van de zieke werknemer en bovendien de zorg voor zijn of haar herstel op zich laadt. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dan ook dat het op het individu gerichte reactiveringbeleid onvoldoende oog heeft voor de wederzijdse afhankelijkheid van werknemer en werkgever, en van de werknemer en zijn sociale omgeving. De implicaties voor het gezinsleven en de arbeidsparticipatie van partners van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers worden zelden onderkend. De assumptie van de zelfstandige verantwoordelijkheid van de werknemer gaat niet op; bewust of onbewust wordt de wederzijdse verantwoordelijkheid en wederzijdse afhankelijkheid van het gezin en de belasting van partners systematisch onderschat.
9.5. invloed van de drie omgevingen ‘Agency’ van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer is cruciaal in het aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Dat wil echter niet zeggen dat alleen de individuele inzet van deze werknemers voldoende is. Deze is zelfs niet mogelijk als die niet gedragen en ondersteund wordt door de drie omgevingen die in eerste instantie betrokken zijn bij het proces. Met andere woorden de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer kan alleen het heft in eigen hand nemen als hij of zij de kans krijgt dat te doen, gestimuleerd wordt of in staat wordt gesteld zijn of haar capabilities te benutten. De vraag is dat ook hoe de institutionele omgeving, de werkomgeving en de sociale omgeving bijdragen aan het kunnen combineren van ziek zijn en werken? Dit is de meest optimistisch gestemde paragraaf in dit rapport. We ventileren uit de voorafgaande hoofdstukken de meest positieve ervaringen uit de drie omgevingen en vatten deze samen in een betoog dat de optimale condities voor het combineren van het verrichten van betaalde arbeid ondanks gezondheidsbeperkingen verwoordt. Daarbij zijn we ons ervan bewust dat deze condities niet altijd en niet voor iedereen haalbaar zijn, en dat de argumenten daarvoor in de voorafgaande paragrafen beschreven zijn. Daar komen we op terug in de laatste paragraaf; de slotbeschouwing. Vanuit de werkomgeving. Een aantal mechanismen komt naar voren uit het overzicht van de ervaringen met de werkomgeving van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Zo blijkt dat de intentie van de Wet Poortwachter niet altijd begrepen wordt door werkgevers en dat deze de wet zowel formeel als intentioneel kan uitvoeren. Alleen als werkgevers de Wet Poortwachter naar de intentie ervan uitvoeren heeft de werknemer een kans bij zijn ‘eigen’ werkgever aan de slag te blijven. Die werkgevers gaan het overleg aan met de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer om te zoeken naar een wederzijds
Beter met werk OKTOBer 2012
157
9. het combineren van werken en ziek zijn
158
bevredigende oplossing. Dat verklaart dat deze werknemers nog werken bij de werkgever waar ze in dienst waren toen ze ziek werden. De vrije hand krijgen, vertrouwd worden, naar eigen inzicht het werk weer oppakken, een duidelijk omschreven project zonder tijdsdruk mogen doen of het stapsgewijs opbouwen van uren zijn verschillende manieren om bij het werk betrokken te blijven en de wederzijdse goede intenties vorm te geven. Vanuit het perspectief van de werknemers gezien is het van belang zelf voorstellen te doen, contact te houden met de afdeling waar men werkt, collega’s te informeren en zich tenminste niet terug te trekken. De werknemers die een nieuwe baan hebben gevonden met behulp van hun netwerk via familie, vrienden en kennissen, een oude werkgever en door het doen van vrijwilligerswerk, hebben meestal open kaart gespeeld over hun gezondheidsklachten. Dat kan zelfs een voorwaarde zijn om goed te kunnen functioneren. Immers, vroeg of laat zullen de beperkingen en de daarvoor benodigde aanpassingen toch aan de orde moeten komen. Al met al kunnen we concluderen dat de werkomgeving, zowel de voormalige als de huidige, van cruciaal belang is voor de re-integratie. Erkenning van en openheid over de problematiek, de wederzijdse intentie om tot goede afspraken te komen, het onderhouden van contact en bij beide partijen het uitgaan van wat nog wel mogelijk is, zijn belangrijke condities voor het stimuleren van de capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer. Werkgevers die dat inzien kunnen veel baat hebben bij deze zeer gemotiveerde maar huns ondanks beperkte werknemers. Daarbij moeten ze er wel rekening mee houden dat het voor de werknemer een aanzienlijke opgave is om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor actief overleg over zijn of haar toekomstige werkzaamheden met inachtneming van de gezondheidsbeperkingen. Onzekerheid, het (nog) niet geaccepteerd hebben van de beperkingen, het opzien tegen veranderingen van werkomgeving terwijl men ziek is, verzet tegen het afstoten van taken of zelfs een demotie kunnen zeker in de eerste fase van de ziekte dat overleg behoorlijk parten spelen. Vanuit de sociale omgeving. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die nu nog (of weer) een betaalde baan hebben zijn niet alleen ziek op het werk, ze zijn ook thuis ziek. Maar hoe de nabije anderen in de sociale omgeving van arbeidsongeschikte werknemers zich ook gedragen, praktisch of moreel ondersteunend, afwijzend en mijdend of concreet meezoekend naar een gepaste baan, er bestaat geen duidelijk verband met de arbeidsparticipatie. Dat wil helemaal niet zeggen dat sociale steun betekenisloos is; het welbevinden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers wordt er sterk positief door beïnvloed. Familieleden, kinderen, ouders en vrienden zijn allereerst van grote betekenis omdat zij de arbeidsongeschikte werknemer erkenning geven, begrijpen wat de problemen zijn en daar mee om kunnen gaan. Bevestiging van problemen en morele steun helpen hem of haar om met de problemen om te gaan. Ook is praktische steun van vooral de partner maar ook de kinderen regelmatig nodig, zoals vervoer, hulp bij de administratie, hulp in de huishouding en soms ook begeleiding bij het bezoek van artsen en het UWV. Daarmee is de arbeidsongeschiktheid niet alleen een probleem van de werknemer zelf maar tevens van zijn of haar gezin. Als er gezinsleden zijn, ondergaan ook zij
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
onvermijdelijk de gevolgen van de gezondheidsproblemen. De werknemers die nu nog of weer aan het werk zijn hebben niet alleen hun werkzaamheden aangepast maar ook copingstrategieën ontwikkeld waardoor ze aan het werk kunnen blijven. Die strategieën beïnvloeden het gezinsleven. Men gaat na een ochtend werken eerst enige tijd slapen, zet alle sociale contacten op een laag pitje, trekt zich terug uit het gezinsleven, of gaat zich juist veel meer met de dagelijkse gang van zaken in huis bemoeien, eenvoudigweg omdat men veel vaker thuis is. Steun en begrip van partners, kinderen en familieleden worden niet als een vanzelfsprekendheid ervaren; integendeel men is daar enorm verheugd over. Deze werknemers realiseren zich dat ze een groot beslag leggen op hun gezin en dat hun ziekte geen positieve invloed heeft op de sfeer in het gezin en het leven van hun gezinsleden. Vanuit de institutionele omgeving. Het UWV en de re-integratiebedrijven vormen de institutionele omgeving voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. De visie op het UWV en de re-integratiebedrijven van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die nu nog of weer aan het werk zijn, wijkt niet substantieel af van die van degenen die nu (nog) geen baan hebben. Een uitzondering daarop is dat degenen die nu wel een baan hebben vaker de beperkte duur van de loongerelateerde uitkering ervaren hebben als een stimulans om na de periode van gedeeltelijk herstel toch weer op zoek te gaan naar betaald werk. Tegelijkertijd zijn de financiële motivatie en de sollicitatieplicht om verschillende redenen minder belangrijk voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, en zeker niet de belangrijkste drijfveer om werk te zoeken. Degenen die zelf ervaren dat ze kunnen werken, hebben geen financiële druk of sollicitatieplicht nodig om werk te zoeken of te behouden. Wel belangrijk is erkenning van de beperking, en zekerheid over de mate van arbeidsgeschiktheid. Als dat eenmaal is vastgesteld kan dat werknemers motiveren om inspanningen te verrichten om de passende baan te vinden of te proberen het eigen werk in overeenstemming met de werkgever aan te passen. De vastgestelde uitkering kan de werknemer tegen zichzelf beschermen, deze weet nu dat er niet meer van hem of haar verwacht wordt dat hij of zij volledig werkt. Daarnaast kan de erkenning en de uitkering ervoor zorgen dat de werkgever rekening houdt met hem of haar en de werktijden aanpast, geen extra eisen meer stelt of positieve signalen afgeeft waardoor de werknemer zich begrepen voelt. Een ander (onbedoeld?) effect van het contact met het UWV is dat deze werknemers dat contact zo snel mogelijk achter zich willen laten. Opvallend is dat uit de interviews naar voren komt dat juist degenen die nu nog of weer aan het werk zijn, dit soms van de weeromstuit snel gezocht hebben. De ervaringen met de re-integratiebedrijven zijn niet onverdeeld positief. Dat is voor een deel terug te voeren op te hoge verwachtingen van deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Zij verwachten dat het re-integratiebedrijf hen daadwerkelijk aan een aangepaste baan kan helpen en dat is zelden het geval. De meeste re-integratiebedrijven kunnen niet veel meer betekenen dan dat zij deze werknemers helpen zelf hun baan te zoeken. Daarvoor maken ze gebruik van diverse methodes, zoals hulp bij het schrijven van
Beter met werk OKTOBer 2012
159
9. het combineren van werken en ziek zijn
sollicitatiebrieven, sollicitatietrainingen, beroepskeuzetesten en het gebruik van vacature websites. Directe bemiddeling van het re-integratiebedrijf naar geschikte banen komt zelden voor. De werknemers die nu een baan hebben en ook goede verwachtingen hebben van hun toekomstige arbeidsparticipatie hebben zelf hun baan gedeeltelijk weten te behouden of een nieuwe baan gevonden. Dat ze daarin geslaagd zijn is niet aan één van de drie omgevingen toe te schrijven; het is de combinatie van het niet ervaren van zeer ernstige beperkingen, de acceptatie van de beoordeling door het UWV en de financiële druk die door het uitkeringssysteem bestaat met een positieve houding van de – oude of nieuwe – werkomgeving en voldoende steun van de sociale omgeving die van doorslaggevende betekenis zijn. Alleen onder die condities kunnen de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hun ‘capabilities’ realiseren en hebben ze positieve toekomstverwachtingen.
9.6. slotbeschouwing arbeidsongeschikt worden en blijven
160
De variatie in lichamelijke, psychische en psychosomatische klachten van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers is enorm, mensen hebben die klachten in de loop der jaren opgebouwd. De gezondheidsproblemen hebben zich al twee jaar gemanifesteerd voordat men naar het UWV verwezen wordt. Maar ondertussen, en parallel daaraan, ondergaat men twee andere processen; een medisch en/of psychotherapeutisch proces en een persoonlijk proces. In het medische of therapeutische proces vindt de diagnose en de behandeling plaats, wordt de aard van de beperkingen vastgesteld, onafhankelijk van de relatie met betaalde arbeid. Daar wordt behandeld, geopereerd, fysiek en psychisch getraind. Er treden verbeteringen op maar niet zelden wordt geconstateerd dat de patiënt ‘uitbehandeld’ is, en dat men moet leren omgaan met de beperkingen. De waardering van de medische en psychische zorg door de patiënten varieert, zowel grote tevredenheid over de behandeling als grote ontevredenheid komen voor. Soms blijkt een kleine aanwijzing van een medisch specialist, een coach of een huisarts voldoende te zijn om de patiënt op het juiste spoor te zetten; ‘naar mijn lichaam luisteren’, ‘met een wekker erbij steeds verder fietsen’ of ‘wel presteren maar niet meer leveren’ kan al voldoende zijn. Een gebrek aan aandacht, onverschilligheid, teveel wisselende specialisten, en het gevoel met een kluitje in het riet gestuurd te worden leiden ertoe dat patiënten een poging tot herstel opgeven, gefrustreerd afhaken en het vertrouwen in zichzelf verliezen. Daarnaast ondergaat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer een persoonlijk proces van acceptatie van de waarschijnlijk levenslange beperking en moet men vervolgens leren omgaan met die beperking. Men maakt alle stadia van een rouwproces door; ontkenning en verzet komen eerst, waarna, als het goed gaat, berusting en tenslotte acceptatie volgen. Zowel bij de bouwvakkers als bij de directeur van een groot bedrijf zien we dat het zelfbeeld een enorme deuk oploopt, de erkenning dat men nooit meer zal presteren zoals men altijd heeft gedaan verloopt moeizaam. De ziekte tast het zelfbeeld
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
en het zelfvertrouwen aan op een manier die deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet voor mogelijk hadden gehouden. Dat de theoretische wel veronderstelde neiging tot deviantie (het wegvluchten in de ziekterol) nauwelijks voorkomt is mogelijk het gevolg van de twee jaar die de werknemers al gebruik hebben gemaakt van de Wet Poortwachter. Zieke werknemers kunnen in die periode nog deviantie hebben ontwikkeld en deze periode hebben gebruikt om met rust en tijdelijke onderbreking van het werk volledig te herstellen. Maar bij het naderen van de grens van de tweejarige ziektewet veranderen ook degenen die op herstel door rust rekenden snel van gedachten; men wil aan het werk, hoe dan ook. De mogelijkheden daartoe zijn dan afhankelijk geworden van een positieve invloed van de drie omgevingen waarin men functioneert op de capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer om dat doel ook te bereiken. Hoe functioneren deze drie omgevingen en wat kan er verbeterd worden?
de institutionele omgeving: uwv en re-integratiebedrijven Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn afhankelijk van het UWV en realiseren zich dat zij in deze afhankelijkheidsrelatie de ondergeschikte partij zijn. Daarom is van cruciaal belang dat de medewerkers van het UWV zorgvuldig opereren en betrouwbaar zijn. Dat houdt onder andere in dat zij de casus van de betreffende werknemer goed voorbereiden, andere behandelende artsen van de cliënt raadplegen en in gesprek gaan met de cliënt. Als een cliënt met meerdere UWV medewerkers te maken heeft is het van belang dat die tenminste geen tegenstrijdige informatie verstrekken. Dat lijkt een vanzelfsprekendheid, zeker in de omgang met mensen die om gezondheidsredenen niet meer voor de volle honderd procent kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Maar de ervaring van de cliënten van het UWV wijst uit dat dit allerminst het geval is. Daarnaast is erkenning van de klachten van de cliënt relevant. Dat betekent niet dat de cliënten ernaar streven om grotendeels afgekeurd te worden. Integendeel, velen leggen zich niet neer bij een huns inziens te hoge mate van arbeidsongeschiktheid. Vaak is de erkenning van de beperking door het UWV het sluitstuk van een rouwproces. Als de beperking eenmaal is vastgesteld is ook de mate van arbeidsgeschiktheid bepaald, wat een motivatie kan zijn voor het verrichten van inspanningen om die dan ook te realiseren. De vastgestelde uitkering kan de werknemer tegen zichzelf beschermen, deze weet nu wat er van hem of haar verwacht wordt. Daarnaast kan de erkenning en de daaraan gerelateerde uitkering ervoor zorgen dat de werkgever rekening houdt met zijn of haar beperkingen en de werktijden aanpast, geen extra eisen meer stelt of positieve signalen afgeeft waardoor de werknemer zich begrepen voelt. Maar dat geldt niet voor werknemers die werk zoeken, een tijdelijk contract hebben, of een werkgever hebben die minder bereid is rekening te houden met de verminderde arbeidscapaciteit. Deze gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers blijven op zoek naar een werkgever die bereid is hem of haar aan te nemen, moeten afwachten of hun contract wordt verlengd of komen in onaangename onderhandelingen met hun eigen werkgever terecht. Voor hen is de uitke-
Beter met werk OKTOBer 2012
161
9. het combineren van werken en ziek zijn
ring geen steun of stimulans maar leidt deze tot financiële onzekerheid die versterkt wordt door de beperkte duur van de loongerelateerde uitkering. Die beperkte duur van de loongerelateerde uitkering kan daarnaast wel een stimulans zijn om na een aantal maanden – die men denkt nodig te hebben voor herstel – toch weer op zoek te gaan naar betaald werk. Over het algemeen is de financiële motivatie om verschillende redenen minder belangrijk voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, en zeker niet de belangrijkste drijfveer om werk te zoeken. Degenen die zelf ervaren dat ze kunnen werken, hebben de financiële motivatie om werk te zoeken of te behouden niet nodig. En degenen die ervaren dat ze niet kunnen werken of er na vele sollicitaties niet in geslaagd zijn werk te vinden, hebben weinig baat bij de financiële druk om te werken. Zij hebben zich over het algemeen neergelegd bij de achteruitgang van hun inkomen. Slechts een enkeling protesteert daar formeel tegen. Iets soortgelijks geldt voor de sollicitatieplicht; degenen die willen werken hebben die verplichting niet nodig. Voor degenen die zich niet meer in staat achten werk te vinden is het een zware belasting waar men op verschillende manieren aan lijkt te ontsnappen. Onbewust door zich onwetend te houden over de sollicitatieplicht (hetgeen bevorderd wordt door de complexiteit van de systematiek van de WIA), bewust door te solliciteren op banen waarvoor men zich kansloos acht. 162
De re-integratiebedrijven vormen naast het UWV de belangrijkste institutionele omgeving voor mensen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze bedrijven beogen deze werknemers op weg te helpen naar de arbeidsmarkt, werken in opdracht van de werkgever, het UWV of worden door de cliënt zelf uitgezocht als hij of zij gebruik kan maken van een persoonlijk budget (IRO). De re-integratiebedrijven zijn over het algemeen commerciële ondernemingen die variëren in grootte en potentieel twee conflicterende doelstellingen hebben; het maken van winst en het zo goed mogelijk begeleiden van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers naar de arbeidsmarkt. De ervaringen van deze werknemers met de re-integratiebedrijven zijn niet onverdeeld positief. Dat is voor een deel terug te voeren op te hoge verwachtingen die gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben van de re-integratiebedrijven. Zij verwachten dat het re-integratiebedrijf hen daadwerkelijk aan een aangepaste baan kan helpen en dat is zelden het geval. De meeste re-integratiebedrijven kunnen niet veel meer betekenen dan dat zij deze werknemers helpen zelf hun baan te zoeken. Daarvoor maken ze gebruik van diverse methodes, zoals hulp bij het schrijven van sollicitatiebrieven, sollicitatietrainingen, beroepskeuzetesten en het gebruik van vacature websites. Directe bemiddeling van het re-integratiebedrijf naar geschikte banen komt zelden voor. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers realiseren zich dat de kosten voor het inschakelen van re-integratiebedrijven hoog zijn en hoewel ze soms erkennen dat ze baat hebben gehad van de trainingen en sollicitatiestrategieën, vinden ze de inspanningen van het re-integratiebedrijf niet opwegen tegen die kosten. Dat is zeker het geval als ze geen maatwerk hebben genoten, als ze steeds aan nieuwe medewerkers hun verhaal hebben moeten vertellen en als ze ervaren dat hun begeleider(s) geen idee hebben van de mogelijkheden voor een gepaste baan in hun regio.
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
Opvallend is dat vooral degenen die nu nog geen gepaste baan hebben gevonden erg tevreden zijn over het re-integratiebedrijf. Door de analyse van de interviews begrijpen we nu hoe en waarom dat het geval is. Deze werknemers met een lange afstand tot de arbeidsmarkt hebben re-integratiebedrijven getroffen waarvan de medewerkers hen een ‘op de plaats rust’ houding bieden. Dat wil zeggen dat ze niet de bedrijfseconomische voordelen van een snelle plaatsing voorrang geven maar de situatie van de cliënt als uitgangspunt nemen en vanuit de mogelijkheden van de cliënt begeleiding bieden. Die aanpak leidt niet zo vaak tot onmiddellijke re-integratie maar wel tot erkenning van de soms noodzakelijke voorwaarden voor herstel. Tijd voor reflectie, voor heroverweging en heroriëntatie kan een cliënt helpen om zelf een nieuw spoor te ontdekken. En als het op die basis lukt om een weg terug naar de arbeidsmarkt te vinden dan kunnen re-integratiebedrijven ook nog van betekenis zijn bij de nazorg; het begeleiden van de duurzaamheid van die arbeidsparticipatie door een vinger aan de pols te houden.
de sociale omgeving Mensen uit de sociale omgeving van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, partners, kinderen, ouders en vrienden zijn op verschillende manieren van betekenis. Soms zijn deze werknemers ook zelf zorgverleners als zij afhankelijke kinderen, een partner of een ouder hebben die hun zorg nodig hebben. Dan zijn ze driedubbel belast en verschuift de aandacht en prioriteit helemaal van werk naar het gezin. De draaglast is dan zo groot dat re-integratie, soms tijdelijk, naar de achtergrond verschuift. Daarnaast zijn familieleden, kinderen, ouders en vrienden van grote betekenis voor de arbeidsongeschikte werknemer als zij hem of haar erkenning geven, begrijpen wat de problemen zijn en daar mee om kunnen gaan. Bevestiging van problemen en morele steun helpen de betrokken werknemer om met de problemen om te gaan. Afwezigheid van die erkenning leidt tot frustratie of gelatenheid, vooral als het gebeurt door familieleden of vrienden die ooit belangrijk waren. Het mijden van contact of het ontkennen of veroordelen van de gezondheidsproblemen wordt ervaren als het afwijzen van de persoon zelf. Praktische steun van vooral de partner maar ook de kinderen is regelmatig nodig voor vervoer, bij de administratie, de huishouding en soms ook voor begeleiding bij het bezoek van artsen en het UWV als de arbeidsongeschikte werknemer niet in staat is om zelf goed te begrijpen wat de betekenis is van wat er wordt gezegd. Daarmee is de arbeidsongeschiktheid niet alleen een probleem van de werknemer zelf maar tevens van zijn of haar gezin. Als er gezinsleden zijn, ondergaan ook zij onvermijdelijk de gevolgen van de gezondheidsproblemen. Dat geldt des temeer als de arbeidsongeschikte werknemer psychische problemen heeft of psychosomatische klachten ontwikkelt door de arbeidsongeschiktheid. Snel geïrriteerd zijn, zich afreageren op gezinsleden, geen kindergeluiden kunnen verdragen, zich terugtrekken of zich door het thuis zijn vervelen, hebben geen positieve invloed op de sfeer in het gezin en op de gezinsleden. De arbeidsongeschikte werknemers die hier aan het woord zijn onderkennen dat, hebben er schuldge-
Beter met werk OKTOBer 2012
163
9. het combineren van werken en ziek zijn
voelens over en proberen actief hun gedrag te wijzigen. Maar sommigen zijn daar niet in geslaagd, en hebben hun gezin verloren. Tenslotte; hoe de nabije anderen in de sociale omgeving van arbeidsongeschikte werknemers zich ook gedragen, praktisch of moreel ondersteunend, afwijzend en mijdend of concreet meezoekend naar een gepaste baan, er bestaat geen duidelijk rechtlijnig verband met hun arbeidsparticipatie: dat betekent dat de groep gedeeltelijk arbeidsgehandicapten die profiteert van sociale steun bij hun re-integratie in de arbeidsmarkt niet groter is dan diegenen die weinig steun ontvangen en er desondanks in slagen te werken; ook de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zonder baan met weinig sociale steun verschilt in omvang niet van de groep die wel veel sociale steun ontvangt. Dat wil niet zeggen dat sociale steun betekenisloos is; het welbevinden van de gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt er sterk positief door beïnvloed.
de werkomgeving
164
Op basis van het survey-onderzoek hebben we een aantal conclusies kunnen trekken over de rol van de werkomgeving bij de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Bijvoorbeeld, steun uit de werkomgeving heeft niet alleen direct een positieve invloed op het vertrouwen dat men een behoorlijke kans heeft op de arbeidsmarkt maar ook op het feitelijk meer uren per week betaald werken en op het realiseren van de gediagnosticeerde verdiencapaciteit. Daartegenover staat dat degenen die weinig steun ontvingen uit de werkomgeving meer geneigd zijn om vooral onbetaalde activiteiten (‘vrijwilligerswerk en/of mantelzorg’) te verrichten en minder uren per week te werken. Een aantal mechanismen komt naar voren uit het overzicht van de ervaringen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. Allereerst dat de intentie van de Wet Poortwachter niet altijd begrepen of gedeeld wordt door werkgevers en dat deze de wet zowel formeel als intentioneel kan uitvoeren. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer om actief in overleg te gaan met de werkgever over zijn of haar toekomstige werkzaamheden met inachtneming van de gezondheidsbeperkingen is een aanzienlijke opgave als men ziek is. Opvallend is dat veel werkgevers dat overleg aangaan met de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en intensief zoeken naar een wederzijds bevredigende oplossing. Dat verklaart dat een aanzienlijke minderheid van deze werknemers nog werkt bij de werkgever waar men al in dienst was toen men ziek werd. De vrije hand krijgen, vertrouwd worden, naar eigen inzicht het werk weer oppakken, een duidelijk omschreven project zonder tijdsdruk mogen doen of het stapsgewijs opbouwen van uren zijn verschillende manieren om bij het werk betrokken te blijven en de wederzijdse goede intenties vorm te geven. Vanuit het perspectief van de werknemers gezien is het van belang zelf voorstellen te doen, contact te houden met de afdeling waar men werkt, collega’s te informeren en zich tenminste niet terug te trekken.
Beter met werk OKTOBer 2012
9. het combineren van werken en ziek zijn
Die strategieën werken niet in alle gevallen, immers de meerderheid van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers werkt niet meer bij de werkgever waar men werkte toen men ziek werd, en een aanzienlijk deel van hen heeft nog steeds geen baan. Zij zijn ontslagen omdat hun werkgever geen geschikte aangepaste functie kon of wilde vinden en moeten op zoek naar een nieuwe baan bij een nieuwe werkgever. Daar solliciteren ze na een vaak lange periode van ziek zijn, met hun beperkte vermogen om te werken, de indicatie van de mate van hun arbeidsgeschiktheid en in de wetenschap dat ze tenminste de helft van hun verdiencapaciteit moeten realiseren. Ze gaan dus op zoek naar een deeltijdbaan en niet alleen zijzelf maar ook hun toekomstige werkgevers realiseren zich dat de gezondheidsrisico’s groter zijn dan die van de gemiddelde werknemer. Als de eigen werkgever niet ondersteunend is geweest, hebben deze werknemers weinig vertrouwen in hun arbeidskansen, ze zijn al eens ‘afgedankt’ en willen die vernedering niet nog eens meemaken. Of ze voelen zich ondanks de indicatie van het UWV zelf nog niet in staat om een nieuw arbeidscontract aan te gaan; de angst om opnieuw te falen is te groot. Deze werknemers hebben wel geprobeerd werk te vinden maar als de gezondheidsproblemen moeilijk te hanteren zijn, machteloosheid overheerst door ervaringen die het zelfvertrouwen ondermijnen, of als privéproblemen gaan overheersen, geeft men het zoeken op. Een ander motief om niet actief op zoek te gaan naar ander werk hangt samen met verzet tegen de beslissingen die genomen zijn door de voormalige werkgever, tegen het ontslag of tegen de beoordeling door het UWV. Deze gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers zijn soms zo verwikkeld in (juridische) strijd dat men daar al de tijd en energie die men heeft aan wijdt. Van heroriëntatie op een andere baan komt het dan niet. Ten slotte kunnen ook heel praktische problemen zoals reistijden en vervoer van en naar het werk de kans op succes verlagen. De geïnterviewde werknemers met een nieuwe baan hebben die baan meestal zelf gevonden of met behulp van hun netwerk: via familie, vrienden en kennissen, een voormalig werkgever en door het doen van vrijwilligerswerk. Volgens hen hebben het UWV en de re-integratiebedrijven geen rol van betekenis gespeeld in het vinden van een baan. Het komt voor dat mensen hier boos over zijn en vinden dat ze veel eerder aan het werk hadden gekund. Bij het vinden van een nieuwe baan is aan de orde of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die solliciteren openlijk uitspreken wat hun gezondheidsproblemen zijn. We hebben gezien hoe zij worstelen met deze vraag en dat er verschillen zijn in hoe zij hiermee omgaan. Bovendien blijkt dat deze werknemers hier ook verschillende adviezen over krijgen van het UWV en van hun re-integratiecoaches. Zelden zal men in de sollicitatiebrief openlijk schrijven over de gezondheidsbeperkingen, men heeft het idee dan geen enkele kans te maken. Degenen die een nieuwe baan hebben gevonden, hebben meestal open kaart gespeeld over hun gezondheidsklachten. Dat kan zelfs een voorwaarde zijn om goed te kunnen functioneren. Immers, vroeg of laat zullen de beperkingen en de daarvoor benodigde aanpassingen toch aan de orde moeten komen.
Beter met werk OKTOBer 2012
165
9. het combineren van werken en ziek zijn
Om werkgevers aan te moedigen om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er verschillende regelingen ontworpen om werkgevers tegemoet te komen. Een daarvan is de mogelijkheden voor een proefplaatsing, waarbij iemand drie maanden komt werken en gedurende die tijd wordt betaald door het UWV. In die situatie moet de werknemer wel inzage geven in zijn of haar gezondheidsbeperkingen. Werkgevers kennen deze regeling niet goed of durven het niet aan omdat men vreest voor het aangaan van nieuwe verplichtingen of administratieve ballast. Werknemers die een overstap hebben gemaakt naar een andere branche, sector of functie moeten leren omgaan met een baan die minder intensief is en moeten hun ambities bijstellen, terwijl een overstap naar een andere branche wel kan energie kosten; men moet nieuwe vaardigheden leren, wennen aan nieuwe collega’s en werkverhoudingen. Dat is vooral voor oudere werknemers problematisch. Al met al kunnen we concluderen dat de werkomgeving, zowel de voormalige als de huidige, van cruciaal belang is voor de re-integratie. Erkenning van en openheid over de problematiek, de wederzijdse intentie om tot goede afspraken te komen, het onderhouden van contact en bij beide partijen het uitgaan van wat nog wel mogelijk is, zijn belangrijke condities voor het stimuleren van de capabilities van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer. Werkgevers die dat inzien kunnen baat hebben bij deze zeer gemotiveerde maar huns ondanks beperkte werknemers. 166
Beter met werk OKTOBer 2012
Bibliografie • Aarts, L., P. de Jong, & R. van der Veen (2002) Met de beste bedoelingen. WAO: 1975-1999, trends, onderzoek en beleid. ’s Gravenhage: Elsevier. • Abma, R. (2007) Curing the Dutch Disease. The Disability Insurance Act (DIA) and the psychologization process in the Netherlands, Social Practice/Psychological Theorizing (webjournal), November 2007: 21-35. • Bildt, C., & H. Michélsen (2006) Gender differences in the effects from working conditions on mental health: a 4-year follow up. International Archive of Occupational and Environmental Health, 75: 252-258. • Cuelenaere, B. & T. Veerman (2011) Onderzoek evaluatie WIA. Leiden: Astri. • Dean, H., J-M. Bonvin, P. Vielle, & N. Farvaque (2005) Developing capabilities and rights in welfare-to-work policies. European Societies, 7(1): 3-26. • De Croon, E.M., J.K. Sluiter, B.A. Dijkmans, G.J. Lankhorst, & M.H.W. Frings-Dresen (2004) Predictive factors of work disability in rheumatoid arthritis: a systematic literature review. Annals of the Rheumatic Diseases, 63(11):1362-1367. • Einerhand, M., & H. van der Stelt (2005) Growing Disability Rates — the Gender Issue: The Dutch Case in an International Perspective. International Social Security Review, 58: 65-84. • Gerhardt, U. (1989) Ideas about Illness. An Intellectual and Political History of Medical Sociology. London: MacMillan. • Glebbeek, A.C. (2005) De onrealistische evaluatie van arbeidsmarktbeleid. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 21(1): 38-48. • Hekelaar, A., W. Zwinkels, & A. Braat (2006) De juiste klant op het juiste traject. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid/ Rotterdam: Sociaal Wetenschappelijke afdeling/ Hoofddorp: TNO.
Beter met werk OKTOBer 2012
167
Bibliografie
• Hemerijck A., & I. Marx (2010)
168
Continental welfare at a crossroad: the choice between activation and minimum income protection in Belgium and the Netherlands. In: B. Palier (ed.), A Long Goodbye to Bismarck? Amsterdam: Amsterdam University Press, pp. 129-156. • Heyma, A. (2005) Reïntegratie instrumenten voor WW-gerechtigden: behoefte, inzet en effecten. In: E.L. de Vos (red.), Verraderlijk effectief: prestatiemeting van reïntegratie en activering deel 2. Hoofddorp: TNO arbeid, pp. 19-60. • Hobson, B. (2011) The agency gap in work-life balance: Applying a capabilities framework within European institutional contexts. Social Politics, 18(2): 147-167. • Hobson, B., J. Takács, & S. Fahlen (2011) Tensions in aspirations, agency and capabilities to achieve a work family balance: A comparison of Sweden and Hungary. Social Politics, 18(2): 168-198. • Jehoel-Gijsbers, G. (red.) (2007) Beter aan het werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. • Jehoel-Gijsbers, G. (red.) (2010) Beperkt aan het werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. • Jong, Ph. de, T. Veerman, C. van der Burg, & C. Schrijvershof (red.) (2010) Nederland is niet ziek meer. Van WAO-debakel naar WIA-mirakel. Leiden: Astri. • Klink, J.J.L., A. Burdorf, W.B. Schaufeli, G.J. van der Wilt, F.R.H. Zijstra, S. Brouwer, & U. Bültmann (2010) Duurzaam inzetbaar: werk als waarde. Den Haag: Zonmw. • Koning, J. de, A. Gelderblom, K. Zandvliet, & L. van den Boom (2005) Effectiviteit van re-integratie: de stand van zaken. Literatuuronderzoek in opdracht van het ministerie van sociale zaken en het UWV. • Kronenburg, E.J. (2009) De wet WIA. Twee regelingen in een wet. Alphen, Deventer, Den Haag: Kluwer. • Kübler-Ross, E., & D. Kessler (2006) Over rouw. De zin van de vijf stadia van rouwverwerking. Amsterdam: Ambo.
Beter met werk OKTOBer 2012
Bibliografie
• Lipsky, M. (1980) Street-Level Bureaucracy. The Dilemmas of the Individual in Public Services. New York: Russell Sage Foundation. • Merens, A., M. van den Brakel, M. Hartgers, & B. Hermans (2011) Emancipatiemonitor 2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/ Centraal Bureau voor Statistiek. • Palier, B. (2010) A Long Goodbye to Bismarck? The Politics of Welfare Reform in Continental Europe. Amsterdam: Amsterdam University Press. • Parsons, T. (1951) Illness and the role of the physician: a sociological perspective. American Journal of Orthopsychology, 21(3): 452-460. • Portegijs, W., B. Hermans, & V. Lalta (2006) Emancipatiemonitor 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. • Rhenen, W. van, W. Schaufeli, F. Van Dijk, & R. Blonk (2008) Coping and sickness absence. International Archives of Occupational and Environmental Health, 81: 461-472. • Schaufeli, W.B., C. Maslach, & T. Marek (eds.) (1993) Professional Burnout: Recent Developments in Theory and Research. Washington: Taylor & Francis. • Sen, A. (1993) Capability and well-being. In: M. Nussbaum and A. Sen (eds), The Quality of Life. Oxford: Clarendon Press, pp. 30-53. • Sen, A. (1999) Development as Freedom. New York: Anchor Books. • Shigemi, J., Y. Mino, T. Tsuda, A. Babazono, & H. Aoyama (1997) The Relationship between job stress and mental health at work. Industrial Health, 35: 2935. • Smulders, P.G.W., & F.J. N. Nijhuis (1999) The job demands-job control model and absence behaviour: Results of a 3-year longitudinal study. Work & Stress, 13: 115-131.
Beter met werk OKTOBer 2012
169
Bibliografie
• Sprengers, M., F. Tazelaar, & H. Flap (1988)
170
Social resources, situational constraints, and reemployment. Netherlands Journal of Sociology, 24: 98-116. • Taris, T.W. (2002) Unemployment and mental health: A longitudinal perspective. International Journal of Stress Management, 9: 43-57. • TK 30034, 2004/2005 Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn en tot het treffen van een regeling van inkomen voor deze personen alsmede voor verzekerden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Wet werk en inkomen naar vermogen). Den Haag: Tweede Kamer der Staten-Generaal, Memorie van toelichting nr. 3. • Versantvoort, M., & P. van Echtelt (red.) (2011) Belemmerd aan het werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. • Visser, J., & A. Hemerijck (1997) A Dutch Miracle. Job Growth, Welfare Reform and Corporatism in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. • UWV Kwartaalverkenning 2010 IV • Varekamp, I., B. Krol, & F.J.H. van Dijk (2011) Empowering employees with chronic diseases: process evaluation of an intervention aimed at job retention. International Archives of Occupational and Environmental Health, 84: 35-43. • Varekamp, I., J.H. Verbeek, A. de Boer, & F.J.H. van Dijk (2011) Effect of job maintenance training program for employees with chronic disease – a randomized controlled trial on self-efficacy, job satisfaction, and fatigue. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 37(94): 288-297. • Wel, F. van, T. Knijn, R. Abma, & M. Peeters-Bijlsma (2012) Partially disabled employees: Dealing with a double role in the Netherlands. European Journal for Social Security, 14(2), 86-110. • Westerveld, W., C.C.A.M. Sol, & R. Knegt (2011) Naar een samenhangend re-integratierecht. RVO 3, Amsterdam: ISSN (online): 2211-2510.
Beter met werk OKTOBer 2012